onverstoorbare Keizer
van Kerkdorp
4
Toch blijft voetbal
zomersport
■ran
ram
F
4
I
3
door Dick Heuvelman
Afzichtelijk
Onbespeelbaar
7
„Kruisigt hem!”
Profiteren
32
S
9 9
■i
99
De laatste dagen word ik belaagd door
journalisten. Ze willen allemaal een mooi
verhaal van mij. Dat schijnt er bij de kranten
goed in te gaan. De mensen lezen ook graag
gekke dingen. Twintig procent van de lezers is
écht geïnteresseerd in sport, maar de rest wil
alleen maar gekkigheid. En de journalisten
denken dat ik daar goed voor ben. Ik help ze
daarbij nog een beetje, want vaak zeg ik tegen
die lui: fantaseer er maar wat bij. Hoe gekker,
hoe mooier ze het vinden. Het kan me niets
schelen. Ze mogen alles over me schrijven. Ik
zal er nooit wat van zeggen. Ik lees het niet
eens.
I. i
I i
Dries van Wijhe
f
r,
'oordi-
'iverse
iktie
Ik doe niets op commando
1.
ot
1
STOPPER
KKSMMER
t
Wij heetten toen nog adspirant („aspi
rant” zonder d vond ik indertijd nog
een foute schrijfwijze, herinner ik me),
tegenwoordig spreekt men van junio
ren B, terwijl „onze” junioren van
toen nu junioren A heten. Duidelijk
voorbeeld van taalverarming, het zal
niet lang meer duren of de jongsten
heten senioren C, de middelsten in
leeftijd senioren B, en de volwassenen
senioren A. De volgende stap zal dan
zijn dat er alleen nog maar Voetbal
lers C, B en A. worden onderscheiden,
en ten slotte zal er alleen nog sprake
zijn van Aaiers, Bejers en Ceërs. Want
als er één ding niet stilstaat in de
wereld, dan is het wel de vooruitgang.
Hoeveel honderden wedstrijden zal
ik vanaf mijn twaalfde jaar niet ge
voetbald hebben? Toch is er één wed
strijd, van maar twee maal een half
uur, die mij haarscherp is bijgebleven.
Van Wijhe stoort zich nergens
aan en gaat zijn eigen gangetje.
Het laat hem bijvoorbeeld koud
dat ze hem in het westen van het
land als een „raar boertje van
buut’n” beschouwen. Toch heb
ben de Randstedelingen respect
voor hem, maar eigenlijk alleen
in zijn hoedanigheid als sport
man. Dries weet dat drommels
goed, maar heeft maling aan wat
de mensen, ook in zijn directe
omgeving, over hem denken.
Het duurde nogal een tijdje voor
dat de zoekgeraakte Dries van
Wijhe te bestemder plekke ver
scheen, onder luid gejuich van
zijn bewonderaars.
rende soutane meeholde langs de zij
lijn en omdat die RK-jongens na af
loop hun voetbalbroekje aanhielden of
speciaal een zwembroekje aantrokken
als zij onder de douche gingen.
Een baan heeft Dries niet. Als
hij werkt doet hij dat als hulpje
op de ouderlijke boerderij. Maar
Van Wijhe heeft ook niet veel
club, andere shirts hebben aangetrok
ken. Tegenwoordig is het zo geregeld
dat de thuisclub, om de supporters op
de tribune niet te ontrieven, in het
eigen tenue mag spelen en de bezoe
kende club in geval van mogelijke ver
warring voor reserveshirts moet zor
gen, maar vroeger was de thuisclub de
pineut, en dikwijls werd de overeen
komst in tenue dan opgelost door de
spelers van de thuisclub een soort
slabbetjes om te doen: een voorpand
en een achterpand die je met lintjes op
je heup vastknoopte en die altijd los
fladderden. Ik had een intense hekel
aan die dingen, ze hadden iets kinder
achtigs, het waren lapmiddelen.
