onverstoorbare Keizer van Kerkdorp 4 Toch blijft voetbal zomersport ■ran ram F 4 I 3 door Dick Heuvelman Afzichtelijk Onbespeelbaar 7 „Kruisigt hem!” Profiteren 32 S 9 9 ■i 99 De laatste dagen word ik belaagd door journalisten. Ze willen allemaal een mooi verhaal van mij. Dat schijnt er bij de kranten goed in te gaan. De mensen lezen ook graag gekke dingen. Twintig procent van de lezers is écht geïnteresseerd in sport, maar de rest wil alleen maar gekkigheid. En de journalisten denken dat ik daar goed voor ben. Ik help ze daarbij nog een beetje, want vaak zeg ik tegen die lui: fantaseer er maar wat bij. Hoe gekker, hoe mooier ze het vinden. Het kan me niets schelen. Ze mogen alles over me schrijven. Ik zal er nooit wat van zeggen. Ik lees het niet eens. I. i I i Dries van Wijhe f r, 'oordi- 'iverse iktie Ik doe niets op commando 1. ot 1 STOPPER KKSMMER t Wij heetten toen nog adspirant („aspi rant” zonder d vond ik indertijd nog een foute schrijfwijze, herinner ik me), tegenwoordig spreekt men van junio ren B, terwijl „onze” junioren van toen nu junioren A heten. Duidelijk voorbeeld van taalverarming, het zal niet lang meer duren of de jongsten heten senioren C, de middelsten in leeftijd senioren B, en de volwassenen senioren A. De volgende stap zal dan zijn dat er alleen nog maar Voetbal lers C, B en A. worden onderscheiden, en ten slotte zal er alleen nog sprake zijn van Aaiers, Bejers en Ceërs. Want als er één ding niet stilstaat in de wereld, dan is het wel de vooruitgang. Hoeveel honderden wedstrijden zal ik vanaf mijn twaalfde jaar niet ge voetbald hebben? Toch is er één wed strijd, van maar twee maal een half uur, die mij haarscherp is bijgebleven. Van Wijhe stoort zich nergens aan en gaat zijn eigen gangetje. Het laat hem bijvoorbeeld koud dat ze hem in het westen van het land als een „raar boertje van buut’n” beschouwen. Toch heb ben de Randstedelingen respect voor hem, maar eigenlijk alleen in zijn hoedanigheid als sport man. Dries weet dat drommels goed, maar heeft maling aan wat de mensen, ook in zijn directe omgeving, over hem denken. Het duurde nogal een tijdje voor dat de zoekgeraakte Dries van Wijhe te bestemder plekke ver scheen, onder luid gejuich van zijn bewonderaars. rende soutane meeholde langs de zij lijn en omdat die RK-jongens na af loop hun voetbalbroekje aanhielden of speciaal een zwembroekje aantrokken als zij onder de douche gingen. Een baan heeft Dries niet. Als hij werkt doet hij dat als hulpje op de ouderlijke boerderij. Maar Van Wijhe heeft ook niet veel club, andere shirts hebben aangetrok ken. Tegenwoordig is het zo geregeld dat de thuisclub, om de supporters op de tribune niet te ontrieven, in het eigen tenue mag spelen en de bezoe kende club in geval van mogelijke ver warring voor reserveshirts moet zor gen, maar vroeger was de thuisclub de pineut, en dikwijls werd de overeen komst in tenue dan opgelost door de spelers van de thuisclub een soort slabbetjes om te doen: een voorpand en een achterpand die je met lintjes op je heup vastknoopte en die altijd los fladderden. Ik had een intense hekel aan die dingen, ze hadden iets kinder achtigs, het waren lapmiddelen. Maar nu de wedstrijd zelf. We won nen met korfbalcijfers, zoals je die alleen in de allerjongste lichtingen aantreft, waar uitslagen als 24-0 en 36- 1 geen uitzondering zijn. Of het in mijn tijd althans niet waren. De juiste uitslag van deze Blauw-Wit-Aalsmeer- ontmoeting weet ik echt niet meer, het zal zoiets als 16-0 geweest zijn, maar geld nodig. „Met 25 gulden per week kan ik rondkomen”, liet hij onlangs weten. In een Ami van 125 gulden trekt hij door het land. En het liep zo soepel in ons elftal, omdat het veld onbespeelbaar was. Niet voor ons dus, maar wel voor Aals meer. Het was bitter koud, het vroor, het veld was niet alleen