Twee grote utopische socialisten
Zoeken naar harmonie
Land van de toekomst
I
L
PHALANGE
a
Shangri-La, Utopia, Droomstad, Blauwe Vallei
KW
door Jan de Roos
d
door Ch. Boost
I
Toekomstvisioenen
p
rw
LI
Hl
r
Ir
figu
con
dive
zo I
ono
geb
dat
iade
ha<
stn
hoi
noi
wo
vo<
ins
we
tfnt/ujtrü, fPo&tyue, i/cattccJ. ^rts e/ ^rftfiterato
4nae Bonc.oi4? isoo j moo lub.mii 4>n> l'on»*c «ouiu tr non OK»I» lUnel.
Charles Fourier
Robert Owen
Robert Owen
van
Charles Fourier
Ook de filmers op zoek
naar nergensland
Stanley Kubricks 2001 ,A space Odessey
Peter Finch en John Gielgud in Shangri-La
Beeld uit De Tovenaar van OZ
E
Uniek, want film heeft in de loop van
zijn bestaan niet bepaald Utopia tot een
vaste plaats van handeling uitverkozen.
Wat zou hij trouwens moeten zoeken in die
denkbeeldige, volmaakt gelukkige staat
waar alles en iedereen een graad van per
fectie heeft bereikt. Speelfilm, en in het
algemeen drama, heeft tegenstellingen no
dig, conflicten, menselijke ondeugden en
tekorten. Morele volmaaktheid is bijna al
tijd vervelend en levert in ieder geval
nauwelijks boeiende stof voor verfilming.
Zonde en misdaad daarentegen zijn „pho-
togénique”, ook als uiteindelijk de deugd
overwint. Want dat gebeurt pas op het
laatste ogenblik. Of film dan nooit enige
relatie heeft onderhouden met de begrip
pen „Utopia” en „utopie” is een andere
kwestie. Als we voor „utopie” de omschrij
ving handhaven die Van Dale pasklaar
levert en die luidt „onverwezenlijkbaar
droombeeld” dan heeft de filmerij, vooral
in het begin van haar bestaan veel uto
pisch water in haar wijn gedaan. Niet voor
niets werd Hollywood in die jaren als
„Droomfabriek” omschreven. De Califor-
nische zon kleurde het leven bij tot een
vestzak-Utopia waar louter mooie vrou
wen en welgebouwde mannen een sierlijk
leven van nietsdoen leidden en zelfs de
smart bijgetint was tot een te dragen inter
mezzo. „Movies for the Millions”, zó wilden
de miljoenen bioscoopbezoekers het leven
gepresenteerd krijgen, een gladgestreken
en geolied bestaan dat zich losgemaakt
had van de benauwde realiteit die nu yoor
Titelpagina van .La Phalinge' van Fourier 's
volgelingen met de (utopische) voorstelling
van het .gemeenschapshuis'
heeft kunnen constateren. Dat er sinds die
tijd aanzienlijke technische vooruitgangen
hebben plaatsgevonden die de geloofwaar
digheid van de „fiction” kunnen verster
ken was tegelijk duidelijk als men Pais
film bekeek met Kubricks „2001: A Space
Odessey” in de herinnering.
Deze notie vindt men bij de
utopische socialisten niet. Zij hebben
ook geen of weinig banden met de
arbeidersbeweging. De verovering
van de staatsmacht, zoals Marx en
zijn volgelingen zich die voorstellen,
speelt bij hen ook niet.
De utopische socialisten gingen
zeker niet zo onwetenschappelijk te
werk als wel eens is gesuggereerd.
Aan de andere kant zijn er in het
wetenschappelijke socialisme
utopische trekjes aan te wijzen. Bij
Marx'is de utopie zeker niet
verdwenen.
De utopische socialisten hebben
Waarschijnlijk door ervaringen
die hij als handelsreiziger opdeed.