Maar nu de wedstrijd zelf. We won
nen met korfbalcijfers, zoals je die
alleen in de allerjongste lichtingen
aantreft, waar uitslagen als 24-0 en 36-
1 geen uitzondering zijn. Of het in
mijn tijd althans niet waren. De juiste
uitslag van deze Blauw-Wit-Aalsmeer-
ontmoeting weet ik echt niet meer, het
zal zoiets als 16-0 geweest zijn, maar
geld nodig. „Met 25 gulden per
week kan ik rondkomen”, liet hij
onlangs weten. In een Ami van
125 gulden trekt hij door het land.
En het liep zo soepel in ons elftal,
omdat het veld onbespeelbaar was.
Niet voor ons dus, maar wel voor Aals
meer. Het was bitter koud, het vroor,
het veld was niet alleen keihard, maar
ook bevroren, het was compleet gek
kenwerk om zo’n wedstrijd door te
laten gaan, waarbij geen hogere belan-
Van het ene parcours naar het
andere, van ijsstadion naar ijssta
dion en de laatste tijd van ijsbaan
naar ijsbaan.
Ik heb daarna nooit meer zo lekker
gevoetbald, maar ik heb er nooit de
conclusie uit getrokken dat voetbal bij
uitstek een wintersport is, waarbij het
niet hard genoeg kan vriezen. Integen
deel. Voetbal, dat zo afhankelijk is
van het publiek, is op zijn vroegst een
lentesport, en op zijn laatst een herfst-
sport, maar voor het overige veel meer
een zomersport dan een wintersport.
Niet alleen het Zuidamerikaanse voet
bal heeft in de loop der tientallen
jaren bewezen dat er onder zomerse
omstandigheden uitstekend gevoet
bald kan worden, ook het Nederlandse
voetbal heeft, eerst op 7 juli 1974 in de
finale tegen West-Duitsland en daarna
op 25 juni 1978 in de finale tegen
Argentinië, aangetoond dat wij, win-
tervoetballers, heel aardig uit de voe
ten kunnen onder zomerse omstandig
heden.
Goed voetbal kan het beste worden
geproduceerd op een sappig veld (veel
spelers prefereren een enigszins voch
tig veld, waarop de bal een beetje
doorglissert, Piet Keizer was daar een
voorbeeld van), in een plezierige tem
peratuur (niet te heet natuurlijk, en
niet zo loom-makend als in de stoofpot
van het Rode Ster-stadion in Belgrado
op de dag dat Ajax daar tegen Juven
tus zijn derde Europa Cup veroverde),
met mensen op de tribunes die daar
zonder jas, met open kraag en een
blikje fris kunnen zitten, en zich niet
in kanariegele plastic jassen tegen de
regen hoeven te verschuilen.
Wat mij betreft wordt er in Neder
land een, winterstop van 1 december
tot 1 maart doorgevoerd, en wordt er
in de zomer gewoon doorgevoetbald.
Hij wordt zo langzamerhand
een legende: Dries van Wijhe, die,
zoals het een goed Nederlander
betaamt, zowel op de fiets als op
de schaats uitstekend uit de voe
ten kan. De boerenzoon uit het
Gelderse Oosterwolde is een uit
zonderlijk sportman. Niet alleen
vanwege zijn opzienbarende pres
taties, maar zeker ook in zijn
doen en laten. Ongecompliceerd
en recht voor z’n raap. Soms ook
een tikkeltje onbeholpen, zoals
vorige week in Bovensmilde weer
eens bleek.
Daar vertraagde Dries de prijs
uitreiking omdat hij het gebouw
waarin hij de eerste prijs in ont
vangst mocht nemen, niet kon
vinden. En dat terwijl de secreta
ris van de plaatselijke ijsclub
hem voorging in de tocht van de
ijsbaan naar de gereformeerde
kerk, waar de prijzen werden ver
deeld. Om onverklaarbare rede
nen sloeg Dries echter linksaf
waar de secretaris rechtsaf ging.
Glorie en vernedering liggen erg dicht bij elkaar
in de sport. Dat heb ik gemerkt na mijn
kampioenschap, toen ik voor die sexclub ging
rijden. Eerst was het hele dorp uitgelopen om mij
te huldigen. Veertien dagen later, nadat bekend
I-
jn
Luttele minuten later wachtte
hij onder het genot van een siga
retje („De longen zijn nu toch
uitgerekt”) en een beerenburger
zijn beurt af om uit handen van
de voorzitter de hoofdprijs in ont
vangst te nemen.
