t
s®
I 1
Ml
Ik
99We zullen dit jaar wel weer wat dunner worden"
IL
o
:h
w .:4.
E
o
3B
n
FV
Artsen: 1 op 150.000
Onderwijs
Stop met verbinden
Ml
Attracties K
Dood
I
Aid
n
W
I
3
-
Vervolg van vorige pagina
I
4
r
OM*'
L
(ij met
T
I
l '-Ö3
-
-
irin wij
I nodig
morgen
lirectie
leiding
iet het
e ver-
atieve
leiding
-
BW
•-
F W
SM
X
i .JÉ
F
W
ft
M
-
f
I
Alsof de tepel vervangen
wordt door portie nassi
7!
■X
i.
4
A:
nd.
.4
ra
WsWk*-
Een doorkijkje
Een dorp in Opper-Volta: de voedselvoorraad staat buiten de huizen.
Voedselhulp: een meisje met Amerikaanse olie
Kinderen wegen onder de vijgeboom
•S
Zolang ze borstvoeding krijgen gaat het vaak
nog wel goed met de kinderen.
M
i
koopt in
i. gelijk-
omplete
■a
i
W’
danken, en daarna de volgende portie aar
dappels schillen.
In Opper-Volta wordt van alles gepro
beerd. Het opvallendste zijn wel de centra
waarin moeders met ondervoede kinderen
in daartoe speciaal opgerichte hutten wor
den gehuisvest, waarin zij leren gevarieer
der en gezonder te koken. Ook gaan ze met
de instructrices naar de markt om te leren
gezonde groentes en kruiden te kopen. De
bedoeling is dat ze die kennis ook verder
gaan uitdragen, met op de achtergrond de
volgende theorie: zo’n vrouw gaat met een
ondervoed kind naar het centrum en komt
met een gezond kind terug. Daar moet het
dorp toch wel van opkijken en allerlei
buurvrouwen zullen gaan vragen: hoe is je
dat gelukt?
Je komt echter allerlei mensen tegen die
zeggen dat je daar ook weer niet al te
optimistisch over moet doen.
Ontwikkelingssamenwerking is razend
moeilijk, maar leven en eten in Opper-
Volta lijken me toch nog weer een stuk
ingewikkelder. Want wat gebeurt er met je
als ondervoed kind als je in een achteraf
dorp woont. Je wordt steeds zieker, dus
ten slotte naar de verpleger toe. Als het te
moeilijk is, verwijst die door naar een
dokter. Maar behalve een aantal blanke
artsen, die voornamelijk in de steden zit
ten, zijn er volgens een recent rapport in
het hele land 40 eigen dokters. Dat is één
Voltaanse dokter op 150.000. De wereldge
zondheidsorganisatie beveelt als een mini
mum één arts per 10.000 mensen aan. In
Opper-Volta zouden er dan 550 moeten
zijn, er zijn dus een dikke 500 te weinig. Er
worden nu hier en daar vrouwen opgeleid
die in de dorpen eerste hulp kunnen bie
den.
Ik ben in een streek geweest waar ze een
paar jaar een huisarts hadden gehad,
maar die was weer vertrokken om zich te
specialiseren in de kennis van hét oor.
Wetenschappelijk gezien waarschijnlijk
een boeiende zaak, maar in dat gebied
waren ze er zelf niet op gekomen.
Weinig artsen, weinig en vaak ook nog
smerige ziekenhuizen, heel veel kinder
ziekten. Een hoopvolle ontwikkeling is dat
de Opper-Voltaanse medicijnen weer po
pulair beginnen te worden. Vroeger had
een land als Opper-Volta een uitgebalan
ceerde collectie medicijnen die allemaal
werden onttrokken aan blaadjes. Toen
kwamen wij met onze pillen, en dat leek
veel makkelijker dan al dat gezoek naar
zaten we boven de Sahara, aangenaam te
peuzelen aan toast met tong, misschien
was ook de informatie van mijn buurman
niet zo reëel.
