Anna, een heldin van onze tijd
N-
1
Doris Lessing schreef met Het Gouden Boek een ambitieuze roman
De eerste stad Antwerpen
door dr. P. H. Schröder
oor-
X
and-
ach-
v
u
In de zomer van 1569, toen Alva’s Bloedraad op het hevigst woedde, werd op de Markt te
Antwerpen een zekere Joost de Hoedemaker als wederdoper levend verbrand. Wij kennen de
achternaam van de ongelukkige niet, maar er is reden aan te nemen dat hij familie was van onze
Vondel. De Vondels woonden van oudsher in Antwerpen en de voornaam Joost was in de familie
inheems. De grootvader van de dichter droeg die naam en men pleegt hem aan te duiden als
Joost I. De vader heette eveneens Joost en men noemt hem gewoonlijk Joost II. En niet alleen de
naam stemt overeen met die van het slachtoffer van Alva’s Raad van Beroerten, want ook de
Vondels zijn van vader op zoon hoedenmakers geweest, mensen die uit vilt fraaie breedgerande
mannenhoeden sneden en die met zijde of fluweel bekleedden. En tenslotte weten wij dat Joost
II, die dus later de vader van onze dichter zou worden, een ijverig aanhanger van de
doopsgezinden was.
Corruptie
Onweerswolken
der-
,v.
Rederijkerij
Slot
-ij is
d
De tweede stad: Keulen
De derde stad: Amsterdam
„Vrije vrouwen”
Lezen is: jezelf en de wereld waarin je leeft leren kennen. Dat is een geijkt
antwoord als iemand vraagt wat het nut is van het lezen van literatuur. De
betekenis van die frase dringt pas met een schok tot je door op de zeldzame
momenten dat je iets leest dat werkelijk die functie voor je heeft. ,,De schok der
herkenning", zo noemde de criticus Hans Gomperts die zeldzame momenten in
zijn leeservaring. Het boek dat die schok teweeg kan brengen, zal voor iedere
lezer een ander zijn. Een boek waarin we ons allemaal in gelijke mate kunnen
herkennen, dat lijkt erg onwaarschijnlijk
„Zieleleed van enkeling”
14
n
j'aL
Joost van den Vondel als vaandrig
Het blazoen van De Brabantsche Kamer 't Wit Lavendel
ft
not-
DORIS LESSING
ir-
ien-
1, ca.
ISt
üng.
kda
Willem Bartjens, leermeester van Joost
van den Vondel
s die
izaken
De reden dat Anna er verschillende
(vier) dagboeken op na houdt en niet
slechts één, is dat ze gescheiden wil hou
den, wat in haar geest dooreen ligt. Ze wil
„de chaos overzien". Voor alle terreinen
waarop ze zich beweegt is er daarom een
apart schrijfboek, die genoemd zijn naar
de kleur van hun omslag.
Op alle fronten raakt Anna de greep op
de werkelijkheid kwijt. Ook het gele en
blauwe boek laten dat zien: of ze de
werkelijkheid nu probeert te verbeelden
in romans, of droog de gebeurtenissen
van een dag opsomt, geen enkele vorm
waarin ze haar ervaringen probeert te
gieten overtuigt haar als waarachtig.
Steeds lijkt het maar de helft van de
waarheid te zijn. „Literatuur is de analy
se achteraf”, schrijft Anna. Doordat je
als schrijver al weet hoe de afloop is,
manipuleer je met gegevens, want de
selectie van de gegevens heeft plaats in
het licht van het weten hoe het afloopt
Anna merkt dat op in het gele boek, in de
stelt, maar tegelijkertijd durft ze die
vraag nauwelijks te stellen, omdat ze zich
schaamt voor haar persoonlijke proble
men. Ze verwijt zichzelf haar hang naai
persoonlijk geluk, namelijk dat ze wil dat
de man van wie ze inmiddels is gaan
houden, Saul, bij haar blijven zal. Als ze
afstand van hem doet is de crisis voorbij
en kan ze weer schrijven, in één boek
ditmaal, een boek met een mooie gouden
omslag, waarin alle draden van haai
leven weer bij elkaar komen: het gouden
boek.
