Anna, een heldin van onze tijd N- 1 Doris Lessing schreef met Het Gouden Boek een ambitieuze roman De eerste stad Antwerpen door dr. P. H. Schröder oor- X and- ach- v u In de zomer van 1569, toen Alva’s Bloedraad op het hevigst woedde, werd op de Markt te Antwerpen een zekere Joost de Hoedemaker als wederdoper levend verbrand. Wij kennen de achternaam van de ongelukkige niet, maar er is reden aan te nemen dat hij familie was van onze Vondel. De Vondels woonden van oudsher in Antwerpen en de voornaam Joost was in de familie inheems. De grootvader van de dichter droeg die naam en men pleegt hem aan te duiden als Joost I. De vader heette eveneens Joost en men noemt hem gewoonlijk Joost II. En niet alleen de naam stemt overeen met die van het slachtoffer van Alva’s Raad van Beroerten, want ook de Vondels zijn van vader op zoon hoedenmakers geweest, mensen die uit vilt fraaie breedgerande mannenhoeden sneden en die met zijde of fluweel bekleedden. En tenslotte weten wij dat Joost II, die dus later de vader van onze dichter zou worden, een ijverig aanhanger van de doopsgezinden was. Corruptie Onweerswolken der- ,v. Rederijkerij Slot -ij is d De tweede stad: Keulen De derde stad: Amsterdam „Vrije vrouwen” Lezen is: jezelf en de wereld waarin je leeft leren kennen. Dat is een geijkt antwoord als iemand vraagt wat het nut is van het lezen van literatuur. De betekenis van die frase dringt pas met een schok tot je door op de zeldzame momenten dat je iets leest dat werkelijk die functie voor je heeft. ,,De schok der herkenning", zo noemde de criticus Hans Gomperts die zeldzame momenten in zijn leeservaring. Het boek dat die schok teweeg kan brengen, zal voor iedere lezer een ander zijn. Een boek waarin we ons allemaal in gelijke mate kunnen herkennen, dat lijkt erg onwaarschijnlijk „Zieleleed van enkeling” 14 n j'aL Joost van den Vondel als vaandrig Het blazoen van De Brabantsche Kamer 't Wit Lavendel ft not- DORIS LESSING ir- ien- 1, ca. ISt üng. kda Willem Bartjens, leermeester van Joost van den Vondel s die izaken De reden dat Anna er verschillende (vier) dagboeken op na houdt en niet slechts één, is dat ze gescheiden wil hou den, wat in haar geest dooreen ligt. Ze wil „de chaos overzien". Voor alle terreinen waarop ze zich beweegt is er daarom een apart schrijfboek, die genoemd zijn naar de kleur van hun omslag. Op alle fronten raakt Anna de greep op de werkelijkheid kwijt. Ook het gele en blauwe boek laten dat zien: of ze de werkelijkheid nu probeert te verbeelden in romans, of droog de gebeurtenissen van een dag opsomt, geen enkele vorm waarin ze haar ervaringen probeert te gieten overtuigt haar als waarachtig. Steeds lijkt het maar de helft van de waarheid te zijn. „Literatuur is de analy se achteraf”, schrijft Anna. Doordat je als schrijver al weet hoe de afloop is, manipuleer je met gegevens, want de selectie van de gegevens heeft plaats in het licht van het weten hoe het afloopt Anna merkt dat op in het gele boek, in de stelt, maar tegelijkertijd durft ze die vraag nauwelijks te stellen, omdat ze zich schaamt voor haar persoonlijke proble men. Ze verwijt zichzelf haar hang naai persoonlijk geluk, namelijk dat ze wil dat de man van wie ze inmiddels is gaan houden, Saul, bij haar blijven zal. Als ze afstand van hem doet is de crisis voorbij en kan ze weer schrijven, in één boek ditmaal, een boek met een mooie gouden omslag, waarin alle draden van haai leven weer bij elkaar komen: het gouden boek. Anna kun je daarom zien als een „hel din van onze tijd”. Door haar