Eeneieren plaatsje op deze wereld zoeken „lkwasri)p° ureau R Kosthuizen Sukkelen Met top tegen raam Twaalf keer )urea ol maar lezen en schrijven was er niet bij 'verk bij een itig werk in gere tijd bij nog enkele p nature va an uit: alijkwaart is gesch M 9 r zeer lan$ OW* ;d verstrek e klant, he illenvanii tijdse voor warenhii stratie ten „Into each life some rain must fall” zingt de close harmonygroep Ink Spots in één van haar fraaiste nummers. „But too much is falling in mine’’. Als hij het Engels machtig zou zijn, kon de veertigjarige Fop dit lied hartgrondig meezingen. Ook hij is iemand, in wiens leven vanaf het prille begin veel ruimte voor regen en weinig plek voor zon was. Via kindertehuizen, pleegouders, psychiatrische inrichtingen en ziekenhuizen kwam hij terecht in een flat. Waar hij zijn dagen slijt zonder al te veel contacten Na een gebrekkige opleiding in een door nonnen geleid kindertehuis kan hij wel mooie rozenkransen maken, maar nauwelijks lezen en helemaal niet schrijven. „De toekomst? Dat is een heel moeilijk ding, ik loop al jaren in de WAO. Ik kom nooit meer aan de slag, dat is een ding dat zeker is”. Een kind moet in een warm nest liefdevol Yorden opgevoed, anders komt er niets van trecht. Reeds de Romeinen kwamen er achter, dat en baby die nooit wordt gekoesterd, nooit wordt glknuffeld, maar een kort leven is beschoren. Fop heft die theorie overleefd, meer ondanks dan daikzij de behandeling in zijn jeugd. Zijn moeder owleed in het zesde kraambed, zijn vader (die zici weinig om de kinderen bekommerde) ovirleefde haar ruimschoots en kwam door een gesachtsziekte in een psychiatrische inrichting aanzijn eind. Q> jonge leeftijd komt Fop al terecht in een kintertehuis, na het bombarderen van de omgwing ervan wordt hij in een ander tehuis gepliatst. Hij heeft er weinig goede herinneringen aan: „Dit was bij de zusters Ursulinen. Daar kreeg ik meeSal meer slaag dan eten”. Nadat hij zijn eerste comnunie heeft gedaan komt hij bij stiefouders, „ik keeg toen een rode step van ze”. Hetklikt niet en hij komt weer terecht in een door eligieuzen geleid tehuis. „Ik vraag me af waaron ik daarheen werd gestuurd Er zitten minde-begaafden en ik vond niet dat ik daar thuishoorde”. In d«omgeving wordt er wel veel gedaan aan allerleihandenarbeidzaken, maar het overige onderwijs stelt niet veel voor. En ondat Fop niet zo best mee kan komen, leert hij er ntch lezen noch schrijven. „Ik kreeg er ontzetteid veel slaag. Als jongens onder elkaar deed je veleens wat en dat werd vreselijk bestraft. In de winter stond je urenlang met je blote voeten op het knude marmer. Als je in bed plaste stopten drie nomen je in een ijskoud bad en als je niet at kreeg je let de volgende dag weer, net zolang tot je het wel ojat". Fop komt voor de zoveelste maal in een kosthuis terecht, is nog steeds huisschilder. Maar ook loopt hij met een ijswagen en een aardige jongen kan wel een ijsje voor niets krijgen dn een jongensvereniging stelt hij veel belang, hij mag er graag komen. Hij krijgt zowaar kennis aan een meisje ook, maar ze begint zich erover te verbazen dat zoveel jongens hem kennen en vriendelijk groeten. „Toen heb ik haar eerlijk verteld dat ik meer op jongens viel dan op vrouwen. Dat vond ze jammer, ze wilde toch wel met me doorgaan. Dat kon ik niet, je kan niet van twee kanten leven en ik wilde niet achter haar om toch contact hebben met jongens”. Zijn homofiele