Twee grote utopische socialisten Zoeken naar harmonie Land van de toekomst I L PHALANGE a Shangri-La, Utopia, Droomstad, Blauwe Vallei KW door Jan de Roos d door Ch. Boost I Toekomstvisioenen p rw LI Hl r Ir figu con dive zo I ono geb dat iade ha< stn hoi noi wo vo< ins we tfnt/ujtrü, fPo&tyue, i/cattccJ. ^rts e/ ^rftfiterato 4nae Bonc.oi4? isoo j moo lub.mii 4>n> l'on»*c «ouiu tr non OK»I» lUnel. Charles Fourier Robert Owen Robert Owen van Charles Fourier Ook de filmers op zoek naar nergensland Stanley Kubricks 2001 ,A space Odessey Peter Finch en John Gielgud in Shangri-La Beeld uit De Tovenaar van OZ E Uniek, want film heeft in de loop van zijn bestaan niet bepaald Utopia tot een vaste plaats van handeling uitverkozen. Wat zou hij trouwens moeten zoeken in die denkbeeldige, volmaakt gelukkige staat waar alles en iedereen een graad van per fectie heeft bereikt. Speelfilm, en in het algemeen drama, heeft tegenstellingen no dig, conflicten, menselijke ondeugden en tekorten. Morele volmaaktheid is bijna al tijd vervelend en levert in ieder geval nauwelijks boeiende stof voor verfilming. Zonde en misdaad daarentegen zijn „pho- togénique”, ook als uiteindelijk de deugd overwint. Want dat gebeurt pas op het laatste ogenblik. Of film dan nooit enige relatie heeft onderhouden met de begrip pen „Utopia” en „utopie” is een andere kwestie. Als we voor „utopie” de omschrij ving handhaven die Van Dale pasklaar levert en die luidt „onverwezenlijkbaar droombeeld” dan heeft de filmerij, vooral in het begin van haar bestaan veel uto pisch water in haar wijn gedaan. Niet voor niets werd Hollywood in die jaren als „Droomfabriek” omschreven. De Califor- nische zon kleurde het leven bij tot een vestzak-Utopia waar louter mooie vrou wen en welgebouwde mannen een sierlijk leven van nietsdoen leidden en zelfs de smart bijgetint was tot een te dragen inter mezzo. „Movies for the Millions”, zó wilden de miljoenen bioscoopbezoekers het leven gepresenteerd krijgen, een gladgestreken en geolied bestaan dat zich losgemaakt had van de benauwde realiteit die nu yoor Titelpagina van .La Phalinge' van Fourier 's volgelingen met de (utopische) voorstelling van het .gemeenschapshuis' heeft kunnen constateren. Dat er sinds die tijd aanzienlijke technische vooruitgangen hebben plaatsgevonden die de geloofwaar digheid van de „fiction” kunnen verster ken was tegelijk duidelijk als men Pais film bekeek met Kubricks „2001: A Space Odessey” in de herinnering. Deze notie vindt men bij de utopische socialisten niet. Zij hebben ook geen of weinig banden met de arbeidersbeweging. De verovering van de staatsmacht, zoals Marx en zijn volgelingen zich die voorstellen, speelt bij hen ook niet. De utopische socialisten gingen zeker niet zo onwetenschappelijk te werk als wel eens is gesuggereerd. Aan de andere kant zijn er in het wetenschappelijke socialisme utopische trekjes aan te wijzen. Bij Marx'is de utopie zeker niet verdwenen. De utopische socialisten hebben Waarschijnlijk door ervaringen die hij als handelsreiziger opdeed. In 1799 (hij was toen 27 jaar oud) kreeg hij van zijn firma de opdracht een partij bedorven rijst op slinkse wijze in zee te dumpen. De firma had de rijst al een hele tijd in haar magazijn liggen, in de hoop dat de uitdachten waren volgens hem bij voorbaat veroordeeld utopieën te zijn. „Hoe verder zij in bijzonderheden werden uitgewerkt, des te meer moesten zij tot louter fantasie worden”. Maar bij voegt er meteen aan toe: „Aan letterkundige kruideniers kunnen wij het overlaten om deze fantasieën die thans nog slechts vermakelijk aandoen, naar hartelust uit de doeken te doen en de superioriteit van hun eigen nuchtere denktrant tegenover zulke „waanzin” te doen uitkomen. Liever