emoties uitputtend te beschrijven maakte Doris Lessing zichtbaar wat in dezelfde tijd in duizend anderen gebeurde. „Doe ergens een deur open en erachter zit iemand die in moeilijkheden zit”, wordt gezegd in Het gouden boek. En zelfs als de schok der herkenning van Anna’s privé-erva- ringen uitblijft, zal Het gouden boek toch een eersteklas leeservaring kunnen zijn, omdat het dat ene boek uit duizend ande re is, dat „filosofische kwaliteit" bezit, een term die ik aan Lessing ontleen: een boek dat zijn drijfkracht ontleent aan een intellectuele en morele hartstocht, die krachtig genoeg is om orde te schep pen, een nieuwe manier te scheppen om het leven te bekijken DINY SCHOUTEN Doris Lessing, Het gouden boek. Vertaald door Nettie Vink. L’itg. Bert Bakker, paper back. 591 blz.. 37,50 gulden. bij de 900, Kenmerkend voor Anna is dat ze zich schuldig voelt, schuldig over wie ze is, wat ze doet, hoe ze leeft. Evenals haar Inmiddels had Joost II ervaren dat de stad Keulen hem niet de veiligheid bood die hij nodig had om zijn bedrijf uit te oefenen. Wat er precies is gebeurd, is nu niet meer na te gaan, maar het schijnt dat een doopsgezinde broeder die wegens wangedrag van enigerlei aard uit de kleine ge meente was gestoten, zich uit wraakzucht tot het stadsbestuur heeft gewend om de namen te noe men van hen die hij de schuld gaf van hetgeen hem was overkomen. Onder hen was Jost von den Fundel, ein Hudtstofferer. Tengevolge van dit Over het laatste thema van het boek, een schrijver die zichzelf verwijt dat hij bezig is met het zieleleed van de enkeling, terwijl „Rome in brand staat”, maakt Doris Lessing in haar uitstekende inlei ding, die ze het boek in 1971 meegaf, een aantal zeer zinnige opmerkingen, die ook laten zien hoeveel ze in dit boek van zichzelf gegeven heeft. Ze stelt dat ze toen ze Het gouden boek schreef, onder een dwang werkte om niet subjectief te zijn, om niet toe te geven aan de „ergerlij ke preoccupatie met het nietige indivi du”. Haar antwoord daarop is, dat je die subjectiviteit doorbreekt door in te zien dat privé-ervaringen niet uniek zijn, om dat je „jouw ervaring deelt met iede reen". it >n n, In |n Ü- De Vondels voelden zich in Amsterdam weldra thuis en de dichter heeft zijn leven lang de koop stad aen d’Aemstel en aen ’t IJ bezongen als de Keijserin die de kroon draught van Europe. Hij maakte er vrienden, natuurlijk in den beginne vooral onder de Brabanders, zoals men alle Zuid- xnederlandse emigranten placht te noemen en hij werd dan ook al gauw lid van de rederij kerskamer die zij onder de naam ’t Wit Lavendel hadden opgericht naast de echt-Amsterdamse zogenaam de Oude Kamer de Eglentier. De grote man in de Brabantse Kamer was Karei van Mander, de man van het Schilderboeck, doopsgezind als Vondel, Brabander als hij. Het is wel aan hem te danken dat de 19-jarige Joost als vaandrig van ’t Wit Lavendel aan het hoofd van de Brabantse rederij kers deelnam aan het landjuweel dat de Haarlem se Kamer De Pelicaen onder de zinspreuk Trou moet blij eken in 1606 uitschreef met het doel geld bijeen te brengen voor de bouw van een oudeman nenhuis, het tegenwoordige Frans Halsmuseum. Een andere belangrijke figuur uit ’t Wit Lavendel, Zacharias Heyns, heeft de intocht der kameristen vereeuwigd in een plaat, waarop wij Vondel als wakkere vaandeldrager herkennen. En dan zijn de kinderjaren van het Kind van drie Steden ras voorbij. In 1610 trouwt hij met zijn buurmeisje Maeyken de Wolff met wie hij 25 jaar een gelukkig huwelijksleven leidde en die door