In 1799 (hij was toen 27 jaar oud)
kreeg hij van zijn firma de opdracht
een partij bedorven rijst op slinkse
wijze in zee te dumpen. De firma
had de rijst al een hele tijd in haar
magazijn liggen, in de hoop dat de
uitdachten waren volgens hem bij
voorbaat veroordeeld utopieën te
zijn. „Hoe verder zij in
bijzonderheden werden uitgewerkt,
des te meer moesten zij tot louter
fantasie worden”. Maar bij voegt er
meteen aan toe: „Aan letterkundige
kruideniers kunnen wij het overlaten
om deze fantasieën die thans nog
slechts vermakelijk aandoen, naar
hartelust uit de doeken te doen en de
superioriteit van hun eigen nuchtere
denktrant tegenover zulke
„waanzin” te doen uitkomen. Liever
verheugen wij ons over de geniale
gedachtenkiemen en ideeën die
onder het fantastisch omhulsel
overal zichbaar worden en waarvoor
deze spitsburgers blind zijn”.
men beter een eigentijdse film maken in
plaats van terug te grijpen naar een oud
gegeven en een klassieke film. Dat deed
bijvoorbeeld Jean-Charles Tachella (de re
gisseur van „Cousin Cousine”), die de mo
dieuze hang naar het onbedorven platte
land min of meer ironisch verwerkt heeft
in „Le Pays Bleu”. Opnieuw een idyllische
vallei, de vallei van Lubéron in de Franse
Haute-Provence, waar het licht blauwige
tinten aan het landschap geeft. Daar, in
een dorpje van nog geen zestig mensen
vestigt zich een Parijse verpleegster (Bri
gitte Fossey) en neemt zo’n beetje de lei
ding van de kleine gemeenschap op zich
waar zich steeds meer stedelingen komen
vestigen. Tachella is niet bjjnd voor de
wrijvingen die zich in het kleine gezel
schap voor kunnen doen, maar hij ver
werkt voldoende nostalgie en heimwee
naar de natuur in zijn film om in „Le Pays
Bleu” een klein pleidooi te zien voor een
bereikbaar Utopia.
Wie daar niét in gelooft is de Duitse
filmer Johannes Schaaf, die naar het boek
„Die andere Seite” de film „Traumstadt”
maakte, waarin Florian en Anna Sand op
zoek gaan naar een plaats waar ze volko
men vrij en zonder dwang van buitenaf
kunnen leven. Maar hun illusies gaan snel
in rook op als ze de Droomstad gevonden
menen te hebben en moeten ervaren dat
totale vrijheid tot anarchie en chaos leidt.
Zo wordt bij tijden ook in de film op
allerlei manieren, die variëren in geloof en
ernst, gezocht naar het nergensland, naar
de ideale samenleving, naar Shangri-La,
Utopia, naar Droomstad of de Blauwe
Vallei. Om te ontdekken dat waar Plato en
Thomas More al naar zochten nu niet
direct om de hoek van de straat ligt.
verschillen tussen beide groepen aan
te wijzen. Zo komt bijvoorbeeld de
maatschappijkritische houding van
de utopische socialisten vooral voort
uit een gevoelde behoefte aan meer
menselijkheid en rechtvaardigheid.
De marxisten hebben die behoefte
natuurlijk óók, maar zij zien de
komst van die rechtvaardiger
maatschappij tevens meer als een
onvermijdelijkheid; de ontwikkeling
van het kapitalisme, die zich in de
tweede helft van de negentiende
eeuw steeds meer doorzet, schept
nieuwe klassenverhoudingen en een
steeds scherpere klassenstrijd tussen
bourgeoisie en proletariaat, en dit
schept op den duur de voorwaarden
voor een socialistische revolutie.
In
dich
vaal
Utoi
waa:
een
sen
Niet
Utoj
opvj
het i
hebt
staai
uit o
krija
dooc
ge U
Utoi
de ir
de p
niets
cont
ven.
Te
voor
e»
ut<
aft
gei
gei
be:
set
eer
me
jor
we
lijk
Ut<
kaï
ne<
dri
Wi:
ten
ide
en
got
JOURNAL DE LA SCIENCE SOCIALE
DECOUVERTE ET CONSTITUtE
CHARLES FOERIER.
U
ht
P‘
st
st
ul
P1
d
d
•i
fli
di
kt
tu
Wi
vc
fit
m
„A
dt
dr
I»
bi
(H
ge
„Somewhere, over the Rainbow
zong Judy Garland in „The Wizard of Oz”,
nadat ze door een tornado buiten westen
is geraakt en droomt van het land van Oz,
dat voorbij de horizon ligt en waar alles
zo veel vrolijker en gezelliger toegaat. De
film werd gemaakt in 1939, en toen hij
wat later bij ons in de bioscopen kwam
was Europa volop in de oorlog en werd
„The Wizard of Oz” zo ongeveer de laatste
Amerikaanse film, die we hier te zien
kregen. Met de melodieën „We’re off to see
te Wizard” en „Over the Rainbow” nog in
de oren kwam ais ’t ware de nacht van
bezetting en oorlogsellende over ons. De
liedjes waarin Judy zong over haar Uto
pia bleven ons vijf jaar lang herinneren
aan de in onze verbeelding tot een Utopia
uitgegroeide voor-oorlogse samenleving.