verheugen wij ons over de geniale gedachtenkiemen en ideeën die onder het fantastisch omhulsel overal zichbaar worden en waarvoor deze spitsburgers blind zijn”. men beter een eigentijdse film maken in plaats van terug te grijpen naar een oud gegeven en een klassieke film. Dat deed bijvoorbeeld Jean-Charles Tachella (de re gisseur van „Cousin Cousine”), die de mo dieuze hang naar het onbedorven platte land min of meer ironisch verwerkt heeft in „Le Pays Bleu”. Opnieuw een idyllische vallei, de vallei van Lubéron in de Franse Haute-Provence, waar het licht blauwige tinten aan het landschap geeft. Daar, in een dorpje van nog geen zestig mensen vestigt zich een Parijse verpleegster (Bri gitte Fossey) en neemt zo’n beetje de lei ding van de kleine gemeenschap op zich waar zich steeds meer stedelingen komen vestigen. Tachella is niet bjjnd voor de wrijvingen die zich in het kleine gezel schap voor kunnen doen, maar hij ver werkt voldoende nostalgie en heimwee naar de natuur in zijn film om in „Le Pays Bleu” een klein pleidooi te zien voor een bereikbaar Utopia. Wie daar niét in gelooft is de Duitse filmer Johannes Schaaf, die naar het boek „Die andere Seite” de film „Traumstadt” maakte, waarin Florian en Anna Sand op zoek gaan naar een plaats waar ze volko men vrij en zonder dwang van buitenaf kunnen leven. Maar hun illusies gaan snel in rook op als ze de Droomstad gevonden menen te hebben en moeten ervaren dat totale vrijheid tot anarchie en chaos leidt. Zo wordt bij tijden ook in de film op allerlei manieren, die variëren in geloof en ernst, gezocht naar het nergensland, naar de ideale samenleving, naar Shangri-La, Utopia, naar Droomstad of de Blauwe Vallei. Om te ontdekken dat waar Plato en Thomas More al naar zochten nu niet direct om de hoek van de straat ligt. verschillen tussen beide groepen aan te wijzen. Zo komt bijvoorbeeld de maatschappijkritische houding van de utopische socialisten vooral voort uit een gevoelde behoefte aan meer menselijkheid en rechtvaardigheid. De marxisten hebben die behoefte natuurlijk óók, maar zij zien de komst van die rechtvaardiger maatschappij tevens meer als een onvermijdelijkheid; de ontwikkeling van het kapitalisme, die zich in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds meer doorzet, schept nieuwe klassenverhoudingen en een steeds scherpere klassenstrijd tussen bourgeoisie en proletariaat, en dit schept op den duur de voorwaarden voor een socialistische revolutie. In dich vaal Utoi waa: een sen Niet Utoj opvj het i hebt staai uit o krija dooc ge U Utoi de ir de p niets cont ven. Te voor e» ut< aft gei gei be: set eer me jor we lijk Ut< kaï ne< dri Wi: ten ide en got JOURNAL DE LA SCIENCE SOCIALE DECOUVERTE ET CONSTITUtE CHARLES FOERIER. U ht P‘ st st ul P1 d d •i fli di kt tu Wi vc fit m „A dt dr I» bi (H ge „Somewhere, over the Rainbow zong Judy Garland in „The Wizard of Oz”, nadat ze door een tornado buiten westen is geraakt en droomt van het land van Oz, dat voorbij de horizon ligt en waar alles zo veel vrolijker en gezelliger toegaat. De film werd gemaakt in 1939, en toen hij wat later bij ons in de bioscopen kwam was Europa volop in de oorlog en werd „The Wizard of Oz” zo ongeveer de laatste Amerikaanse film, die we hier te zien kregen. Met de melodieën „We’re off to see te Wizard” en „Over the Rainbow” nog in de oren kwam ais ’t ware de nacht van bezetting en oorlogsellende over ons. De liedjes waarin Judy zong over haar Uto pia bleven ons vijf jaar lang herinneren aan de in onze verbeelding tot een Utopia uitgegroeide voor-oorlogse samenleving. Een uniek voorbeeld van dubbel werk zaam utopisme in de film. twee uur ontvlucht kon worden in de steeds luxueuzere filmpaleizen. In die zin heeft Hollywood