Anna kun je daarom zien als een „hel
din van onze tijd”. Door haar emoties
uitputtend te beschrijven maakte Doris
Lessing zichtbaar wat in dezelfde tijd in
duizend anderen gebeurde. „Doe ergens
een deur open en erachter zit iemand die
in moeilijkheden zit”, wordt gezegd in
Het gouden boek. En zelfs als de schok
der herkenning van Anna’s privé-erva-
ringen uitblijft, zal Het gouden boek toch
een eersteklas leeservaring kunnen zijn,
omdat het dat ene boek uit duizend ande
re is, dat „filosofische kwaliteit" bezit,
een term die ik aan Lessing ontleen: een
boek dat zijn drijfkracht ontleent aan
een intellectuele en morele hartstocht,
die krachtig genoeg is om orde te schep
pen, een nieuwe manier te scheppen om
het leven te bekijken
DINY SCHOUTEN
Doris Lessing, Het gouden boek. Vertaald
door Nettie Vink. L’itg. Bert Bakker, paper
back. 591 blz.. 37,50 gulden.
bij de
900,
Kenmerkend voor Anna is dat ze zich
schuldig voelt, schuldig over wie ze is,
wat ze doet, hoe ze leeft. Evenals haar
Inmiddels had Joost II ervaren dat de stad
Keulen hem niet de veiligheid bood die hij nodig
had om zijn bedrijf uit te oefenen. Wat er precies is
gebeurd, is nu niet meer na te gaan, maar het
schijnt dat een doopsgezinde broeder die wegens
wangedrag van enigerlei aard uit de kleine ge
meente was gestoten, zich uit wraakzucht tot het
stadsbestuur heeft gewend om de namen te noe
men van hen die hij de schuld gaf van hetgeen hem
was overkomen. Onder hen was Jost von den
Fundel, ein Hudtstofferer. Tengevolge van dit
Over het laatste thema van het boek,
een schrijver die zichzelf verwijt dat hij
bezig is met het zieleleed van de enkeling,
terwijl „Rome in brand staat”, maakt
Doris Lessing in haar uitstekende inlei
ding, die ze het boek in 1971 meegaf, een
aantal zeer zinnige opmerkingen, die ook
laten zien hoeveel ze in dit boek van
zichzelf gegeven heeft. Ze stelt dat ze
toen ze Het gouden boek schreef, onder
een dwang werkte om niet subjectief te
zijn, om niet toe te geven aan de „ergerlij
ke preoccupatie met het nietige indivi
du”. Haar antwoord daarop is, dat je die
subjectiviteit doorbreekt door in te zien
dat privé-ervaringen niet uniek zijn, om
dat je „jouw ervaring deelt met iede
reen".
it
>n
n,
In
|n
Ü-
De Vondels voelden zich in Amsterdam weldra
thuis en de dichter heeft zijn leven lang de koop
stad aen d’Aemstel en aen ’t IJ bezongen als de
Keijserin die de kroon draught van Europe. Hij
maakte er vrienden, natuurlijk in den beginne
vooral onder de Brabanders, zoals men alle Zuid-
xnederlandse emigranten placht te noemen en hij
werd dan ook al gauw lid van de rederij kerskamer
die zij onder de naam ’t Wit Lavendel hadden
opgericht naast de echt-Amsterdamse zogenaam
de Oude Kamer de Eglentier. De grote man in de
Brabantse Kamer was Karei van Mander, de man
van het Schilderboeck, doopsgezind als Vondel,
Brabander als hij. Het is wel aan hem te danken
dat de 19-jarige Joost als vaandrig van ’t Wit
Lavendel aan het hoofd van de Brabantse rederij
kers deelnam aan het landjuweel dat de Haarlem
se Kamer De Pelicaen onder de zinspreuk Trou
moet blij eken in 1606 uitschreef met het doel geld
bijeen te brengen voor de bouw van een oudeman
nenhuis, het tegenwoordige Frans Halsmuseum.
Een andere belangrijke figuur uit ’t Wit Lavendel,
Zacharias Heyns, heeft de intocht der kameristen
vereeuwigd in een plaat, waarop wij Vondel als
wakkere vaandeldrager herkennen.