Een uniek voorbeeld van dubbel werk
zaam utopisme in de film.
twee uur ontvlucht kon worden in de
steeds luxueuzere filmpaleizen.
In die zin heeft Hollywood maar ook het
Berlijnse Neu-Babelsberg en het Franse
Billancourt een tijdlang Utopia-tje ge
speeld al waren de filmmakers zeker geen
utopisten. En toen het geluid toegevoegd
werd en later de kleur konden de filmers
in showfilms, musicals en operettes een
kleurig en melodieus niemandsland ont
werpen waar zelfs de wetten van de zwaar
tekracht niet meer golden. Maar het uto
pisch denken leverde niet alleen een be-
vrijding op uit de dagelijkse sleur. In zijn
„De Toekomst is verleden Tijd” komt F. L.
Polak tot de conclusie dat het afwijzen van
de bestaande situatie en het ontwerpen
van een ideaal toekomstbeeld sociale ver
anderingen en vooruitgang gestimuleerd
hebben. Bizarre fantasieën bleken na ver
loop van tijd realiseerbaar en op die theo
rie doordenkend is het niet onlogisch de
science-fiction te rekenen tot het utopische
genre.
Op dat gebied heeft de film zich niet
onbetuigd gelaten. Al het technisch kun
nen en vernuft die hij zich in de loop der
jaren eigen gemaakt heeft werd losgelaten
op maanreizen, Marsonderzoekingen en
zelfs op ruimte-oorlog zoals bijvoorbeeld
in „Star Wars” op spectaculaire wijze ver
beeld werd. Het genre heeft eigenlijk al
een behoorlijk lange historie want in 1950
al maakte George Pal „Destination Möon”
en in de daaropvolgende jaren kwamen
„When Worlds collide”, „The War of the
Worlds” en „The Time Machine”, die alle
om hun technische vindingrijkheid met
Oscars onderscheiden werden. Welver
diend, zoals men onlangs nog toen „War of
the Worlds” op het tv-scherm verscheen,
Eenmaal op dit terrein beland kan men
zich nog ettelijke films denken die binnen
het raam van toekomstvisioenen passen,
of die langs een omweg een bestaande, min
of meer geïdealiseerde samenleving in hun
verhaal betrekken. Binnen de eerste soort
biedt „Planet of the Apes” een niet aanlok
kelijk toekomstbeeld. Terwijl Francois
Truffaut in „Fahrenheit 451” uit een gees
telijke terreur, die met boekverbrandin
gen werkt een nieuwe elite geboren laat
worden, die zich traint in het memoreren
van teksten om zodoende de culturele erfe
nis van eeuwen te kunnen doorgeven. Uit
zicht dus toch op een betere wereld.
Dat er ergens op deze aarde ongeweten
een utopische samenleving zou kunnen
functioneren is het thema van de roman
„Lost Horizon”, die James Hilton in de
dertiger jaren schreef en waarnaar Frank
Capra in 1937 een toen zeer succesvolle
film maakte. Een film die nog in waarde
steeg toen in 1973 Charles Jarrott het on
derwerp nog eens gebruikte voor een re
make. Het verhaal vertelt de lotgevallen
van een groepje Amerikanen dat per vlieg
tuig ontsnapt is aan een Oostaziatische
revolutie. Het vliegtuig moet tijdens een
sneeuwstorm een noodlanding maken op
de helling van de Himalaya, waarna ze
door Lamapriesters begeleid worden naar
«•I
99<
Shangri-La, een paradijsachtige vallei, ge
regeerd door een zeer oude en wijze mon
nik. De opzet blijkt later dat voor deze
meer dan tweehonderd jaar oude Hoge
priester een opvolger gekozen moet wor
den, die op dezelfde vreedzame manier de
gelukkige bevolking van Shangri-La zal
lelden. De keuze is bij voorbaat gevallen
op de Engelse diplomaat Richard Conway,
die zich onder de reizigers van het vlieg
tuig bevond en wiens faam als vredeson-
derhandelaar zelfs doorgedrongen is tot
de geïsoleerd liggende vallei. Conway is
hogelijk geïnteresseerd in de houdbaar
heid van dit Utopia en wil wel blijven om
het experiment verder voort te zetten.
