Twee treurige doctorandussen
ÉVI WEEMOEDT
,Het is de spot
met het verdriet
J
zijn oog, die naar sulfaat ruikt. Dé),\
lezer moet in spanning raken. „WatM
gaat die vent doen? Wat gaat-ie met
die meiden doen?!” Zo werkt dat”.
BHANS DORRESTIJN:
e inform
s van del
>n, klima
bevolkt
jstuurswl
jke biedt
pagina’s!
register i
2
■1
door Kees Tops
o
’y
verschijnt de tweede bundel van Lévi Weemoedt,
getiteld Geen bloemen. En de volgende maand stapt
Dorrestijn de studio in voor het vervaardigen van zijn
tweede langspeelplaat Mooi van lelijkheid. Sinds kort
treedt Lévi Weemoedt bovendien incidenteel op in
Dorrestijns theaterprogramma. Op deze pagina vraag
gesprekken met beide schrijvers.
Hij heeft het vooral als mensen
vrolijk worden. „Ja, als ik langs
mschapp» een café kom, waar een hoop
al snel bes geiai ujt komt, en waar mensen
jarenvijfi ffeemd aan het dansen zijn, en
tensive M r,t
7. De Ned WOen.
Trendgevoelige geesten hebben het verschijnsel al
gedoopt: kunstenaars wier werk niet van een al te
vrolijke kijk op het leven getuigt, behoren tot de
nieuwe treurigheid. Een modieuze kreet, maar de
stroming bestaat. Duidelijke exponenten ervan zijn
twee treurige doctorandussen: les van Wijk (pseudo
niem: Lévi Weemoedt) en Hans Dorrestijn. Van beiden
wordt binnenkort nieuw werk uitgebracht. Deze maand
zo. Daar kan ik heel treurig van
Bepaalde interieurs,
ien is uiisommige tuintjes. De Bollen-
is ontte streek ja verdomd! En zo’n
-uk van* man bij de slager, met een bood
schappentas, en dan vooral als er
ian helemaal niets met hem aan de
de veelh tand is. Want als je hem astma
Maar,» Heeft wordt het weer leuk!”
Theo is duidelijk uit zijn doen.
Ongedurig ijsbeert hij het schim
mige vertrek op en neer, af en toe
zachtjes kreunend. „Hij praat
niet, nu”, zegt les van Wijk.
„Wacht maar, als jij straks weg
bent barst hij in snikken uit”. (Een
droevige grimas.) „Evenals het
baasje
ISSI
een spiertje verrekt
•rveling ooit
a
i
taan die»
n<
i opzicht
r
Je moet niet
Jige
wordt, dan hoor je die stem over
vijftig jaar nóg”.
De uitwerking van zijn werk op de
lezer noemt hij het De Avonden
effect. „Mensen die van Reve’s boek
treurig zijn geworden, dat zijn vro
lijke mensen. Daar is dat boek niet
voor bedoeld. Die moeten dat niet
gaan lezen. Die moeten gaan hoc
keyen”.
Maar stuur tóch in: wat aanspraak
doet ons goed.
Wij zien uw brief vol wanhoop tege
moet.
Een herfstachtige achtermiddag
in Vlaardingen. Geleidelijk vult de
'elukkig mens
iét uit een al te
integen-
liverig voor
ligheid af te
Ik droomde wel zo’n treurige pas
kwil:
je zei: 'Ik hou zo van je. Eén april!!”
Hij is getrouwd, maar heeft de
sterke behoefte om alleen te zijn.
„Mensen moeten dat van elkaar we
ten. Ik heb vroeger óók gedacht dat
je helemaal in elkaar zou kunnen
versmelten Ik werk hierboven op
een kamertje, een soort cockpit
waar ik weinig word gestoord. Mijn
vrouw werkt beneden. Ze studeert
psychologie pikante bijzonder
heid, haha! We treffen elkaar vaak
pas ’s avonds laat. Dan is het ook
heel gezellig”.
„Dat alleen zijn geldt ook tegeno
ver kennissen. Er zijn nogal wat
mensen die zich daarop verkijken.