contacten brengen hem in aanraking met justitie, „zuiver verraden boel geweest, ze hebben me niet op heterdaad betrapt”. Het levert hem wel gevangenisstraf op. Hij probeert zich van het leven te beroven. „Ik was vreselijk eenzaam, ik kreeg van niemand bezoek. Wat had het voor nut om nog verder te leven, ik had genoeg meegemaakt.” In een strafziekenhuis zit hij zijn tijd uit, via de reclassering wordt er een kostgezin voor hem gevonden. Het is niet het laatste adres, hij gaat dan nog steeds van huis naar huis. Tijdens zijn werk als keukenhulp in een ziekenhuis doet hij weer een zelfmoordpoging, via de dokter komt hij weer in een psychiatrische inrichting. Een maand of vijf blijft hij er. nauwelijks is hij ontslagen of hij probeert er door het slikken van pillen weer een eind aan te maken. Met medewerking van de GG en GD komt hij op een eigen flat. Het lukt niet, hij slikt weer een buisje pillen en komt voor de laatste maal in een psychiatrische inrichting. Uiteindelijk komt hij toch weer op zijn flatje terecht. Als geslagen en verslagen man weet hij wat het is alleen en eenzaam te zijn, zodat een jongen die door zijn hospita de deur wordt gewezen aan hem een goede heeft. JJij komt bij hem wonen, met de kerstdagen gaan ze samen naar Limburg. Fop koopt goede kleren voor hem, betaalt de vakantie, koopt een hond voor hem. Toch moet hij maar gaan werken, zegt Fop, want hij kan niet altijd gratis voor hem zorgen. Fop zorgt voor werk, maar het duurt steeds maar kort. Het gaat veel geld kosten en uiteindelijk mag Fop zijn vriend meenemen naar het horecabedrijf waar hij veel komt. Er moet hem wel de hand boven het hoofd worden gehouden, anders was hij er direct weer uitgevlogen Het groeit Fop allemaal weer boven het hoofd. Hij komt in een inrichting, drukt een glas kapot in zijn arm. Tenslotte vertelt hij de jongen dat die maar weg moet gaan en dat doet deze ook Fop hoort nooit meer iets van hem Hij krijgt nu het idee dat zijn gezondheid zo slecht is, dat het wel spoedig met hem afgelopen zal zijn. Hij gaat sukkelen met zijn blaas, na veel gesoebat komt hij bij een specialist en wordt opgenomen. Zijn blaas wordt geopereerd. Hij klaagt ook over zijn rug, maar de foto’s bewijzen volgens de artsen dat er niets aan de hand is. Hij gaat weer aan de slag. Daar moet hij mee stoppen omdat zijn rugpijn steeds heviger wordt. Zijn baas laat zich weinig aan hem gelegen liggen, al zegt Fop dag en nacht voor hem klaar te hebben gestaan. Hij komt weer in een ziekenhuis, noch zijn jonge vriend noch zijn horeca-kennis laten zich daar zien. Er wordt ontdekt dat Fop hernia heeft. Hij moet geholpen worden, voor het zover is verstrijken er enkele maanden. De nacht na de operatie valt hij uit het bed, de wond moet gedeeltelijk worden opengemaakt om het vuil eruit te halen. Hij gaat goed vooruit, is al weer veel uit zijn bed. Tot een virus toeslaat en hij ontzettende last van gordelroos krijgt over grote delen van zijn lichaam. Hij krijgt er bestralingen voor en dan komt de tijd dat hij het ziekenhuis moet verlaten. „De psychiater keurde het af. dat ik naar een verpleeghuis zou gaan, toch kwam ik er terecht. Ik heb gevraagd hoe dat kwam, maar ze geven elkaar allemaal de schuld" In het verpleeghuis heeft hij met veel mensen ruzie, hij zou een aansteller zijn die in een gekkenhuis hoort. Meteen pater heeft XRLEM jk ■R igeman va zak interes le opleidin n aan h tepsonde EM de