Maar de andere reizigers wensen, na enige
tijd genoten te hebben van het exotische
leven onder ideale omstandigheden, terug
te keren naar de „beschaafde” wereld en
Conway vindt het zijn plicht zijn medepas
sagiers veilig weg te leiden uit Shangri-La
en op de juiste weg naar de buitenwereld
te brengen. Als hij die taak onder veel
dramatische omstandigheden volbracht
heeft, keert hij terug naar de eeuwige rust
en niet eindigende heerlijkheden van
Shangri-La.
Een wijs en zinvol sprookje, dat destijds
door Capra met veel ernst en toewijding in
beeld werd gebracht en waarbij Roland
Colman de rol van de Engelse diplomaat te
spelen kreeg. In de re-make van Jarrot met
Peter Finch in die hoofdrol, is van „Lost
Horizon” een musical gemaakt met mu
ziek van Burt Bacharach en dat komt het
geheel niet ten goede, evenmin als de po
gingen tot actualisering door Shangri-La
met de communegedachte van de huidige
jeugd te associëren.
Als men die gedachte wil uitdragen kan
prijs verder zou stijgen (rijst was
schaars in die tijd in Frankrijk),
zodat men er een flinke winst op kon
maken. Men hield het spul echter zo
lang vast dat het niet meer voor
consumptie geschikt was en die
schande moest nu worden bedekt.
Fourier was geschokt. Een maat
schappij waarin dit soort praktijken
voorkwam terwijl de massa gebrek
leed, die kón eenvoudig niet deugen.
Hij wilde laten zien dat het ook
anders kon, Jarenlang werkte hij
aan een boek dat tenslotte in 1808
verscheen. Hierin ontvouwde hij
zijn modelmaatschappij, waarin de
verspilling was uitgebannen, de ar
men geen gebrek meer leden, de
mensen harmonisch werkten en
leefden en de arbeid geen last maar
een lust was.
De phalanstères zouden de kern
zijn van deze nieuwe maatschappe
lijke orde. In zijn optimisme gaf
Fourier zijn lezers (het bleken er,
echter; het individualisme kon niet
worden overwonnen en tijdens een
van zijn bezoeken zag Owen tot zijn
ontsteltenis dat het er wemelde van
de „whiskey-shops”.
Teleurgesteld keerde hij tenslotte
weer terug naar Engeland. Daar zag
hij dat arbeiders met succes ver
bruikerscoöperaties vormden.
Owen stimuleerde de arbeiders om
op de ingeslagen weg door te gaan.
Zelf opende hij in 1832 een arbeids-
bazaar, een instelling waar men
arbeidsprodukten kon ruilen door
middel van arbeidsbiljetten, een
ruilmiddel op basis van arbeidsuren
dat het geld moest vervangen. Ook
dit experiment werkte echter niet
bevredigend, en na twee jaar moest
Owen zijn arbeidsbazaar opdoeken.
Maar hij had alweer een nieuw
plan: er moest een grote vakbond
komen om de acht-urenwerkdag af
te dwingen. De vakbond kwam er,
en wel onder zijn leiding. De grote
staking, uitgeroepen om de acht
urenwerkdag te realiseren, mislukte
echter door het harde optreden van
de regering en de werkgevers. De
vakbond viel uit elkaar.
Eén van de zwakke kanten van
Owen was, dat hij niet voldoende
oog had voor politieke machtsvor
ming. Hij heeft de bittere klassen
strijd nooit gepropageerd. Vreedza
me experimenten moesten de nieu
we maatschappij verwezenlijken.
Twee illustraties uit een boek van R
Owens, de resultaten van de goede en
van de slechte opvoeding voorstellende.
zoals gezegd, slechts weinigen te
zijn) al vast wat tips mee: bouw in
afwachting van de komst van de
phalanstères geen nieuwe huizen
meer, want straks zal de inrichting
heel anders zijn; verwek kinderen,
want straks zullen die „onbedorven”
kinderen zeer waardevol zijn.
Hoe functioneerden de nieuwe ge
meenschappen, zoals Fourier zich
die voorstelde? Om te beginnen: van
sociale gelijkheid zou geen sprake
zijn. Daar geloofde hij niet in. Fou
rier wilde de „verscheidenheid”, ook
in het materiële, handhaven. Voor
de eigendom en eventuele winst van
de phalanstère hanteerde hij de
verdeelsleutel: 5/12 voor de arbei
ders, 4/12 voor de kapitalisten en
3/12 voor de intellectuelen. Wel zou
den de armen aanspraak kunnen
maken op een bepaald minimum.