haar zorg voor de winkel hem in de gelegenheid stelde zijn krachten aan studie en kunst te wijden. De groei van Vondel tot gerijpt kunstenaar is uiterst langzaam en geleidelijk gegaan. Pas in 1625, toen hij 38 jaar was, wekte hij meer dan plaatselijke belangstelling door zijn drama Pala- medes en die belangstelling gold dan nog voorna melijk het feit dat de dichter in dit stuk de strijd tussen Maurits en Oldenbarnevelt allegorisch be zong. Eerst met zijn Gijsbrecht, dat hij in zijn vijftigste levensjaar schreef, oogstte hij nationale roem, maar het is eigenlijk pas de oude, althans bejaarde Vondel die zijn volle scheppingskracht ontplooide: als man van 67 schonk hij ons zijn meesterwerk Lucifer, als 80-jarige zijn Adam in ballingschap. En is het niet merkwaardig dat hij pas veertig jaar na de dood van de Landsadvocaat het nog steeds ontroerende Stockske van Joan van Oldenbarnevelt schreef? Wat eenmaal door dat machtige brein werd opgenomen, bleef daar ken nelijk opgeslagen, tot onmiddellijk gebruik ge reed. Op 5 februari 1679, nu 300 jaar geleden, kwam het einde voor de 91-jarige. Brandt zegt het heel eenvoudig: Zijn ouderdom was zijn ziekte. Het pit des levens ontbrak oly: de lamp most uitgaan bij mangel van voedzel. k je- van Faroos dochter geborgen, bij de rechte moe der ter minne besteedt wiert. Er zijn over deze enkele regels een reeks opmer kingen te maken. In de eerste plaats: Vondel had blijkbaar een ijzeren geheugen dat hij zich op zijn zeventigste zo nauwkeurig een stukje kindertoneel herinnerde dat hij gezien moét hebben toen hij hoogstens acht was. Verder: de niet-katholieke kolonie in Keulen had blijkbaar een eigen (kleu terschooltje waar een calvinistische schoolmees ter les gaf. Waarschijnlijk is onze dichter een van zijn leerlingetjes geweest en mocht hij daarom de voorstelling bijwonen waarin zijn zusje zo’n belan grijke rol vervulde. Maar het was niet om die redenen dat de oude Vondel deze jeugdherinne ring een plaats gaf in de inleiding van zijn drama. Dat een calvinistische onderwijzer zijn leerlingen een toneelstukje liet spelen gebruikt hij als bewijs dat calvinisme en toneel geen principiële tegen standers zijn. En dat was nu juist wat de Amster damse calvinistische predikanten beweerden na de première van Vondels verhevenste tragedie Lucifer. Een hunner, dominee Wittewrongel, had in een preek de schouwburg en het toneel ge noemd: schooien der ijdelheit, overblijfsels van 't Heidendom, aanleidingen tot zonden, godloos- heit, onreinigheit, lichtvaardigheit en tijdtspil- linge. In een geharnast betoog bestrijdt de zeven tigjarige deze opvatting. Zelfs Beza, roept hij uit, de medewerker en opvolger van Calvijn, heeft een toneelstuk geschreven over Abrahams Offerande, dus wat wil men?! vriendin Molly, de andere hoofdpersoon uit „Vrije Vrouwen”, is ze zichzelf altijd trouw gebleven, heeft ze zich nooit ver kocht aan gemakkelijk succes, en bewust gekozen tegen het gemakkelijke bestaan dat een tweederangs huwelijk haar gege ven zou hebben. Maar Molly noch Anna heeft het gevoel dat ze door wat ze is haar kinderen iets kan laten zien, kan laten zien dat het leven al die moeite waard is. Het reisdoel was Keulen, de koopstad aan de Rijn. De keuze is wat bevreemdend, want het hele Rijnland met Keulen als middelpunt was goed rooms en handelde daarnaar. Nog vóór Karel V als keizer van Duitsland aftrad, waren er in Keulen al enige ketters op de brandstapel gebracht en nog in Alva’s tijd werden de plakkaten er streng nage leefd. Maar langzamerhand zag