51
Berdien van de Broek:
9
I
i
|ÏSi! 9
!6
door Kees Tops
Opgroeien in welvaart. Vier televisietoestellen in huis;
een stereo-installatie als speelgoed; veertig gulden
stuksmijten op een middagje kermis, en op
zaterdagavond tot half twee opblijven hoe kijkt een
kind daar tegenaan? Beseft het zijn „bevoorrechte”
positie? In bijgaand verhaal impressies uit een van
Neerlands meest welvarende streken.
Beambten van het Rotterdamse belastingkantoor noemen het gebied routine
matig „Punnus”, naar de dienstafkorting Pns. De kern ligt precies tegenover het
goedige Schiedam aan de linker Maasoever; niet meer in „Zuid” maar verder
stroomafwaarts, een half dozijn kilometers vanaf het Noordereiland. Van Rotter
dams uiterste buitenwijk Hoogvliet gescheiden door een snelweg en een wereld
van verschil. Hier, tussen de Eemhaven en de Tweede Petroleumhaven op
luttele kilometers van het vroegere vogeldomein De Beer begint de geconcen
treerde petrochemische industrie. De naam is Pernis een klank met een luchtje.
Hier, onder de rook van gecondenseerde welvaart, wonen kinderen. Temidden
van raffinaderijen, die zich in de vorm van walmende en brandende pijpen tegen
de horizon aftekenen, ontwikkelen ze zich tot de mensen van morgen. Leren ze,
spelen ze, kijken ze tegen de wereld aan. Hoe ziet hun wereld eruit? Beseffen ze
de bijzonderheid van hun woonomgeving? Wat verwachten ze van de toekomst?
Aan de hand van gesprekken met willekeurige kinderen Loesje (9 jaar), Sylvia
(11 jaar), Dave (9 jaar), Barry (7 jaar) en Jolanda (10 jaar) tekenen we de
wereld van het kind dat moet leven in een uitzonderlijk welvarende, maar tegelijk
hoogst gevaarlijke omgeving; het kind dat woont op de rand van een vulkaan.
Berdien van de Broek, tien
jaar. Verpleegster wil ze wor
den.
i»
-
- -
- - >-
Wonen op
de rand
van een
vulkaan
aar van
een goed
Hoe moet dat dan met jou?
Sparen voor boerderij
Haar ouders
jnd 023-
laans van
moderns
p fraaie
srand.
woon-
ken, 1e
ligbad,
ereiken
m veel
jizen in
gehele
irachtig
tonkamer
badk. mei
ramer mei
>n achter-
idgekeurd
bouwen.
ige woon-
jindeuren,
eer royale
□ilerkamer
berging
ne begla-
en, gevel
agen den
'lichtingen
„Dat wil ik al van m’n zesde jaar
af. M’n moeder zegt dat ze ’t goed
vindt want als zij iets heeft of m’n
tante dan kan ik helpen.”
Als verpleegster zie je ook dode
mensen.
„Ik heb nooit dode mensen ge
zien. ’t Lijkt me eng om naar te
kijken. Je ligt in een kist, bent
gewoon heel stil, kan niks meer
doen.”
Als je verpleegster wil worden
moet je hard werken.
„Huiswerk vind ik leuk. Dat ma
ken we altijd op school. M’n kamer
thuis is wel leuk maar een beetje te
klein. Als m’n zus gaat trouwen
mag ik in haar kamer. En voor m’n
verjaardag vraag ik een bureau,
daar kan ik fijn aan werken.”
Ze waren met z’n zevenen thuis,
zij is de jongste.
„M’n zuster van achttien is wel
’s jaloers, noemt me een verwend
kreng. D’r verloofde is een aardige
knul. Doet wel ’s spelletjes met me.
En hij gaat mee de hond uitlaten
’s avonds langs het spoor. Dat vind
ik wel fijn want daar lopen wel van
die hele enge kerels rond.”
De hond
„Die heet Brenda, een Sint Ber
nard met een kruikje om met een
rood kruis er op. D’r zit whisky in.
Met m’n vriendin Sandra heb ik
afgesproken dat we later in een
boerderij gaan wonen. Er moeten
veel dieren zijn: honden, paarden,
schapen, koeien, kippen, hanen,
varkens en poezen. We hebben al
een lijst gemaakt met de namen
van de dieren er op.”
