H J 1 M m/v) door Cees Straus Herwaardering Optelsom Dualiteit Getijden is: Hg::: 28 K >pende aan te TON NILLISSEN nptabili- evraagd n sollici- ijnen van ester en Bever- snummer Ie briëf, in een annebril licht reek- ?inde. or 'n v auter; :aam he stratieve tchrijver, 1880,- lar vindt Een van de meest fascinerende thema’s in de geschiedenis van de beeldende kunst is altijd de uitbeelding geweest van wat beschouwd kan worden als de ideale vrouw. Door de eeuwen heen hebben kunstenaars hun ideeën daaromtrent proberen vorm te geven: eerst ondergeschikt aan de hun gestelde opdrachten die een religieuze inhoud hadden, de Maria’s, Madonna’s en Eva’s dus. Later, toen de kerk aan invloed inboette kwamen er ook particuliere opdrachten die culmineerden in het scheppen van de universeel „ideale” vrouw, vaak gesymboliseerd in Venussen. Tot dan tenslotte de kunst zich geheel vrij kon maken van haar economische eisen en de kunstenaar zich volstrekt persoonlijk kon uitdrukken, een ontwikkeling die naar verhou ding nog niet zo lang bestaat. Uit al die tijden zijn de voorbeelden direct voor handen. Of ze nu de verleidelijk gesluierde vrouwen betreffen van de Pompeïaanse fre sco’s, de Mona Lisa van Da Vinei, de Venussen van Botticelli, Giorgione en Titiaan of de naakten van Rubens, Ingres, Maillol of Schiele, het zijn allemaal klassieke voorbeelden van hoe de kunste naar er naar streefde zijn ideaalbeeld van de vrouw te verwezenlijken. In feite maken kunstenaars voor zichzelf waar wat niet-kunstenaars niet kunnen, maar waar ze vaak wel van dromen. -,«••••• Op zoek naar de ideale vrouw I ?r Op zich leverde het praten over de Terug naar het zwarte gat Nu is het voor iemand die sterk beeldend denkt, maar niet kan schil deren of tekenen een uiterst kwel lende gedachte dat zijn ideale vrouw wel voor hemzelf zichtbaar is, maar nimmer tot een concrete vorm kan komen. Ikzelf weet precies hoe voor mij de utopische vrouw er uitziet, maar de talloze en vruchteloze uit beeldingen daarvan laten slechts de smaak van eindeloos gestuntel na. Tegelijkertijd met deze pogingen be gon ik eerst een collectie fotografi eën aan te leggen en later, toen de portemonnee beter gevuld raakte, werd er overgegaan tot het aanko pen van kunst. groene curve was een bijna rechte lijn geworden. Mevrouw en mijnheer D. wa ren al een paar uur in het ziekenhuis en vooral op mevrouw D. maakte de hele entourage zo’n grote indruk dat haar af en toe een snik ontsnapte. Mijnheer D. Baton: „In eerste instantie kwam de opdracht als een uitgesloten zaak op me over, ik vond het een onmoge- een ideale vrouw hebben aanbeden. Ze moeten in woorden veel exacter zijn en kiezen wellicht daarom ook een hun reëel voor ogen staande geliefde uit. overdacht dat hij, normaal gesproken, nu met een borrel en een boek in zijn stoel had kunnen zitten. Zijn gezicht ver raadde echter louter diepe ernst, passend bij de situatie. Zij, noch de artsen die zich inspanden om het leven in Johan D. terug te halen noch de verplegenden die hen daarbij hielpen, konden echter ver moeden, dat Johan D. voor het eerst in zijn leven gelukkig was. beperkt beeld geven waar ik niets voor voel. Ik zoek naar een universe le manier om iets over te brengen, zodat men het ideale van het „vrou welijke” in de ruimste zin van het woord in beeld kan terugvinden. Binnen de gestelde opdracht vond ik dit te beperkt”. Ik was nu uitermate nieuwsgierig geworden naar het antwoord op de vraag wat Pier Baton zelf als zijn utopische vrouw beschouwde, een antwoord dat nogal verraste. „Ik kan mezelf niet inlaten met de idee van de voor mij ideale vrouw”, ver telde