A De week begint pas. Het is maandag
kwart voor negen,
y en ik roer nu al zo neerslachtig in
m’n thee
„Die zestien uurtjes Nederlands
per week werken hoogst deprime
rend. Het is net alsof je in een akoes
tisch vacuüm staat te lullen. Volgens
mij was je vroeger op die leeftijd
(vijfde, zesde klas hbs) veel volwas
sener, zelfstandiger
Maar ik zal sterk zijn: kijk! daar
buiten schijnt de regen!
En aan het venster piept de vleer
muis vrolijk mee!
„Masochistisch? Iemand die zijn
eigen treurigheid zó belachelijk
maakt is niet masochistisch. Ik ben
wél bang voor m’n ijdelheid. Dat
optreden, ik doe het niet lang meer,
het moet maar bij één serietje blij
ven”.
Want ik kan heel vlot meedoen hoor,
en sommigen trekken daaruit de
verkeerde conclusie. Die blijven dan
klitten”.
„Ook op de lange duur heb ik het
nodig. Elk jaar is er een tijd dat ik
onderduik. Dan pak ik de kruik en
kom pas een paar dagen later weer
boven water Nou ja, ik zit er nou
eenmaal mee. Ik zal het verder nie
mand aanraden”.
Een plotselinge zwenking. „Ik sta
laatst met een meisje te praten. Zegt
iemand later: die zingt bij Gruppo
Sportivo. Ik vraag onschuldig: Is dat
Latijns-Amerikaans? Ja, ik bedoel,
de mensen denken dat ik de Jan Lui
speel. Maar ik wéét het gewoon niet.
Ik heb geen tv, alleen maar een
krakemikkerig radiootje. Muzikale
voorkeur? Ik luister met veel plezier
naar de Arbeidsvitaminen haha-
haü”
editie va»
plaats gei waardi~c
rafischewas vroëj
tgekiendi eens vijg
jvihg
er h)
moéf
leiden”. A i\-u
Ik wed nu dat geenSte
raadt
Wie nu die twee zo bitter treuren
laat
„Het is er. Misschien gaat het nog
wel eens over. Dat zou niet best zijn
voor mijn produktie
atlas besta
de veel)» I Hans Dorrestijn: „Het is de spot
iropdeW1 ®iet het verdriet”. Hij is vrijwel het
naakt dras tegendeel van les van Wijk. De blik
dat wijn>et melancholisch, maar scherp op-
daarbijJ* Werkzaam, ietwat achterdochtig.
„Ik merk het aan de reacties op
Met dichtgeknepen keel” (zijn re
cente verhalenbundel). „De lezers
die die verhalen waarderen, hebben
zelf in, de ellende gezeten; die zien
daarin herkenningspunten. Lezers
moeten kunnen uithuilen bij schrij
vers. Als ze helemaal niemand meer
hebben, dan zijn er nog schrijvers”.
„Maar dat effect is sterk afhanke
lijk van de vorm. Je kunt nooit wat
voor een ander betekenen als je het
niet bewerkt. Stel dat Multatuli had
geschreven: „Ik lijd zo verschrikke
lijk! En Indonesië moet nog érger
lijden”, punt, uit. Begrijp je? Dat is
wat ik tien jaar geleden fout deed. Ik
zat maar te schreeuwen, ik bracht
alles veel te rechtstreeks. En dan is
er voor anderen niks aan te bele
ven”.
De hond ligt zachtjes snikkend in
zijn mand;
droef peinst zijn baasje bij een glas
genever.
Er hangen duizend boeken aan de
wand:
’t Geluk was hier bepaald geen gulle
gever.
„Misschien is het wel zuiver biolo
gisch; heb ik ooit een spiertje ver
rekt; of komt het door een slechte
voeding
Op straat waaien geluiden van een
feest:
een schrille lach; er valt een glas
aan scherven.
Maar binnen zingt het wenen van
het beest
en zit zijn baas al uren te verster
ven.
„Ik bedoa
ste jeugd
worden. Nu
harmonieuze^^
deel. Maar jXbè
daaruit mijn zwa;
Dus verpakt hij treurigheid. In
humor. „Met humor tref je de men
sen. Het is- wel zo dat alles wat ik
leuk en goed vind altijd treurig is
geweest. Je moet ook niet over vro
lijkheid schrijven, vind ik. Vrolijke
dingen moet je beleven. Neem een
roman zonder enige bedreiging: dat
is niets. Als je schrijft over allemaal
gelukkige mensen die op een fraai
kiezelstrandje aan de Costa Brava
liggen te zonnen, temidden
paar prachtige meiden, terwijl
heerlijke geroosterde zeevis eten
daar is niets aan! Er moet inei
i, iemand met de slecht
en een
KPm.dï'
„Ach, eigenlijk lei<L ik een geze
gend bestaan. Met één goede vriend
en één goede vriendin ben ik toch
een aardige spekkoper!” Stilte.
