H
J
1
M
m/v)
door Cees Straus
Herwaardering
Optelsom
Dualiteit
Getijden
is: Hg:::
28
K
>pende
aan te
TON NILLISSEN
nptabili-
evraagd
n sollici-
ijnen van
ester en
Bever-
snummer
Ie briëf,
in een
annebril
licht
reek-
?inde.
or 'n
v
auter;
:aam he
stratieve
tchrijver,
1880,-
lar vindt
Een van de meest fascinerende thema’s in de geschiedenis van de
beeldende kunst is altijd de uitbeelding geweest van wat beschouwd
kan worden als de ideale vrouw. Door de eeuwen heen hebben
kunstenaars hun ideeën daaromtrent proberen vorm te geven: eerst
ondergeschikt aan de hun gestelde opdrachten die een religieuze
inhoud hadden, de Maria’s, Madonna’s en Eva’s dus. Later, toen de
kerk aan invloed inboette kwamen er ook particuliere opdrachten die
culmineerden in het scheppen van de universeel „ideale” vrouw, vaak
gesymboliseerd in Venussen. Tot dan tenslotte de kunst zich geheel
vrij kon maken van haar economische eisen en de kunstenaar zich
volstrekt persoonlijk kon uitdrukken, een ontwikkeling die naar verhou
ding nog niet zo lang bestaat.
Uit al die tijden zijn de voorbeelden direct voor handen. Of ze nu de
verleidelijk gesluierde vrouwen betreffen van de Pompeïaanse fre
sco’s, de Mona Lisa van Da Vinei, de Venussen van Botticelli,
Giorgione en Titiaan of de naakten van Rubens, Ingres, Maillol of
Schiele, het zijn allemaal klassieke voorbeelden van hoe de kunste
naar er naar streefde zijn ideaalbeeld van de vrouw te verwezenlijken.
In feite maken kunstenaars voor zichzelf waar wat niet-kunstenaars
niet kunnen, maar waar ze vaak wel van dromen.
-,«•••••
Op zoek naar de ideale vrouw
I
?r
Op zich leverde het praten over de
Terug naar
het zwarte gat
Nu is het voor iemand die sterk
beeldend denkt, maar niet kan schil
deren of tekenen een uiterst kwel
lende gedachte dat zijn ideale vrouw
wel voor hemzelf zichtbaar is, maar
nimmer tot een concrete vorm kan
komen. Ikzelf weet precies hoe voor
mij de utopische vrouw er uitziet,
maar de talloze en vruchteloze uit
beeldingen daarvan laten slechts de
smaak van eindeloos gestuntel na.
Tegelijkertijd met deze pogingen be
gon ik eerst een collectie fotografi
eën aan te leggen en later, toen de
portemonnee beter gevuld raakte,
werd er overgegaan tot het aanko
pen van kunst.
groene curve was een bijna rechte lijn
geworden. Mevrouw en mijnheer D. wa
ren al een paar uur in het ziekenhuis en
vooral op mevrouw D. maakte de hele
entourage zo’n grote indruk dat haar af
en toe een snik ontsnapte. Mijnheer D.
Baton: „In eerste instantie kwam
de opdracht als een uitgesloten zaak
op me over, ik vond het een onmoge-
een ideale vrouw hebben aanbeden.
Ze moeten in woorden veel exacter
zijn en kiezen wellicht daarom ook
een hun reëel voor ogen staande
geliefde uit.
overdacht dat hij, normaal gesproken,
nu met een borrel en een boek in zijn
stoel had kunnen zitten. Zijn gezicht ver
raadde echter louter diepe ernst, passend
bij de situatie. Zij, noch de artsen die zich
inspanden om het leven in Johan D.
terug te halen noch de verplegenden die
hen daarbij hielpen, konden echter ver
moeden, dat Johan D. voor het eerst in
zijn leven gelukkig was.
beperkt beeld geven waar ik niets
voor voel. Ik zoek naar een universe
le manier om iets over te brengen,
zodat men het ideale van het „vrou
welijke” in de ruimste zin van het
woord in beeld kan terugvinden.
Binnen de gestelde opdracht vond ik
dit te beperkt”.