„Ze zijn er kapot van. Want kinderen is
het enige dat ze hebben. Vooral de vrou
wen, de mannen houden zich, net als bij
ons wat flinker”, verzekerden mevrouwen
die al lang in Opper-Volta werkten. Toen
hoorde ik over een Opper-Voltaanse socio
loge, die zich er ook mee beziggehouden
had en had gemerkt dat het doodgaan van
kinderen eigenlijk veel minder erg is dan
het doodgaan van volwassenen. Het dood
gaan van kinderen zou voornamelijk erg
zijn, omdat ze later niet ten voordele van
de ouders zouden kunnen verdienen. Dat
klinkt kil.
Ze vinden het wel erg, verzekerde me
vervolgens een blank meisje met wie ik zat
te eten. Haar Opper-Voltaanse vriend was
er ook bij.
„Ah, nee, dat moet je hier heel anders
zien”, zei hij, „de ouders staan hier heel
anders tegenover kinderen dan bij jullie.”
he.”
Ik weet het dus nog steeds niet. Maar
veiligheidshalve ga ik er maar vanuit dat
ze het net zo vreselijk vinden als wij.
Als een land als Opper-Volta vooruit wil,
als kinderen daar meer toekomst zullen
krijgen, wat moet er dan behalve hygiëne,
verbeterde gezondheidszorg en verbeterde
landbouw nog meer gebeuren? „Onder
wijs”, hoor je in Nederland dan roepen.
„Zorgen dat mensen kunnen lezen en
schrijven, dat een boer een rekening kan
lezen of een zaai-aanwijzing op een zak
zaad.”
Tien percent van de Opper-Voltaanse
kinderen gaat momenteel naar school.
Daarvan komt een kwart door de lagere
school en 2 percent van alle lagere scholie
ren haalt het eindexamen van een middel
bare school. Voor degenen die het papier
tje op zak hebben is het nog maar de vraag
of ze werk kunnen vinden. Maar wat ge
beurt er met de grote meerderheid die
halverwege strandt? Een Opper-Voltaans
rapport daarover: „Wanneer kinderen
naar school gaan en hogerop komen, zijn
ze niet langer geschikt voor de landbouw.
Kinderen die niet door de school heen
komen, zijn dus niet geschikt meer voor de
landbouw, maar ze zijn ook niet in staat de
moderne wereld in te gaan. In een land
met een boerenbevolking van 95 percent is
„Ik zat ergens op een afgelegen dorpje”,
vertelt me een blanke ingenieur, „en op
een avond kreeg ik een kind aan de deur
met een diepe, smerige wond. Wat doe je
dan: je maakt de wond schoon en draait er
een wit verbandje omheen. De volgende
dag kwamen ze met zijn tienen. Toen trof
ik een arts die zei: daar moet je onmiddel
lijk mee ophouden. Weet je wat jij doet: je
beult die kinderen af. Als je wel steeds zo’n
wondje verbindt, maar niks doet aan de
hygiëne thuis, aan betere, gevarieerder
voeding, aan beter drinkwater, dan hou je
met jouw verbandjes die kinderen in leven
in een situatie waarin eigenlijk helemaal
niet te leven valt”.
Het klinkt hard. Maar waar ik in Opper-
Volta wel weer van overtuigd ben geraakt
is dat je de mensen daar niet in leven moet
proberen te houden met onze overschotten
aan pillen en meel, maar met goede water
putten, betere landbouwmethoden, voor
lichting over hygiëne, het opleiden van trommelt onder een tamme kastanje en
artsen en verpleegsters, het bouwen van
veel kleine ziekenhuisjes en het aanleggen
van wegen.
Het was een raar gezicht, dat jongetje
dat aan een vijgeboom hing. In een soort
tuigje bengelde hij aan de weegschaal die
aan een stevige tak was geknoopt. Zo
worden veel kinderen in Opper-Volta ge
wogen. De moeders hebben een kaart
waarop maandelijks wordt bijgehouden
wat de verhouding tussen het gewicht en
de leeftijd is, en dan blijkt dat de helft van
alle kinderen aan ondervoeding lijdt. Je
schiet er niet zoveel mee op als je dat
keurig op die kaart bijhoudt en de moe
ders dan weer met hun ondervoede kinde
ren naar hun hut stuurt. Daarom is er na
zo’n weegbijeenkomst ook nog voorlich
ting over gevarieerd voedsel. In een dorpje
waar ik was, werd in de aangename scha
duw van die grote vijgeboom een pot soja
meel aan de kook gebracht. De vrouwen
die er omheen stoncjen, zeiden dat ze het
lekker vonden. Sojabonen zijn in die
streek onbekend en „er zit erg veel in”.