„Maar ja, een mens wil altijd meer
hè?”
„Ik denk dat ik die gedichtjes
schrijf om een stukje treurigheid
weg te moffelen. Ik heb ze tóch
nodig, als uitlaatklep. Het gevoel
wanneer er eentje klaar is, is soms
beter dan wanneer je een flinke
punt drukt. En wat het effect op de
lezers is je hebt natuurlijk men
sen die het gênant vinden, omdat
treurigheid nu eenmaal persoonlijk
is. Die vinden het lulkoek, geouwe
hoer, treurwllgerij. Maar ik heb
"'""sterk het idee dat er méér zijn zoals
van een
Over de hilariteit tijdens zijn ver
tolkingen van zijn navrante liedjes
en teksten in het theater: „les inter
preteert dat verkeerd. Het is een
bevrijdende lach. Door de ironie in
je teksten wijs je het publiek de weg
naar de lach. De mensen lachen niet
het feit dat je met de meeste mensen
niet op kunt schieten, dat je je daar
niet mee kunt verstaan Met ie
mand eens een vertrouwelijk ge
sprek voeren dat geluk smaak ik
niet zo vaak”.
„Ik ben geen gezelligheidsmens.
Althans niet voor grote partijen. Ik
voel me lekkerder in een klein
groepje. Het is zo moeilijk om vrien
den te maken. Als je nou eens om je
heen kijkt naar mensen boven de 25.
Die kost dat toch al de grootste
moeite?”
„Daarom heb je tegenwoordig
mensen, die geven het vak omgangs
kunde. Omgangskunde! Alsof je dat
kunt leren!'Alsof het om vaardig
heid of kundigheid gaat. Ik vraag
me wel eens af wat de toelatingsei
sen voor zo’n docent zijn. Die zal wel
een hoop vrienden moeten hebben.
Haha, en een hele mooie vrouw!”
De achtergrond. „Dat vooruit
gangsgeloof. Iedereen bouwt zich te
pletter. Een moderne maatschappij.
Maar ik zie het alleen maar achter
uit gaan. Het zijn de dingen di§
kapot gaan tussen de mensen »Ki<|
we hebben een agrarischfgsone
grond. De tradities die daareSsijfe
den, hebben we allemaal
kant gezet. De manier waclrih A
mensen met elkaar omgingen,
ze samenleefden, is voorbij. Va!
daar dat gebrek aan contact tegel
woordig. De mensen staan niet meer
in een relatie tot elkaar. Daardoor
ontstaan gaten die niet meer te dich
ten zijn. Er is geen natuurlijke leef
gemeenschap meer. En dan maakt
het geen reet uit of je in iedere flat
een praathuis maakt”.
Over de terreur van het samen
zijn: „Er is een enorme hang in de
samenleving naar nivellering, van
mensen dan. Alles terugbrengen in
de groep, en zo. Op één lijn gaan
zitten. Mensen die alleen willen zijn,
worden niet begrepen. Ik geloof dat
een man die met een kanariepietje
en een Riha-orgeltje een kamer in
een logement betrekt en daar zestig
jaar blijft zitten, het naar zijn zin
kan hebben. Goed, hij zal niet de
gelukkigste man van de wereld zijn,
maar wie is dat wel? Maar de men
sen zijn daar bang voor. Want als je
echt kiest voor het alleen zijn, dan
krijg je te maken met eenzaamheid,
en dat is iets dat je niet terug kunt
brengen in de groep! Ik loop al een
paar dagen maar rond met een stuk
je tekst dat ik nog eens voor een
gedichtje zal gebruiken. Over een
man die bij de psychiater komt en
zegt: Mijn vrouw heeft me verlaten.