Vorig jaar hebben ze mij uit de ww gegooid. Die
lui hadden gelezen in de krant dat ik had gezegd
dat de staat mij sponsorde via de ww. Dat pikten
ze niet. Deze week heb ik ze van de ww weer op
bezoek gehad. Met een tas krantenknipsels bij
zich. Daarin stonden allerlei verdiensten vermeld.
Ik heb gezegd dat ik de ww helemaal niet meer
nodig heb nu ik zoveel geld heb gewonnen. Ik red
me wel. Voorlopig kah ik twee jaar vooruit. Straks
ga ik ook startgelden vragen in de wielercriteria.
Ik wil nu profiteren van deze succesvolle ritten.
En dat lukt me ook. Daar ben ik niet bang voor.
Organisatoren van wielerwedstrijden zullen
over de brug moeten komen. Net als na-mijn
Nederlands kampioenschap. Daaraan heb ik ook
flink wat verdiend. Er zijn trouwens ook
organisatoren die mij geld bieden onder
voorwaarde dat ik allerlei gekke dingen doe. Maar
daar pas ik voor. Ik doe niets op commando. Dat
kan ook niet, het moet allemaal spontaan gaan. Ik
kan niet gemaakt leuk doen.
Momenteel word ik overstelpt met
reclameaanbiedingen. Ik zeg echter overal nee
tegen. Ik heb nu een goede sponsor, Barry Adema.
Dat is iemand die me uitstekend heeft behandeld
en nooit in de steek heeft gelaten. Als ik hem aan
de kant zet, kan ik vrachten geld verdienen. Maar
zo ben ik niet. Ik ben echt wel gek op geld, maar
als ik eenmaal ja tegen iemand heb gezegd is het
ja. Voor deze man hoef ik de publiciteit ook niet
op te zoeken. Hij laat me helemaal vrij.
Aan verplichtingen heb ik een hekel. Toen ik
kampioen werd, ben ik ook gevraagd door
bondscoach Middelink voor de selectie van het
wereldkampioenschap. Maar dan moest ik gericht
trainen en dat is niets voor mij. Drie keer per
week naar Papendal. Mij niet gezien, die
trainingskampen. Middelink maar in zijn grote
auto op de claxon drukken en ik fietsen. Op die
manier hoeft het voor mij niet. Dan heb ik er geen
aardigheid meer in. Sport is voor mij alleen maar
plezier: Als dat niet meer zo is, stop ik er
onmiddellijk mee. ik voel me ook helemaal geen
topsporter. Als schaatser train ik ook zoals ik zelf
wat me nog zeer helder voor de geest
staat is, dat ik „van geen ophouden
wilde toeten”. Als alles zo soepel
loopt, als alles lukt, als je het ene
doelpunt na het andere erin loopt, dan
raak je niet verzadigd, maar je wordt
steeds hebberiger: „Noch ein Tor, noch
ein Tor!!” oftewel „Tien, tien, tien!!”
Dat zijn dan weliswaar de ophitsende
kreten van het publiek, maar als spe
ler krijg je ook zo’n himmelhochjauch-
zend gevoel in je benen. Je denkt
voortdurend: „Hebben we nog tijd, mo
gen we nog even doorgaan, het is toch
alsjeblieft nog niet afgelopen, hè”
Ook waren wij altijd verguld als we
een „buitenlandse" club op bezoek
kregen, wat dan meestal neerkwam op
Aalsmeer en Uithoorn. Tegenstanders
uit den vreemde! Wij hadden het idee
dat zij woester en ongepolijster voet
balden dan wij, dat ze langer en schon-
kiger waren, en vooral dat het zaak
was van ze te winnen. Het had iets heel
vernederends om je als stadsmensen te
laten verslaan door een handjevol bij
eengeraapte dorpelingen, die niet, zo
als wij, over drie trainers beschikten.
