Veel onderzoek in
VelseüMaire
zondert resultaat
VELSER POLITIEMANNEN MISBRUIKTEN POSITIE
l>
Integriteit
mr. Sikkel
onaangetast
gebleven
V:
ER
I
I
I
Vraagtekens
rond executie
polizisten in
Haarlemmermeer
TTTnTyTTTPv
J
I
o
H 1
j
1
11
19 7 8
DECEMBER
DONDERDAG 7
1
i
Ie belo-
Hartog,
ereiken
1014.
,°o°<
j korte
Corruptie bij
illigaliteit
kostte veel
mensenlevens
HAARLEM. Een reeks van onder
zoeken naar de Velser Affaire in het
algemeen heeft sedert de herfst van
1945 vele instanties beziggehouden. De
meeste leden schipbreuk. Ook de com
missie Versteeg moet toegeven, dat het
streven tot de waarheid door te dringen
op enkele punten door subjectieve in
formatie verijdeld is. Niettemin meent
de commissie Versteeg dat zij een beeld
heeft kunnen geven van vele belangrij
ke onregelmatigheden, corruptieve en
zelfs strafbare handelingen in en na de
bezettingstijd rondom Velsen gepleegd.
Het eerste onderzoek dat op niets
uitliep, was dat door de marechaussee.
Het gebeurde op initiatief van de Naval
Security Officer P. Philipse en stond
onder leiding van de reserve-majoor
van het Militaire Gezag H. C. Hane-
graaff. Het duurde van oktober 1945 tot
handigen aan een zekere N., politieman in
Den Haag.
De commissie Versteeg noemt de op
drachten aan de koeriersters door B, en G.
„onverantwoordelijk” en „onbegrijpelijk”.
„Eenmaal heette het”, zo staat letterlijk
in het rapport, „dat een geheime belang
rijke missive moest worden overgebracht,
welke blijkens de verklaring van Truus
Oversteege na opening een transactie over
shag bleek te bevatten. Het was bij deze
gelegenheid, dat deze koerierster slechts
ternauwernood aan de bommen van gealli
eerde vliegers ontkwam. Bovendien”, zo
gaat het rapport verder, „kregen deze koe
riersters van A. B. en C. of een of meerdere
van deze drie, opdrachten om figuren die
gevaarlijk heetten te zijn voor de illegali
teit, dood te schieten”. Verschillende per
sonen vonden op deze wijze de dood of
werden gewond.
Maakt dit alles al een vreemde indruk, zo
zegt de commissie, om aan de ernstige
bedoelingen van deze illegalen te geloven.
werkend, grote bedragen aan gelden voor
zijn illegale groep beherend, ondergedo
ken tezamen met (ook een politieman-red.)
G. in een huis, (in Heemstede-red.) waaruit
de bezitter was verdreven, diens meubels
gekocht met de gelden van een collabora
teur O., in die hongerwinter een materieel
goed en kostbaar bestaan voerend, het
geen zeker niet bekostigd kon worden uit
zijn jaarlijks inkomen van 3800 en dit
ook na de bevrijding nog voortzettend”,
aldus de commissie.
Verder wordt B. ten laste gelegd, dat hij
in de kamer van een commissaris van
politie en in bijzijn van de NSB-inspecteur
telefonisch opdracht heeft gegeven aan de
politie in Amsterdam om een jodin. Rachel
S., naar Velsen over te brengen; het arres
teren in opdracht van de SD van commu
nisten en het overbregen van hen naar
Amsterdam.
B. heeft ook dienst gedaan bij de, onder
Duitse controle staande, rijksrecherche-
centrale: „Van een dappere illegale, gezind
tot offeren voor het vaderland en de vrij
heid, blijkt uit de verhoren in ieder geval
zeer weinig”, zo constateert de commissie
Versteeg ten aanzien van B.
Tijdens hun illegale werkzaamheden
hadden B. en G. ook te maken met de
koeriersters Hannie Schaft, Truus en Fred
dy Oversteege. Deze koeriersters werden
verschillende malen belast met het maken
van gevaarlijke tochten door bezet gebied
om bijvoorbeeld pakjes goud en zilveren
sieraden waarvan de herkomst de com
missie niet duidelijk is geworden, te over-
ri- Burgemeester Van Stam (midden-bo-
ven) van Haarlemmermeer, toenmalig ge-
west-commandant was tegen executie van
polizisten.