Voor de kinderen kan er vrij simpel een
voedzame pap van worden gemaakt. Al
leen, hoe raken die vrouwen ervan over
tuigd dat hun kinderen na weet ik hoeveel
eeuwen meel nu plotseling aan de soja
bonen moeten?
In Nederland woon ik zelf in een klein
dorp. En ik zie daar al een onbekende
dame binnenkomen, die alle vrouwen van
het dorp met hun kinderen bij elkaar
zegt: de kinderen hebben hier altijd aar
dappelen gehad, maar suikerbieten, dat is
veel beter. Ik vrees dat de vrouwen uit
nieuwsgierigheid en beleefdheid een keer
onder die tamme kastanje een maal sui
kerbieten koken, de mejuffrouw hartelijk
Ik ben eens hier en daar gaan navragen
hoe die drie kritieke jaren uit het bestaan
van de kleine Opper-Voltaan zijn te ver
klaren. En dan stuit je plotseling op een
vrij logische theorie: tot ze een jaar zijn
zitten baby’s aan de borst. De moeders
worden er soms broodmager van, maar
die kinderen groeien, hoewel ze zelden zo
dik worden als de papzak, die in Afrika op
alle blikken melkpoeder staat van het
- merk: De Nederlandse Baby. Een onfris
1 vet jochie, dat wordt volgepropt door een
stralende moeder in klederdracht.
Als ze een jaar zijn gaan de kinderen van
^Mde borst af en moeten ze zich eigenlijk zelf
I ^■redden. Dat betekent: ook wat van die
l^Hdikke brij in het knuistje, eerst in de scher-
saus en dan in de mond. Het is hetzelfde
™als wanneer een Nederlands kind de tepel
onmiddellijk inruilt tegen een portie nassi
speciaal. Het eten is te kruidig. Bovendien
komen die peuters tussen alle andere kin
deren vaak niet aan bod. De moeders
weten in veel gevallen niet wat ze eraan
moeten doen, het kind wordt mager, kan
gemakkelijker allerlei ziektes krijgen, de
kans dat hij doodgaat is groot. Tot hij een
jaar of vier is: hij kan nu zelf bij de brijpot,
slurpt opgewekt de saus mee en kan een en
ander ook beter verteren.
Om wat aan de grote kindersterfte te
doen komen karrevrachten vol voedsel uit
de rijke wereld in Opper-Volta aan. Het
wordt steeds twijfelachtiger of dat wel
zo’n goed idee is. Het verhaal over de
melkpoeder is al alom bekend: het bleek
vaak moeilijk te verteren en het werd ook
in een land als Opper-Volta aangelengd
met besmet en brak water: de baby’s dron
ken zich letterlijk dood. Ik zag in Ouaga
dougou toevallig een Opper-Voltaans
blaadje liggen met een artikel over die
melkpoeder. De titel was: „Het witte bloed
van de blanken dat de kinderen dood
maakt”.
Al het andere ingevoerde kindervoedsel
lost op de lange termijn evenmin iets op.
Het moet zover komen dat de mensen die
in het land wonen zelf genoeg eten voor
zichzelf en hun kinderen kunnen produce
ren en ze zo niet meer afhankelijk zijn van
onze „goedgeefsheid”, die ook best nog
eens tijdelijk kan blijken te zijn.
Een blanke, die al jaren in Opper-Volta
werkt zei het zo: „Je moet ze hier niet
steeds weer een bak voer geven, maar
zicht op een andere samenleving, waarin
ze hiet meer bang hoeven te zijn dat hun
kinderen sterven, ze niet meer bang hoe
ven te zijn dat er weer hongersnood komt
als er een paar buitjes regen te weinig
vallen”.