hij, „ik vind het gegeven niet zaligmakend. Elke vrouw is op’zich- zelf al een ideaal, want ze is enig in haar soort. Dat betekent dat vrou wen zich van elkaar onderscheiden. Nu is het zo, dat ik zelf besta bij de gratie van een aantal kenmerken. Dus houd ik van een aantal kenmer ken in verschillende rangschikkin gen, die ik in verschillende vrouwen terugvind. Ik kan daarom van meer vrouwen houden, ook al door de diverse rangschikkingen”. Maar dat was juist de opdracht, om die optelsom uit te beelden. waarin het ideaal tot het lichamelij ke beperkt blijft. Dat werkt ook heel sterk banaliserend. Ik vind dat als je je als beeldend kunstenaar gaat be zighouden met je onderwerp dan is het eerst noodzakelijk dat je respect hebt voor je onderwerp, dat wil dus zeggen dat je het in zijn waarde laat. Doe je dat namelijk niet, dan ver mink je het oorspronkelijke. Dat leidt tot die eerder genoemde banali teit. Wat ik herken in de vrouw, het wezen kan je dat noemen, dat zie je niet aan haar uiterlijkheden alleen. Om aan dat wezen zijn oorspronke lijke uitdrukking te geven kom je uit op een symbolische benadering van haar functionaliteit als vrouw. Pier Baton wijst overigens alle ideeën over Utopia als zinloos van de hand. „Ik vind de utopische ge dachte ziekelijk, omdat het de on vrede met het leven zelf aanduidt. Het is geen werkelijke gedachte, maar een wensgedachte. De wensge- dachte is niet echt: op het moment dat je de wens vervuld ziet, ben je verzadigd en bestaat de behoefte niet meer. Met andere woorden, als de utopische staat bereikt is, bestaat de utopie niet meer. De verzadiging lost alles op. De wensgedachte is fout, ook al omdat je niet kan ontsnappen aan de realiteit. Je moet voldoen aan de concrete natuurwetten. Overtreed je die door je aan de utopische gedach te over te geven, dan gaat het mis. Utopia kan in de idee bestaan, op een zeer concrete wijze zelfs, al klinkt dat wat vreemd. Maar het is en blijft een abstractie. In de reali teit wordt het er echter een vage afspiegeling van”. In mijn eigen waardering voor het schilderij had een opvallende ver schuiving plaats. De bindingen die ik met de vrouw in de eerste opzet had gehad, waren verdwenen, maar ze maakten plaats voor een meer algemene kunstbeleving. Hoewel de afgebeelde vrouw alleen nog in de tails op mijn „Vrouwe Utopia” lijkt, ben ik van het schilderij gaan hou den, omdat ze onverwacht op heel andere eigenschappen is gaan wij zen. In wezen is er een geheel nieu we, ideale vrouw ontstaan, die even zeer ideaal kan zijn als elke andere ideale vrouw van wie dan ook. Als zodanig kan ik haar vergelijken met mijn eigen ideaal, maar dat heeft er niet toe geleid, dat ik het doek ook zelf wil bezitten. Daarvoor is de af stand tussen haar en mijn ideale vrouw weer te groot. De behoefte om dat laatste beeld weer te concre tiseren, is daarmee wel toegenomen, maar ik vrees dat het opnieuw een vruchteloze tocht zal worden. Zij het dat er bijzonder veel plezier aan kan worden beleefd. il Achteraf gezien heeft die ontmoe ting waarop ik Baton voor het eerst over mijn ideeën vertelde, op het juiste moment plaatsgehad. Laten we hem daar zelf over aan het woord: „Ik had toen die expositie gehad, waarvoor ik zo’n 25 werken had gemaakt. Ik verkeerde net in een periode van herwaardering, waarin ik me bezon op een volgende fase van de verbeeldingsvormen van mijn onderwerpen. Ik werkte tot dan toe in een streng symbolisti sche stijl met een literaire inslag en ik wilde er naar streven om de the matiek van mijn werk toch meer toegankelijk te maken. Kijk, je zit als beeldend kunstenaar met twee gegevens. Als