Welk adspirantenelftal van het Am
sterdamse Blauw-Wit het was herin
ner ik me echt niet meer, maar ik weet
nog heel goed dat de tegenstander
Aalsmeer was. Er waren een paar
clubs die ons iets meer aanspraken
dan de gemiddelde Amsterdamse te
genstanders zoals DEF BDK (Bok De
Korver), Oranje-Zwart, De Germaan
en dergelijke. Dat waren de elftallen
van de gerenommeerde eersteklassers,
dus Ajax, DWS en De Volewijckers, en
de RK-elftallen (RKWA, RKAVIC en
dergelijke), omdat die altijd een pater
^als elftalleider hadden die met wappe-
1973 Nederlands kampioen werd, was natuurlijk
een enorme stunt. Ik kwam goed naar boven en
toen ik na 100 kilometer in de kopploeg zat, dacht
ik: even doorzetten en dan word je vierde. Dat zou
erg mooi zijn. Meer was volgens mij niet mogelijk
omdat ik altijd maar criteria van 80 kilometer
rijd. Op karakter ben ik toen doorgegaan. Ik
kwam zelfs op een gegeven moment alleen
vooruit. Knetemann, Van den Bunder en Fedor
den Hertog, met wie ik in de kopgroep zat, hadden
nooit gedacht dat ik weg zou blijven. Maar ze
lieten het aan elkaar over om mij terug te pakken.
En toen nam ik de remkabel in mijn bek en ging
keihard door. Ik zat wel goed kapot. Mijn benen
waren tweemaal zo dik, maar als ik eenmaal goed
op gang ben, kan ik ook doorgaan.
Dat heb ik met schaatsen ook. Ik herstel erg
snel. Ik ben eens getest op zo’n fiets-ergometer,
samen met een groep marathonschaatsers.
Niemand bleek zo snel van een inspanning te
herstellen als ik. Reuze interessant was dat.
Daarom kan ik ook wel acht, negen keer achter
elkaar demarreren. Dat is mijn grote kracht.
Ik ben anders blij dat het is gaan dooien. Ik
merkte gewoon dat ik hebzuchtig werd. Er waren
wel eens wedstrijden waarin ik me had
voorgenomen het rustig aan te doen, maar dat
lukte me nooit. Als ik eenmaal de schaatsen onder
heb, ben ik helemaal gek. Dan ben ik écht De
Dolle. Mijn opa zei altijd: bezit van de zaak, is het
eind van vermaak. Nou, dat is ook zo. Je wilt
steeds meer. Met een tweede plaats begin ik al té
mopperen. En dat is eigenlijk tegen mijn manier
van sport bedrijven in. Winnen is helemaal niet
belangrijk voor mij. Na die 200 km op het
Veluwemeer feliciteerde een man mij die
ongeveer 60e was geworden. Maar hij was
gelukkiger dan ik, omdat hij voor het eerst zo’n
wedstrijd had voltooid.
Ik heb meer voldoening van een zeventiende
plaats in een cyclocross dan aan een eerste in een
schaatsmarathon. Dat crossen vind ik het mooiste
dat er is, ondanks het feit dat ik er geen ster in
ben. Daarvoor mis ik het loopvermogen en de
behendigheid. Ik heb groot respect voor een
jongen als Snoeijink. Die werkt normaal en wint
elk jaar zo’n dertig koersen op de weg en ook nog
vele malen in het veld.
gen zoals toto-uitslagen en „afwerking
van de competitie” gemoeid waren. Te
meer omdat we in die dagen het insti
tuut van de maillot nog niet kenden,
en het ook nog buitengewoon onspor
tief en onzedelijk vonden onder je
voetbalbroekje je onderbroek aan te
houden, of er een zwembroek onder
aan te trekken. De Tocht over de Bere
zina kan niet gruwelijker zijn ge
weest, maar wij hadden er desondanks
geen last van. Wij hielden ons warm
met nauwkeurige short-passing, en
hoefden de bal maar een metertje opzij
te tikken om de aanstormende Aals
meerders als misleide stieren nog tien
meter te laten doorschieten, zodat we
zelf in wandeltempo met de bal aan de
voeten het halve veld konden door
kruisen.
wil. Lekker tussen het publiek en af en toe een
praatje maken met een bekende. Lekker gezellig.