maar ook het Berlijnse Neu-Babelsberg en het Franse Billancourt een tijdlang Utopia-tje ge speeld al waren de filmmakers zeker geen utopisten. En toen het geluid toegevoegd werd en later de kleur konden de filmers in showfilms, musicals en operettes een kleurig en melodieus niemandsland ont werpen waar zelfs de wetten van de zwaar tekracht niet meer golden. Maar het uto pisch denken leverde niet alleen een be- vrijding op uit de dagelijkse sleur. In zijn „De Toekomst is verleden Tijd” komt F. L. Polak tot de conclusie dat het afwijzen van de bestaande situatie en het ontwerpen van een ideaal toekomstbeeld sociale ver anderingen en vooruitgang gestimuleerd hebben. Bizarre fantasieën bleken na ver loop van tijd realiseerbaar en op die theo rie doordenkend is het niet onlogisch de science-fiction te rekenen tot het utopische genre. Op dat gebied heeft de film zich niet onbetuigd gelaten. Al het technisch kun nen en vernuft die hij zich in de loop der jaren eigen gemaakt heeft werd losgelaten op maanreizen, Marsonderzoekingen en zelfs op ruimte-oorlog zoals bijvoorbeeld in „Star Wars” op spectaculaire wijze ver beeld werd. Het genre heeft eigenlijk al een behoorlijk lange historie want in 1950 al maakte George Pal „Destination Möon” en in de daaropvolgende jaren kwamen „When Worlds collide”, „The War of the Worlds” en „The Time Machine”, die alle om hun technische vindingrijkheid met Oscars onderscheiden werden. Welver diend, zoals men onlangs nog toen „War of the Worlds” op het tv-scherm verscheen, Eenmaal op dit terrein beland kan men zich nog ettelijke films denken die binnen het raam van toekomstvisioenen passen, of die langs een omweg een bestaande, min of meer geïdealiseerde samenleving in hun verhaal betrekken. Binnen de eerste soort biedt „Planet of the Apes” een niet aanlok kelijk toekomstbeeld. Terwijl Francois Truffaut in „Fahrenheit 451” uit een gees telijke terreur, die met boekverbrandin gen werkt een nieuwe elite geboren laat worden, die zich traint in het memoreren van teksten om zodoende de culturele erfe nis van eeuwen te kunnen doorgeven. Uit zicht dus toch op een betere wereld. Dat er ergens op deze aarde ongeweten een utopische samenleving zou kunnen functioneren is het thema van de roman „Lost Horizon”, die James Hilton in de dertiger jaren schreef en waarnaar Frank Capra in 1937 een toen zeer succesvolle film maakte. Een film die nog in waarde steeg toen in 1973 Charles Jarrott het on derwerp nog eens gebruikte voor een re make. Het verhaal vertelt de lotgevallen van een groepje Amerikanen dat per vlieg tuig ontsnapt is aan een Oostaziatische revolutie. Het vliegtuig moet tijdens een sneeuwstorm een noodlanding maken op de helling van de Himalaya, waarna ze door Lamapriesters begeleid worden naar «•I 99< Shangri-La, een paradijsachtige vallei, ge regeerd door een zeer oude en wijze mon nik. De opzet blijkt later dat voor deze meer dan tweehonderd jaar oude Hoge priester een opvolger gekozen moet wor den, die op dezelfde vreedzame manier de gelukkige bevolking van Shangri-La zal lelden. De keuze is bij voorbaat gevallen op de Engelse diplomaat Richard Conway, die zich onder de reizigers van het vlieg tuig bevond en wiens faam als vredeson- derhandelaar zelfs doorgedrongen is tot de geïsoleerd liggende vallei. Conway is hogelijk geïnteresseerd in de houdbaar heid van dit Utopia en wil wel blijven om het experiment verder voort te zetten. Maar de andere reizigers wensen, na enige tijd genoten te hebben van het exotische leven onder ideale omstandigheden, terug te keren naar de „beschaafde” wereld en Conway vindt het zijn plicht zijn medepas sagiers veilig weg te leiden uit Shangri-La en op de juiste weg naar de buitenwereld te brengen. Als