je de realiteit ziet als de uiteindelijke, concrete vorm, dan heb je aan de andere kant de idee, dus datgene wat in je leeft. Nu gaat het erom dat je de idee gevangen zet. Een schilderij zie ik in feite als een geketend idee. Hoe gemakkelijker je in staat bent de idee te kluisteren, des te overtuigender wordt het schil derij. Dat was hetgeen waarnaar ik wilde streven”. ideale vrouw vruchtbare ideeën op, maar de uitwerking ervan gaf meer problemen. Het kostte verscheidene avonden en het tonen van tientallen voorbeelden, allemaal dus bestaan de uit kleine fragmenten, om Baton te overtuigen waar ik naar toe wilde. Qua uiterlijke aspecten moest het tegendeel van een Twiggy-model be reikt worden, dus een liefst volslan ke vrouw, met een moederlijke boe zem en dito bekken en met een le venservaring die past bij een vrouw tussen de veertig en vijfenveertig jaar. Sommige aspecten in de uit voering van de opdracht liet ik be wust open omdat immers ook de kunstenaar zijn eigen inbreng moest hebben, maar het totaalbeeld was aan de hand van mijn voorbeelden toch vrij goed te definiëren. Ik zeg met nadruk voor„beelden”, want een dergelijk ideaal is alleen proef ondervindelijk aan te duiden. Mis schien ook dat daarom schrijvers en dichters veel minder dan schilders Op een van die speurtochten die mede onderdeel zijn geworden van de taak die de kunstcriticus bij een dagblad als dit heeft, kwam ik dit voorjaar bij een Haarlemse kuns thandel wier voorkeur vaak naar het symbolisch- of meta-realisme uitgaat. Ik zag er een expositie van het voor mij niet geheel onbekende werk van Pier Baton waarachter de Haarlemse schilder Pjotr van der Reep schuilgaat. Op een paar van zijn schilderijen had hij een type vrouw afgebeeld dat me vooral aan sprak vanwege het in meer dan een opzicht gezonde karakter. Anders dan bij sommige meta-realisten die kampen met een Rozekruizerige mystiek en derhalve geconfronteerd worden met een mijns inziens zieke lijke afkeer voor de aardse aspecten van de erotiek, vond ik bij Baton een reële, menselijke visie op de vrouw die enerzijds respect afdwong, maar aan de andere kant ook stimulerend werkte. middag. En van lieverlee had hij voor hen ook zijn belangstelling verloren. Het was alsof zij al onmiddellijk zijn emotio nele leegte aanvoelden en daarvoor te rugschrokken. Een prostituee bezoeken lag niet in zijn lijn. Men kon dus vaststel len, zo bedacht hij wat wrang, dat de vleselijke geneugten hem nauwelijks hadden beroerd. Het moest er dus maar eens van komen. Johan D. stond van zijn bed in de schaars gemeubileerde huurka mer op en liep naar de wasbak aan de muur. Terwijl hij naar het kleine bruine flesje pillen greep, bekeek hij zich nog een ogenlik in de spiegel boven de was bak. Een onopvallend gezicht keek hem aan. Onopvallend. Het woord had voor hem kunnen worden uitgevonden. Met vaste hand pakte Johan D. die zaterdagmiddag om kwart voor vijf een glas, vulde dat met water, opende het flesje en liet de tabletten in zijn mond glijden. Met het water slikte hij ze door. Twintig tabletten. Dat moest voldoende zijn. Het telefoontje bereikte het echtpaar D. vier uur later. Hun zoon was in diepe bewusteloosheid gevonden op zijn ka mer. Had sterke tabletten geslikt, kenne lijk met de bedoeling te sterven. Neen. Veel hoop was er niet. Er werd natuurlijk alles aan gedaan. Dat begreep mijnheer D. natuurlijk wel. Maar het coma waarin Johan verkeerde was diep. Het was in derdaad het beste als ze onmiddellijk naar het ziekenhuis kwamen. Afdeling C, kamer 201. „Hebben we voor Johan een begrafenisverzekering?” vroegen beide ouders elkaar