Ik was nu uitermate nieuwsgierig
geworden naar het antwoord op de
vraag wat Pier Baton zelf als zijn
utopische vrouw beschouwde, een
antwoord dat nogal verraste. „Ik
kan mezelf niet inlaten met de idee
van de voor mij ideale vrouw”, ver
telde hij, „ik vind het gegeven niet
zaligmakend. Elke vrouw is op’zich-
zelf al een ideaal, want ze is enig in
haar soort. Dat betekent dat vrou
wen zich van elkaar onderscheiden.
Nu is het zo, dat ik zelf besta bij de
gratie van een aantal kenmerken.
Dus houd ik van een aantal kenmer
ken in verschillende rangschikkin
gen, die ik in verschillende vrouwen
terugvind. Ik kan daarom van meer
vrouwen houden, ook al door de
diverse rangschikkingen”.
Maar dat was juist de opdracht,
om die optelsom uit te beelden.
waarin het ideaal tot het lichamelij
ke beperkt blijft. Dat werkt ook heel
sterk banaliserend. Ik vind dat als je
je als beeldend kunstenaar gaat be
zighouden met je onderwerp dan is
het eerst noodzakelijk dat je respect
hebt voor je onderwerp, dat wil dus
zeggen dat je het in zijn waarde laat.
Doe je dat namelijk niet, dan ver
mink je het oorspronkelijke. Dat
leidt tot die eerder genoemde banali
teit. Wat ik herken in de vrouw, het
wezen kan je dat noemen, dat zie je
niet aan haar uiterlijkheden alleen.
Om aan dat wezen zijn oorspronke
lijke uitdrukking te geven kom je uit
op een symbolische benadering van
haar functionaliteit als vrouw.
Pier Baton wijst overigens alle
ideeën over Utopia als zinloos van
de hand. „Ik vind de utopische ge
dachte ziekelijk, omdat het de on
vrede met het leven zelf aanduidt.
Het is geen werkelijke gedachte,
maar een wensgedachte. De wensge-
dachte is niet echt: op het moment
dat je de wens vervuld ziet, ben je
verzadigd en bestaat de behoefte
niet meer. Met andere woorden, als
de utopische staat bereikt is, bestaat
de utopie niet meer. De verzadiging
lost alles op.
De wensgedachte is fout, ook al
omdat je niet kan ontsnappen aan
de realiteit. Je moet voldoen aan de
concrete natuurwetten. Overtreed je
die door je aan de utopische gedach
te over te geven, dan gaat het mis.
Utopia kan in de idee bestaan, op
een zeer concrete wijze zelfs, al
klinkt dat wat vreemd. Maar het is
en blijft een abstractie. In de reali
teit wordt het er echter een vage
afspiegeling van”.
In mijn eigen waardering voor het
schilderij had een opvallende ver
schuiving plaats. De bindingen die
ik met de vrouw in de eerste opzet
had gehad, waren verdwenen, maar
ze maakten plaats voor een meer
algemene kunstbeleving. Hoewel de
afgebeelde vrouw alleen nog in de
tails op mijn „Vrouwe Utopia” lijkt,
ben ik van het schilderij gaan hou
den, omdat ze onverwacht op heel
andere eigenschappen is gaan wij
zen. In wezen is er een geheel nieu
we, ideale vrouw ontstaan, die even
zeer ideaal kan zijn als elke andere
ideale vrouw van wie dan ook. Als
zodanig kan ik haar vergelijken met
mijn eigen ideaal, maar dat heeft er
niet toe geleid, dat ik het doek ook
zelf wil bezitten. Daarvoor is de af
stand tussen haar en mijn ideale
vrouw weer te groot. De behoefte
om dat laatste beeld weer te concre
tiseren, is daarmee wel toegenomen,
maar ik vrees dat het opnieuw een
vruchteloze tocht zal worden. Zij het
dat er bijzonder veel plezier aan kan
worden beleefd.
il
Achteraf gezien heeft die ontmoe
ting waarop ik Baton voor het eerst
over mijn ideeën vertelde, op het
juiste moment plaatsgehad. Laten
we hem daar zelf over aan het
woord: „Ik had toen die expositie
gehad, waarvoor ik zo’n 25 werken
had gemaakt. Ik verkeerde net in
een periode van herwaardering,
waarin ik me bezon op een volgende
fase van de verbeeldingsvormen
van mijn onderwerpen. Ik werkte
tot dan toe in een streng symbolisti
sche stijl met een literaire inslag en
ik wilde er naar streven om de the
matiek van mijn werk toch meer
toegankelijk te maken. Kijk, je zit
als beeldend kunstenaar met twee
gegevens. Als je de realiteit ziet als
de uiteindelijke, concrete vorm, dan
heb je aan de andere kant de idee,
dus datgene wat in je leeft. Nu gaat
het erom dat je de idee gevangen zet.