En dan zijn de kinderjaren van het Kind van
drie Steden ras voorbij. In 1610 trouwt hij met zijn
buurmeisje Maeyken de Wolff met wie hij 25 jaar
een gelukkig huwelijksleven leidde en die door
haar zorg voor de winkel hem in de gelegenheid
stelde zijn krachten aan studie en kunst te wijden.
De groei van Vondel tot gerijpt kunstenaar is
uiterst langzaam en geleidelijk gegaan. Pas in
1625, toen hij 38 jaar was, wekte hij meer dan
plaatselijke belangstelling door zijn drama Pala-
medes en die belangstelling gold dan nog voorna
melijk het feit dat de dichter in dit stuk de strijd
tussen Maurits en Oldenbarnevelt allegorisch be
zong. Eerst met zijn Gijsbrecht, dat hij in zijn
vijftigste levensjaar schreef, oogstte hij nationale
roem, maar het is eigenlijk pas de oude, althans
bejaarde Vondel die zijn volle scheppingskracht
ontplooide: als man van 67 schonk hij ons zijn
meesterwerk Lucifer, als 80-jarige zijn Adam in
ballingschap. En is het niet merkwaardig dat hij
pas veertig jaar na de dood van de Landsadvocaat
het nog steeds ontroerende Stockske van Joan van
Oldenbarnevelt schreef? Wat eenmaal door dat
machtige brein werd opgenomen, bleef daar ken
nelijk opgeslagen, tot onmiddellijk gebruik ge
reed.
Op 5 februari 1679, nu 300 jaar geleden, kwam
het einde voor de 91-jarige. Brandt zegt het heel
eenvoudig: Zijn ouderdom was zijn ziekte. Het pit
des levens ontbrak oly: de lamp most uitgaan bij
mangel van voedzel.
k
je-
van Faroos dochter geborgen, bij de rechte moe
der ter minne besteedt wiert.
Er zijn over deze enkele regels een reeks opmer
kingen te maken. In de eerste plaats: Vondel had
blijkbaar een ijzeren geheugen dat hij zich op zijn
zeventigste zo nauwkeurig een stukje kindertoneel
herinnerde dat hij gezien moét hebben toen hij
hoogstens acht was. Verder: de niet-katholieke
kolonie in Keulen had blijkbaar een eigen (kleu
terschooltje waar een calvinistische schoolmees
ter les gaf. Waarschijnlijk is onze dichter een van
zijn leerlingetjes geweest en mocht hij daarom de
voorstelling bijwonen waarin zijn zusje zo’n belan
grijke rol vervulde. Maar het was niet om die
redenen dat de oude Vondel deze jeugdherinne
ring een plaats gaf in de inleiding van zijn drama.
Dat een calvinistische onderwijzer zijn leerlingen
een toneelstukje liet spelen gebruikt hij als bewijs
dat calvinisme en toneel geen principiële tegen
standers zijn. En dat was nu juist wat de Amster
damse calvinistische predikanten beweerden na
de première van Vondels verhevenste tragedie
Lucifer. Een hunner, dominee Wittewrongel, had
in een preek de schouwburg en het toneel ge
noemd: schooien der ijdelheit, overblijfsels van 't
Heidendom, aanleidingen tot zonden, godloos-
heit, onreinigheit, lichtvaardigheit en tijdtspil-
linge. In een geharnast betoog bestrijdt de zeven
tigjarige deze opvatting. Zelfs Beza, roept hij uit,
de medewerker en opvolger van Calvijn, heeft een
toneelstuk geschreven over Abrahams Offerande,
dus wat wil men?!
vriendin Molly, de andere hoofdpersoon
uit „Vrije Vrouwen”, is ze zichzelf altijd
trouw gebleven, heeft ze zich nooit ver
kocht aan gemakkelijk succes, en bewust
gekozen tegen het gemakkelijke bestaan
dat een tweederangs huwelijk haar gege
ven zou hebben. Maar Molly noch Anna
heeft het gevoel dat ze door wat ze is haar
kinderen iets kan laten zien, kan laten
zien dat het leven al die moeite waard is.