Mr Sikkel (midden-onder)
Op de rechter foto oud-burgemeester
Kwint van Velsen (links) tijdens zijn af
scheidsreceptie als hoofd van de gemeen
te. Over hem worden kritische opmerkin
gen gemaakt in het rapport.
kenhuis werden burgers uit de omgeving
verpleegd evenals ook illegalen.
Gommert Krijger rapporteerde het ge
beuren aan zijn districtscommandant Wil
lem Kooiman en aan zijn gewest-comman-
dant Strijdend Gedeelte C. van Stam, de
huidige burgemeester van de Haarlem
mermeer.
Deze laatste raadpleegde mr. Sikkel, die
sinds 28 maart geen commandant Strij
dend Gedeelte meer was, maar comman
dant van de bewakingstroepen wier taak
het was om na de bevrijding actief op te
treden.
Tijdens deze consultaties bleek er ver
schil van mening over het dóór Krijger
gegeven erewoord. Kooimans vond dat
Krijger zijn bevoegdheden had overschre
den en de aanwezigheid van de Polizisten
een gevaar opleverde. Van Stam vond het
gegeven erewoord eveneens onjuist, maar
meende niettemin nu dat was gegeven, het
gestand moest worden gedaan. Mr. Sikkel
achtte het gegeven erewoord echter zo
gevaarlijk voor de illegaliteit, dat het naar
zijn mening niet gestand mocht worden
gedaan en concludeerde, dat de twee Poli
zisten moesten worden doodgeschoten.
Besloten werd de kwestie voor te leggen
aan de commandant van de Binnenlandse
Strijdkrachten generaal Koot. Deze com
mandant zou, zo zei mr. Sikkel later, op
dracht hebben gegeven de twee Grüne
Polizisten te fusilleren. Generaal Koot ge
tuigde echter voor de commissie „met be
slistheid” dat hij er nimmer in heeft toe
gestemd en nog veel minder opdracht ge
geven om de twee dood te schieten en dat
ter nooit gekomen. In enkele gevallen
bleek namelijk dat de militaire rechter
en niet de burgelijke rechter bevoegd
was, omdat de ten laste gelegde feiten
door betrokkenen zouden zijn gepleegd
in hun hoedanigheid van lid van de
Binnenlandse Strijdkrachten. In de
overige gevallen kwam de zaak niet
voor omdat de verdachten, onder wie
de in het rapport vermelde (voormalig)
hoofdinspecteur van politie, na indie
ning van een bezwaarschrift tegen de
dagvaarding, buiten vervolging werden
gesteld. Het rapport van de commissie-
Versteeg is tenslotte nooit eerder gepu
bliceerd: wel zijn de conclusie en de
motivering daarvan aan de Staten-Ge-
neraal medegedeeld. Nu is dus het rap
port vrijgegeven, maar de dossiers van
waaruit het is samengesteld blijven ge
heim.
Naar aanleiding van een gering aantal
schriftelijke stukken, komt de commissie
tot de bevinding, dat de door Van Stam,
Sikkel en.Kooimans aangedragen brieven
op het eerste gezicht weliswaar de door
deze drie voorgestelde gang van zaken
bevestigen, maar dat bij nauwkeuriger on
derzoek er „allerlei vraagtekens rijzen”.
mr. Sikkel met deze kwestie niets te maken
had. Daarbij kwam, aldus de generaal, dat
er sinds april 1945 onderhandeld werd met
de Duitsers over egn wapenstilstand.
De commissie tekent hierbij aan: ,JDe
rigoreuze inhoud van deze brief op een
tijdstip dat er met de vijand werd onder
handeld over een wapenstilstand met het
geweer aan de voet, van de zijde die nauw
bij deze onderhandelingen was betrokken,
doet vreemd aan”.
Twee dagen verlopen dan sinds de ont
vangst van brief 4 voordat de opdracht tot
fusilleren werkelijk wordt gegeven.
Niettemin vraagt, zo vervolgt dan het
rapport, Van Stam op 28 april om 11.30
uur aan generaal Koot, na de arrestatie
van Krijger te hebben gemeld of er een
mogelijkheid is met de vijand te onderhan
delen over het ruilen van de twee Polizis
ten tegen Krijger en medegevangenen.