keihard, maar ook bevroren, het was compleet gek kenwerk om zo’n wedstrijd door te laten gaan, waarbij geen hogere belan- Van het ene parcours naar het andere, van ijsstadion naar ijssta dion en de laatste tijd van ijsbaan naar ijsbaan. Ik heb daarna nooit meer zo lekker gevoetbald, maar ik heb er nooit de conclusie uit getrokken dat voetbal bij uitstek een wintersport is, waarbij het niet hard genoeg kan vriezen. Integen deel. Voetbal, dat zo afhankelijk is van het publiek, is op zijn vroegst een lentesport, en op zijn laatst een herfst- sport, maar voor het overige veel meer een zomersport dan een wintersport. Niet alleen het Zuidamerikaanse voet bal heeft in de loop der tientallen jaren bewezen dat er onder zomerse omstandigheden uitstekend gevoet bald kan worden, ook het Nederlandse voetbal heeft, eerst op 7 juli 1974 in de finale tegen West-Duitsland en daarna op 25 juni 1978 in de finale tegen Argentinië, aangetoond dat wij, win- tervoetballers, heel aardig uit de voe ten kunnen onder zomerse omstandig heden. Goed voetbal kan het beste worden geproduceerd op een sappig veld (veel spelers prefereren een enigszins voch tig veld, waarop de bal een beetje doorglissert, Piet Keizer was daar een voorbeeld van), in een plezierige tem peratuur (niet te heet natuurlijk, en niet zo loom-makend als in de stoofpot van het Rode Ster-stadion in Belgrado op de dag dat Ajax daar tegen Juven tus zijn derde Europa Cup veroverde), met mensen op de tribunes die daar zonder jas, met open kraag en een blikje fris kunnen zitten, en zich niet in kanariegele plastic jassen tegen de regen hoeven te verschuilen. Wat mij betreft wordt er in Neder land een, winterstop van 1 december tot 1 maart doorgevoerd, en wordt er in de zomer gewoon doorgevoetbald. Hij wordt zo langzamerhand een legende: Dries van Wijhe, die, zoals het een goed Nederlander betaamt, zowel op de fiets als op de schaats uitstekend uit de voe ten kan. De boerenzoon uit het Gelderse Oosterwolde is een uit zonderlijk sportman. Niet alleen vanwege zijn opzienbarende pres taties, maar zeker ook in zijn doen en laten. Ongecompliceerd en recht voor z’n raap. Soms ook een tikkeltje onbeholpen, zoals vorige week in Bovensmilde weer eens bleek. Daar vertraagde Dries de prijs uitreiking omdat hij het gebouw waarin hij de eerste prijs in ont vangst mocht nemen, niet kon vinden. En dat terwijl de secreta ris van de plaatselijke ijsclub hem voorging in de tocht van de ijsbaan naar de gereformeerde kerk, waar de prijzen werden ver deeld. Om onverklaarbare rede nen sloeg Dries echter linksaf waar de secretaris rechtsaf ging. Glorie en vernedering liggen erg dicht bij elkaar in de sport. Dat heb ik gemerkt na mijn kampioenschap, toen ik voor die sexclub ging rijden. Eerst was het hele dorp uitgelopen om mij te huldigen. Veertien dagen later, nadat bekend I- jn Luttele minuten later wachtte hij onder het genot van een siga retje („De longen zijn nu toch uitgerekt”) en een beerenburger zijn beurt af om uit handen van de voorzitter de hoofdprijs in ont vangst te nemen. Vorig jaar hebben ze mij uit de ww gegooid. Die lui hadden gelezen in de krant dat ik had gezegd dat de staat mij sponsorde via de ww. Dat pikten ze niet. Deze week heb ik ze van de ww weer op bezoek gehad. Met een tas krantenknipsels bij zich. Daarin stonden allerlei verdiensten vermeld. Ik heb gezegd dat ik de ww helemaal niet meer nodig heb nu ik zoveel geld heb gewonnen. Ik red me wel. Voorlopig kah ik twee jaar vooruit. Straks ga ik ook startgelden vragen in de wielercriteria. Ik wil nu profiteren van deze succesvolle ritten. En dat lukt me ook. Daar ben ik niet bang voor. Organisatoren van wielerwedstrijden zullen over de brug moeten komen. Net als na-mijn Nederlands kampioenschap. Daaraan heb ik ook flink wat verdiend. Er zijn