Het reisdoel was Keulen, de koopstad aan de
Rijn. De keuze is wat bevreemdend, want het hele
Rijnland met Keulen als middelpunt was goed
rooms en handelde daarnaar. Nog vóór Karel V als
keizer van Duitsland aftrad, waren er in Keulen al
enige ketters op de brandstapel gebracht en nog in
Alva’s tijd werden de plakkaten er streng nage
leefd. Maar langzamerhand zag de stadsregering
vooral om economische redenen wat meer door de
vingers. In de tijd dat Joost van den Vondel er zich
vestigde woonden er al meer dan 2000 hervormden
in de stad die geduld werden als zij zich maar kalm
hielden, niet met hun geloof te koop liepen en
bijdroegen tot de bloei van handel en nijverheid.
Wij weten zelfs dat het hun was toegestaan een
eigen schooltje te stichten, oogluikend toegestaan
dan.
Hij had toen hij ongeveer 20 jaar was het katho
lieke geloof waarin hij was opgevoed, verlaten en
zich aangesloten bij de zachtmoedige sekte van
MennojSimonsz. Ook hier dus overeenstemming
met de rampzalige Joost de hoedenmaker, want
tussen wederdopers en doopsgezinden maakte
men niet altijd onderscheid. Verwantschap of niet,
het is in ieder geval mogelijk dat Joost II, die in
1559 was geboren, als tienjarige de afschuwelijke
gebeurtenis op de Antwerpse Markt heeft bijge
woond en dat hij toen al afkeer voelde opkomen
van een kerk die zulke middelen te baat nam om
haar gezag te handhaven. Nu waren de felste
tegenstanders van de katholieken, de calvinisten,
ook niet zulke zachtmoedige lieden: het was nog
maar drie jaar geleden dat de Beeldenstorm die
van Antwerpen uit over de Nederlanden raasde, in
zijn geboortestad de vreselijkste verwoestingen
had aangericht. Toch heeft het nog jaren geduurd
voor Joost II besloot de stad waar hij was geboren
en opgegroeid te verlaten en wat daartoe tenslotte
de stoot heeft gegeven, is nog onduidelijk. Het was
natuurlijk een zwaar besluit. De liefde tot zijn
land is ieder aangeboren, zou Broer Peter later in
de Gijsbrecht zeggen. Gerard Brandt, Vondels
tijdgenoot en biograaf, zegt dat Joost II „om 't
vervolgh” dat wil zeggen: om de vervolgingen is
uitgeweken, maai’ Brandt vergist zich: in 1582, het
jaar waarin Vondel Antwerpen verliet, stond de
stad onder Calvinistisch bestuur en gold er de
godsdienstvrede. Het is veeleer waarschijnlijk dat
economische overwegingen zijn besluit hebben
beïnvloed. Antwerpen, de eens bloeiende koop
stad, middelpunt van het Europese handelsver
keer, ging in de loop van deze jaren steeds meer
achteruit en het waren vooral de kleine zelfstandi
gen die de grootste moeite hadden hun zaak drij
vende te houden. De duizenden die emigreerden
waren voornamelijk neringdoenden en onder hen
was Joost II.
Uiteindelijk stort Anna’s zo zorgvuldig
geordende wereld daardoor in, en de
dagboeken laten dat proces zien. Als
schrijfster raakt ze geblokkeerd, als ze
zichzelf toegeeft dat het boek dat ze ge
schreven heeft, een bestseller over rasse
nintegratie in Rhodesië, niet integer is,
een te verfraaide visie is op wat ze werke
lijk zag en meemaakte. Corruptie ken
merkt ook haar gedrag in de marxisti
sche beweging, waar men van haar ver
wacht dat ze solidair is, ook als ze het niet
eens is met bepaalde besluiten. Anna
weet het van zichzelf. Ze wil niet oneer
lijk zijn, maar opgeven van haar partij-
lidmaatschap zou betekenen, dat ze de
hoop opgaf daadwerkelijk iets te doen
aan alle onrecht die ze om zich heen ziet
gebeuren.
zestig staat haar boek wat mij betreft op
de nominatie om toegevoegd te worden
aan het lijstje „erkende meesterwerken",
als een van die zeldzame boeken die ons
in staat stellen een stukje van onszelf en
onze eigen tijd te begrijpen, doordat ze
een samenhang geven van een individu
en de samenleving die dat individu voort
bracht.