hij die taak onder veel dramatische omstandigheden volbracht heeft, keert hij terug naar de eeuwige rust en niet eindigende heerlijkheden van Shangri-La. Een wijs en zinvol sprookje, dat destijds door Capra met veel ernst en toewijding in beeld werd gebracht en waarbij Roland Colman de rol van de Engelse diplomaat te spelen kreeg. In de re-make van Jarrot met Peter Finch in die hoofdrol, is van „Lost Horizon” een musical gemaakt met mu ziek van Burt Bacharach en dat komt het geheel niet ten goede, evenmin als de po gingen tot actualisering door Shangri-La met de communegedachte van de huidige jeugd te associëren. Als men die gedachte wil uitdragen kan prijs verder zou stijgen (rijst was schaars in die tijd in Frankrijk), zodat men er een flinke winst op kon maken. Men hield het spul echter zo lang vast dat het niet meer voor consumptie geschikt was en die schande moest nu worden bedekt. Fourier was geschokt. Een maat schappij waarin dit soort praktijken voorkwam terwijl de massa gebrek leed, die kón eenvoudig niet deugen. Hij wilde laten zien dat het ook anders kon, Jarenlang werkte hij aan een boek dat tenslotte in 1808 verscheen. Hierin ontvouwde hij zijn modelmaatschappij, waarin de verspilling was uitgebannen, de ar men geen gebrek meer leden, de mensen harmonisch werkten en leefden en de arbeid geen last maar een lust was. De phalanstères zouden de kern zijn van deze nieuwe maatschappe lijke orde. In zijn optimisme gaf Fourier zijn lezers (het bleken er, echter; het individualisme kon niet worden overwonnen en tijdens een van zijn bezoeken zag Owen tot zijn ontsteltenis dat het er wemelde van de „whiskey-shops”. Teleurgesteld keerde hij tenslotte weer terug naar Engeland. Daar zag hij dat arbeiders met succes ver bruikerscoöperaties vormden. Owen stimuleerde de arbeiders om op de ingeslagen weg door te gaan. Zelf opende hij in 1832 een arbeids- bazaar, een instelling waar men arbeidsprodukten kon ruilen door middel van arbeidsbiljetten, een ruilmiddel op basis van arbeidsuren dat het geld moest vervangen. Ook dit experiment werkte echter niet bevredigend, en na twee jaar moest Owen zijn arbeidsbazaar opdoeken. Maar hij had alweer een nieuw plan: er moest een grote vakbond komen om de acht-urenwerkdag af te dwingen. De vakbond kwam er, en wel onder zijn leiding. De grote staking, uitgeroepen om de acht urenwerkdag te realiseren, mislukte echter door het harde optreden van de regering en de werkgevers. De vakbond viel uit elkaar. Eén van de zwakke kanten van Owen was, dat hij niet voldoende oog had voor politieke machtsvor ming. Hij heeft de bittere klassen strijd nooit gepropageerd. Vreedza me experimenten moesten de nieu we maatschappij verwezenlijken. Twee illustraties uit een boek van R Owens, de resultaten van de goede en van de slechte opvoeding voorstellende. zoals gezegd, slechts weinigen te zijn) al vast wat tips mee: bouw in afwachting van de komst van de phalanstères geen nieuwe huizen meer, want straks zal de inrichting heel anders zijn; verwek kinderen, want straks zullen die „onbedorven” kinderen zeer waardevol zijn. Hoe functioneerden de nieuwe ge meenschappen, zoals Fourier zich die voorstelde? Om te beginnen: van sociale gelijkheid zou geen sprake zijn. Daar geloofde hij niet in. Fou rier wilde de „verscheidenheid”, ook in het materiële, handhaven. Voor de eigendom en eventuele winst van de phalanstère hanteerde hij de verdeelsleutel: 5/12 voor de arbei ders, 4/12 voor de kapitalisten en 3/12 voor de intellectuelen. Wel zou den de armen aanspraak kunnen maken op een bepaald minimum. Door de manier van werken en le ven in de phalanstère zou, zo ver wachtte Fourier, een band ontstaan tussen armen en rijken. Alle deelne mers moesten