de stadsregering vooral om economische redenen wat meer door de vingers. In de tijd dat Joost van den Vondel er zich vestigde woonden er al meer dan 2000 hervormden in de stad die geduld werden als zij zich maar kalm hielden, niet met hun geloof te koop liepen en bijdroegen tot de bloei van handel en nijverheid. Wij weten zelfs dat het hun was toegestaan een eigen schooltje te stichten, oogluikend toegestaan dan. Hij had toen hij ongeveer 20 jaar was het katho lieke geloof waarin hij was opgevoed, verlaten en zich aangesloten bij de zachtmoedige sekte van MennojSimonsz. Ook hier dus overeenstemming met de rampzalige Joost de hoedenmaker, want tussen wederdopers en doopsgezinden maakte men niet altijd onderscheid. Verwantschap of niet, het is in ieder geval mogelijk dat Joost II, die in 1559 was geboren, als tienjarige de afschuwelijke gebeurtenis op de Antwerpse Markt heeft bijge woond en dat hij toen al afkeer voelde opkomen van een kerk die zulke middelen te baat nam om haar gezag te handhaven. Nu waren de felste tegenstanders van de katholieken, de calvinisten, ook niet zulke zachtmoedige lieden: het was nog maar drie jaar geleden dat de Beeldenstorm die van Antwerpen uit over de Nederlanden raasde, in zijn geboortestad de vreselijkste verwoestingen had aangericht. Toch heeft het nog jaren geduurd voor Joost II besloot de stad waar hij was geboren en opgegroeid te verlaten en wat daartoe tenslotte de stoot heeft gegeven, is nog onduidelijk. Het was natuurlijk een zwaar besluit. De liefde tot zijn land is ieder aangeboren, zou Broer Peter later in de Gijsbrecht zeggen. Gerard Brandt, Vondels tijdgenoot en biograaf, zegt dat Joost II „om 't vervolgh” dat wil zeggen: om de vervolgingen is uitgeweken, maai’ Brandt vergist zich: in 1582, het jaar waarin Vondel Antwerpen verliet, stond de stad onder Calvinistisch bestuur en gold er de godsdienstvrede. Het is veeleer waarschijnlijk dat economische overwegingen zijn besluit hebben beïnvloed. Antwerpen, de eens bloeiende koop stad, middelpunt van het Europese handelsver keer, ging in de loop van deze jaren steeds meer achteruit en het waren vooral de kleine zelfstandi gen die de grootste moeite hadden hun zaak drij vende te houden. De duizenden die emigreerden waren voornamelijk neringdoenden en onder hen was Joost II. Uiteindelijk stort Anna’s zo zorgvuldig geordende wereld daardoor in, en de dagboeken laten dat proces zien. Als schrijfster raakt ze geblokkeerd, als ze zichzelf toegeeft dat het boek dat ze ge schreven heeft, een bestseller over rasse nintegratie in Rhodesië, niet integer is, een te verfraaide visie is op wat ze werke lijk zag en meemaakte. Corruptie ken merkt ook haar gedrag in de marxisti sche beweging, waar men van haar ver wacht dat ze solidair is, ook als ze het niet eens is met bepaalde besluiten. Anna weet het van zichzelf. Ze wil niet oneer lijk zijn, maar opgeven van haar partij- lidmaatschap zou betekenen, dat ze de hoop opgaf daadwerkelijk iets te doen aan alle onrecht die ze om zich heen ziet gebeuren. zestig staat haar boek wat mij betreft op de nominatie om toegevoegd te worden aan het lijstje „erkende meesterwerken", als een van die zeldzame boeken die ons in staat stellen een stukje van onszelf en onze eigen tijd te begrijpen, doordat ze een samenhang geven van een individu en de samenleving die dat individu voort bracht. The Golden Notebook (eigenlijk: Het gouden schrijfboek) is nu, na zestien jaar, vertaald door Nettie Vink en als bijzonder dikke paperback uitgegeven door de