Klein maar meesterlijk oeuvre van F. van den Bosch r 1 Machteloosheid belangrij kste thema in werk Jan Siebelink londa 9 59.- 3 eel I 28 in 1975 met de verhalenbundel Extremen nera Zweden Nederlands-lndië door Jeroen Koolbergen Schrijven, heet de nieuwe rubriek van Jan Brokken in de Haagse Post. Hij laat daarin op een subtiele manier auteurs aan het woord over hun mé tier. Min of meer treedt hij daarmee in het voetspoor van Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper die In hun verza melde interviews „Het nieuwe proza jonge schrijvers nu eens niet doorza gen over hun moeilijke jeugd of hun seksuele frustraties maar die in eerste instantie geïnteresseerd zijn in het ambacht. Paradox Uiterst sfeervol N Vrouwen „HET REGENBUIS EN ANDERE VERHALEN” Homoseksualiteit Vrolijk gezin Jan Geurt Siebelink debuteerde Nachtschade (Peter Loeb, Amsterdam). In 1977 volgde de roman Een lust voor het oog (Athenaeum-Loeb paperbacks), en zojuist is een nieuwe bundel verhalen verschenen, Weerloos (Loeb Van der Velden, Amsterdam). Opvallend is de stijgende kwaliteit in het werk van Jan Siebelink, terwijl steeds dezelfde thema's het werk beheer sen, en de decors nauwelijks veranderen. De hoofdpersonen in Jan Siebelinks boeken zijn meestentijds in hun agressie of hun seksualiteit gefrustreerde, machteloze, weerloze mensen, uit wier leven een beslissende episode gelicht wordt. Vaak ook worstelend met de gevolgen van een streng-christelijke opvoe ding, komen zij in situaties terecht die naar een climax worden gevoerd. Het einde van een verhaal speelt zich dikwijls af in een schemertoestand; de lezer weet soms niet waar de schrijver hem over de grens van het herkenbare heeft heengetrokken in een irreële, tijdloze wereld. Maar dat hindert niet, want het gebeurt immer functioneel, en tijdloosheid is een essentieel aspect van de omgeving waarin Siebelinks verhalen zich afspelen. Huysmans 7; I lip BR*»- 16 jam ■ning. ro- □8 en Ti F. van der Bosch WIM VOGEL Jan Siebelink blijkt ondanks zijn boosheid een vriendelijk man, die open staat voor het gesprek. Hij is een snelle, soms geagiteerde spreker die graag wil dat alles zo duidelijk mogelijk wordt - er mogen geen mis verstanden blijven bestaan. Het lijkt wel alsof hij gespannen én ontspan nen tegelijkertijd is, voor de inter viewer een merkwaardige sensatie. Maar zoals hij zelf vertelt, hij voelt Brokken spreekt in zijn rubriek onder meer met Gerrit Krol. Van hem is de intrigerende opmerking. „Traagheid is de eigenschap van iets wat goed is.” Het merkwaardige van de bundel is dat dit thema niet langzamerhand, tijdens het lezen, gestalte krijgt, maar dat het geschrevene - (zij) moeten het juiste woord vinden en het op de juiste plaats neerzetten.” gesprek zullen dingen opduiken die deze these toch zeer aannemelijk maken. Maar het kan best zijn dat er een periode in mijn leven geweest is dat ik dat wel was, al kan ik het me niet herinneren. Ik heb wel enorme te leurstellingen gehad, maar dat komt meer ondat ik me heel intens op dingen kan verheugen, afspraakjes bijvoorbeeld, en dan valt het vaak tegen." Over de hoofdpersoon van Een lust voor het oog, de jonge leraar Jeroen Swijgman, wordt op een ge geven moment gezegd: „Als je ont zettend bewust leeft, kun je alleen maar bang worden Intensiteit, je gegeven dat echter symptomatisch voor het geheel zal blijken te zijn. Het tweede verhaal is gesitueerd in een interneringskamp op Java tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hollandse man nen en jongens worden door een handje vol Jappen gevangen gehouden. Met el kaar proberen zij er iets van te maken. Weliswaar passen zij zich uitstekend aan aan het klimaat en aan de omstandighe den, maar toch ervaren zij voor het eerst dat zij in die paradijselijke natuur gevan genen zijn, niet gewenst. Detoneren de personages in de eerstz twee