Die psychiater zegt dan automa
tisch: Daar kun je dan toch samen
over praten?”
jrgebruik dan kijki
rten vand ken”) en
Jg. Ze P« losse handen wil hij
'-Ml if-
de fanta houden
om je zoals ze om de Mounties la
chen. Ze lachen niet om een schuine
bak of een scheve bek, maar wel
degelijk om de botsing tussen vorm
en inhoud. Er zitten gelukkig geen
Idébielen in de zaal”.
„les is het niet gewend. Die staat
soms heel verbaasd de zaal in te
Jc’ijken. Dan vraagt-ie achteraf of
zijn gulp openstond. Of hij gaat ze
nuwachtig aan zijn stropdas zitten
friemelen. Maar ik weet nu zo lang
zamerhand dat ze het écht leuk vin
den”.
j atlasse»
mden va»
lige atlas.
HANS DORRESTIJN publi
ceerde bij uitgever C. J. Aarts
(Amsterdam) de liedjesbundels
Als de balken gaan verzakken
(1973), Bofkont (1974), Zes Hol
landse taferelen en Je bent een
liegbeest (beide 1975; de laatste
is een bundel kinderliedjes). In
1977 verscheen bij dezelfde uit
gever een selectie uit de eerste
drie bundels, aangevüld met
nieuw materiaal, getiteld Mooi
van lelijkheid.
Samen met anderen publi
ceerde Dorrestijn De Stratema-
keropzeeshow (Bom, 1973), Het
verdwenen plakboek
(CPNB/Ploegsma, 1976) en Het
anti-hondenboek (Peter Loeb,
1976). Dit jaar verscheen zijn
bundel korte verhalen Met
dichtgeknepen keel (Athe-
naeum-Loeb Paperbacks).
Zijn langspeelplaat Bofkont
(Philips, 1974) werd dit jaar op
nieuw uitgebracht en rond
april volgend jaar verschijnt
Kluwer*
bijna 2001
ische we
e syrnb 1
Misschien heb ik ooit
Vroeger was dat wel eens anders.
„Hele zalen heb ik leeg zien lopen.
Hetzelfde publiek dat nu staande
ovaties geeft, is toen gillend wegge
lopen. Ik ben natuurlijk geen uit
bundig theatertalent. Eigenlijk kan
ik op het toneel helemaal niets. Ik
weet eenvoudig niet wat te doen. Ik
kan alleen maar stil op een krukje
mijn lied ten gehore brengen. En zo
af en toe, heel gewaagd, één wenk
brauw optrekken. Dat wordt dan
ook prompt door de hele zaal gezien.
Als ik onverwacht een pink optil,
dan loeit de zaal. Het is deze vorm,
die onhandigheid die de inhoud ver
sterkt”.
Hij heeft een voorkeur voor „zulke
intieme liedjes, dat ik er inzinkingen
door krijg”. Niettemin schrijft hij
ook nog steeds teksten voor Don
Quishocking. Samen met een van de
leden daarvan is hij eens aan een
jeugdboek begonnen. „Dat ligt bo
ven in de kast. Het is niks geworden,
vonden we allebei. Toch word ik
daar godvergeten nijdig over. Ik had
er erg veel aan gedaan. Ach, er ligt
nog wel meer achtergehouden mate
riaal: twee volledige toneelstukken,
tientallen onbruikbare liedjes. Ik
heb dus ook veel mislukkingen op
mijn naam staan. Maar soms is het
wel eens makkelijk. Ik gebruik er
nog wel eens iets uit. Dat scheelt dan
weer het schrijven van een hele dia-
loog'bijvoorbeeld, haha”.
Zijn werk noemt hij samenvat
tend exhibitionistisch. „Iedereen
kan zijn lui of kut laten zien, maar
wat ik laat zien kan niemand laten
zien. Je krijgt wel eens het verwijt te
horen: „Het lijkt wel of ie zwemt in
het verdriet”. Wel, dat is alleen zo als
^Je een mislukt verhaal, of een mis-
luj^t lied uitbrengt dan lijkt het of
-- - - - -—sJ; - je-erin zwemt ja. Maar voor goed
iemand opduiken met een lapjFypön Verwerkte ellende die goed is vorm
gegeven gaat dat niet op”.