The Golden Notebook (eigenlijk: Het
gouden schrijfboek) is nu, na zestien
jaar, vertaald door Nettie Vink en als
bijzonder dikke paperback uitgegeven
door de samenwerkende uitgeverijen
Contact en Bert Bakker. Het boek kost
37,50. Dat is een hoog bedrag, maar wel
beschouwd niet veel voor zo’n omvang
rijk boek. De vertaling is buitengewoon
zorgvuldig en bewonderenswaardig na
tuurlijk van toon.
verraad werd Joost II gedagvaard en veroordeeld
tot een boete van 41 goudguldens. Dat bedrag ging
's mans draagkracht ver te boven, dus bekende hij
schuld maar bad de overheid hem genadig te zijn
en met 12 goudguldens genoegen te nemen. Dat
verzoek is blijkbaar ingewilligd, maar het echt
paar schijnt toch tegen de voortdurende dreiging
niet opgewassen te zijn geweest. Ondanks het feit
dat Sara, het derde kind, nog pas een baby van een
paar maanden was, besloten de ouders het gevaar
te ontwijken en in ballingschap te gaan. Als zij
toen al van plan waren naar Nederland te trekken
hebben zij wel een vreemde weg gekozen, want zij
reisden in zuidelijke richting naar Frankfort aan
de Main. In zijn levensverhaal van de dichter
vertelt Brandt dat zij vandaar met de waagen op
Bremen en voorts op Hollandt toghen, zich onder-
weegen armelijk behelpende, maakende een
wiegh tusschen eenige stokken, de luyeren droog-
ende op den waaghen, met teekenen van zoodani
ge ingetoogenheit en zeedigheit, dat de Voerman,
dit eenvoudigh paar voerende, tegens iemant zei-
de: ,,’t Is eveneens als of ik met Joseph en Maria
over wegh reize.
Toen zij eindelijk de lange en moeilijke reis
hadden volbracht en via Bremen en het doopsge
zinde centrum Emden Holland bereikt hadden,
sloegh Vondel zich met zijn gezin eerst 't Uitrecht
ter neder. De kleine Joost lagh daer eenigen tijdt
ter schoole en verder weten wij van het verblijf in
de oude bisschopsstad alléén het volgende. In
hetzelfde Berecht waaraan hierboven het stukje
over Mozes in het biezen kistje is ontleend, schreef
de zeventigjarige ook:
Mij heught oock dat ick zelf t’Uitrecht voor het
Stadthuis een tooneel gebouwt zagh met eene
opgaende brugge hieraen geslagen, waarlangs de
reus Goliath met de heirkracht der Filistijnen
tegen Sauls leger aen quam opdonderen, en, van
Davids slinger met eenen kay in het voorhooft
getroffen, nederplwofte dat de stellaedje kraeck-
te.
Vondel moet een jongen van een jaar of tien zijn
geweest toen hij de opvoering van dit bijbelse
drama bijwoonde, maar bijna zestig jaar later
stond het tafereel van de neerploffende reus hem
nog helder voor ogen, ja, het is of hij zich herinner
de dat hij de stellaedje horende kraken, gevreesd
of misschien gehoopt heeft dat Goliath er door zou
zakken. Welke jongen zou niet naar die sensatie
verlangd hebben!
Na een kort verblijf in Utrecht vestigde het gezin
Vondel zich eindelijk in Amsterdam. Op 27 maart
1597 legde Joost II de poorterseed af en betaalde
hij acht gulden om het poortersrecht te verwerven.
Hij vestigde zich in de Warmoesstraat, in de zes
tiende eeuw de straat waar de deftige burgers
woonden, in de zeventiende een drukke winkel
straat. In het huis daer uythangt de Reghtvaerdige
-Trouw vestigde hij een zijdehandel. Het huisnum
mer was 39, de huur bedroeg 350 gulden per jaar.