ongerust. „Met die prijzen van tegenwoordig”. Rond middernacht was Johan D. in een toestand die men schijndood zou kunnen noemen. De lichaamsfuncties waren nauwelijks nog waarneembaar en de Baton: „Dat wordt een statisch herkenningsmiddel, een soort van computertelling. Bovendien weer houdt me iets om jouw persoonlijke optelsom te gaan schilderen, het zou betekenen dat ik de vrijheid in mijn beeldend vermogen opgeef. Ik stel me dan „in dienst van”. Dat is in beginsel bij de opdracht ook ge beurd, maar tijdens het schilderen ben ik toen uitgekomen op de plaats van „slechts een mooie vrouw” en dat vond ik te banaal en onverant woordelijk. Kijk, om een voorbeeld te noemen, maar naar de pin-ups Dat lichaam was een paar uur daar voor niet zo stijf en bewegingloos. Het bewoog toen nog en dacht na. Toen mis schien al niet meer zo helder en bewust, maar het leefde nog volop en wist dat. Johan D. was die middag aan het einde van de rit en was zich daar van bewust. Zonder vals zelfbeklag of irreëel pathos overdacht hij die uren zijn 31-jaar oude leven. En die 31 jaar, dat wil zeggen de periode die hij zich bewust was, had Johan D. alle zin om nog een week, een dag door te leven, ontnomen. Niet dat het allemaal zo tragisch verlopen was of dat die 31 jaren hem zo hard hadden behan deld. Neen, overdacht Johan D., het was allemaal zo ontzettend vervelend en saai geweest. Het was zijn noodlot geweest, zo bepeinsde hij, dat de mensen die hij had willen leren kennen, zich nauwelijks voor hem hadden geïnteresseerd en dat de mensen die dat wel hadden gedaan, zich na korte of langere tijd altijd als uiterst banale karakters ontpopten. Evenmin hadden grote of spannende ge beurtenissen zijn leven beïnvloed. Hij had nooit echt veel verdriet of echt grote blijdschap gekend. Was nooit echt bang geweest, hongerig, arm of rijk. Hij was zelf nooit meer geweest dan wat hij ui teindelijk van het leven vond: saai en vervelend. Vrouwen hadden hem nooit gemogen, concludeerde Johan D. die De schilder, op de expositie aan wezig, bevestigde in woorden wat hij in beelden uitdrukte. Dat gebeur de op een zodanige manier dat het al spoedig tussen ons klikte. In die tijd begon bij mij het idee te rijpen dat ik op mijn zoektocht naar de uitbeel ding van mijn utopische vrouw maar eens drastisch het heft in eigen handen moest gaan nemen. Tot dan toe hadden die tochten het karakter gehad van een ontdekkingsreis waarbij uiteraard het lot een stevige vinger in de pap had. Op eens leek het me veel leuker om een schilder eens haarfijn uit te leggen hoe ik de vrouw zag, wat dan moest resulte ren in een schilderij. In feite was dat niet anders wat al die opdrachtge vers voor mij hadden gedaan, maar dan wel in een tijd dat er nog sprake was van het maecenaat, zoals dat nu nog alleen maar voorkomt in be paalde society-kringen. Dat levert de vraag op hoe Baton die universele manier ziet. „Je moet”, zegt hij, „het beeld dat je van je ideale vrouw hebt, eerst ontdoen van je eigen projectie. Wat je over houdt is een krachtveld dat je het „vrouwelijke” kunt noemen. Dat be staat niet in concrete vorm, wel in de idee. Het is een optelsom van ieders ideaalbeelden, een soort van collec tief ideaalbeeld dus. Je kunt ook zeggen: alle vrouwen ter wereld ge ven samen de afspiegeling van de ideale vrouw. Dit ideale vrouwbeeld bestaat binnen je en er is een reële weergave voor nodig om het te con cretiseren, anders kan je het ook niet kenbaar maken”. "It IFet eentonige regelmaat bliepte de 1%/I groene curve over het scherm «X.V JL van de cardioscoop. Het was ook het enige teken van leven in de kamer. De draden