trouwens ook organisatoren die mij geld bieden onder voorwaarde dat ik allerlei gekke dingen doe. Maar daar pas ik voor. Ik doe niets op commando. Dat kan ook niet, het moet allemaal spontaan gaan. Ik kan niet gemaakt leuk doen. Momenteel word ik overstelpt met reclameaanbiedingen. Ik zeg echter overal nee tegen. Ik heb nu een goede sponsor, Barry Adema. Dat is iemand die me uitstekend heeft behandeld en nooit in de steek heeft gelaten. Als ik hem aan de kant zet, kan ik vrachten geld verdienen. Maar zo ben ik niet. Ik ben echt wel gek op geld, maar als ik eenmaal ja tegen iemand heb gezegd is het ja. Voor deze man hoef ik de publiciteit ook niet op te zoeken. Hij laat me helemaal vrij. Aan verplichtingen heb ik een hekel. Toen ik kampioen werd, ben ik ook gevraagd door bondscoach Middelink voor de selectie van het wereldkampioenschap. Maar dan moest ik gericht trainen en dat is niets voor mij. Drie keer per week naar Papendal. Mij niet gezien, die trainingskampen. Middelink maar in zijn grote auto op de claxon drukken en ik fietsen. Op die manier hoeft het voor mij niet. Dan heb ik er geen aardigheid meer in. Sport is voor mij alleen maar plezier: Als dat niet meer zo is, stop ik er onmiddellijk mee. ik voel me ook helemaal geen topsporter. Als schaatser train ik ook zoals ik zelf wat me nog zeer helder voor de geest staat is, dat ik „van geen ophouden wilde toeten”. Als alles zo soepel loopt, als alles lukt, als je het ene doelpunt na het andere erin loopt, dan raak je niet verzadigd, maar je wordt steeds hebberiger: „Noch ein Tor, noch ein Tor!!” oftewel „Tien, tien, tien!!” Dat zijn dan weliswaar de ophitsende kreten van het publiek, maar als spe ler krijg je ook zo’n himmelhochjauch- zend gevoel in je benen. Je denkt voortdurend: „Hebben we nog tijd, mo gen we nog even doorgaan, het is toch alsjeblieft nog niet afgelopen, hè” Ook waren wij altijd verguld als we een „buitenlandse" club op bezoek kregen, wat dan meestal neerkwam op Aalsmeer en Uithoorn. Tegenstanders uit den vreemde! Wij hadden het idee dat zij woester en ongepolijster voet balden dan wij, dat ze langer en schon- kiger waren, en vooral dat het zaak was van ze te winnen. Het had iets heel vernederends om je als stadsmensen te laten verslaan door een handjevol bij eengeraapte dorpelingen, die niet, zo als wij, over drie trainers beschikten. Welk adspirantenelftal van het Am sterdamse Blauw-Wit het was herin ner ik me echt niet meer, maar ik weet nog heel goed dat de tegenstander Aalsmeer was. Er waren een paar clubs die ons iets meer aanspraken dan de gemiddelde Amsterdamse te genstanders zoals DEF BDK (Bok De Korver), Oranje-Zwart, De Germaan en dergelijke. Dat waren de elftallen van de gerenommeerde eersteklassers, dus Ajax, DWS en De Volewijckers, en de RK-elftallen (RKWA, RKAVIC en dergelijke), omdat die altijd een pater ^als elftalleider hadden die met wappe- 1973 Nederlands kampioen werd, was natuurlijk een enorme stunt. Ik kwam goed naar boven en toen ik na 100 kilometer in de kopploeg zat, dacht ik: even doorzetten en dan word je vierde. Dat zou erg mooi zijn. Meer was volgens mij niet mogelijk omdat ik altijd maar criteria van 80 kilometer rijd. Op karakter ben ik toen doorgegaan. Ik kwam zelfs op een gegeven moment alleen vooruit. Knetemann, Van den Bunder en Fedor den Hertog, met wie ik in de kopgroep zat, hadden nooit gedacht dat ik weg zou blijven. Maar ze lieten het aan elkaar over om mij terug te pakken. En toen nam ik de remkabel in mijn bek en ging keihard door. Ik zat wel goed kapot. Mijn benen waren tweemaal zo dik, maar als ik eenmaal goed op gang ben, kan ik ook doorgaan. Dat heb ik met schaatsen ook. Ik herstel erg snel. Ik ben eens getest op zo’n fiets-ergometer, samen met een groep marathonschaatsers. Niemand bleek zo snel van een