waa 261496. hebben wij in bedrijf in De vijf,guldens van Fop en de verdiensten van zijn zusje, dat in hetzelfde huis woont, zullen worden gespaard. Hij hecht niet veel geloof aan de uitspraak en als zijn stiefouders er een keer niet zijn, zoekt hij de spaarbankboekjes op. Het totale sald.o blijkt twee gulden. Met die boekjes gaat hij naar de voogdijraad. Vertelt alles, iets wat hij nog niet heeft gedurfd, omdat hij bang is voor zijn stiefmoeder. Na een paar weken verblijf bij zijn baas gaat Fop naar het tehuis waar zijn zusje ook terecht is gekomen. Een fijn jaar heeft hij daar, gevolgd door overplaatsing naar een gezin. Tijdens een bezoek aan zijn oude baas hoort hij, dat zijn stiefvader is overleden Hij gaat naar het huis van zijn stiefmoeder, maar die laat hem niet binnen De krans die hij samen met zijn zus van hun karige spaargeld heeft gekocht, wordt van de kist gesmeten. Fop is inmiddels eenentwintig jaar geworden, opnieuw bezig als schilder en zwervend van het ene kosthuis naar het andere. Voor de eerste maal komt hij in een ziekenhuis terecht. „Zenuwen en iets bij mijn hart". Een psychische toestand is zijn oordeel achteraf. Hij blijft een kwetsbare figuur, de maatschappij heeft een „makkie” aan hem. Dat blijkt twee jaar later. Hij heeft zich laten strikken door een koppelbaas en werkt in Duitsland. Zijn maats kunnen de handen niet thuishouden. Ze stelen een extra inkomen bij elkaar en bij een grenscontrole lopen ze tegen de lamp. Gekke Fop zal het wel hebben verraden en als wraak gooien ze hem van de steiger af. Hij komt in een ziekenhuis en verkommert er: hij kent er niemand en spreekt de taal niet. Hij eet er uit eenzaamheid niet, komt in een psychiatrische inrichting. Een vreselijke ervaring, hij kan er nu nog moeilijk door uit de woorden komen. Hij maakt mee hoe een onrustige kamergenoot een spuitje krijgt om tot rust te komen. De rust blijkt definitief, de patiënt wordt overleden afgevoerd. Via de Hollandse consul gaat hij naar Nederland, een paar weken in het ziekenhuis en hij wordt ontslagen. Nu wordt hij voor negen maanden opgenomen Veel te lang, vindt hij zelf. „Dat vind ik onmenselijk om iemand zolang vast te houden" Via een kostadres komt hij op een zelfstandige kamer. Eerst gaat het nog vrij goed, dan probeert hij weer teveel pillen te slikken. Opnieuw opname in psychiatrische ziekenhuizen, „Bij elkaar ben ik omputer ft 2 maanden ;unt u zid izaken val Houtstraat 256. Fop komt in een kosthuis terecht, waar het gezin zelf een moeilijke periode doormaakt Dat wordt hem te veel en hij wordt voor de tweede maal in een psychiatrische inrichting opgenomen Vijf maanden lang, er wordt gewerkt met veel spuiten en zware medicijnen. „Ze lieten me maar rondlopen. Af en toe sloeg ik met mijn kop tegen het raam. Daar deden ze niks tegen, dat hoorde bij mijn ziektebeeld, ze keken alleen maar hoe ik reageerde”. t Hetisvoot m Haart»1 Hij gaat veel wandelen, voelt zich opstandig En is getroost als men in het ziekenhuis zegt, dat het geen aanstellerij is en dat hij er zich maar niets van moet aantrekken. Hij mag weer naar huis, krijgt hulp van de gezinszorg. Toch wordt hij weer opgenomen in het ziekenhuis, krijgt er enorm veel spuiten die hem goed hebben geholpen, zegt hij nu. Hij wordt van boven tot onder onderzocht, blijkt ook last te hebben van bronchitis. Dat belet hem niet flink te roken. Met de maatschappij kan hij het moeilijk vinden. Tijdens