arbeidsgroepen vor men, waarbij ieder die arbeid zou uitzoeken die hem of haar het best zou passen. De nieuwe manier van leven en werken zou niet alleen heil zaam zijn voor de mens maar ook voor zijn omgeving. De betere land- bewerking zou, zo verwachtte Fou rier, zelfs het klimaat op aarde ver beteren. Zijn ideeën zijn een merkwaardi ge mengeling van vooruitstrevende en reactionaire elementen. Vooruit strevend in die zin, dat hij door betere produktiemethoden de mens wilde verlossen van de harde strijd om het bestaan. Reactionair was hij in zoverre, dat hij zich duidelijk af zette tegen het (opkomende) indus triële kapitalisme en wilde terugke ren naar een soort agrarische dorps gemeenschap. Hij zag onvoldoende in, dat de komst van de geïndustria liseerde, gemechaniseerde maat schappij onvermijdelijk was. Dat maakt hem veel utopischer dan zijn tijdgenoot Robert Owen. Iedere dag maakte de hoofdop zichter van Robert Owen s katoenfa- briek New Lanark, gelegen bij het Schotse plaatsje Lanark aan de oe vers van de Clyde, zijn ronde door de fabriek. Eén van zijn taken was het afstellen van de „zwijgende verma ner” (silent monitor), een houten blokje dat hing op de vaste plaats van iedere arbeider. Het blokje was aan vier kanten geverfd, zwart, blauw, geel en wit. Als de opzichter het op zwart zette was het gedrag van die arbeider de vorige dag slecht ge weest, wees het blokje blauw aan dan was zijn gedrag onverschillig, geel betekende goed gedrag en wit stond voor uitnemend. Een wat merkwaardige methode misschien, maar de „zwijgende ver maner” had het effect dat Owen ermee wilde bereiken: na enige tijd verbeterde het gedrag van zijn ar beiders zienderogen. Diefstal, achte loosheid en vervuiling van de fa briek kwamen minder vaak voor. Owen wilde van New Lanark méér maken dan een fabriek. Het moest een gemeenschapskolonie worden, waarin de arbeiders een menswaardig bestaan hadden. Het moest de aanzet vormen tot een heel andere maatschappij, waarin de mensen ontwikkeld waren en har monieus leefden, waarin geen ge brek en werkloosheid meer voor kwam. Owen, de zoon van een zadelma ker, had in zijn jeugd zelf gewerkt in een grauwe textielfabriek in Man chester, het centrum van de opko mende katoenindustie. Toen hij achttien jaar was leende hij 100 pond en begon zelf een fabriekje. Twee jaar later had hij 500 arbei ders in dienst. In Manchester leerde hij de doch ter van David Dale kennen, een En gels industrieel die in Lanark een katoenspinnerij had. Owen slaagde erin, samen niet enkele kapitaalver- Tien jaar lang, tot aan zijn dood in 1837, hield Charles Fourier vast aan een merkwaardige gewoonte: elke dag om klokslag twaalf uur keerde hij naar huis terug en wachtte daar tot één uur op de onbekende rijkaard die hem één miljoen zou overhandigen. Dat geld had hij nodig om zijn ideaal te verwezenlijken: de stichting van een phalanstère, een groot paleis met daarbij ongeveer 150 hectare grond, waar ongeveer 1600 mensen, voornamelijk landbouwers en am bachtslieden, in harmonie zouden le ven en werken. Op den duur zouden er steeds meer phalanstères komen, meer dan een half miljoen zelfs, ver spreid over de hele aarde. Ze zouden de traditionele steden en dorpen ver dringen. De wereld zou een ander aanzien krijgen... De miljonair kwam echter nooit opdagen. Wel diende zich in 1832 (Fourier had al vijf jaar gewacht!) een niet onbemiddeld parlementslid aan, Baudet Dulary. Deze had één van de (weinig verkochte) boeken van Fou rier gelezen en was geraakt door diens fantastische plannen. Baudet Dulary kocht voor Fourier een flin ke lap grond vlak bij Versailles. Hier zou een phalanstère a la Fourier verrijzen. Men begon met de bouw en er draafden wat mensen op die bereid