Joost die in Utrecht al het abc had geleerd, kreeg
hier zijn verdere schoolopleiding bij een man
wiens naam nog voortleeft in de zegswijze volgens
Bartjens in de zin van: volgens een secure bereke
ning. Willem Bartjens was de schrijver van het
rekenboek Cijfferinge, waarvan talloze herdruk
ken zijn verschenen en waaruit talloze kindertjes
hebben leren rekenen. Vondel heeft zijn leermees
ter die gewoond heeft in de Pijlsteeg, in het huis
waar nu het proeflokaal van Wijnand Fockinck is
gevestigd, bezongen. Er zijn vereerders van Von
del die letterlijk alles wat de man geschreven
heeft, bewonderen en zij proberen zelfs in dit vers
van de 17-jarige iets moois te ontdekken. Maar het
is ronduit vervelend en behoort tot die jeugdver
zen van de dichter waarvan Brandt zegt: Zijn
eerste rijmen waaren plat en zenuwloos, zich
zelven dikwils ongelijk, somwijl voortrollende,
somwijl hortende en stootende, somwijl zwetsen
de met woorden van anderhalven voet lang, die
luidt schreeuwden en weinig zeiden. Maar waar
schijnlijk heeft de biograaf deze woorden opgete
kend uit de mond van de oude Vondel zelf, die
altijd heel bescheiden over zijn eigen oeuvre
sprak. Zulke bescheidenheid is natuurlijk ook een
vorm van ijdelheid.
De handeling van Het gouden boek
speelt zich af op erg veel plaatsen en
„niveaus”. De structuur van het boek
lijkt daardoor op het eerste gezicht
afschrikwekkend ingewikkeld, maar is
in feite erg simpel. Uitgaande van een
korte roman, die lichtelijk ironisch
„Vrije Vrouwen” heet, heeft Doris Les
sing op verschillende plaatsen grote
stukken uit de dagboeken van een van de
hoofdpersonen uit „Vrije Vrouwen", de
schrijfster Anna Wulf, ingevoegd.
Anna Wulf is, net als Doris Lessing,
afkomstig uit Rhodesië. Ze is schrijfster
roman die ze bezig is te schrijden. In het
beeld dat ze daarin geeft van de twee
hoofdpersonen. Ella en Paul, probeert ze
kennelijk haar eigen relatie met Michael
te ontleden. Het gouden boek is op die
manier niet alleen een „roman over een
roman", maar tegelijk een fundamenteel
commentaar op de roman. Door eenzelf
de gebeurtenis op drie niveaus te be
schrijven (Anna als hoofdpersoon van
Vrije Vrouwen, Anna over zichzelf in
haar dagboek, en Anna die zichzelf be
schrijft als Ella) exploreert Doris Lessing
de mogelijkheden van de roman, en dat
is een buitengewoon interessant literair
experiment.
Er is een zwart boek dat gaat over
Anna Wulf de schrijfster, over haar erva
ringen met uitgevers en literaire agenten.
Het rode boek gaat over haar politieke
leven. In het gele boek schrijft ze romans
en verhalen. Het laatste, blauwe, boek is
nog het meest een echt dagboek. Daarin
noteert ze dagelijkse gebeurtenissen,
haar dromen en de gesprekken met de in
haar milieu' onvermijdelijke psychiater,
die ze spottend „Moeder Suiker” noemt.
Dat Anna in haar dagboek óók beschrijft
dat ze zich „neurotisch” vaak wast als ze
menstrueert, zorgde er destijds voor dat
The Golden Notebook furore maakte als
„echt vrouwenboek”, maar de horizon
van het boek is bepaald wijder dan die
vanuit een feministische stellingname.
Als Anna aan het eind van het boek
psychisch instort, kan ze helemaal niet
meer schrijven. Ze beperkt zich tot het
■inplakken van krantenkoppen, die haar
onbegrijpelijk voorkomen en die, zo ge
ïsoleerd, een schokkend en absurd beeld
geven van de gruwelijkheden die elders
in de wereld plaatshebben. Hoe te leven
irt een wereld van totale verschrikking"
Dat is in wezen de vraag die Anna Wulf
van een bestseller, waarvan ze leeft, en
politiek actief: ze werkt voor het Londen-
se communistisch partijbureau. Ze
woont samen met haar dochter Janet,
geboren uit een kortstondig jeugdhuwe-
lijk, in een flat in Londen. Een flat, die ze
eigenlijk zou hebben willen delen met
haar ex-vriend Michael. Dat ze „vrije
vrouw" is, is dus geen bewuste keuze.
Dat Michael, van wie ze nog steeds houdt,
voor zijn eigen vrouw koos, is een ver
driet dat Anna niet verwerkt heeft.
