9 Meer dan miljoen verkocht Dr. Lou de Jong legt kritiek niet naast zich neer J - 3, r door Reinier van der Loo Menten Prins Bernhard Nederlandse Unie Aantjes t i Midden in een weer opge leefde nationale belangstelling voor het oorlogsverleden, aan- gewakkerd door met name de affaire-Aantjes, de zaak-Men- ten en de opsporing van in Duitsland ondergedoken Ne derlandse oorlogsmisdadigers en collaborateurs, hadden wij een uitvoerig onderhoud met d' Lou de Jong, directeur van het Rijksinstituut voor Oor logsdocumentatie (RIOD) en auteur van hét grote stan daardwerk over ons land in de oorlogsjaren: Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. „Ik ben ervan overtuigd dat de nu 33 jaar na afloop van de Tweede Wereldoorlog weer zo sterk herlevende belangstelling voor het oorlogsverleden zonder enige twijfel echt is. Althans bij die mensen die zelf de bezettingstijd als volwassenen hebben doorstaan, helemaal los van de vraag of ze gevangen hebben gezeten of op een andere manier hebben geleden. Dat wordt overigens een steeds kleiner deel van ons volk. Bij die mensen acht ik de belangstelling echt. Maar ik heb het gevoel dat er de laatste maagden toch ook veel schandaalbelust- heid meespeelt Wij zijn er niet om vreselijke dingen te doen’ Prof, de Quay Linthorst-Homan 1 V' w P Menten mr. W Aartjes Prof. mr. A D Belinfante minister A. Pais asstsi even lat jen kind jen plezie et hebbe doel maa el ik wee i leven e el bevooi gebore neentelic, ide vrou1 gelukki itsluiten werk >rouw oo ambt ve vind h >ed vak, >t hier oi manneli k vind h t ook par kan hui iltijd e rsoonlijh t dat je er» >te veran >et het ni het sami huweliji van leve k wer- jk dat jn dat wordt Er is wel eens kritiek op u geweest. Recentelijk in het geval-Aantjes wegens een te grote emotionele betrokkenheid. Parool-columnist Van Wijnen schreef dat u Aantjes tijdens uw confrontatie met hem, waarbij ook ministers aanwezig wa ren, bijna was aangevlogen. En vroeger viel nogal eens het verwijt over de inhoud van uw boeken: „Hij is er niet zelf bij geweest, dat proef je.” Dr L de Jong in de Tweede Kamer tijdens het debat over de zaak Aartjes man, nog wel uit een zo stevig AR-nest, met zo’n oorlogsverleden, dat dan boven dien bekend moest zijn bij AR-mensen, zo hoog op de politieke ladder zou hebben kunnen klimmen.” „Na lezing van allerlei knipsels over Aantjes en beseffend dat daarin hier en daar wel wat vaagheden zaten (zoals over zijn terugkeer uit Duitsland), concludeer de ik toch dat ik aan het hele verhaal, vooralsnog, geen waarde moest toekennen (Pas toen Van der Leeuw via mr. Dolk met harde feiten aankwam, begon de zaak te rollen, red.). Je ziet dus dat ik in eerste instantie duidelijk bezig was Aantjes in bescherming te nemen. Daar heb ik nog wel meer voorbeelden van.” toe. Om toch de sfeer te kunnen proeven. Zo wil ik beslist ook binnenkort nog naar Indonesië, voordat ik het Nederlands-In- dische deel van de geschiedschrijving aan pak. Dat wordt trouwens hoog tijd. Ik heb al telefoontjes gehad van mensen die in Indië de oorlog hebben meegemaakt, met de vraag: wanneer komen wij nou eens aan de beurt?” „Die zaak-Menten is destijds in het eer ste stadium volledig buiten ons om gegaan. We hebben natuurlijk wel hulp geboden bij de Bijzondere Rechtspleging, maar geen initiatieven kunnen nemen. Dat er destijds al belastende stukken uit Polen en Israel over Menten