waren in de landbouwge- meenschap te werken. Maar het geld was al op toen de phalanstère nog niet half gebouwd was. De hele zaak liep uit op een fiasco. Hoe kwam Fourier tot zijn utopi sche ideeën? schaffers, die fabriek te kopen en op 1 januari begon hij aan de verwezen lijking van wat een modelgemeen- schap moest worden. Iedere arbeiderswoning in het dorp rond het fabrieksterrein kreeg er een verdieping bij, zodat woon- en slaapgedeelte werden gescheiden. De mesthopen voor die huizen wer den opgeruimd, de drankwinkels gingen dicht en er kwamen winkels waar de arbeiders tegen kostprijs levensmiddelen konden kopen. Voorts liet hij scholen bouwen, waar men de kinderen ook gemeen schapszin zou aankweken. Er kwam een leeszaal en zelfs een bescheiden ziekenhuis. En wat het werk betreft voerde Owen een tienurige werkdag in. El ders was 13 tot 14 uur heel gewoon. Hij liet kinderen beneden acht (en weldra beneden tien) jaar niet meer werken. Ook daarmee was Owen zijn tijd vooruit. Pas twintig jaar duidelijk invloed uitgeoefend op het denken van Marx en Engels, de grondleggers van het wetenschappelijke socialisme. Zij spraken soms wel spottend over de utopisten, maar ze hadden ook waardering voor hen. In „De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap”, als zelfstandige uitgave in 1880 in het Frans gepubliceerd, schrijft Engels dat de „onrijpe theorieën” van de utopisten samenhangen met het feit dat in hun tijd de kapitalistische produktie nog niet volgroeid en de klassenverhoudingen nog niet geheel ontwikkeld waren. De nieuwe sociale stelsels die de utopisten Charles Fourier (1772-1837) en Robert Owen (1771-1858) worden gerekend tot de „grote utopisten” van de vroege negentiende eeuw. Men spreekt ook wel van de „utopische socialisten”, te onderscheiden van de „wetenschappelijke socialisten” (of marxisten) van de tweede helft van die eeuw. Dat onderscheid is ingeburgerd, maar het gaat niet helemaal op. Er zijn inderdaad belangrijke later kwam in Engeland het wette lijk verbod op arbeid van kinderen beneden negen jaar tot stand en die wet gold alleen voor katoenfabrie- ken. De arbeiders van Owen kregen hogere lonen en als de katoenindus trie eens een tijdelijke inzinking doormaakte was Owen één van de weinigen die zijn arbeiders niet ont sloeg. Hij betaalde zelfs het loon door. Ongetwijfeld deed hij dit alles uit sociale bewogenheid. Maar ook puur economische motieven speel den een rol: Owen meende, dat de produktie zou stijgen als men de toestand waarin de arbeiders leef den en werkten verbeterde. En in derdaad, de fabriek draaide niet slécht. De kapitaalverschaffers kregen jaarlijks vijf procent over hun geïn vesteerde kapitaal uitgekeerd. Ze vonden dat echter niet genoeg. El ders werd, meenden zij, meer winst gemaakt, de experimenten Owen kostten te veel geld. Na een tijdje eisten ze hun geld op en Owen moest uitzien naar nieuwe financiers. Door tegenwerking en voortdurend gekrakeel met de me- de-eigenaars stapelden de moeilijk heden zich ook nadien op en Owen begon uit te zien naar een mogelijk heid om elders zijn ideeën te verwe zenlijken. In 1825 kon hij voor 150.000 dollar een prachtig stuk land kopen in Amerika, het „land van de toe komst”. Het lag aan de rivier de Wabash, in de staten Indiana en Illinois. Owen aarzelde niet; hij kocht het maagdelijke land en noemde het New Harmony. Ge- meenschapsdorpen van landbou wers en ambachtslieden moesten er komen, die zichzelf konden bedrui pen. De produktie en eigendom zou den geheel in handen zijn van de inwoners. In harmonie zouden groe pen van 800 tot 1200 mensen het land bewerken en produkten ver vaardigen. New Harmony mislukte

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1978 | | pagina 22