Maar op 27 april had Van Stam al op
dracht gegeven de twee dood te schieten.
Weliswaar schrijft Van Stam in brief 7 (28
april) de executie niet door te laten gaan,
maar die brief werd pas ’s avonds om
zeven uur ontvangen.
Over deze hele kwestie van de executie
van de Grüne Polizisten spreekt de com
missie uit, dat het „uitermate moeilijk is
om thans nog de feitelijke gevarensituatie
op haar juistheid te beoordelen. Dit zou
slechts mogelijk zijn wanneer de commis
sie geheel kon afgaan en bouwen op de te
harer beschikking staande feiten”.
bepaald onmogelijk wordt dit bij het vol
gende geval. Tussen begin maart en eind
april 1945 kregen de gezusters Oversteege
tot driemaal toe de opdracht van A., B. en
G. om een zekere D. neer te schieten. Door
allerlei omstandigheden lukte dat niet De
commissie gaat dan verder: „Men kan zich
de ontsteltenis van de gezusters Over
steege denken - de derde koerierster Han-
ny Schaft was inmiddels wegens haar ille
gale verzetsacties door de Duitsers dood
geschoten - toen zij na hun leven in de
waagschaal te hebben gesteld om D. te
elimineren, dien zij als een voor de illegali
teit gevaarlijk persoon hadden horen af
schilderen, op de dag der bevrijding deze
zelfde D. als een officier van de BS (Bin
nenlandse Strijdkrachten-red.) aantroffen
en van B. en G. ditmaal de opdracht kre
gen om over het gebeurde te zwijgen”.
Ook na de oorlog meldt de commissie
over A., B. en G. een aantal gevallen waar
in sprake is van fraude en omkoping. De
commissie stelt dan tenslotte vast: „Uit al
het voorgaande moge blijken, dat het poli
tiecorps van Velsen een allesbehalve gun
stige indruk maakt”. En: „Ook thans zijn
B., G. en D. nog actief in dienst (in 1950-
red.). Zij halen reeds door de geruchten
om hun naam het gezag van de Politie
omlaag. Naar het oordeel van de commis
sie zal ernstig moeten worden overwogen
om deze politiebeambten langs disciplinai
re weg uit het Corps te verwijderen”.
Ook aan de toenmalige burgemeester
van Velsen, mr. N. M. Kwint, wijdt de
commissie in haar rapport enige aandacht.
Diens gedragingen na de bezetting lever
den hem van de kant van de gemeenteraad
een motie van afkeuring op. Het ging in dit
geval vooral om het vorderen voor eigen
gebruik van de „behuizing Schoonenberg’
De commissie zegt in het rapport van
oordeel te zijn, dat door hetgeen zich om
de figuur van mr. Kwint heeft afgespeeld,
hij „geen eerbied meer kan afdwingen” en
het „onmogelijk kan leiden tot handhaving
van zijn gezag”.
De commissie Versteeg heeft in haar
rapport ook enige gevallen van verzets
werk bekeken, voor zover daar diegenen
bij waren betrokken die ook werden ge
noemd in de Velser affaire.
In een daaropvolgende brief (24 april)
vraagt Van Stam aan generaal Koot hem
machtiging te verlenen voor het fusilleren
van de twee Polizisten. De commissie Ver
steeg zegt dat deze brief ook bevreemdt
omdat het antwoord in de brief Van Kroon
al was gegeven.
In brief 4 (25 april) krijgt Van Stam die
machtiging van professor Leopold Duyf.
Dat vindt de commissie opnieuw opval
lend omdat in brief 2 een „machtiging tot
opruimen” al gegeven was.
De verklaring die P. daarvoor geeft, zo
meldt het rapport, luidt dat de situatie
gevaarlijk was geworden na de arrestatie
van Gommert Krijger en diens aan de
Duitsers verstrekte informatie over twee
wapendepots. Die verklaring is onjuist,
want zo zegt het rapport verder, Krijger
werd in de vroege ochtend van 28 april
opgepakt en verklaarde later, dat hij pas
twee dagen later om foltering te voorko
men, twee wapendepots aanwees. Boven
dien kan de arrestatie van Krijger geen
invloed hebben gehad op de opdracht tot
executie van de twee Polizisten, omdat die
opdracht al op 25 april was gegeven.