Een schilderij zie ik in feite als een
geketend idee. Hoe gemakkelijker je
in staat bent de idee te kluisteren,
des te overtuigender wordt het schil
derij. Dat was hetgeen waarnaar ik
wilde streven”.
ideale vrouw vruchtbare ideeën op,
maar de uitwerking ervan gaf meer
problemen. Het kostte verscheidene
avonden en het tonen van tientallen
voorbeelden, allemaal dus bestaan
de uit kleine fragmenten, om Baton
te overtuigen waar ik naar toe wilde.
Qua uiterlijke aspecten moest het
tegendeel van een Twiggy-model be
reikt worden, dus een liefst volslan
ke vrouw, met een moederlijke boe
zem en dito bekken en met een le
venservaring die past bij een vrouw
tussen de veertig en vijfenveertig
jaar. Sommige aspecten in de uit
voering van de opdracht liet ik be
wust open omdat immers ook de
kunstenaar zijn eigen inbreng moest
hebben, maar het totaalbeeld was
aan de hand van mijn voorbeelden
toch vrij goed te definiëren. Ik zeg
met nadruk voor„beelden”, want
een dergelijk ideaal is alleen proef
ondervindelijk aan te duiden. Mis
schien ook dat daarom schrijvers en
dichters veel minder dan schilders
Op een van die speurtochten die
mede onderdeel zijn geworden van
de taak die de kunstcriticus bij een
dagblad als dit heeft, kwam ik dit
voorjaar bij een Haarlemse kuns
thandel wier voorkeur vaak naar
het symbolisch- of meta-realisme
uitgaat. Ik zag er een expositie van
het voor mij niet geheel onbekende
werk van Pier Baton waarachter de
Haarlemse schilder Pjotr van der
Reep schuilgaat. Op een paar van
zijn schilderijen had hij een type
vrouw afgebeeld dat me vooral aan
sprak vanwege het in meer dan een
opzicht gezonde karakter. Anders
dan bij sommige meta-realisten die
kampen met een Rozekruizerige
mystiek en derhalve geconfronteerd
worden met een mijns inziens zieke
lijke afkeer voor de aardse aspecten
van de erotiek, vond ik bij Baton een
reële, menselijke visie op de vrouw
die enerzijds respect afdwong, maar
aan de andere kant ook stimulerend
werkte.
middag. En van lieverlee had hij voor
hen ook zijn belangstelling verloren. Het
was alsof zij al onmiddellijk zijn emotio
nele leegte aanvoelden en daarvoor te
rugschrokken. Een prostituee bezoeken
lag niet in zijn lijn. Men kon dus vaststel
len, zo bedacht hij wat wrang, dat de
vleselijke geneugten hem nauwelijks
hadden beroerd. Het moest er dus maar
eens van komen. Johan D. stond van zijn
bed in de schaars gemeubileerde huurka
mer op en liep naar de wasbak aan de
muur. Terwijl hij naar het kleine bruine
flesje pillen greep, bekeek hij zich nog
een ogenlik in de spiegel boven de was
bak. Een onopvallend gezicht keek hem
aan. Onopvallend. Het woord had voor
hem kunnen worden uitgevonden.
Met vaste hand pakte Johan D. die
zaterdagmiddag om kwart voor vijf een
glas, vulde dat met water, opende het
flesje en liet de tabletten in zijn mond
glijden. Met het water slikte hij ze door.
Twintig tabletten. Dat moest voldoende
zijn.
Het telefoontje bereikte het echtpaar
D. vier uur later. Hun zoon was in diepe
bewusteloosheid gevonden op zijn ka
mer. Had sterke tabletten geslikt, kenne
lijk met de bedoeling te sterven. Neen.
Veel hoop was er niet. Er werd natuurlijk
alles aan gedaan. Dat begreep mijnheer
D. natuurlijk wel. Maar het coma waarin
Johan verkeerde was diep. Het was in
derdaad het beste als ze onmiddellijk
naar het ziekenhuis kwamen. Afdeling C,
kamer 201. „Hebben we voor Johan een
begrafenisverzekering?” vroegen beide
ouders elkaar ongerust. „Met die prijzen
van tegenwoordig”.