„M’n vriendin en ik zijn al een
tijd aan het sparen voor onze boer
derij. Later sparen we met z’n vie
ren. Want wij en onze mannen
gaan allemaal werken. Dan kopen
we een boerderij bij Amsterdam,
dus dicht bij de winkels, want an
ders moet je zo’n end lopen om
voer te halen voor de dieren. Geen
boerderij bij Utrecht, want ik
Ja, ik hou van dieren. M’n man
moet later ook van dieren houden.
ge, wat stukjes weiland en een paar sloot
jes maar zodra de uitzendingen begin
nen gaat een van de toestellen aan. Huis
werk, zo het er (in de hoogste klassen) al is,
wordt opgespaard voor de woensdag,
„want dan is er niet zoveel tv”.
„Nou, alles. Duitsland, België, Frank
rijk, en soms Engeland. Meestal films”. De
taal is geen probleem. „Als je goed kijkt,
kan je het wel volgen”.
Een goed deel van de gesprekken wordt
beheerst door het medium. „Soms vallen
mijn vader en moeder wel eens in slaap.
Als er dan een goeie film is, kijk ik hem
helemaal uit, haha!”
Opvallend is, dat de ouders minder tele
visie kijken dan het kind. „O, die zitten
meestal een krantje te lezen, of een boek.
Dan hebben ze óók niet zo in de gaten hoe
laat het wordt”.
Vrijetijdsbesteding nummer twee speelt
zich goeddeels buiten het ouderlijk huis af.
Er zijn veel verenigingen die speciale
(vrije) middagen en avondjes organiseren
voor de jeugd. De meeste worden gespon
sord door de rond Pernis gevestigde grote
oliemaatschappijen. Film en disco vormen
in die clubs de hoofdmoot. Verder wordt
er aan beatballet gedaan, aan koken en
handwerken, en ook voor bijzondere gele
genheden carnaval, kerst en dergelijke
zijn er programma’s. De ouders gaan
zelderi mee.
Neem het weekeinde. „Nou, ’s zaterdags
ga ik met mijn zus naar de bingo. En
’s zondags ga ik ook meestal naar de bingo,
én ’s ochtends naar een film Nee, mijn
vader en moeder blijven thuis. Die hebben
daar geen zin in”.
Een van de uitzonderingen, dat wel. An
deren maken op zondag met hun ouders de
gebruikelijke uitstapjes: naar oma, naar
Vind je dat gek?
„Als ik in Turkije was geboren
was het een gewoonte geweest,
dan was het niet gek. Van de ander
vind je het altijd gek wat hun doen,
zoals Turken en Marokkanen ook
van ons gek vinden dat wij doen.
woon hier al tien jaar en dan wordt
’t zo vervelend.”
Hoe woont ze nou?
„Leuk hoor. We hebben een
plein voor ons met allemaal rek
ken en een glijbaan en ook nog een
zandbak. Maar de speelplaats van
de school is te klejn. Voor tikkertje
is geen ruimte want dan bots je
tegen de andere kinderen op.”
Er zitten veel Turkse en Marok
kaanse kinderen op school.
„Tijdens het schapenfeest, ra
madan noemen ze dat, was de
school bijna leeg. Ik heb een Ma
rokkaans vriendinnetje gehad en
ik kom ook wel bij een Turkse
thuis. Mijn moeder is gelijk met de
hare jarig. De mannen en de vrou
wen zaten in aparte kamers feest
te vieren.
de Flevohof, het strand, België. Of ze blij
ven thuis, televisie kijken of spelen.
„Spelletjes? Ja hoor. Jokeren doen we
vaak. En Monopoly of Scrabble. En met
vriendjes geheimschrift maken. Met
mijn rekenmachientje spelen; daar kun je
woorden op maken: Shell en Esso
De omgeving. ,;Nee hoor, ik zou hier niet
wegwillen. In de stad (Rotterdam, red.),
bah, met al die trams en die auto’s. In de
stad stinkt het, en er is veel lawaai. Hier is
het lekker rustig”.
Wie „van buiten” komt, wordt direct na
de Benelux-tunnel omgeven door die lich
te, maar doordringende geur. Zij ruiken
het niet, zij zijn er altijd, zijn er geboren,
weten niet anders.
„Ja, vorig jaar met de kerst ben ik weg
geweest, naar het bos. Toen rook ik het
wel, toen ik weer thuiskwam”.
Ook voor de anderen geldt dat. „Toen ik
Dat is toch raar eigenlijk. Maar ze
doen ook wel eens vies hoor die
Turkse en Marokkaanse jongens.