inspanning te herstellen als ik. Reuze interessant was dat. Daarom kan ik ook wel acht, negen keer achter elkaar demarreren. Dat is mijn grote kracht. Ik ben anders blij dat het is gaan dooien. Ik merkte gewoon dat ik hebzuchtig werd. Er waren wel eens wedstrijden waarin ik me had voorgenomen het rustig aan te doen, maar dat lukte me nooit. Als ik eenmaal de schaatsen onder heb, ben ik helemaal gek. Dan ben ik écht De Dolle. Mijn opa zei altijd: bezit van de zaak, is het eind van vermaak. Nou, dat is ook zo. Je wilt steeds meer. Met een tweede plaats begin ik al té mopperen. En dat is eigenlijk tegen mijn manier van sport bedrijven in. Winnen is helemaal niet belangrijk voor mij. Na die 200 km op het Veluwemeer feliciteerde een man mij die ongeveer 60e was geworden. Maar hij was gelukkiger dan ik, omdat hij voor het eerst zo’n wedstrijd had voltooid. Ik heb meer voldoening van een zeventiende plaats in een cyclocross dan aan een eerste in een schaatsmarathon. Dat crossen vind ik het mooiste dat er is, ondanks het feit dat ik er geen ster in ben. Daarvoor mis ik het loopvermogen en de behendigheid. Ik heb groot respect voor een jongen als Snoeijink. Die werkt normaal en wint elk jaar zo’n dertig koersen op de weg en ook nog vele malen in het veld. gen zoals toto-uitslagen en „afwerking van de competitie” gemoeid waren. Te meer omdat we in die dagen het insti tuut van de maillot nog niet kenden, en het ook nog buitengewoon onspor tief en onzedelijk vonden onder je voetbalbroekje je onderbroek aan te houden, of er een zwembroek onder aan te trekken. De Tocht over de Bere zina kan niet gruwelijker zijn ge weest, maar wij hadden er desondanks geen last van. Wij hielden ons warm met nauwkeurige short-passing, en hoefden de bal maar een metertje opzij te tikken om de aanstormende Aals meerders als misleide stieren nog tien meter te laten doorschieten, zodat we zelf in wandeltempo met de bal aan de voeten het halve veld konden door kruisen. wil. Lekker tussen het publiek en af en toe een praatje maken met een bekende. Lekker gezellig. Ik heb eens in zo’n groep meegetraind. Dat was stomvervelend, op commando hard en zacht rijden. Vorig jaar heb ik een half seizoen bij de profs gefietst. Dat was een afknapper. Profwielrennen heeft niets met sport te maken. Dat is complete handel. Ik ben blij dat ik het heb meegemaakt, maar ik word voor geen geld weer prof. Welke aanbieding er ook komt. Al zou ik er bij wijze van spreken tien tot twintig jaar van kunnen leven, ik begin er niet weer aan. Ik wilde het gewoon een keertje beleven. Meer wil ik er niet van zeggen want daarvoor is de wielersport me te lief. Als 15-jarige ben ik met fietsen begonnen. Ik weet nog goed dat ik met een tweedehands fietsje thuiskwam. Mijn vader moest er niets van hebben. Hij wilde dat ding gelijk met een bijl vernielen. Later zijn ze er thuis mee leren leven dat ik fietste en werd er zelfs niets gezegd toen mijn zusje aan wielrennen ging doen. Dat ik in was geworden dat ik een sex-sponsor had, hoorde je ze in het dorp roepen: Kruisigt hem, kruisigt hem. Heel Oosterwolde was in rep en roer. Dat kón niet, voor zo’n hoerentent rijden. Je was gelijk niet meer in tel. Voor mijn moeder heb ik die sponsor toen weer aan de kant gezet. Dat mens wist niet eens wat een sexclub was. Ik heb haar eerst nog voorgehouden dat het om een shag-club ging, maar de mensen in het dorp hebben het haar precies uitgelegd. Ik ben een echte levensgenieter. Negen jaar lang heb ik bij Staatsbosbeheer gewerkt. Vaak bleef ik zomaar een dag of nog langer weg. Dat ging op den duur niet meer, natuurlijk. Toen hebben ze gezegd: je neemt ontslag of je krijgt ontslag. Ik heb de eer maar aan mezelf gehouden. In die tijd ben ik met mijn vriend Willem van Boven met een oude auto naar Spanje gegaan. De bedoeling