De commissie Versteeg komt dan uit
eindelijk tot de slotsom dat de echtheid
van de brieven niet kan worden bewezen,
omdat ze het sluitstuk missen en ze derhal
ve geen bewijskracht hebben.
Letterlijk staat er dan in het rapport:
„Allereerst de opmerking, dat tien volle
dagen zijn verlopen tussen de arrestatie en
de opdracht tot fusilleren van de Grüne
Polizisten. Zo bijzonder gevaarlijk scheen
de situatie toch niet te zijn”. Over de door
de drie aangedragen brieven zegt de com
missie, dat brief 1 (17 april) een simpel
verslag is van het gebeuren bij de Haar
lemmermeer aan generaal Koot. Daar is
blijkbaar niet schriftelijk op gereageerd.
In een tweede brief van generaal Koot aan
de gewestelijke commandanten (20 april)
meldt hij, dat er ten opzichte „van SD,
Nederlandsche Landverraders en dergelij-
ke, geen enkele consideratie behoeft te
worden gebruikt”. Generaal Koot beveelt
wel aan dergelijke lieden zo veel mogelijk
„geruisloos en spoorloos op te ruimen,
zodat de vijand zal veronderstellen, dat zij
zijn gedrost”.
en Chr. Treffers, onder leiding van de
commissaris van politie W. J. Gorter.
Door toedoen van de commissie-Ver-
steeg werd het werk van deze Haarlem
se rechercheurs in juli 1949 (zonder
eindrapport) beëindigd. Van Sintmaar-
tensdijk, die volgens Versteeg veront
waardigd was omdat hij zijn onderzoek
niet mocht afmaken, speelde belang
rijke stukken in handen van journalis
ten. Toen dat in 1949 aan het licht
kwam, werd hij daarvoor opgepakt en
In brief 5 (27 april) wordt door Van Stam
aan Gommert Krijger opdracht gegeven
zijn twee gevangenen over te dragen aan
Kooimans. Krijger heeft later echter
steeds weer ontkend, dat hij of schriftelijk
of mondeling bevel hiertoe zou hebben
ontvangen.
Door opperwachtmeester P. worden
niettemin op 28 april de twee Polizisten
*s middags om half zes doodgeschoten.
De koeriersters Hanny Schaft en Truus
Oversteegen (foto links) in hun vermom
ming vlak voor een actie. Hanny Schaft
zou vlak voor het einde van de oorlog door
de Duitsers worden doodgeschoten. De
koeriersters werden door enkele politie
mannen op onverantwoordelijke wijze
aan gevaren bloot gesteld.
veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Na gratieverlening in 1952 emigreerde
Van Sintmaartensdijk naar Nieuw-
Zeeland. Hij is inmiddels overleden.
Het eindrapport van de commissie-
Versteeg, dat in oktober 1950 de Minis
ter van Justitie bereikte, leidde ertoe
dat de Procureur-Generaal te Amster
dam, Van Dullemeri, een onderzoek
deed instellen naar de gehele Velser
Affaire. Vanaf mei 1951 werd dit onder
zoek verricht door de officier van Justi
tie bij de arrondissementsrechtbank te
Haarlem mr. R. F. H. M. Grasso. Een en
ander leidde tot de opening van gerech
telijk vooronderzoek tegen zes ver
dachten. allen leden of gewezen leden
van de gemeentepolitie te Velsen. Toen
dit vooronderzoek werd gesloten volg
de najaar 1952 een besluit tot verdere
vervolging. Tot veroordeling is het ech-
februari 1946 en werd afgesloten zon
der eindrapport. Een in opdracht van
de Procureur-Generaal bij het ge
rechtshof van Amsterdam Van Thiel
door de rijksrechercheur L. G. Achter
berg in juni 1946 begonnen onderzoek,
werd in de lente van 1947 afgebroken
toen de minister van justitie aan een
onafhankelijk onderzoeksteam de op
dracht gaf tot het maken van een rap
port en het geven van een advies inzake
de gehele Velser Affaire. Deze commis
sie stond onder voorzitterschap van de
procureur-generaal bij het Gerechtshof
in Den Haag. Terwijl deze commissie
nog aan het werk was, droeg Van Thiel
in de herfst van 1948 opnieuw en bui
ten de commissie-Versteeg om een on
derzoek op, maar dit keer aan enige
Haarlemse rechercheurs. Te weten in
het bijzonder G. van Sintmaartensdijk
Nagegaan werden het doodschieten van
Van Son en het neerschieten van een lid
van de Binnenlandse Strijdkrachten, J.