kwamen, hoorden wij pas in 1977”. „Van dat jaar af zijn we er wel volledig mee bezig geweest. Onze medewerker Van der Leeuw heeft een half jaar lang onafge broken aan Menten gewerkt. En we zullen dat weer doen als er een nieuwe behande ling van de zaak komt. Niet in het juridi sche, maar in het historische vlak. Daar zijn we voor. Dat hebben we bijvoorbeeld ook gedaan toen de officier van justitie in Roermond zijn zaak voorbereidde tegen Looyen, die verdacht werd van verschrik kelijke misdaden in een dwangarbeiders kamp bij Leningrad. Die kwam natuurlijk ook bij ons aankloppen en die hebben we uitvoerig kunnen informeren.” „Dat wij niet in de Commissie Schöffer zitten, heeft een puur praktische oorzaak: die taak zou iemand van ons een vol jaar kosten en daar hadden we, toen die com missie werd geïnstalleerd, geen functiona rissen voor beschikbaar. Bovendien was toen bij ons net het rapport-Weinreb ge reedgekomen, na zes jaar werk, en dach ten we: laat ook een ander zich maar eens met dit soort zaken bezighouden. Wij wil- „Ik ben daar nog niet eerder om ge vraagd. Misschien zegt het genoeg als ik u vertel dat ik zaterdag 16 december aanwe zig was bij de protestdemonstratie in Den Haag. Ik heb wel begrip voor de puür- zakelijke motivering door de rechtbank. Het is inderdaad een vreemd verschijnsel als iemand na 25 jaar, waarin er niets is gebeurd met de aanwezige belastende stukken, alsnog wordt aangepakt. Dat zou in strijd zijn met een goede rechtsgang.” „Maar oorlogsmisdaden en misdaden te gen de menselijkheid behoren absoluut tot een andere categorie. Daarvoor gelden de normale rechtsregels niet. Daarvoor geldt ook geen verjaring. En dat heeft de Haagse rechtbank naar mijn idee uit het oog verlo ren. Zij is ook niet toegekomen aan de afweging van belangen in deze zaak, waar om de Hoge Raad uitdrukkelijk had ge vraagd.” „Los van de uiterst zwakke getuigenver klaring over al of niet aan Menten gedane beloften (Lunshof van de Telegraaf en de weduwe Kortenhorst, red.), acht ik het van wezenlijk belang dat er 25 jaar lang niets met aanwezig belastend materiaal is ge beurd in een zaak waar het wel degelijk om oorlogsmisdaden gaat en dus verjaring niet van toepassing is. Ontkenning daar van nu, lijkt op de houding van veel nor male beroepsrechters destijds jegens de Bijzondere Rechtspleging. Die week op twee belangrijke punten af van de norma le regels, die zeggen dat je iemand niet kunt veroordelen voor een feit, dat niet tevoren strafbaar is gesteld en die sedert 1870 geen doodstraf kenden.” „Niet afwijken van die regels zou heb ben betekend dat je geen enkele „foute” Nederlander had kunnen aanpakken, om dat diens strafbare feiten nooit eerder hadden bestaan en je zou ook geen dood straffen hebben kunnen uitspreken. Nou, voor mij hadden er nog veel meer dood- len geen monopoliepositie voor ons schep pen.” Wat vindt u persoonlijk van het vonnis van de Haagse rechtbank in de zaak-Men- ten? straffen moeten worden uitgesproken. En ik steun zo’n kaartenactie tegen Duitse plannen om daar oorlogsmisdaden te laten verjaren. En ik vind het ook een nare situatie dat journalisten ondergedoken oorlogsmisdadigers kunnen opsporen, ter wijl de justitie daartoe niet bij machte blijkt.” Wie er pas heel laat „aan de beurt" kwam, is natuurlijk Menten. Waarom bent u of is het RIOD er daarvoor en in 1952 niet in gekend? En waarom zit u of ie mand