van de cardioscoop liepen naar wat bij nadere beschouwing een lichaam bleek te zijn. Maar dat lag zo stijf en’ bewegingloos, dat er een gevoelige ma chine voor nodig was, om te kunnen constateren dat daar op dat bed geen lijk lag, maar een, zij het zwaar defect, mens. De verzameling begon allengs een redelijke omvang te krijgen en be staat thans uit een behoorlijke reeks voorstellingen van vrouwefiguren die ieder een fragment bezitten van wat ik als ideaal beschouw. Maar omdat kunst nu eenmaal een hoogst individueel expressiemiddel is, heb ben al die voorstellingen een of meer facetten die ik uit artistiek oogpunt misschien kan appreciëren, maar die met mijn ideaal niets te maken hebben. De zoektocht naar de utopi sche vrouw leverde weliswaar veel kunstzinnig genoegen op, maar een gevoel van onbevrediging bleef voortdurend knagen. In feite zorgde ze er voor dat ik met niet nalatende ijver en speurzin bleef zoeken naar een bevestiging van eigen emoties, een van de wezenlijke eigenschap pen trouwens van de kunst. Als je al die kenmerken gaat optel len, krijg je het beeld van de ideale vrouw. Maar dan zou ze voor mij niet meer interessant zijn. Ik kan me er niet meer aan toetsen. Er is een zekere vorm van dualiteit nodig om tot contact met vrouwen in het alge meen te komen. Die ideale vrouw kent die dualiteit niet, ze is absoluut, ze heeft een onveranderlijke vorm en kan niets meer oproepen. Ze is er alleen maar en zorgt ervoor dat je constant verzadigd bent. Ik denk ook dat je met het schilderen er iedere keer zal naast grijpen voor wat de vormgeving betreft. De vrouw wordt in feite maar één af spiegeling van de vele vrouwen die er zijn. Je kan alleen het uiterlijke en collectieve ideaalbeeld betrach ten door de geslachtskenmerken te schilderen, maar verder kom je niet”. Op het schilderij zit de vrouw tus sen de eb- en vloedlijn, onderhevig als ze is aan de schommelingen der getijden, in feite de tegenstellingen in het leven. Ze raakt uiterlijk ge deeltelijk aangetast door het leven zelf; kijk maar naar de algen en de zeepokken. Ze ondergaat die algvor- ming als een acceptatie van het le ven, ze is er niet onder gekweld. De vrouw in haar functie van leven draagster, c.q. beschermster is ook hier terug te vinden. Ze blijft rein, de besmetting heeft haar niet in haar wezen aangetast. Daarin schuilt ook haar kracht van vrouw zijn”. lijkheid. Mijn eigen beeld van de ideale vrouw, van de ideale wereld, is natuurlijk wezenlijk anders dan andere, ook ideale beelden. Je kunt zo’n opdracht dus eigenlijk niet ver strekken, omdat je vervalt in een vorm van zelfverwezenlijking van de schilder. Je zou het in feite zelf moeten doen, omdat de wens in jou- zelf leeft. Dus jij bent de enige die in staat is om je eigen beeld van de ideale vrouw te concretiseren. Alles wat je overdraagt, vind ik, is een vage afspiegeling van wat je in wer kelijkheid vertegenwoordigt. Dus blijft het voor degene die de op dracht krijgt ook maar behelpen. Daarnaast is er nog een belangrij ke factor die meespeelt. Ik zou zelf zo’n idee om mijn ideale vrouw te concretiseren direct laten vallen. Het is voor mij zinloos, ik kan er geen overdrachtelijke vorm aan ge ven, omdat de voor mij ideale vrouw niet die van anderen is. Ik zou een et was alsof hij uit een zwarte koker kwam. Het licht was aan- genaam helder, de lucht stralend blauw, het gras groen. Maar wat Johan D. in deze onbevangen wereld vooral trof was de sereniteit die hem met nooit ge kende kracht tot in zijn ziel trof. De leegte, de verveling waren verdwenen. Met de verwondering van een kind liep hij rond, wandelde hij over