samenwerkende uitgeverijen Contact en Bert Bakker. Het boek kost 37,50. Dat is een hoog bedrag, maar wel beschouwd niet veel voor zo’n omvang rijk boek. De vertaling is buitengewoon zorgvuldig en bewonderenswaardig na tuurlijk van toon. verraad werd Joost II gedagvaard en veroordeeld tot een boete van 41 goudguldens. Dat bedrag ging 's mans draagkracht ver te boven, dus bekende hij schuld maar bad de overheid hem genadig te zijn en met 12 goudguldens genoegen te nemen. Dat verzoek is blijkbaar ingewilligd, maar het echt paar schijnt toch tegen de voortdurende dreiging niet opgewassen te zijn geweest. Ondanks het feit dat Sara, het derde kind, nog pas een baby van een paar maanden was, besloten de ouders het gevaar te ontwijken en in ballingschap te gaan. Als zij toen al van plan waren naar Nederland te trekken hebben zij wel een vreemde weg gekozen, want zij reisden in zuidelijke richting naar Frankfort aan de Main. In zijn levensverhaal van de dichter vertelt Brandt dat zij vandaar met de waagen op Bremen en voorts op Hollandt toghen, zich onder- weegen armelijk behelpende, maakende een wiegh tusschen eenige stokken, de luyeren droog- ende op den waaghen, met teekenen van zoodani ge ingetoogenheit en zeedigheit, dat de Voerman, dit eenvoudigh paar voerende, tegens iemant zei- de: ,,’t Is eveneens als of ik met Joseph en Maria over wegh reize. Toen zij eindelijk de lange en moeilijke reis hadden volbracht en via Bremen en het doopsge zinde centrum Emden Holland bereikt hadden, sloegh Vondel zich met zijn gezin eerst 't Uitrecht ter neder. De kleine Joost lagh daer eenigen tijdt ter schoole en verder weten wij van het verblijf in de oude bisschopsstad alléén het volgende. In hetzelfde Berecht waaraan hierboven het stukje over Mozes in het biezen kistje is ontleend, schreef de zeventigjarige ook: Mij heught oock dat ick zelf t’Uitrecht voor het Stadthuis een tooneel gebouwt zagh met eene opgaende brugge hieraen geslagen, waarlangs de reus Goliath met de heirkracht der Filistijnen tegen Sauls leger aen quam opdonderen, en, van Davids slinger met eenen kay in het voorhooft getroffen, nederplwofte dat de stellaedje kraeck- te. Vondel moet een jongen van een jaar of tien zijn geweest toen hij de opvoering van dit bijbelse drama bijwoonde, maar bijna zestig jaar later stond het tafereel van de neerploffende reus hem nog helder voor ogen, ja, het is of hij zich herinner de dat hij de stellaedje horende kraken, gevreesd of misschien gehoopt heeft dat Goliath er door zou zakken. Welke jongen zou niet naar die sensatie verlangd hebben! Na een kort verblijf in Utrecht vestigde het gezin Vondel zich eindelijk in Amsterdam. Op 27 maart 1597 legde Joost II de poorterseed af en betaalde hij acht gulden om het poortersrecht te verwerven. Hij vestigde zich in de Warmoesstraat, in de zes tiende eeuw de straat waar de deftige burgers woonden, in de zeventiende een drukke winkel straat. In het huis daer uythangt de Reghtvaerdige -Trouw vestigde hij een zijdehandel. Het huisnum mer was 39, de huur bedroeg 350 gulden per jaar. Joost die in Utrecht al het abc had geleerd, kreeg hier zijn verdere schoolopleiding bij een man wiens naam nog voortleeft in de zegswijze volgens Bartjens in de zin van: volgens een secure bereke ning. Willem Bartjens was de schrijver van het rekenboek Cijfferinge, waarvan talloze herdruk ken zijn verschenen en waaruit talloze kindertjes hebben leren rekenen. Vondel heeft zijn leermees ter die gewoond heeft in de Pijlsteeg, in het huis waar nu het proeflokaal