verhalen nog niet met hun natuur lijke omgeving, in de volgende twee zal die harmonie definitief verbroken wor den. In Het regenbuis een prachtige novelle, lezen we hoe een geoloog na veertig jaren Nederland terugkeert in het Indonesië van de jaren vijftig. Soekarno is aan het bewind en Hollanders zijnTiog slechts welkom voor zover zij, in dienst van maatschappijen daadwerkelijk bij dragen aan de ontwikkeling van het land. Gedurende zijn jaren in Nederland heeft de geoloog gedroomd van een door hem te bouwen huis: „Een huis vol licht en ranke schaduwen, verborgen achter pur peren bougainvilleastruiken, een huis waar je de wind kon horen en de sterren zien.” Die droom probeert hij te realise ren door van een in elkaar gezakt krot midden in het oerwoud een opnieuw be woonbaar huis te maken, zijn regenbuis, waarin hij hoopt na al die jaren werken Voor hem is er in Indonesië geen plaats meer, zelfs het land behoort emotioneel anderen toe. Het ligt nu toch voor de hand om tot een wat Freudiaanse interpreta tie van Jan Siebelinks werk over te gaan: angst voor de strenge vader - de vrouw als hoer - weerloosheid - homoseksualiteit... „Het lijkt me niet zo verstandig dat ik daar uitspraken over doe. Jij mag dat eens analyse ren als je wilt. Ik waag me daar niet aan.” De verhalenbundel van Van den Bosch blijkt hecht gestructureerd te zijn. Dui delijk is dat hij niet zo maar heimweelite- ratuur heeft willen schrijven, maar dat hij vorm heeft willen geven aan zijn gevoel van displaced zijn: niet thuis in het noorden, niet meer gewenst in het zuiden. voelt hij heel sterk dat hij niet thuishoort in die noordelijke sferen. Daar komt bij dat ook zijn reisgenoten hem emotioneel vrij onverschillig zijn. De mensen im mers waar hij wezenlijk in geïnteres seerd is, dat waren zijn vrienden in Indië maar die zijn dood of verdwenen. u koopt i. krijgt I storing an koop auw vanaf ordt uw atis mensen nar aan- -pakking. i gulden Misschien komen we er uit als we Krols opvatting accepteren dat alfa-mensen, wat 't Hart, ondanks zijn biologiestudie, naar mijn mening zeker is, gemakkelij ker schrijven dan bèta’s, daar de laatsten meer getraind zijn „op een goede appre ciatie van het formele aspect van het 10 u. 11 u. Hier lijkt zich een merkwaardige paradox voor te doen. Zo’n somber te, en veel schuldgevoelens vanwege de religie, en toch een gelukkige jeugd. De somberte zal toch wel zijn sporen hebben nagelaten. Of is dat misschien de essentie van Jan Siebe links schrijverschap - dat de ver drongen problemen uit zijn jeugd zich manifesteren in zijn huidige proza? Het lijkt haast te gemakke lijk, zo’n opvatting, maar later in het Ook over de stijl van Van den Bosch eigenlijk alleen maar lovende woorden: weloverwogen, geen woord teveel, uiterst sfeervol zonder ooit te vervallen tot im pressionistisch geschilder. Hij is er in geslaagd om de emotionele ervaringen weer te geven in soms zelfs wat afstande lijk proza dat doet denken qua intentie aan Nescio en Terborgh. Ik hoop van harte dat Van den Bosch de erkenning zal vinden waarop hij recht heeft. Zijn oeuvre is klein, maar wel meesterlijk. n casset- duisteren iioconso- ISTRAAT 713. Ver- ’1.00 u. ten opzichte van zijn leerlingen, een luitenant ten opzichte van een kapi tein, een jongetje ten opzichte van een oudere man, een kweker ten opzichte van de bloemist die weigert hem te betalen voor geleverde waar. Vaak leidt deze machteloosheid tot wraak, een behoefte overigens die Jan Siebelink zegt in zijn dagelijks leven niet te kennen. Het zijn vaak vrouwen die de macht hebben, verdorven zijn, iets hoerigs hebben, opslokken, verte ren, giftig zijn. „Ik kan ook dat niet relateren aan mijn dagelijks be staan. Jammer dat mijn vrouw er niet is, dat je die niet kunt zien. Ik heb een zeer mooie vrouw. Ik ben helemaal niet bang voor vrouwen. een heel normale zaak. Als