Los dat maar even op in een land met
nauwelijks industrie, veel slechte grond,
zeer onregelmatige regenval, weinig men
sen met een redelijke opleiding, grote ar
moede en nauwelijks exportmogelijkhe
den (mocht er al wat te exporteren zijn)
omdat de afstand tot de zee minstens 1000
kilometer is.
het maar gelukkig dat slecht^ 10 percent
naar school is geweest. Als bij toverslag al
onze kinderen naar school zouden gaan,
zouden we een hele generatie krijgen van
mensen die niet in staat zouden zijn de
belasting te betalen die nodig is voor die’
scholen maar die ook niet in staat zouden
zijn zichzelf te voeden.”
Het zijn onvoorstelbare problemen. Uit
een enquête bleek dat de meeste moeders
toch wel graag willen dat hun kind naar
school gaat. Als hij een goede baan krijgt,
zijn ze zelf ook boven Jan. Maar als hij
mislukt, wil hij niet terug naar de hut en de
akker, en zwerft hij als een werkloze door
de stad.
Maar er is een andere uitweg: honderd
duizenden jongens van rond de 20 werken
als gastarbeider in het buurland Ivoor
kust. Ze doen er het beroerdste werk,
wonen in armzalige krotten in de wijk
Potto-Potto van Abidjan, maar ze komen
wel terug met een kapitaaltje om óf te
kunnen trouwen óf een bromfiets te kun
nen kopen, het statussymbool bij uitstek.
Er is nu een plan om het aantal land
bouwscholen snel uit te breiden. Jongens
van 14 jaar, die geen lagere school hebben
doorlopen, leren er een moderne boer te
worden. Dat lijkt in een land van haast
louter boeren heel zinnig.
Op een avond heb ik wat zitten praten
met een Opper-Voltaanse jongen die
nachtwaker was. Hij bleek net zo bang
voor „de bandieten” als ik, en dat schept
dan een band. Hij had leren lezen en gaf nu
lees- en schrijfles aan een jongen die in
datzelfde huis voor de was zorgde. Wat hij
las? Een boek over China dat de Chinese
ambassade in Opper-Volta kennelijk gul
verspreidt. En wat hem het meeste opviel?
Dat de mensen op die foto’s allemaal ge
noeg te eten hadden.
Twee keer heb ik ruzie gehad in Opper-
Volta. Een keer met een taxichauffeur
omdat ik de autodeur te hard dichtsloeg,
waarna de carrosserie langdurig en ook
vrij zorgelijk rammelde. En een keer in
een dorp waar ik foto’s stond te maken van
het dorsen. Een jongen kwam op me af en
zei: „Jij maakt die foto’s alleen maar om-
dat je ons een attractie vindt en attracties
kosten geld”. Hij wou een gulden, was
boos, en dus betaalde ik.
Hij liep naar zijn vrienden terug, zé
praatten even onderling en daarna begon
nen ze vreselijk hard te lachen.
-■ «F
k
tw
'F
bijzondere bomen en planten. Maar er is
nu een duidelijke herleving van eigen me
dicamenten.
Ik heb een erg aardig boekje gekocht dat
als titel draagt: „De medicinale planten die
verkocht worden op de markt van Ouaga
dougou”. Dat zijn er 101 en ze heten te
werken voor vele in het land voorkomende
kwalen. Ik ben maar eens naar die markt
toegegaan en daar zaten ontzettend veel
vrouwen achter ontzettend veel kruiden en
gedroogde blaadjes. Iedereen wou me van
alles verkopen. Ik moet er erg ziek hebben
uitgezien.
Maar ondanks de blaadjes, de toenemen
de voorlichting en de zorg van de ouders
gaan veel kinderen dood. Hoeveel, dat is
niet zo duidelijk. Unicef berekent de kin
dersterfte tot het vierde jaar op 23 percent,
een Opper-Voltaans rapport waarin 100
vrouwen zijn geïnterviewd zegt dat 70 per
cent van de sterfgevallen in het land jonge
kinderen betreft, maar als je in Opper-
Volta aan het tellen slaat met mensen die
in de kinderzorg zitten, kom je op getallen
rond de 50 percent.
Hoe staan de ouders er tegenover dat
veel van hun kinderen sterven? „Daar zijn
ze aan gewend”, vertelde mijn buurman in
het vliegtuig. „Laatst zei iemand nog tegen
me: twee van mijn kinderen zijn dood,
jammer, hè. Meer niet’.. Op dat moment
u
De jeugdige geitenhouder.
Een steenbakkert/e met zijn mal.
v