Kruyf, omdat deze een ambtenaar van de
Crisis Controle Dienst (CCD), Hogen
kamp, had doodgeschoten in februari
1945.
En tenslotte het doodschieten van twee
Hollandse leden van de Grüne Polizei op
28 april 1945.
Over de kwestie Van Son concludeert de
commissie het volgende: het beleid van
mr. Sikkel was in deze zaak onvoldoende,
de gedragingen van B. en G., misdadig en
het optreden van de Velser politiemannen
F. en E. van alle verantwoordelijkheid
gespeend.
Bij de affaire Kruyf/Hogenkamp merkt
de commissie op, dat zij de indruk heeft,
dat het neerschieten van Hogenkamp een
op wraak berustende doodslag vormt en
de commissie vraagt zich dan af of het
zonder vorm van proces neerschieten van
De Kruyf, dan wel juist was.
Twee maanden later speelt zich de exe
cutie af van twee Nederlandse leden van
de Grüne Polizei.
In de nacht van 18 op 19 april 1945 was
Gommert Krijger met enige andere illêga-
len op weg om de spoorlijn bij Hillegom op
te blazen. Bij de Haarlemmermeer stuitten
zij op drie Nederlandse leden van de Grü
ne Polizei. Er ontstond een vuurgevecht
waarbij twee van de drie Grüne Polizisten
gewond werden, een zo zwaar dat hij kort
daarop overleed.
De Polizisten gaven zich over, echter niet
nadat Gommert Krijger zijn erewoord had
gegeven, dat zij als krijgsgevangenen zou-
den worden beschouwd en hun gedurende
de bezetting geen „leed zou geschieden
maar zij na de bevrijding voor een gerecht
zouden worden vervolgd”.
„Blijkbaar”, aldus de commissie Ver
steeg, „handelde Krijger hier spontaan on
der de verse indruk van de ernstige gevol
gen van het zich zo onverwacht ontwik
keld hebbend vuurgevecht”.
De Polizisten werden daarop naar een
noodziekenhuis in Hoofddorp vervoerd en
daar dag en nacht bewaakt. In dit noodzie-
Het rapport van de commissie Versteeg,
dat later bekendheid kreeg als het rapport
over de Velser Affaire, werd in 1950 ge-
schreven. De kern van de Velser Affaire
vormt een reeks beschuldigingen tegen
oud-illegalen in en rondom Velsen en in de
Haarlemmermeer, voor het grootste deel
werkzaam bij politie en justitie. De be
schuldigingen hadden betrekking op za
ken als collaboratie en verraad, privé-ver-
rijking, gewelddaden en executies, ge
pleegd tijdens de Duitse bezetting. Ook
was er sprake van beschuldigingen we
gens misdrijven en wangedrag tegen die
zelfde groep, gepleegd kort na de bevrij
ding. Het ging hierbij vooral om misbruik
van macht, corruptie en - opnieuw - per
soonlijke verrijking, met andere woorden
diefstal en beroving.
Omdat leden uit deze groep na de oorlog
posities bekleedden bij de Binnenlandse
Strijdkrachten, de Politieke Opsporings-
P dienst, die later Politieke Recherche Afde
ling zou gaan heten en bij de bijzondere
rechtspleging, zouden zij, zo luidden de
I beschuldigingen, tevens in staat zijn ge
weest elkaar de hand boven het hoofd te
houden waardoor onderzoek en berech
ting werden belemmerd en zelfs onmoge
lijk gemaakt.
Als belangrijkste en hoogstgeplaatste
persoon binnen de groep, wordt over het
algemeen mr. N. J. G. Sikkel genoemd.
Sikkel was tijdens de oorlog substituut-
officier van justitie in Haarlem en na de
oorlog korte tijd waarnemend procureur-
generaal en vervolgens procureur-fiscaal
in Amsterdam.