Door de manier van werken en le
ven in de phalanstère zou, zo ver
wachtte Fourier, een band ontstaan
tussen armen en rijken. Alle deelne
mers moesten arbeidsgroepen vor
men, waarbij ieder die arbeid zou
uitzoeken die hem of haar het best
zou passen. De nieuwe manier van
leven en werken zou niet alleen heil
zaam zijn voor de mens maar ook
voor zijn omgeving. De betere land-
bewerking zou, zo verwachtte Fou
rier, zelfs het klimaat op aarde ver
beteren.
Zijn ideeën zijn een merkwaardi
ge mengeling van vooruitstrevende
en reactionaire elementen. Vooruit
strevend in die zin, dat hij door
betere produktiemethoden de mens
wilde verlossen van de harde strijd
om het bestaan. Reactionair was hij
in zoverre, dat hij zich duidelijk af
zette tegen het (opkomende) indus
triële kapitalisme en wilde terugke
ren naar een soort agrarische dorps
gemeenschap. Hij zag onvoldoende
in, dat de komst van de geïndustria
liseerde, gemechaniseerde maat
schappij onvermijdelijk was. Dat
maakt hem veel utopischer dan zijn
tijdgenoot Robert Owen.
Iedere dag maakte de hoofdop
zichter van Robert Owen s katoenfa-
briek New Lanark, gelegen bij het
Schotse plaatsje Lanark aan de oe
vers van de Clyde, zijn ronde door de
fabriek. Eén van zijn taken was het
afstellen van de „zwijgende verma
ner” (silent monitor), een houten
blokje dat hing op de vaste plaats van
iedere arbeider. Het blokje was aan
vier kanten geverfd, zwart, blauw,
geel en wit. Als de opzichter het op
zwart zette was het gedrag van die
arbeider de vorige dag slecht ge
weest, wees het blokje blauw aan
dan was zijn gedrag onverschillig,
geel betekende goed gedrag en wit
stond voor uitnemend.
Een wat merkwaardige methode
misschien, maar de „zwijgende ver
maner” had het effect dat Owen
ermee wilde bereiken: na enige tijd
verbeterde het gedrag van zijn ar
beiders zienderogen. Diefstal, achte
loosheid en vervuiling van de fa
briek kwamen minder vaak voor.
Owen wilde van New Lanark
méér maken dan een fabriek. Het
moest een gemeenschapskolonie
worden, waarin de arbeiders een
menswaardig bestaan hadden. Het
moest de aanzet vormen tot een heel
andere maatschappij, waarin de
mensen ontwikkeld waren en har
monieus leefden, waarin geen ge
brek en werkloosheid meer voor
kwam.
Owen, de zoon van een zadelma
ker, had in zijn jeugd zelf gewerkt in
een grauwe textielfabriek in Man
chester, het centrum van de opko
mende katoenindustie. Toen hij
achttien jaar was leende hij 100
pond en begon zelf een fabriekje.
Twee jaar later had hij 500 arbei
ders in dienst.
In Manchester leerde hij de doch
ter van David Dale kennen, een En
gels industrieel die in Lanark een
katoenspinnerij had. Owen slaagde
erin, samen niet enkele kapitaalver-
Tien jaar lang, tot aan zijn dood in
1837, hield Charles Fourier vast aan
een merkwaardige gewoonte: elke
dag om klokslag twaalf uur keerde hij
naar huis terug en wachtte daar tot
één uur op de onbekende rijkaard die
hem één miljoen zou overhandigen.
Dat geld had hij nodig om zijn ideaal
te verwezenlijken: de stichting van
een phalanstère, een groot paleis
met daarbij ongeveer 150 hectare
grond, waar ongeveer 1600 mensen,
voornamelijk landbouwers en am
bachtslieden, in harmonie zouden le
ven en werken. Op den duur zouden
er steeds meer phalanstères komen,
meer dan een half miljoen zelfs, ver
spreid over de hele aarde. Ze zouden
de traditionele steden en dorpen ver
dringen. De wereld zou een ander
aanzien krijgen...
De miljonair kwam echter nooit
opdagen.
Wel diende zich in 1832 (Fourier
had al vijf jaar gewacht!) een niet
onbemiddeld parlementslid aan,
Baudet Dulary. Deze had één van de
(weinig verkochte) boeken van Fou
rier gelezen en was geraakt door
diens fantastische plannen. Baudet
Dulary kocht voor Fourier een flin
ke lap grond vlak bij Versailles. Hier
zou een phalanstère a la Fourier
verrijzen. Men begon met de bouw
en er draafden wat mensen op die
bereid waren in de landbouwge-
meenschap te werken. Maar het geld
was al op toen de phalanstère nog
niet half gebouwd was. De hele zaak
liep uit op een fiasco.