jongetje was ik wel heel erg gefascineerd dat er een man was die me meevroeg naar de bloemenveiling in Aals meer..dat mocht op een gegeven moment niet meer van mijn moeder, want hij deed iets met jongetjes of zo. Die man heb ik steeds zitten aankijken of ik er iets aan kon ont dekken. Misschien dat zoiets wel doorgewerkt heeft.” erg bewust zijn van dingen, speelt blijkbaar een grote rol. „Er zitten twee kanten aan. Als je erg intens leeft - ik heb een druk bestaan, lesgeven, schrijven, verta len, ik doe wat voor de Haagse Post - aan de ene kant maakt dat dat je angst verdwijnt, je bedwelmt jezelf. Maar als je goed nadenkt, dan zie je nogal wat nare dingen. Ik kan snel panisch zijn, dat het zweet me uit breekt. Opeens overvalt het me, dan moet ik ook een kamer uit. Een bioscoop, een stadion, dat is voor mij iets onmogelijks. Maar ik weet niet waar dat door komt. Angst om te leven, om dood te gaan? Het zijn allemaal zulke clichés” Opvallend is dat in alle drie de boeken van Jan Siebelink homosek sualiteit op de een of andere manier een rol speelt. Er wordt naar verwe zen, of er wordt iemand uitgeschol den, maar het is nooit een aspect van een van de hoofdpersonen. Hiermee geconfronteerd begint Jan Siebe link te lachen. „Je stelt allemaal van die vragen die ik niet kan beant woorden. Ik ben niet homofiel of zo. Je kan wel zeggen dat is dan een onbewust verlangen om het te zijn- ...Wat ik wel heb, iemand, of dat nou een man of een vrouw is, die ik erg graag mag, dat ik die erg graag aanraak - mannen kussen vind ik Jan Siebelink herinnert zich dui delijk ook zondagmiddagen dat hij aan het hek stond en dat andere kinderen op straat mochten fietsen. Wel mocht hij dan op een pad langs de kwekerij van zijn vader fietsen. De andere kinderen kwamen dan bij hem spelen. Hij was dan in een „be voorrechte positie”, vindt hij. Dit lijkt een omdraaiing, met als functie het ontkennen van eigen ongenoe gen en machteloosheid. Want mach teloos moet hij zich als kind toch gevoeld hebben, als hij vertelt dat zijn vader hem voorhield dat het oog van God alles zag. Vooral als hij iets deed wat niet mocht, stiekem naar de film gaan bijvoorbeeld. „Je zult er rekenschap van moeten afleg gen”, wat Jan Siebelink als jongen ook veel hoorde. En ijverig leerde hij psalmen uit zijn hoofd om zich te bevrijden van de schuld van het masturberen. Het moest goedge maakt worden. Daar stond tegeno ver dat zijn moeder wel het boekje van dokter Dupuis op zijn nachtkas tje legde, zodat hij tenminste verlost werd van de angst voor ruggegraats- kanker. Machteloosheid, weerloosheid is het thema van alle verhalen van Siebelink. De man die weerloos is ten opzichte van de vrouw, de leraar In dat televisieprogramma „Het Boek” eindigde het interview met de uitspraak „Ons leven is zeer ver geefs, er is geen hoop”. „Daar ben ik nogal kwaad over, dat het op dat punt afgebroken is. Daarna heb ik dat trachten te onder bouwen in een lang verhaal. Ten eerste is niet duidelijk geworden dat ik bedoelde dat de figuren in mijn boeken vaak een wat vergeefs leven leiden. Ten tweede heb ik willen zeggen dat als je je geloof niet meer hebt, als die godsdienst die zo som ber was er niet meer is, dat dan wel Van de schrijver F. van den Bosch kan nauwelijks gezegd worden dat hij de wet van de traagheid niet in acht zou nemen. In 1963 publiceerde hij in het Gastenboek van uitgeverij Querido Het regenbuis, een novelle; daarna heeft hij bij mijn weten gezwegen. Uit de verhalen die hij nu onder de wat obligate titel Het regen buis en andere verhalen publiceert, is in ieder geval wel op te maken dat hij, wat Krol noemde, een bêta-schrijver is. Zijn verhalen zijn zeer consistent van inhoud, doordacht gestructureerd, ieder woord lijkt gewogen en draagt bij tot de expres sie van het thema. Verhalenschrijvers, zeker moderne, lij den nogal eens