Als we gaan zwemmen trekken ze
je broek naar beneden en lachen,
lachen... Nou ja, de Nederlandse
jongens doen het ook wel hoor.”
terug kwam van het kamperen stonk het
wel een beetje, maar nunee hoor”.
De pijpen, met rookwolken of vlammen
in top, zien ze niet staan, hoewel die steeds
wel ergens opdoemen. „Als mijn tante op
bezoek komt, zit ze ook steeds naar die
pijpen te kijken. Wij letten er nooitrop.
Alleen ’s avonds, als ze verlicht zijn, dan
vind ik het wel mooi hoor!”
Kan een kind van deze tijd en van deze
omgeving zich voorstellen hoe het hier
vroeger was? (Oorspronkelijk, nog niet
heel lang geleden, was Pernis een rustiek
vissersdorp; de helft van de bevolking was
visser, de andere helft boer. Een verzame
ling vissershuisjes en een klein dozijn
boerderijen is nog overgebleven, red.).
„Hoe het vroeger was? Ja: gezellig!”, is
de algemene reactie. „Toen waren er alle
maal boomgaarden, en leuke bruggetjes.
Die zijn nou weg. Het is nou veel netter”.
„Nou, ik speel wel eens bij een vriendin
netje. Dat woont in een oüd huis aan de
Ring (de weg, die het dorp omsluit, red.).
Daar staan nog boerderijen en daar wonen
nog mensen in. Dat is gezéllig!”
Ze zijn allemaal wel eens „buiten” ge
weest: op een boerderij in Limburg, in een
huisje in het bos bij Austerlitz, op het
platteland bij de Natuurvrienden. Toch
willen ze in Pernis blijven wonen.
Weten ze eigenlijk waarom al die pijpen
en installaties er staan? „Ja, dat is voor de
olie en de benzine. Voor auto’s en zo.
Laatst moesten we er nog een tekening van
mpken, bij de Shell”.
„Gevaarlijk? Ja, dat zeggen ze altijd,
maar ik geloof het niet hoor. Explosies
kunnen overal gebeuren, niet alleen hier.
En ook andere ongelukken Er kan toch
altijd wel wat gebeuren?”
gelijk hebt? En als je fijn aan het
spelen bent bij een vriendin kun
nen ze je zo maar wegschoppen,
alleen maar omdat ze ’t zat wor
den. En als m’n vader naar de
„Ja, de meester praat er veel over en laat
dia’s zien en films. En op de tv kijken we
’s zondags altijd naar dat programma over
verre volken. Nou, ik ben blij dat ik daar
niet woon hoor. Ze zijn daar arm en ze
hebben honger. En soms moeten ze pikken
om te kunnen eten. En weet u wat ik nou zo
gemeen vind? Dan vragen fee van de tv aan
die schoffies: wat wil je later worden? Dat
is toch zielig voor hun?”
Praten ze er thuis wel eens over? „Nou
nee, meestal niet. Ja, als er weer een collec
te voor is. Dan zegt mijn moeder: waarom
moeten wij steeds maar betalen, waarom
gaan ze niet eens naar een ander land? We
brengen alles al naar de belasting”.
„Ze maken er thuis wel eens grapjes
over. Dan zeg ik: je moet er niet zo over
spotten, wij hebben het maar goed”.
„Ik zag laatst dat de mensen daar een
soort verdovende middelen gebruikten.
Dat snoven ze op. Dat vind ik wel goed
hoor, dan is het misschien minder erg”.
Zij wonen in een buitengewoon welva
rende omgeving. Kunnen ze zich voorstel
len hoe het in arme landen toegaat?
„Ik denk zij. Wij vinden alles zo gewoon.
Wij hebben vaak geen trek in eten en zij
zijn dolblij als ze wat krijgen. Dat zie je
toch ook op de tv? Dan doen ze vreugde
dansen en dan dragen ze maskers en zo”.
Een ander: „Nou, het lijkt me daar niet
makkelijk hoor. Hier heb je wasmachines,
en daar moeten ze met de hand wassen”.
„Ja, en wij kunnen altijd met de wagen
weg. Dat hebben ze daar ook niet. Ik ga
later mijn rijbewijs halen”.
Een van de kinderen blijft erbij. „Wij
Wanneer je nu naar die kinderen daar
kijkt, wie zou er dan gelukkiger zijn?
sport wil kijken op de tv dan kun
nen wij die mooie film niet zien.”
„Westerns en oorlogsfilms vind
ik helemaal niet leuk. Dan zie je
hebben overal zo’n gemak van. Wij weten
niet beter. Volgens mij kunnen rijke men
sen helemaal niet gelukkig zijn”. Waarom
niet? „Nou, omdat ze alles al hébben”.