Rond middernacht was Johan D. in een
toestand die men schijndood zou kunnen
noemen. De lichaamsfuncties waren
nauwelijks nog waarneembaar en de
Baton: „Dat wordt een statisch
herkenningsmiddel, een soort van
computertelling. Bovendien weer
houdt me iets om jouw persoonlijke
optelsom te gaan schilderen, het zou
betekenen dat ik de vrijheid in mijn
beeldend vermogen opgeef. Ik stel
me dan „in dienst van”. Dat is in
beginsel bij de opdracht ook ge
beurd, maar tijdens het schilderen
ben ik toen uitgekomen op de plaats
van „slechts een mooie vrouw” en
dat vond ik te banaal en onverant
woordelijk. Kijk, om een voorbeeld
te noemen, maar naar de pin-ups
Dat lichaam was een paar uur daar
voor niet zo stijf en bewegingloos. Het
bewoog toen nog en dacht na. Toen mis
schien al niet meer zo helder en bewust,
maar het leefde nog volop en wist dat.
Johan D. was die middag aan het einde
van de rit en was zich daar van bewust.
Zonder vals zelfbeklag of irreëel pathos
overdacht hij die uren zijn 31-jaar oude
leven. En die 31 jaar, dat wil zeggen de
periode die hij zich bewust was, had
Johan D. alle zin om nog een week, een
dag door te leven, ontnomen. Niet dat het
allemaal zo tragisch verlopen was of dat
die 31 jaren hem zo hard hadden behan
deld. Neen, overdacht Johan D., het was
allemaal zo ontzettend vervelend en saai
geweest. Het was zijn noodlot geweest, zo
bepeinsde hij, dat de mensen die hij had
willen leren kennen, zich nauwelijks
voor hem hadden geïnteresseerd en dat
de mensen die dat wel hadden gedaan,
zich na korte of langere tijd altijd als
uiterst banale karakters ontpopten.
Evenmin hadden grote of spannende ge
beurtenissen zijn leven beïnvloed. Hij
had nooit echt veel verdriet of echt grote
blijdschap gekend. Was nooit echt bang
geweest, hongerig, arm of rijk. Hij was
zelf nooit meer geweest dan wat hij ui
teindelijk van het leven vond: saai en
vervelend. Vrouwen hadden hem nooit
gemogen, concludeerde Johan D. die
De schilder, op de expositie aan
wezig, bevestigde in woorden wat
hij in beelden uitdrukte. Dat gebeur
de op een zodanige manier dat het al
spoedig tussen ons klikte. In die tijd
begon bij mij het idee te rijpen dat ik
op mijn zoektocht naar de uitbeel
ding van mijn utopische vrouw
maar eens drastisch het heft in eigen
handen moest gaan nemen. Tot dan
toe hadden die tochten het karakter
gehad van een ontdekkingsreis
waarbij uiteraard het lot een stevige
vinger in de pap had. Op eens leek
het me veel leuker om een schilder
eens haarfijn uit te leggen hoe ik de
vrouw zag, wat dan moest resulte
ren in een schilderij. In feite was dat
niet anders wat al die opdrachtge
vers voor mij hadden gedaan, maar
dan wel in een tijd dat er nog sprake
was van het maecenaat, zoals dat nu
nog alleen maar voorkomt in be
paalde society-kringen.
Dat levert de vraag op hoe Baton
die universele manier ziet. „Je
moet”, zegt hij, „het beeld dat je van
je ideale vrouw hebt, eerst ontdoen
van je eigen projectie. Wat je over
houdt is een krachtveld dat je het
„vrouwelijke” kunt noemen. Dat be
staat niet in concrete vorm, wel in de
idee. Het is een optelsom van ieders
ideaalbeelden, een soort van collec
tief ideaalbeeld dus. Je kunt ook
zeggen: alle vrouwen ter wereld ge
ven samen de afspiegeling van de
ideale vrouw. Dit ideale vrouwbeeld
bestaat binnen je en er is een reële
weergave voor nodig om het te con
cretiseren, anders kan je het ook
niet kenbaar maken”.