aan de anekdotenziekte: een betrekkelijk kleine gebeurtenis wordt opgeblazen tot een literaire zeep bel. Bij Van den Bosch is dat niet het geval. Zijn onderwerp is niet een min of meer toevallige anekdote; uit zijn verha len komt een man te voorschijn die ge desoriënteerd in het leven staat, die weet dat zijn land van herkomst praktisch én emotioneel voor hem taboe is en die zich derhalve overal buiten spel voelt staan. voor studie, vrouw en arbeid nu eens eindelijk zichzelf te kunnen zijn. Als de hut na veel moeite bijna klaar is, wordt de geoloog door inlanders vermoord. Intrigerend omdat dit zo lijnrecht staat tegenover de volkswijsheid dat wat goed is, snel komt; en, om het wat meer binnen de literatuur te houden, omdat dit in flagrante tegenspraak is met de medede ling van Maarten 't Hart dat hij het verhaal Avondwandeling in slechts één avond schreef zich achteraf bijna dwingend openbaart. Alsof je dus eigenlijk geen verhalen hebt gelezen, maar een complete roman. I „Het regenbuis en andere verhalen door F. van den Bosch, uitgeverij Querido, Prijs 16,90. meer extremen in zich verenigd - hij kan ook zeer snel van de ene stem ming in de andere geraken. Het is natuurlijk niet juist om de hoofdpersonen van een boek te identificeren met de auteur. Toch maken in het geval van Jan Siebe link de sombere decors van zijn boe ken nieuwsgierig naar zijn bele vingswereld, en rijst de vraag bij voorbeeld hoe hij zien in zijn jeugd gevoeld heeft. „An unhappy child hood is a writer’s goldmine" (Een ongelukkige jeugd komt een schrij ver uitstekend van pas), heeft eens iemand gezegd. „Dat geldt dus niet voor mij. Per se niet. Ik heb een heel plezierige jeugd gehad. Ik kom uit een vrolijk gezin, kon ook goed met mijn twee broers opschieten. Wel hadden we een vader die uiterst streng in de leer was. Niet gereformeerd, maar echt hervormd, maar dan de Gere formeerde Bond in de hervormde kerk. Dat gereformeerd zijn van een Maarten ’t Hart ken ik wel, van verre, maar dat is absoluut niet waar ik uit voortkom. Dit is meer de Veluwe, Barneveld. Ik ben ook niet ingeënt, tegen pokken bijvoorbeeld. Dus dat kreeg ik als militair pas”. „Mijn moeder was iets minder streng hervormd, modaal hervormd heet dat. Ze liet ons wel eens naar dansles gaan als mijn vader het niet merkte. Hij was overigens wel een zachtaardig man, en volstrekt inte ger. Maar hij was in ons teleurges teld omdat wij hem niet volgden en niet „krachtdadig bekeerd” waren. Het was een zeer sombere gods dienst, een echte vader-godsdienst. God de vader, en de vader in het gezin. Echte vrolijkheid was dui vels." Jan Siebelink werd in 1938 in Velp geboren, in een klein midden- standsgezin. Zijn vader had een kwekerij. (Onderwerp van het beste verhaal in Nachtschade; „Witte Chrysanten”.) Van de lagere school ging hij naar de ULO, en vandaar naar de kweekschool in Arnhem, waar hij zijn hoofdakte haalde. Na kort als onderwijzer te hebben les gegeven, moest hij in militaire dienst. (Ervaringen in dienst vonden hun neerslag in de novelle „De doch ter van de kapitein wordt achttien jaar”, in de bundel Weerloos.) Hij werd luitenant, tekende een jaar bij en haalde ondertussen schriftelijk zijn MO-A Frans. Na zijn diensttijd werd hij leraar aan een ULO in Dieren, waar hij ook zijn MO-B deed. (Deze tijd inspireerde hem tot het schrijven van de allegorische roman Een lust voor het oog). Ten slotte deed hij doctoraal Frans in Leiden. Hij is nu leraar aan een middelbare school in Ede. en hoopt over een klein jaar te promoveren op een onderwerp uit A rebours van J. K. Huysman, een boek dat hij ook vertaalde (Tegen de keer, Athe- naeum-Polak Van Gennep, Am sterdam, 1977). Een afspraak bij Jan Siebelink thuis in Ede, in het ruime huis waar hij met zijn vrouw en drie kinderen woont. Hij blijkt nog steeds ver toornd over de televisie-uitzending „Het Boek” van zondag 8 oktober, waarin men maar raak had geknipt in een interview, zodat menige kij ker een verkeerd beeld van hem zal hebben gekregen. Later in het ge sprek komen we er op terug. Drie van de vier verhalen spelen in Nederlands Oost-Indië. Het eerste be schrijft hoe het cowboyspel van twee Hollandse jongens wreed verstoord wordt door opgeschoten Javaanse kna pen. Een op het eerste gezicht onschuldig Ik leid een aangenaam bestaan, Dit laatste aspect krijgt extravagante vormen in het slotverhaal, dat verras send in Zweden speelt. Het landschap daar, zeker in het noorden, kennen we maar al te goed uit Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans. In die door muggen verpeste omgeving hoort de mens niet thuis, hij voelt zich daar behoorlijk onthand en gezien de geologi sche ouderdom van het gesteente totaal overbodig. Disponent Andersson, vrij vertaald met Zeg Jansen..., bestaat uit een lange inwendige monoloog van een ik-figuur in een trein tot een hem onbe kende Zweed. Onderwerp van de mono loog is de vooral emotionele mislukking van een trektocht van Hollandse biolo gen en geologen. Wat de ik-figuur tijdens zijn tocht bezighield is natuurlijk af te lezen aan zijn wetenschappelijke aante keningen. Wat hem echter innerlijk dwars zat, is zeker voor hem zelf, moeilij- ker onder woorden te brengen. Hij heeft een belangrijk deel van zijn leven in Indië doorgebracht en wordt gekweld door heimwee naar dat land. In Zweden maar de grondtoon is somber’ nu aan een novelle, twee verhalen en een man. Bovendien is hij bezig met artikelen voor de Haagse Post. Als het een niet lukt, gaat hij aan het andere verder. „Ik hoop volgend jaar met een nieuw boek te komen.” de somberte overblijft. Ik leid een aangenaam leven, maar de grond toon ervan is somber. Met die hoop waarover ik sprak, bedoelde ik de christelijke hoop. Voor mij is er geen hiernamaals. Maar binnen het aardse raam kan het leven nog best fascinerend zijn. We zijn enige jaren op deze wereld en niemand weet waarom we er zijn. Ik heb niet het gevoel dat iemand mij in de gaten heeft. We verdwijnen weer. Dan is het afgelopen. Misschien is dat wel een drijfveer om te schrijven (het is natuurlijk veel vaker gezegd), dat er een paar boeken overblijven.” Over invloeden op zijn werk wil Jan Siebelink niet veel kwijt. Dat het vertalen van Huysmans invloed had op zijn debuut Nachtschade is duidelijk. Maar in het nieuwe boek, Weerloos, is die invloed volstrekt verdwenen, vindt hij. Wel ziet hij invloeden van de Franse literatuur in zijn algemeenheid op het theatra le in zijn werk, de soms dramatische afloop van zijn verhalen. De Nederlandse literatuur komt ter sprake. „Ik vind dat er goede boeken worden geschreven op het moment. Er zijn enkele echt goede stilisten aan het werk. Jeroen Brou wers, Louis Ferron, Nicolaas Mat sier.” Van de oude generatie spreekt W. F. Hermans hem erg aan, Gerard Reve minder. „Als ik nu zo’n boek weer terug pak, valt het me erg tegen.” Over de literatuurkritiek doet hij er het zwijgen toe. Hij is bezig daar wat over op te schrijven, en zou een hele avond nodig hebben om duidelijk te maken wat hij er precies van vindt. De persoon van Huysmans ziet hij niet zo zwart-wit als velen doen. In Pasolini’s film „Salo” wordt hij bij voorbeeld weer eens met fascisme geassocieerd. „Het fascisme bestond natuurlijk niet eens in zijn tijd. Er is wel een vorm van anti-semitisme in zijn werk aan te wijzen, trouwens bij bijna alle auteurs in het Frankrijk van die tijd. Maar dat had te maken met de geweldige haat tegen de geld handel, de banken, de familie Roth schild. Er zijn pre-fascistische ele menten aan te wijzen, maar je mag nooit een term uit deze eeuw toepas sen op een schrijver uit de 19e eeuw.” Jan Siebelink werkt mi 'f

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1978 | | pagina 29