een van zijn opnames geeft hij een jongen toestemming van zijn huis gebruik te maken om een meisje te ontvangen. Deze vertelt hem er nooit te zijn geweest. Maar als Fop thuiskomt vindt hij een hem onbekend damesportemonneetje en alle foto’s zijn van de muur gehaald. „Ik heb ook niets meer van hem gehoord, nog geen telefoontje van hoe het met me gaat. Ja, dat zijn van die dingen. Dan vertrouw je iemand en uiteindelijk Een man als Fop is makkelijk te pakken. Ook door twee mannen die zich uitgeven voor radioverslaggevers. In een café laten ze hem zijn hele verhaal vertellen, zeggen hem hoe laat en op welke dag het zal worden uitgezonden. Trots waarschuwt hij wat kennissen, die trouw de radio aanzetten. Maar er komt natuurlijk niets. Teleurgesteld en boos belt hij op naar alle omroepverenigingen, maar er is niemand die er wat van weet. „Ik ben nu weer helemaal alleen. Dat was wel zwaar in het begin, de omgeving denkt dat ik me aanstel. Het gaat nu wel iets beter met me. Ik ben een tijd terneergeslagen geweest, daar ben ik gelukkig weer een beetje overheen. Ik zie het nu weer zitten, het zal wel moeten. Je hebt het heft toch niet zelf in handen”. Wat hij van zijn leven moet maken is hem nog steeds niet duidelijk. Al krijgt hij wel hulp. Van kennissen, van een maatschappelijk werkster. /Als je in het ziekenhuis ligt, leer je de mensen pas goed kennen. Er zijn er wel wat op bezoek geweest; maar niet veel: uit het oog uit het hart. Dan ga je toch denken hoe dat mogelijk is, dat is me zwaar tegengevallen. Dat je de mensen niet ziet, waar je het beslist wel van had verwacht”. van had verwacht”. Als een stuk drijfhout blijft Fop ronddobberen. Hij heeft nu een kennis, „dat is eigenlijk een vreemde, hij is helemaal niks van mé”, die hem helpt. Daar bouwt hij op, daar houdt hij zich aan vast. Gedeukt en geslagen is hij op zoek naar het plaatsje dat er toch ook voor hem op deze wereld zou moeten zijn. Het gaat nu wel weer, zegt hij Maar voor hoelang0 Een vraag waar hij zelf geen antwoord op durft te geven Als Fop eenjaar of elf, twaalf is, krijgt hij belangstellingvoor sex „Ik was er vroeg bij. ik was toen rijp. Ik bej altijd onder jongens grootgebracht m kreeg homoseksuele neigingen, dat was eigenlijt heel normaal. Ik ben altijd zo gebleven, ik val »p jongens van zestien of zeventien jaar net opgestroopte mouwen”. Op zijn vijftienie jaar gaat Fop van het kindertehuis wee: terug naar zijn stiefouders. Aan zijn stiefvader helft hij goede herinneringen, anders ligt het metzijn stiefmoeder. Nu hééft ze er wel spijt van, zegt lij, „maar toen kreeg ik volop slaag”. Zo mag hij ook ncoit op zijn nieuwe fiets rijden (alleen op zondag niar de kerk), mag geen mooie kleren aan. Na overlag te hebben gewerkt bij een schildersbaas - de vi_f gulden die hij verdient moet hij elke week aan zijl stiefmoeder afdragen - kan hij ’s avonds nog schlien gaan ophalen voor de varkens. Hij leert in kder geval een vak, op de avondschool haalt hijhet diploma als vakbekwaam schilder hij goede contacten. Hij kan er niet eten. Als hij het probeert komt het er direct weer uitr een keer of twaalf opgenomen geweest”. Als hij zijn pols probeert door te snijden wordt hij stevig aangepakt: met spanlakens en isoleercellen. „Daar ben ik ook vaak platgespoten en kreeg zware medicijnen, waar ik de hele dag suf van was". ’•'x

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1978 | | pagina 25