„Trouwens als ik mijn fanmail be
kijk ik krijg echt vrij veel brieven
dan geloof ik dat het heel nuttig is
wat ik doe. Ik breng voor die men
sen iets in kaart over de menselijke
ziel en zij herkennen dat. Dan schrij
ven ze: „Dat machteloze gevoel dat
je beschrijft, dat had ik ook altijd”.
Het is toch op een of andere manier
het genotteren van het snotteren”.
schemering de hoeken van het
woonvertrek. Wanneer ook de con
touren van boeken, meubelen en
hond traag in het niets oplossen,
besluiten we de verlichting niet te
ontsteken. Zwijgend drinken we
bier. Een diepe zucht aan de over
kant van de lage tafel. „Kon ik maar
een leuk piccolosolootje blazen, om
de mensen in vervoering te brengen.
Maar ik kan niks. Trouwens, ik moet
telkens mijn blaadje omslaan, want
ik ken die gedichtjes niet eens alle
maal uit mijn hoofd”.
„Het gaat me toch al niet gemak
kelijk af, dat optreden. Zo’n zaal. De
mensen lachen gewoon. Ook wan
neer ik vind dat ze eigenlijk niet
zouden moeten lachen. Goed, het is
de ironie die er doorheen breekt.
Maar ik denk wel eens: nü moet je
niet lachen; ik heb dit tenslotte in
alle beslotenheid geschreven. Aan
de andere kant is het ook een manier
om je te ommuren. Ik bekijk hun
reacties en denk er het mijne van”.
„Nee, nee, niet echt gekwetst. Ach
nee, het is bij mij allemaal eigen
schuld dikke bult, hoor”.
Ik ben getrouwd met Treurigheid,
woon samen met Verdriet.
Krijg soms bezoek van Eenzaam
heid
maar helpen doet dat niet.
„Het komt allemaal wél voort uit
een gemis aan contact. Als je zit met
Die jeugd bestempelt hij niettemin
nadrukkelijk als de oorzaak van alle
droefenis. „Jazeker. Ik heb een ta-
®elijk gelijkmatig humeur. Bij mij
zlJn het aanwijsbare factoren die me
hebben gemaakt. De omstandig
heden die de man maken. Ik kan me
h^uwens niet voorstellen dat je met
z°n jeugd anders zou zijn gewor
den Mijn broers hebben het ook”.
»Ik ben erover gaan schrijven om
at als ik mijn jeugdervaringen zo-
maar in de lucht had laten verdwij
nen, het een volslagen nutteloos lij-
en zou zijn geweest. En ik ken de
“teehanismen die ik te lijf ga heel
Joed. Als kind wist ik precies waar-
oni ietnand een grote rotstreek uit
aaide. Dat wist ik altijd het eerst,
at is natuurlijk niet des kinds,
^sen moeten goed oppassen met
at ze tegen kinderen zeggen. Wan-
neer je als kind verrot gescholden
bij dezelfde maatschappij zijn
nieuwe elpee Mooi van lelijk
heid. Voorts zijn liedjes van
zijn hand te beluisteren op pla
ten van onder meer Don Quis
hocking en Gerard Cox.
LÉVI WEEMOEDT (pseudo
niem van IES VAN WIJK) pu
bliceerde incidenteel in de
Volkskrant (gedichten) en voert
sinds drie jaar de (hoofd)redac-
tie van Propria Cures, waar
voor hij tevens proza schrijft.
Vorig jaar verscheen bij de Er
ven Thomas Rap zijn dichtbun
del Geduldig Lijden.
Deze maand verschijnt bij
dezelfde uitgever zijn bundel
Geen bloemen (eveneens ge-
dichten). Eens in de paar weken
leest hij uit eigen werk in het
theaterprogramma Mooi van
lelijkheid van Hans Dorrestijn.
Van beroep is hij leraar Neder
lands op een atheneum te
Vlaardingen.
n het schot Geen spoor van onzekerheid. Hij
rafie zo’n» straalt iets uit van de grote broer.
Hij heeft heel wat afgetobd, maar
hij is er gekomen iets dergelijks,
geer over zijn merk-
gstem zeuren („Dat
lu niet meer. Moet jij
'gaan figuurzagen en
I je allemaal kan ma
de stiefvader met de
j liever niets
Meer horen. („Laten we het maar
- .--™1 op „een minder plezierige
bij hele? jeugd”. Er is al zoveel over geschre
ven
i'