van dit instituut niet in de Commis sie Schöffer? Prins Bernhard „Die kan inderdaad best eens een briefje ten gunste van Menten hebben geschre ven. Ze kenden elkaar van een dineetje in Polen voor de oorlog. Die brief bevindt zich als die nog bestaat in de archie ven van de Militair Gezag-periode in het Algemeen Rijksarchief. Verder heb ik tot nu toe niets tegen de prins kunnen vinden. Maar er bestaat toch een curieus ver schil tussen iemand die in een column van Vrij Nederland wat onaardige dingen over de prins zegt, waarna er onmiddel lijk serieus gaat worden onderzocht of hier een aanklacht wegens majesteits schennis kan worden ingediend, en het soort veel ernstiger beschuldigingen aan het adres van de prins, die ook brieven aan Hitler zou hebben geschreven, wat vervolgens door premier Van Agt op ge zag van u (in een uitzending van Haagse Kringen, red.) wordt afgedaan met „alle maal kletspraat”. „Je kunt een dagblad pas veroordelen als er duidelijk sprake is van kwade trouw. Een blad beroept zich echter doorgaans op het dienen van het publiek belang en dat krijg je voor een rechter niet gauw weer legd. Ik persoonlijk geloof echter dat de bladen die dit soort verhalen over de prins publiceren, minder het publieke belang dan hun eigen circulatiecijfers dienen. Dit soort onbewezen uitlatingen hoort thuis in het vlak waar je ze graag prijsgeeft aan de verachting van het collectieve zwijgen.” iet Ka- Maat- rndsen boven ar een iment, dienst bijge- waar- ens en he Fa- van de id, dr. L.ande- pelijke P. de i Orga- istver- „En die andere kritiek; dat je uit mijn boeken zou kunnen proeven dat ik er niet bij geweest ben ik zat toen in Londen dat moet iemand me dan nog eens con creet aantonen. Prof. Belinfante vergist zich bijvoorbeeld als-ie dat beweert ten aanzien van mijn oordeel over de Neder landse Unie. Ik zou niet hebben aange voeld hoe het publiek in die dagen over Linthorst Homan, De Quay, Einthoven en het functioneren van die Unie dacht. Nou, ik heb het driemanschap uitvoerig per soonlijk gehoord. Wis en waarachtig. Het hele archief erover is hier en ik heb het van A tot Z gelezen. Twee keer zelfs. Het driemanschap zelf heeft alles wat ik er over heb geschreven trouwens zelf van tevoren ingezien. Wat mijn goede vriend Belinfante hierover beweert, slaat nergens op.” „Maar ik wil u wel zeggen dat ik deze en andere kritiek bepaald niet naast me neer leg. Sterker nog, ik zal ze in het laatste deel van mijn werk opnemen. Het kritische oordeel van tijdgenoten van de geschied schrijver is voor later ontzettend belang rijk. Of, zoals prof. Geyl zei: geschiedenis is een discussie zonder eind. Overigens heb ik na de oorlog heel wat belangrijke plaatsen, oorlogsmonumenten, kampen, gevangenissen bezocht. Tot in Auschwitz „Wat de heer Klein beweert, mist elke feitelijke grondslag De minister is staats rechtelijk verantwoordelijk voor het werk en de publikaties van het RIOD. Voor elke letter die ik publiceer. Maar voor vragen over de feitelijke inhoud van rapporten, zoals in dat kamerdebat gesteld, vragen over de wetenschappelijke verantwoor ding voor wat wij schrijven, verwijst de minister terecht naar de auteurs, exclu sief." „In het geval-Aantjes heeft u dat ook kunnen horen. Pais zei in zulke gevallen: „De heren De Jong en Van der Leeuw verklaren...” Kijk, de minister heeft het onderzoek niet verricht. Maar staatsrech telijk