Toch kennen we het verschijnsel van
de „erkende meesterwerken”, het rijtje
titels dat samen de „wereldliteratuur"
genoemd wordt. Je zou kunnen vermoe
den, dat dat rijtje titels de boeken zijn die
de gemene deler geven van onze ervarin
gen. Elke tijd kent zo’n jijst, en al zullen
er wat plaatselijke en individuele ver
schillen zijn, waarom zal bijvoorbeeld
Tolstoi’s Oorlog en Vrede of Anna Kare
nina er nimmer op ontbreken?
Doris Lessing, Rhodesisch-Engelse
schrijfster (geboren in 1919), stelt in de
inleiding die ze schreef bij haar in 1962
verschenen roman, The Golden Note
book, dat er een paar boeken uit de
wereldliteratuur (hoewel je misschien
wat minder pedant kunt spreken van
Westerse literatuur) te noemen zijn, die
een synthese geven van de samenleving
die ze beschrijven. Anna Karenina, zegt
ze, is een weergave van het intellectuele
en morele klimaat van het 19e-eeuwse
Rusland. Stendhal deed met Rood en
Zwart hetzelfde voor Frankrijk in 1830.
Wat haarzelf voor ogen stond bij het
schrijven van Het gouden boek was iets
vergelijkbaars.
In haar ambitieuze roman (het boek is
bijna 600 blz. dik!) geeft ze de ervaringen
en de geesteshouding van een generatie
weer, de generatie die in de Tweede
Wereldoorlog volwassen werd, en die be
wust was betrokken bij de periode van
de „Koude Oorlogerna. Als ideeënro
man en als weergave van het culturele en
morele klimaat van de jaren vijftig-begin
e van
50,
Het is niet bekend of Joost II samen met zijn
vrouw Haar Keulen is gereisd. Wij weten zelfs niet
hoe zij heette. Misschien is zij in Antwerpen overle
den en is het haar dood geweest die haar man heeft
doen besluiten zich elders te vestigen. Vast staat
dat hij in 1585 in Keulen opnieuw is getrouwd. De
bruid heette Sara Cranen en ook zij behoorde tot
een uitgeweken doopsgezinde familie die in Ant
werpen nog maar op ’t nippertje aan de schout en
zijn rakkers was ontsnapt. Sara was twintig toen
zij in het huwelijk trad en zij schonk haar man
zeven kinderen, waarvan er drie in Keulen zijn
geboren. Van die drie was „onze” Vondel de mid
delste. Hij werd geboren in 1587 en naar zijn
grootvader en zijn vader Joost gedoopt. Men zou
hem dus eigenlijk Joost III moeten noemen. Het
zusje dat hem voorafging heette Clementia en het
gezin bewoonde een deel van een groot huis aan de
Grosze Witschgasse dat in de gevel de naam Zur
Fyolen: In de viool droeg. Daarmee is de bloem
bedoeld, zoals ook blijkt uit een gedicht dat Vondel
schreef toen hij een man van 45 was en zich zijn
geboortestad herinnerde. Aan Keulen denkend
schreef hij toen:
Daer heb ick eerst om honigh uitgevlogen.
Ontrent den blonden Rijn,
Beplant met Rinschen wijn.
En als een bie violendau gesogen.
Hierbij moet men bedenken dat bij klassieke
dichters de bij het symbool is van de dichter die uit
de levensbloem honing bereidt tot genot van ande
ren. Veel persoonlijker is een andere jeugdherin
nering van de dichter. In 1657, toen hij 70 was,
schreef hij in het Berecht, zoiets als voorbericht,
van zijn tragedie Salmoneus het volgende:
Mij gedenekt dat mijn zuster binnen Keulen bij
eenen schoolmeester, van de Geneefsche gezin-
theit als Moses' zuster Moses' geboorte met haere
medescholieren holp speelen en toen Jochebeds
moederlijck hart van droef heit bezweeck, daer zij
het rieten kistje, waerin het kint lagh. de stroom
en Godts genade zoude beveelen, ontlaste de doch
ter haer van dien last, zette het kistje in den
nagebootsten Nijl, sloegh het van verre gade en
bestelde dat haer onnozele broeder in den schoot
Joost van den Vondel