van Wijnand Fockinck is gevestigd, bezongen. Er zijn vereerders van Von del die letterlijk alles wat de man geschreven heeft, bewonderen en zij proberen zelfs in dit vers van de 17-jarige iets moois te ontdekken. Maar het is ronduit vervelend en behoort tot die jeugdver zen van de dichter waarvan Brandt zegt: Zijn eerste rijmen waaren plat en zenuwloos, zich zelven dikwils ongelijk, somwijl voortrollende, somwijl hortende en stootende, somwijl zwetsen de met woorden van anderhalven voet lang, die luidt schreeuwden en weinig zeiden. Maar waar schijnlijk heeft de biograaf deze woorden opgete kend uit de mond van de oude Vondel zelf, die altijd heel bescheiden over zijn eigen oeuvre sprak. Zulke bescheidenheid is natuurlijk ook een vorm van ijdelheid. De handeling van Het gouden boek speelt zich af op erg veel plaatsen en „niveaus”. De structuur van het boek lijkt daardoor op het eerste gezicht afschrikwekkend ingewikkeld, maar is in feite erg simpel. Uitgaande van een korte roman, die lichtelijk ironisch „Vrije Vrouwen” heet, heeft Doris Les sing op verschillende plaatsen grote stukken uit de dagboeken van een van de hoofdpersonen uit „Vrije Vrouwen", de schrijfster Anna Wulf, ingevoegd. Anna Wulf is, net als Doris Lessing, afkomstig uit Rhodesië. Ze is schrijfster roman die ze bezig is te schrijden. In het beeld dat ze daarin geeft van de twee hoofdpersonen. Ella en Paul, probeert ze kennelijk haar eigen relatie met Michael te ontleden. Het gouden boek is op die manier niet alleen een „roman over een roman", maar tegelijk een fundamenteel commentaar op de roman. Door eenzelf de gebeurtenis op drie niveaus te be schrijven (Anna als hoofdpersoon van Vrije Vrouwen, Anna over zichzelf in haar dagboek, en Anna die zichzelf be schrijft als Ella) exploreert Doris Lessing de mogelijkheden van de roman, en dat is een buitengewoon interessant literair experiment. Er is een zwart boek dat gaat over Anna Wulf de schrijfster, over haar erva ringen met uitgevers en literaire agenten. Het rode boek gaat over haar politieke leven. In het gele boek schrijft ze romans en verhalen. Het laatste, blauwe, boek is nog het meest een echt dagboek. Daarin noteert ze dagelijkse gebeurtenissen, haar dromen en de gesprekken met de in haar milieu' onvermijdelijke psychiater, die ze spottend „Moeder Suiker” noemt. Dat Anna in haar dagboek óók beschrijft dat ze zich „neurotisch” vaak wast als ze menstrueert, zorgde er destijds voor dat The Golden Notebook furore maakte als „echt vrouwenboek”, maar de horizon van het boek is bepaald wijder dan die vanuit een feministische stellingname. Als Anna aan het eind van het boek psychisch instort, kan ze helemaal niet meer schrijven. Ze beperkt zich tot het ■inplakken van krantenkoppen, die haar onbegrijpelijk voorkomen en die, zo ge ïsoleerd, een schokkend en absurd beeld geven van de gruwelijkheden die elders in de wereld plaatshebben. Hoe te leven irt een wereld van totale verschrikking" Dat is in wezen de vraag die Anna Wulf van een bestseller, waarvan ze leeft, en politiek actief: ze werkt voor het Londen- se communistisch partijbureau. Ze woont samen met haar dochter Janet, geboren uit een kortstondig jeugdhuwe- lijk, in een flat in Londen. Een flat, die ze eigenlijk zou hebben willen delen met haar ex-vriend Michael. Dat ze „vrije vrouw" is, is dus geen bewuste keuze. Dat Michael, van wie ze nog steeds houdt, voor zijn eigen vrouw koos, is een ver driet dat Anna niet verwerkt heeft. Toch kennen we het verschijnsel van de „erkende meesterwerken”, het