Ik heb eens in zo’n groep meegetraind. Dat was
stomvervelend, op commando hard en zacht
rijden.
Vorig jaar heb ik een half seizoen bij de profs
gefietst. Dat was een afknapper. Profwielrennen
heeft niets met sport te maken. Dat is complete
handel. Ik ben blij dat ik het heb meegemaakt,
maar ik word voor geen geld weer prof. Welke
aanbieding er ook komt. Al zou ik er bij wijze van
spreken tien tot twintig jaar van kunnen leven, ik
begin er niet weer aan. Ik wilde het gewoon een
keertje beleven. Meer wil ik er niet van zeggen
want daarvoor is de wielersport me te lief.
Als 15-jarige ben ik met fietsen begonnen. Ik
weet nog goed dat ik met een tweedehands fietsje
thuiskwam. Mijn vader moest er niets van
hebben. Hij wilde dat ding gelijk met een bijl
vernielen. Later zijn ze er thuis mee leren leven
dat ik fietste en werd er zelfs niets gezegd toen
mijn zusje aan wielrennen ging doen. Dat ik in
was geworden dat ik een sex-sponsor had, hoorde
je ze in het dorp roepen: Kruisigt hem, kruisigt
hem. Heel Oosterwolde was in rep en roer. Dat
kón niet, voor zo’n hoerentent rijden. Je was gelijk
niet meer in tel. Voor mijn moeder heb ik die
sponsor toen weer aan de kant gezet. Dat mens
wist niet eens wat een sexclub was. Ik heb haar
eerst nog voorgehouden dat het om een shag-club
ging, maar de mensen in het dorp hebben het haar
precies uitgelegd.
Ik ben een echte levensgenieter. Negen jaar lang
heb ik bij Staatsbosbeheer gewerkt. Vaak bleef ik
zomaar een dag of nog langer weg. Dat ging op
den duur niet meer, natuurlijk. Toen hebben ze
gezegd: je neemt ontslag of je krijgt ontslag. Ik
heb de eer maar aan mezelf gehouden. In die tijd
ben ik met mijn vriend Willem van Boven met een
oude auto naar Spanje gegaan. De bedoeling was
dat we die kar daar zouden verkopen en op de
fiets terug zouden gaan. Dat hebben we
geweten.Het is een tocht geworden om nooit te
vergeten. Het begon al bij de grens. Die kerel van
de douane vroeg ons of we wat hadden aan te
geven. Nee, snauwde Willem hem toe. Die man
had dat verstaan en zei in gebroken Hollands dat
we de wagen even aan de kant moesten zetten. Ze
hebben ons alles uit laten pakken en de auto van
binnen en buiten onderzocht.
Met veel moeite konden we die brik vervolgens
slijten in Spanje. Die Spanjolen vertrouwden ons
niet, maar uiteindelijk lukte het ons dat ding voor
100 peseta’s, zo’n vijf gulden, te verkopen. Vrijwel
zonder geld gingen we toen op huis aan. Dat werd
een verschrikking. Honger en ellende hebben we
geleden. We konden haast nergens naar binnen
om wat te eten. Het was allemaal snot en smeer
van het fietsen. We konden alleen in
chauffeurscaf és terecht. Elke morgen zo vroeg
mogelijk opstaan en dan maar weer op de grote
plaat rammen, richting Nederland. We hebben er
een week over gedaan, 1500 km afzien.
Ze zeggen wel dat ik van dag tot dag leef, maar
in een stil ogenblik denk ik ook wel eens aan de
toekomst. Dan stel ik me voor dat mijn vader en
moeder er niet meer zijn. Ik zou hier niet alleen
willen wonen. Maar misschien ben ik dan al een
vrouw tegen het lijf gelopen. Dan zal ik gewoon
moeten werken. Niet dat ik daar bang voor ben
hoor, dan zal ik ook karakter tonen. Ik heb twee
handen aan m’n lijf en daar kan ik heel wat mee
doen. Nu kan ik doen en laten wat ik wil en dat
bevalt me uitstekend. Maar ik kijk toch wel zover
vooruit dat als ik morgen een baantje bij de
gemeente kan krijgen’ ik dat onmiddellijk zou
accepteren. Dan maar wat minder fietsen en
schaatsen.
felijk. Op de persconferentie in
de Zwolse strip-teasetent meld
den zich tientallen „hijgende”
sportjournalisten en de club
kreeg landelijke bekendheid.