Sikkel werd slechts in enkele gevallen
als verdachte genoemd, maar had tijdens
de bezetting als de verantwoordelijke com
mandant der Binnenlandse Strijdkrach
ten in Haarlem en omgeving, nauwe con
tacten met anderen die veelvuldiger en
nadrukkelijker van misdrijven werden be
schuldigd en werd verder besphouwd als
de beschermer van die anderen na de
bevrijding. Gezien zijn juridische positie
na de oorlog, zo werd indertijd betoogd,
zou hij daartoe de mogelijkheden hebben
gehad.
Een rol in de Velser affaire, zo genoemd
omdat veel Velsenaren daarbij waren be
trokken, speelde verder C. van Stam,
thans burgemeester van de Haarlemmer
meer, in de oorlog aanvankelijk districts
commandant en later als gewest-comman-
dant Strijdend Gedeelte, naast mr. Sikkel
werkend.
Verder waren in belangrijke mate zeven
politiefunctionarissen bij de kwestie be
trokken waarvan een aantal uit Velsen
afkomstig was en welke functionarissen in
rang varieerden van waarnemend com
missaris en hoofd van de politieke opspo
ringsdienst in Velsen tot agent van politie
der eerste klasse.
Wat betreft de namen van de in het
rapport genoemde verdachten en betrok-
r kenen, schrijft minister De Ruiter (Justi-
tie) in een begeleidende brief aan de Twee-
de Kamer: „Om de belangen van de nog
levende personen te beschermen, zijn in
het u hierbij ter »publikatie aangeboden
i exemplaar van het rapport van de com
missie-Versteeg de namen van de leden
van het politiekorps té Velsen, tegen wie
de beschuldigingen waren gericht, door
letters vervangen, terwijl verder gebruik is
gemaakt van initialen. De volledige namen
zijn vermeld, indien tegen het laatste geen
bezwaar lijkt te bestaan, dan wel deze
namen reeds op andere wijze openbaar
zijn geworden”.
In de hierna volgende voor een belang
rijk deel integrale weergave van het rap
port over de Velser affaire, zijn de initialen
eveneens door letters vervangen.
Wat politieman A. betreft, legt de com
missie hem de volgende feiten voor: aan
houding van studenten in bezettingstijd op
last van de Duitsers; aanhouding in bezet
tingstijd van de politieagent Van den
Hoorn en van een joods meisje, dat in het
gezin van die politieman was ondergedo
ken. Dit op bevel van de NSB-burgemees-
ter van Krommenie.
Van de opbrengst van een door een
zekere P. gestolen goederen zou, zo luidde
een verklaring van een politieman in Be
verwijk, in 1944 door A. een op het politie
bureau gedeponeerd bedrag van ongeveer
duizend gulden zijn meegenomen toen A.
moest onderduiken. Een door P. gestolen
cassette met tafelzilver werd door A. voor
een bedrag van 150 gulden gekocht. Over
de door hem meegenomen duizend gulden
zei A. voor de commissie, dat die door hem
in een kas was gestort, bestemd voor de
illegaliteit. Voor diezelfde kas, zo bevestig
de A, ontving hij van de collaborateur O.
<330.000 gulden.
Ten aanzien van deze politieman zegt de
commissie Versteeg aan de hand van di
verse getuigenverklaringen, „niet te kun
nen ontkomen aan de gedachte dat deze
illegaal op weinig scrupuleuze wijze het er
goed van genomen heeft, erger nog de
verdenking op zich heeft geladen zich uit
illegale gelden te hebben verrijkt”.
Over een andere politieman, B, wordt
door de commissie vastgesteld: „In de ja-
ren 1940-1944 zeker geen fier strijder,
maar afkeurenswaardige opdrachten uit
voerend voor de Duitsers, in 1944 illegaal
Over de figuur van mr. Sikkel merkt de
commissie Versteeg nog op, dat hij fouten
heeft gemaakt, bijvoorbeeld in de zaak
van boer Van Son, in dit geval werd zelfs
het woord „falen” door de commissie ge
bruikt, dat hij sommige onbetrouwbare
figuren de hand te lang boven het hoofd
heeft gehouden, maar dat er van enige
zelfverrijking niets is gebleken en dat naar
de mening van de commissie de integriteit
van de persoon van mr. Sikkel onaange
tast is gebleven.
I
L
p 9