was dat we die kar daar zouden verkopen en op de fiets terug zouden gaan. Dat hebben we geweten.Het is een tocht geworden om nooit te vergeten. Het begon al bij de grens. Die kerel van de douane vroeg ons of we wat hadden aan te geven. Nee, snauwde Willem hem toe. Die man had dat verstaan en zei in gebroken Hollands dat we de wagen even aan de kant moesten zetten. Ze hebben ons alles uit laten pakken en de auto van binnen en buiten onderzocht. Met veel moeite konden we die brik vervolgens slijten in Spanje. Die Spanjolen vertrouwden ons niet, maar uiteindelijk lukte het ons dat ding voor 100 peseta’s, zo’n vijf gulden, te verkopen. Vrijwel zonder geld gingen we toen op huis aan. Dat werd een verschrikking. Honger en ellende hebben we geleden. We konden haast nergens naar binnen om wat te eten. Het was allemaal snot en smeer van het fietsen. We konden alleen in chauffeurscaf és terecht. Elke morgen zo vroeg mogelijk opstaan en dan maar weer op de grote plaat rammen, richting Nederland. We hebben er een week over gedaan, 1500 km afzien. Ze zeggen wel dat ik van dag tot dag leef, maar in een stil ogenblik denk ik ook wel eens aan de toekomst. Dan stel ik me voor dat mijn vader en moeder er niet meer zijn. Ik zou hier niet alleen willen wonen. Maar misschien ben ik dan al een vrouw tegen het lijf gelopen. Dan zal ik gewoon moeten werken. Niet dat ik daar bang voor ben hoor, dan zal ik ook karakter tonen. Ik heb twee handen aan m’n lijf en daar kan ik heel wat mee doen. Nu kan ik doen en laten wat ik wil en dat bevalt me uitstekend. Maar ik kijk toch wel zover vooruit dat als ik morgen een baantje bij de gemeente kan krijgen’ ik dat onmiddellijk zou accepteren. Dan maar wat minder fietsen en schaatsen. felijk. Op de persconferentie in de Zwolse strip-teasetent meld den zich tientallen „hijgende” sportjournalisten en de club kreeg landelijke bekendheid. Lang profiteerde deze geld schieter niet van De Dolle, die al spoedig zijn overeenkomst met de sexclub ongedaan maakte. „Ik wil mijn moeder geen verdriet doen”, zo lichtte hij zijn besluit destijds toe. In 1974 verscheen Dries voor het eerst als marathonschaatser op de ijspistes. Ondanks zijn ge brekkige techniek won hij al me teen een aantal wedstrijden over honderd ronden. Nu een langduri ge vorstperiode voor een stevige korst natuurijs op kanalen en me ren zorgde, baarde hij opzien door de ene na de andere tocht te win nen, ongeacht de lengte van het traject. De organisatoren wrijven zich in de handen als Dries aan het vertrek verschijnt. Want dat bete kent spektakel. Zijn lijst met successen zou on getwijfeld veel langer zijn ge weest als Van Wijhe ook zondags actief was. Maar dan respecteert hij de Dag des Heeren, geheel in stijl met zijn hervormde opvoe ding. Dries’ ouders zijn daar erg blij mee. Niet met de bezigheden van hun beresterke zoon in de sport. „Sport is iets voor ijdele mensen”, stellen pa en moe Van Wijhe onomstotelijk vast. Maar wat je ook van Dries kunt zeggen, ijdel is de 32-jarige vrijge zel zeker niet. Wel uniek, zoals bijgaande monoloog van Dries duidelijk maakt. Die wedstrijd die ik mij nog zo goed herinner was dus een thuiswedstrijd tegen Aalsmeer, dat zich van ons club- tenue (shirt met horizontale blauwe en witte strepen en een wit broekje) on derscheidde door een vertikaal ge streept blauw-wit shirt en een zwart broekje. Wij vonden dat een afzichte lijke combinatie, zwart met blauw-wit, het druiste tegen al onze esthetische gevoelens in. Dat hun blauw-witte strepen een kwart slag gedraaid zaten vonden we minder erg dan dat zwarte broekje. Wat ik me van die wedstrijd absoluut niet meer herinner is, of wij, als thuis- Toen de auto eens dienst wei gerde, schafte hij zich bij een slo per een afgedankte motor van het gelijknamige merk aan en distil leerde daaruit