Hoe kwam Fourier tot zijn utopi
sche ideeën?
schaffers, die fabriek te kopen en op
1 januari begon hij aan de verwezen
lijking van wat een modelgemeen-
schap moest worden.
Iedere arbeiderswoning in het
dorp rond het fabrieksterrein kreeg
er een verdieping bij, zodat woon- en
slaapgedeelte werden gescheiden.
De mesthopen voor die huizen wer
den opgeruimd, de drankwinkels
gingen dicht en er kwamen winkels
waar de arbeiders tegen kostprijs
levensmiddelen konden kopen.
Voorts liet hij scholen bouwen, waar
men de kinderen ook gemeen
schapszin zou aankweken. Er kwam
een leeszaal en zelfs een bescheiden
ziekenhuis.
En wat het werk betreft voerde
Owen een tienurige werkdag in. El
ders was 13 tot 14 uur heel gewoon.
Hij liet kinderen beneden acht (en
weldra beneden tien) jaar niet meer
werken. Ook daarmee was Owen
zijn tijd vooruit. Pas twintig jaar
duidelijk invloed uitgeoefend op het
denken van Marx en Engels, de
grondleggers van het
wetenschappelijke socialisme. Zij
spraken soms wel spottend over de
utopisten, maar ze hadden ook
waardering voor hen.
In „De ontwikkeling van het
socialisme van utopie tot
wetenschap”, als zelfstandige
uitgave in 1880 in het Frans
gepubliceerd, schrijft Engels dat de
„onrijpe theorieën” van de utopisten
samenhangen met het feit dat in hun
tijd de kapitalistische produktie nog
niet volgroeid en de
klassenverhoudingen nog niet geheel
ontwikkeld waren. De nieuwe
sociale stelsels die de utopisten
Charles Fourier (1772-1837) en
Robert Owen (1771-1858) worden
gerekend tot de „grote utopisten”
van de vroege negentiende eeuw.
Men spreekt ook wel van de
„utopische socialisten”, te
onderscheiden van de
„wetenschappelijke socialisten” (of
marxisten) van de tweede helft van
die eeuw. Dat onderscheid is
ingeburgerd, maar het gaat niet
helemaal op.
Er zijn inderdaad belangrijke
later kwam in Engeland het wette
lijk verbod op arbeid van kinderen
beneden negen jaar tot stand en die
wet gold alleen voor katoenfabrie-
ken. De arbeiders van Owen kregen
hogere lonen en als de katoenindus
trie eens een tijdelijke inzinking
doormaakte was Owen één van de
weinigen die zijn arbeiders niet ont
sloeg. Hij betaalde zelfs het loon
door.
Ongetwijfeld deed hij dit alles uit
sociale bewogenheid. Maar ook
puur economische motieven speel
den een rol: Owen meende, dat de
produktie zou stijgen als men de
toestand waarin de arbeiders leef
den en werkten verbeterde. En in
derdaad, de fabriek draaide niet
slécht.
De kapitaalverschaffers kregen
jaarlijks vijf procent over hun geïn
vesteerde kapitaal uitgekeerd. Ze
vonden dat echter niet genoeg. El
ders werd, meenden zij, meer winst
gemaakt, de experimenten
Owen kostten te veel geld.
Na een tijdje eisten ze hun geld op
en Owen moest uitzien naar nieuwe
financiers. Door tegenwerking en
voortdurend gekrakeel met de me-
de-eigenaars stapelden de moeilijk
heden zich ook nadien op en Owen
begon uit te zien naar een mogelijk
heid om elders zijn ideeën te verwe
zenlijken.
In 1825 kon hij voor 150.000 dollar
een prachtig stuk land kopen in
Amerika, het „land van de toe
komst”. Het lag aan de rivier de
Wabash, in de staten Indiana en
Illinois. Owen aarzelde niet; hij
kocht het maagdelijke land en
noemde het New Harmony. Ge-
meenschapsdorpen van landbou
wers en ambachtslieden moesten er
komen, die zichzelf konden bedrui
pen. De produktie en eigendom zou
den geheel in handen zijn van de
inwoners. In harmonie zouden groe
pen van 800 tot 1200 mensen het
land bewerken en produkten ver
vaardigen. New Harmony mislukte