rijtje titels dat samen de „wereldliteratuur" genoemd wordt. Je zou kunnen vermoe den, dat dat rijtje titels de boeken zijn die de gemene deler geven van onze ervarin gen. Elke tijd kent zo’n jijst, en al zullen er wat plaatselijke en individuele ver schillen zijn, waarom zal bijvoorbeeld Tolstoi’s Oorlog en Vrede of Anna Kare nina er nimmer op ontbreken? Doris Lessing, Rhodesisch-Engelse schrijfster (geboren in 1919), stelt in de inleiding die ze schreef bij haar in 1962 verschenen roman, The Golden Note book, dat er een paar boeken uit de wereldliteratuur (hoewel je misschien wat minder pedant kunt spreken van Westerse literatuur) te noemen zijn, die een synthese geven van de samenleving die ze beschrijven. Anna Karenina, zegt ze, is een weergave van het intellectuele en morele klimaat van het 19e-eeuwse Rusland. Stendhal deed met Rood en Zwart hetzelfde voor Frankrijk in 1830. Wat haarzelf voor ogen stond bij het schrijven van Het gouden boek was iets vergelijkbaars. In haar ambitieuze roman (het boek is bijna 600 blz. dik!) geeft ze de ervaringen en de geesteshouding van een generatie weer, de generatie die in de Tweede Wereldoorlog volwassen werd, en die be wust was betrokken bij de periode van de „Koude Oorlogerna. Als ideeënro man en als weergave van het culturele en morele klimaat van de jaren vijftig-begin e van 50, Het is niet bekend of Joost II samen met zijn vrouw Haar Keulen is gereisd. Wij weten zelfs niet hoe zij heette. Misschien is zij in Antwerpen overle den en is het haar dood geweest die haar man heeft doen besluiten zich elders te vestigen. Vast staat dat hij in 1585 in Keulen opnieuw is getrouwd. De bruid heette Sara Cranen en ook zij behoorde tot een uitgeweken doopsgezinde familie die in Ant werpen nog maar op ’t nippertje aan de schout en zijn rakkers was ontsnapt. Sara was twintig toen zij in het huwelijk trad en zij schonk haar man zeven kinderen, waarvan er drie in Keulen zijn geboren. Van die drie was „onze” Vondel de mid delste. Hij werd geboren in 1587 en naar zijn grootvader en zijn vader Joost gedoopt. Men zou hem dus eigenlijk Joost III moeten noemen. Het zusje dat hem voorafging heette Clementia en het gezin bewoonde een deel van een groot huis aan de Grosze Witschgasse dat in de gevel de naam Zur Fyolen: In de viool droeg. Daarmee is de bloem bedoeld, zoals ook blijkt uit een gedicht dat Vondel schreef toen hij een man van 45 was en zich zijn geboortestad herinnerde. Aan Keulen denkend schreef hij toen: Daer heb ick eerst om honigh uitgevlogen. Ontrent den blonden Rijn, Beplant met Rinschen wijn. En als een bie violendau gesogen. Hierbij moet men bedenken dat bij klassieke dichters de bij het symbool is van de dichter die uit de levensbloem honing bereidt tot genot van ande ren. Veel persoonlijker is een andere jeugdherin nering van de dichter. In 1657, toen hij 70 was, schreef hij in het Berecht, zoiets als voorbericht, van zijn tragedie Salmoneus het volgende: Mij gedenekt dat mijn zuster binnen Keulen bij eenen schoolmeester, van de Geneefsche gezin- theit als Moses' zuster Moses' geboorte met haere medescholieren holp speelen en toen Jochebeds moederlijck hart van droef heit bezweeck, daer zij het rieten kistje, waerin het kint lagh. de stroom en Godts genade zoude beveelen, ontlaste de doch ter haer van dien last, zette het kistje in den nagebootsten Nijl, sloegh het van verre gade en bestelde dat haer onnozele broeder in den schoot Joost van den Vondel

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 25