eigenhandig een nieuwe, uitstekend functioneren de krachtbron voor zijn tweede hands karretje. En zo wekte Dries in de loop der jaren al heel wat verbazing. Eerst in het noorden en oosten van het land, waar hij al snel een drietal bijnamen verwierf. „De Dolle”, omdat hij als een gek tekeer pleegde te gaan in de koers; „Boe merang”, omdat hij na zijn meest drieste demarrages weer werd opgeslokt door het peloton, gelijk het sikkelvormige voorwerp van de Australische inboorlingen dat, na weggeworpen te zijn, weer bij de weiiper terugkomt zonder het doel te hebben bereikt. Zijn derde bijnaam is „Keizer van Kerk dorp”, het gehucht waar hij huist in een woonwagen naast de ou derlijke boerderij. Landelijke bekendheid ver wierf Dries in 1973, toen hij als volslagen outsider op het slopen de Cauberg-circuit Nederlands kampioen wielrennen bij de ama teurs werd. Stuntwerk zoals al leen hij dat kan leveren. De titel had geen enkele invloed op zijn carrière. Hij ging gewoon op de oude voet verder, zonder ook maar enige vorm van pretenties te hebben gekregen. De commer cie rukt wel aan hem, net zoals dat nu trouwens het geval is. Een sexclubhouder in Zwolle zag in Van Wijhe een schitterende en doeltreffende reclamezuil. In eer ste instantie slaagde hij voortref- a In die drie wintermaanden kan de be hoefte van het publiek aan vorstvrij voetbal dan eventueel worden bevre digd via zaalvoetbal. Het mini-voetbal van de NCRV in de Ahoyhal trekt nu al elke keer meer bezoekers dan veel eredivisieclubs en de meeste eerste divisieclubs naar hun station weten te lokken, dus waar wachten we nog op? (op mooi weer dus). Maar ik heb er geen enkel belang bij om in de publiciteit te komen. Wat heb ik er nou aan om bij jullie in het dagblad te staan? Daar word ik toch niets wijzer van? Als ze me bellen, weiger ik alle interviews, maar als ze me op de man af vragen, zeg ik nooit nee. Dat telefoneren is ook een heel gedoe. Thuis hebben we geen telefoon en dan bellen ze de buurvrouw. Dat mens wordt er stapelgek van. De AVRO-televisie wilde een hele dag opnamen bij me thuis maken. Wat ik zoal doe. Dat heb ik geweigerd. Ook al omdat mijn moeder dat persé niet wilde hebben. Geen tv hier in huis!”, zei ze tegen mij. Ze moet niets van zulke dingen hebben. M’n moeder weet totaal niets van sport af. Ik zal het nog sterker vertellen: ze weet niet eens wat er in de hele wereld te koop is. Ze komt het dorp niet uit. Mijn vader gaat weleens naar de veemarkt in de buurt, maar mijn moeder is niet uit Oosterwolde weg te slaan. Maar het is een reuze aardig mens hoor. Ze slooft zich1 dag en nacht voor me uit. Mijn vader en moeder zijn gelukkig met wat ze hebben. Van kleurentelevisie en andere luxe moeten ze niets hebben. Als er thuis een stoel stuk gaat, gaan ze bij wijze van spreken eerst kijken of er ergens nog een goede tweedehands is te vinden. Goed eten en hard werken, dat is voor hen alles. Met mijn sportactiviteiten houden ze zich ook niet bezig. Ze zijn nog nooit wezen kijken. Wel zegt moeder altijd tegen mij: Dries, pas op dat je niet valt. Maar ze voelen zich gelukkig en daar gaat het toch om. Voor mijn ouwelui fiets en schaats ik zondags niet. Ik ben hervormd opgevoed en nog altijd ga ik naar de kerk. Maar als ik er zit ben ik in gedachten aan het fietsen. De preek hoor ik niet. Als de dominee amen zegt en de dienst is afgelopen, denk ik bij mezelf: waar heeft die man het toch over gehad? Maarjk vind het helemaal geen ramp hoor dat ik op zondag niet fiets. Ik heb het graag voor mijn ouders over. Ze zorgen goed voor mij. Ik heb niks te klagen. Mijn vader heeft me een stukje grond gegeven en daarop heb ik een Woonwagen gezet waarin ik de nachten doorbreng. Als het nodig is help ik mijn vacler op de boerderij.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 33