het zacht meeverende gras. Zonder dat het de war me vredigheid verstoorde klonken hier en daar wat geluiden. Ergens lachte ie mand en ook klonk er kort en pittig, even een klok. Johan D. was gelukkig, maar in een veel diepere en wezenlijker betekenis dan alles wat hij zich daarbij vroeger voorstelde. Hij liep door tot voorbij de struiken waarvan de bloesem trilde in de zachte wind en zag toen het groepje men sen. Enkelen van hen lagen in het gras, anderen stonden. De vrede was immens. Het was voor Johan D. alsof hij die mensen zijn hele leven had gekend. Hij voelde geen enkel ogenblik van verwar ring toen hij naar hen toeliep. Dit was voortaan zijn wereld en dit waren de mensen met wie hij deze prachtige war me wereld wilde delen en koesteren. Het beeld werd even vaag. Johan D. knipper de een ogenblik met zijn ogen alsof hij de focus opnieuw moest instellen. Maar toen begon er een vreemde onrust zijn hart binnen te sluipen. Hij werd bang. Een fractie later raakte hij in paniek. Zijn lichaam schudde van angst. Een vreemde onheilspellende kracht zoog hem terug. Terug naar dat zwarte gat waar hij vandaan was gekomen. Ver geefs was zijn verzet. Die schitterende Het duurde echter tot aan de Haarlemse kunstmarkt die in juni in de Hout werd gehouden, dat ik Pier Baton wederom ontmoette. Hij stond toen met tekenwerk in een kraampje op het grasveld en liet er trots zijn meest recente schilderij zien, een vrouwehoofd vastgeklon ken in marmer tegen een metarealis- tisch decor. wereld, de sereniteit, die intense vrede, ze losten op en verdwenen. Boven het bed waar het roerloze li chaam van Johan D. lag, richtte de arts zich op. „We hebben het gered. We halen hem er doorheen”, zei de man vermoeid tegen de ouders D. „Dan kunnen we dus nu naar huis”, antwoordden beiden. ohan D. lag al een paar dagen niet meer aan het apparaat met de zach- te bliep. Hij was kort nadat hij uit het coma was ontwaakt overgebracht naar een zaaltje, waar nog vijf anderen lagen. Zijn woede was bedaard. De woe de die hem met .verschrikkelijke kracht had bevangen toen hij voor dq. eerste keer zijn ogen opensloeg en merkte dat zijn lege ik weer terug was. Terug op die saaie, vervelende, banale wereld. Maar hij zou terugkeren bezwoer hij zichzelf. De volgende keer zou hij niet worden gevonden op zijn kamer en aan een bliep- apparaat worden gekoppeld en zouden er geen artsen zijn die probeerden hem terug te halen van een wereld die zij niet kenden maar waarnaar hij alleen maar terugwilde. Hij zou bovendien nog een andere voorzorg nemen. Hij zou een be schikking bij zich dragen waarin hij zijn sterfelijk lichaam vermaakte aan de we tenschap. De behoefte aan organen was dermate groot, zo overwoog Johan D., dat de gretigheid om die van hem te kunnen opslaan, het zou winnen van een wellicht tot niets leidende poging zijn stervende leven te redden. Dat zou hij doen. Johan D. was vastbesloten. De be dankbrief van de medische wetenschap voor het ter beschikking stellen van het lichaam, kon wel naar zijn ouders. Het schilderij is er gekomen, in een tijdsbestek van ruim drie maan den en het is van een grote schoon heid. Maar anders dan ik had ge wild, is het voor mij geen vrouw geworden om „op te vallen”. Inte gendeel, ik kan haar bewonderen, zelfs respecteren om haar onwaar schijnlijke perfectie en grote uitstra ling, maar ze raakt steeds verder, van mijn ideaal. Wat daaraan ten grondslag ligt, blijkt ook uit de woorden van de schilder die al van af het begin met problemen van niet geringe omvang werd geconfron teerd. W

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1978 | | pagina 29