"It IFet eentonige regelmaat bliepte de
1%/I groene curve over het scherm
«X.V JL van de cardioscoop. Het was ook
het enige teken van leven in de kamer. De
draden van de cardioscoop liepen naar
wat bij nadere beschouwing een lichaam
bleek te zijn. Maar dat lag zo stijf en’
bewegingloos, dat er een gevoelige ma
chine voor nodig was, om te kunnen
constateren dat daar op dat bed geen lijk
lag, maar een, zij het zwaar defect, mens.
De verzameling begon allengs een
redelijke omvang te krijgen en be
staat thans uit een behoorlijke reeks
voorstellingen van vrouwefiguren
die ieder een fragment bezitten van
wat ik als ideaal beschouw. Maar
omdat kunst nu eenmaal een hoogst
individueel expressiemiddel is, heb
ben al die voorstellingen een of meer
facetten die ik uit artistiek oogpunt
misschien kan appreciëren, maar
die met mijn ideaal niets te maken
hebben. De zoektocht naar de utopi
sche vrouw leverde weliswaar veel
kunstzinnig genoegen op, maar een
gevoel van onbevrediging bleef
voortdurend knagen. In feite zorgde
ze er voor dat ik met niet nalatende
ijver en speurzin bleef zoeken naar
een bevestiging van eigen emoties,
een van de wezenlijke eigenschap
pen trouwens van de kunst.
Als je al die kenmerken gaat optel
len, krijg je het beeld van de ideale
vrouw. Maar dan zou ze voor mij
niet meer interessant zijn. Ik kan me
er niet meer aan toetsen. Er is een
zekere vorm van dualiteit nodig om
tot contact met vrouwen in het alge
meen te komen. Die ideale vrouw
kent die dualiteit niet, ze is absoluut,
ze heeft een onveranderlijke vorm
en kan niets meer oproepen. Ze is er
alleen maar en zorgt ervoor dat je
constant verzadigd bent. Ik denk
ook dat je met het schilderen er
iedere keer zal naast grijpen voor
wat de vormgeving betreft. De
vrouw wordt in feite maar één af
spiegeling van de vele vrouwen die
er zijn. Je kan alleen het uiterlijke
en collectieve ideaalbeeld betrach
ten door de geslachtskenmerken te
schilderen, maar verder kom je
niet”.
Op het schilderij zit de vrouw tus
sen de eb- en vloedlijn, onderhevig
als ze is aan de schommelingen der
getijden, in feite de tegenstellingen
in het leven. Ze raakt uiterlijk ge
deeltelijk aangetast door het leven
zelf; kijk maar naar de algen en de
zeepokken. Ze ondergaat die algvor-
ming als een acceptatie van het le
ven, ze is er niet onder gekweld. De
vrouw in haar functie van leven
draagster, c.q. beschermster is ook
hier terug te vinden. Ze blijft rein,
de besmetting heeft haar niet in
haar wezen aangetast. Daarin
schuilt ook haar kracht van vrouw
zijn”.
lijkheid. Mijn eigen beeld van de
ideale vrouw, van de ideale wereld,
is natuurlijk wezenlijk anders dan
andere, ook ideale beelden. Je kunt
zo’n opdracht dus eigenlijk niet ver
strekken, omdat je vervalt in een
vorm van zelfverwezenlijking van
de schilder. Je zou het in feite zelf
moeten doen, omdat de wens in jou-
zelf leeft. Dus jij bent de enige die in
staat is om je eigen beeld van de
ideale vrouw te concretiseren. Alles
wat je overdraagt, vind ik, is een
vage afspiegeling van wat je in wer
kelijkheid vertegenwoordigt. Dus
blijft het voor degene die de op
dracht krijgt ook maar behelpen.
Daarnaast is er nog een belangrij
ke factor die meespeelt. Ik zou zelf
zo’n idee om mijn ideale vrouw te
concretiseren direct laten vallen.
Het is voor mij zinloos, ik kan er
geen overdrachtelijke vorm aan ge
ven, omdat de voor mij ideale vrouw
niet die van anderen is. Ik zou een
et was alsof hij uit een zwarte
koker kwam. Het licht was aan-
genaam helder, de lucht stralend
blauw, het gras groen. Maar wat Johan
D. in deze onbevangen wereld vooral trof
was de sereniteit die hem met nooit ge
kende kracht tot in zijn ziel trof. De
leegte, de verveling waren verdwenen.