Ze weet het niet, doorziet de consequen
tie niet.
Een van de anderen, later: „Over heel
lange tijd is er geen stukje groen meer
over”. En wat dan? „Nou, dan ga ik ge
woon naar een land waar het nog wél is!”
Verder kom je niet; een kind heeft daar
geen voorstelling van.
Op dit punt aangekomen, blijken ze toch
niet onherroepelijk aan Pernis verslingerd
te zijn. „Ik ga op het platteland wonen, op
een boerderij”.
„Zélf? Nou ik ga een mooi dorp zoeken
en daar blijf ik dan altijd wonen”.
Het kleine meisje blijft piekeren. „Nou,
ik moet er wel vaak aan denken hoor
Waaraan? „Nou, hoe dat nou moet straks,
’s Avonds in bed kan ik vaak niet slapen.
Dan lig ik maar te denken
:t gebouw-
(WONING
Kinderen van de welvaart (dat woord
zegt ze niets, hoewel ze wel aanvoelen dat
het iets te maken heeft met het feit dat ze
bijvoorbeeld op een middagje kermis ge
middeld veertig gulden de man erdoor
draaien) over kinderen van de armoede.
Wat zijn hun eigen verwachtingen?
Het begrip toekomst zegt ze in prakti
sche zin niet zoveel. In het algemeen is er
wél een beeld. „Ik denk dat in het jaar 2000
alles op is. Dat er te veel mensen zijn en dat
er geen eh hoe heet dat ook al
weer?” Grondstoffen? „Ja, dat die er niet
meer zijn. Of niet genoeg”.
mensen stil liggen, zie ik midden in
een film vechten dan ga ik gelijk
naar boven. Als ik later een zoon
krijg mag-ie geen soldaat wor
den.”
landschap
i.
ir naarde
onslaande
tkamer, 3
it Zolder-
iet parket
b vero 3
toilet. 2e
Voor- en
„M’n vader is vloerenlegger ge
weest en daarom werkt hij niet
meer. Hij kan niet meer op z’n
knieën zitten. Elke keer heeft hij er
last van, dan moet hij er over wrij
ven Elke keer zit hij binnen, dan
heeft hij niks te doen, dat vindt ik
niet leuk. We gaan veel naar de
camping op Bilthoven. We hadden
een huisje maar dat was al oud,
twintig jaar wel. Nou hebben we
een caravan. M’n vader en moeder
zijn aardig. Alleen m’n zus slaat
me wel eens. Die kan niet hebben
dat ik word voorgetrokken. We
schreeuwen en dan zegt m’n va
der: hee, houen jullie je nou ’s stil.”
Volwassenen
„Waarom worden ze boos als je
Het gangbare speelgoed: radio, schrijf
machine, bescheiden stereo-installatie,
cassettedeck, televisietoestel, elektronisch
zakrekenmachientje en niet zelden dit
alles samen. Drie tv’s per gezin vormen
hier geen uitzondering, meerdere auto’s en
caravans al evenmin.
„Ze weten niet meer wat ze moeten ge
ven, met Sinterklaas. Ik heb alles al. Daar-
om krijg ik nu maar kleren”.
Zeventien poppen, stapels stripboeken,
een racebaan plus een treinemplacement,
voertuigjes met afstandsbediening, wal
kie-talkies: „Ik hoef ook geen speelgoed
meer. De hele zolder ligt vol”.
Contouren van de welvaart.
„Volgende week kopen ze een nieuwe
kleuren-tv. Dan krijg ik de oude!” Kleu
rentelevisie op een kinderkamer. Het
nieuw aan te schaffen toestel is het vierde.
„Hè? Nou, één voor de huiskamer, één
voor mij, en dan één voor de caravan en
één voor de vouwcaravan”.
Nogmaals: we hebben het niet over een
uitzonderlijk geval. „Onze kleuren-tv heeft
maar acht netten. Nou koopt mijn vader er
een waar er twaalf op zitten”,
„Nou, ik word wel verwend hoor! Straks
gaan ze de zolder doortrekken, dan wordt
mijn kamer tweemaal zo groot. En dan
krijg ik alles nieuw!”
Het grootste deel van de vrije tijd wordt
opgeslokt door de televisie. Na schooltijd
wordt er eerst wel buiten gespeeld ruim
te zat: het dorp beschikt over een park,
enkele speelplaatsen en -tuinen, een manè-
a.'
-