blijft hij altijd verantwoordelijk. De heer Klein moet in de war zijn geweest met de civielrechtelijke aansprakelijkheid in gevallen waarin wij iets fout zouden schrijven Dat betreft dan vragen als: wie betaalt de advocaat of de schadevergoe ding? Klein heeft, ongetwijfeld te goeder trouw, de vele aspecten hieromtrent dóór elkaar gehaald.” Ik praat met mijn je preekt n een ge- ik niet ie ken doen n dat be jrvaar ik Als ik o] mijzelf iikant di( te. De ge it en luis de diensi neente. Ik ken als zerkte, j| an voel ii taan. Oo| iet gëvoi n van d* De toga 1 gens geet ischappt gen nada „Aangevlogen?” Even een aarzeling, en dan: „Nee, dat is volstrekt onjuist. Je kunt natuurlijk heel wel emotioneel bij een zaak betrokken raken. Zelfs met tegenstrijdige emoties. Aan de ene kant voel je medelij den met de persoon over wie het gaat en pure verontwaardiging om wat er over die man aan het licht komt. Maar daarnaast kan je geest toch beslist objectief koel zakelijk blijven werken.” „Overigens bestaat er bij het publiek een volstrekt verkeerde indruk over het RIOD. Men denkt vaak dat hier voortdurend al lerlei geheime inlichtingen binnenstro men, waarmee wij dan vreselijke dingen moeten doen, dat er dagelijks grote namen door onze onderzoeksmolens gaan, dat we hier van bijna heel Nederland dikke dos siers hebben opgestapeld en dat we vrijwel alles van elke Nederlander weten. Laat ik u verzekeren dat we wat weten van hoog uit een paar duizend personen (op een land van 14 miljoen) en dat we vaker bezig zijn negatieve beweringen over personen recht te zetten dan dat we mensen proberen „op te hangen aan kwalijke feiten”. „Neem Aantjes. Toen mr. Hess hier aan kwam met het verhaal dat-ie via via had gehoord dat Aantjes lid was geweest van het Nazional-Sozialistisches Kraftfahrer- korps (NSKK), was ik persoonlijk geen moment bereid daar waarde aan te hech ten. Nu is mr. Hess volkomen betrouw baar, dus ik nam wel aan dat hij weergaf wat hij had gehoord. Maar ik had nog nooit iets zo ongunstigs over Aantjes ver nomen Ik achtte het uitgesloten dat een Wat niet zo duidelijk lijkt vastge legd, is de status van het instituut, de ministeriële verantwoordelijkheid, het verschil tussen zuiver wetenschappelijk, publicistisch werk en ambtelijke rappor tage. De voormalige staatssecretaris Klein zegt dat daar correspondentie over bestaat. Volgens hem is de minister ver antwoordelijk voor uw zuiver weten schappelijk onderzoek en voor de resulta ten van ambtelijk speurwerk in bijzonde re gevallen, zoals de zaak-Aantjes. V heeft, vanuit uw eenzame hoogte in de loge, dat kamerdebat van nabij gevolgd en kunnen horen dat Pais dat ontkende. „Men vlucht in de prikkels van dit soort sensatie, die telkens weer loskomt. Ik vind dat de media ook een beetje moeten letten op het vergrotend effect dat ze kunnen hebben. Vooral door de gebeurtenissen van de laatste maanden (Aantjes, Menten, Velser affaire, red.) moet ik af en toe terugdenken aan die eerste jaren na de oorlog, toen er ook zo’n schandaalbelust- heid bestond en bijvoorbeeld dat afschu welijke blad De Ochtendpost van meneer Rodriguez Lopez elke week weer met de meest onwaarschijnlijke sensatieverhalen kwam.” „Ik vind het om te schrikken als je het laatste jaar weer allerlei feiten naar boven ziet komen die toch destijds door de En quêtecommissie in een werk van 3000 bladzijden op een voor ieder redelijk mens