Met de verwondering van een kind liep
hij rond, wandelde hij over het zacht
meeverende gras. Zonder dat het de war
me vredigheid verstoorde klonken hier
en daar wat geluiden. Ergens lachte ie
mand en ook klonk er kort en pittig, even
een klok. Johan D. was gelukkig, maar in
een veel diepere en wezenlijker betekenis
dan alles wat hij zich daarbij vroeger
voorstelde. Hij liep door tot voorbij de
struiken waarvan de bloesem trilde in de
zachte wind en zag toen het groepje men
sen. Enkelen van hen lagen in het gras,
anderen stonden. De vrede was immens.
Het was voor Johan D. alsof hij die
mensen zijn hele leven had gekend. Hij
voelde geen enkel ogenblik van verwar
ring toen hij naar hen toeliep. Dit was
voortaan zijn wereld en dit waren de
mensen met wie hij deze prachtige war
me wereld wilde delen en koesteren. Het
beeld werd even vaag. Johan D. knipper
de een ogenblik met zijn ogen alsof hij de
focus opnieuw moest instellen. Maar
toen begon er een vreemde onrust zijn
hart binnen te sluipen. Hij werd bang.
Een fractie later raakte hij in paniek.
Zijn lichaam schudde van angst. Een
vreemde onheilspellende kracht zoog
hem terug. Terug naar dat zwarte gat
waar hij vandaan was gekomen. Ver
geefs was zijn verzet. Die schitterende
Het duurde echter tot aan de
Haarlemse kunstmarkt die in juni in
de Hout werd gehouden, dat ik Pier
Baton wederom ontmoette. Hij
stond toen met tekenwerk in een
kraampje op het grasveld en liet er
trots zijn meest recente schilderij
zien, een vrouwehoofd vastgeklon
ken in marmer tegen een metarealis-
tisch decor.
wereld, de sereniteit, die intense vrede, ze
losten op en verdwenen.
Boven het bed waar het roerloze li
chaam van Johan D. lag, richtte de arts
zich op. „We hebben het gered. We halen
hem er doorheen”, zei de man vermoeid
tegen de ouders D. „Dan kunnen we dus
nu naar huis”, antwoordden beiden.
ohan D. lag al een paar dagen niet
meer aan het apparaat met de zach-
te bliep. Hij was kort nadat hij uit
het coma was ontwaakt overgebracht
naar een zaaltje, waar nog vijf anderen
lagen. Zijn woede was bedaard. De woe
de die hem met .verschrikkelijke kracht
had bevangen toen hij voor dq. eerste
keer zijn ogen opensloeg en merkte dat
zijn lege ik weer terug was. Terug op die
saaie, vervelende, banale wereld. Maar
hij zou terugkeren bezwoer hij zichzelf.
De volgende keer zou hij niet worden
gevonden op zijn kamer en aan een bliep-
apparaat worden gekoppeld en zouden
er geen artsen zijn die probeerden hem
terug te halen van een wereld die zij niet
kenden maar waarnaar hij alleen maar
terugwilde. Hij zou bovendien nog een
andere voorzorg nemen. Hij zou een be
schikking bij zich dragen waarin hij zijn
sterfelijk lichaam vermaakte aan de we
tenschap. De behoefte aan organen was
dermate groot, zo overwoog Johan D.,
dat de gretigheid om die van hem te
kunnen opslaan, het zou winnen van een
wellicht tot niets leidende poging zijn
stervende leven te redden. Dat zou hij
doen. Johan D. was vastbesloten. De be
dankbrief van de medische wetenschap
voor het ter beschikking stellen van het
lichaam, kon wel naar zijn ouders.
Het schilderij is er gekomen, in
een tijdsbestek van ruim drie maan
den en het is van een grote schoon
heid. Maar anders dan ik had ge
wild, is het voor mij geen vrouw
geworden om „op te vallen”. Inte
gendeel, ik kan haar bewonderen,
zelfs respecteren om haar onwaar
schijnlijke perfectie en grote uitstra
ling, maar ze raakt steeds verder,
van mijn ideaal. Wat daaraan ten
grondslag ligt, blijkt ook uit de
woorden van de schilder die al van
af het begin met problemen van niet
geringe omvang werd geconfron
teerd.
W