overtuigende wijze tot hun juiste propor ties zijn teruggebracht of ontzenuwd. Alle geruchten bijvoorbeeld over opzet of ver raad door de Engelsen in het kader van het England-Spiel zijn door die commissie vol strekt aanvaardbaar weerlegd. Ik heb het gevoel dat die op prikkelzucht gebaseerde onrust op den duur wel weer uit onze samenleving zal verdwijnen. Een vroegere hoogleraar van me, S. R. Steinmetz, hield ons altijd voor: een boom groeit nooit tot in de hemel, en zo is het toch, de hele zaak komt wel weer tot kalmte”. „Minister Pais is de eerste geweest die (namens dit kabinet) heeft gezegd dat het RIOD niet moest worden opgeheven. Alle vorige regeringen waren daar minder van overtuigd. De minister bedoelde daarmee overigens niet dat het instituut een perma nent karakter moest krijgen. Maar ik vind het erg verstandig dat hij het einde van het maatschappelijk functioneren van dit in stituut niet, zoals vaak ten onrechte is voorgesteld, heeft gekoppeld aan het ge reedkomen van mijn schrijvend werk. Dat zal 31 december 1985 zijn.” „Het instituut blijft ook in 1986 en daar na nog nodig. Wij hebben nog steeds te maken met honderden aanvragen met be trekking tot de buitengewone pensioen wet, duizenden beroepen op de Wet Uitke ring Vervolgingsslachtoffers ’40-’45, de Duitse materiële schadevergoedingswet en ook met processen. En zelfs als het instituut later ontbonden wordt, blijven alle collecties bewaard en toegankelijk. De publieke collecties, boeken, brochures, il legale pers, teksten van radiouitzendingen, gaan allemaal naar de Koninklijke Biblio theek in Den Haag en de archiefcollecties naar het Algemene Rijksarchief, ook in Den Haag. Dat is 30 jaar geleden al zo vastgelegd. Beide nieuwe gebouwen (in het Bezuidenhoutkwartier) zullen pal tegen over elkaar komen te liggen, zelfs verbon den met een oversteektunnel onder de weg.” Hier spreekt de nuchtere wetenschap per De Jong. De man die 95 procent van zijn werkdagen besteedt aan de geschied schrijving van ons land in oorlogstijd en er dan toch 30 jaar (1955-1985) voor nodig heeft om dit monnikenwerk te voltooien. Een man dus die gewoonweg niet kan blijven stilstaan bij incidenten, bij mo mentopnamen in 1978. Maar als die „oor logsgeneratie” uitsterft, als die belang stelling verdwijnt, gaat wellicht ook het RIOD ter ziele? Dr. De Jong’s levenswerk, de twaalfdelige geschiedenis van het Koninkrijk in de Tweede Wereldoorlog, komt, wat er ook gebeurt, af. Volgend jaar gaat de auteur met pensioen, maar zal thuis verder werken. Mocht hij zelf niet meer in staat zijn het werk te voltooien, dan kan het RIOD de schrijvende taak overnemen. Alle gegevens en aantekeningen liggen in de brandkast van De Jong, op fiches gerangschikt, en de adjunct-directeur van het instituut heeft onlangs een verzegel de enveloppe met instructies van de schrijver gekregen, met de woorden: „Hier staat alles in wat er nog gedaan moet worden. Maak ’m open als het nodig is. Én als ik er op 31 december 1985 nog ben, geef 'm dan maar ongeopend terug”. Op die datum wil dr. De Jong zijn 12e en laatste deel gereed hebben. Dan zijn er sedert de opdracht in 1955 precies 30 jaar verlopen. Vandaag, anno 1978, zijn er al meer dan één miljoen exemplaren van de reeds uitgebrachte delen verkocht. Een absoluut uniek record in de Nederlandse geschiedenis. s -

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 19