Lang profiteerde deze geld
schieter niet van De Dolle, die al
spoedig zijn overeenkomst met de
sexclub ongedaan maakte. „Ik
wil mijn moeder geen verdriet
doen”, zo lichtte hij zijn besluit
destijds toe.
In 1974 verscheen Dries voor
het eerst als marathonschaatser
op de ijspistes. Ondanks zijn ge
brekkige techniek won hij al me
teen een aantal wedstrijden over
honderd ronden. Nu een langduri
ge vorstperiode voor een stevige
korst natuurijs op kanalen en me
ren zorgde, baarde hij opzien door
de ene na de andere tocht te win
nen, ongeacht de lengte van het
traject.
De organisatoren wrijven zich
in de handen als Dries aan het
vertrek verschijnt. Want dat bete
kent spektakel.
Zijn lijst met successen zou on
getwijfeld veel langer zijn ge
weest als Van Wijhe ook zondags
actief was. Maar dan respecteert
hij de Dag des Heeren, geheel in
stijl met zijn hervormde opvoe
ding. Dries’ ouders zijn daar erg
blij mee. Niet met de bezigheden
van hun beresterke zoon in de
sport. „Sport is iets voor ijdele
mensen”, stellen pa en moe Van
Wijhe onomstotelijk vast.
Maar wat je ook van Dries kunt
zeggen, ijdel is de 32-jarige vrijge
zel zeker niet. Wel uniek, zoals
bijgaande monoloog van Dries
duidelijk maakt.
Die wedstrijd die ik mij nog zo goed
herinner was dus een thuiswedstrijd
tegen Aalsmeer, dat zich van ons club-
tenue (shirt met horizontale blauwe en
witte strepen en een wit broekje) on
derscheidde door een vertikaal ge
streept blauw-wit shirt en een zwart
broekje. Wij vonden dat een afzichte
lijke combinatie, zwart met blauw-wit,
het druiste tegen al onze esthetische
gevoelens in.
Dat hun blauw-witte strepen een
kwart slag gedraaid zaten vonden we
minder erg dan dat zwarte broekje.
Wat ik me van die wedstrijd absoluut
niet meer herinner is, of wij, als thuis-
Toen de auto eens dienst wei
gerde, schafte hij zich bij een slo
per een afgedankte motor van het
gelijknamige merk aan en distil
leerde daaruit eigenhandig een
nieuwe, uitstekend functioneren
de krachtbron voor zijn tweede
hands karretje.
En zo wekte Dries in de loop der
jaren al heel wat verbazing. Eerst
in het noorden en oosten van het
land, waar hij al snel een drietal
bijnamen verwierf. „De Dolle”,
omdat hij als een gek tekeer
pleegde te gaan in de koers; „Boe
merang”, omdat hij na zijn meest
drieste demarrages weer werd
opgeslokt door het peloton, gelijk
het sikkelvormige voorwerp van
de Australische inboorlingen dat,
na weggeworpen te zijn, weer bij
de weiiper terugkomt zonder het
doel te hebben bereikt. Zijn derde
bijnaam is „Keizer van Kerk
dorp”, het gehucht waar hij huist
in een woonwagen naast de ou
derlijke boerderij.
Landelijke bekendheid ver
wierf Dries in 1973, toen hij als
volslagen outsider op het slopen
de Cauberg-circuit Nederlands
kampioen wielrennen bij de ama
teurs werd. Stuntwerk zoals al
leen hij dat kan leveren. De titel
had geen enkele invloed op zijn
carrière. Hij ging gewoon op de
oude voet verder, zonder ook
maar enige vorm van pretenties
te hebben gekregen. De commer
cie rukt wel aan hem, net zoals
dat nu trouwens het geval is. Een
sexclubhouder in Zwolle zag in
Van Wijhe een schitterende en
doeltreffende reclamezuil. In eer
ste instantie slaagde hij voortref-
a
In die drie wintermaanden kan de be
hoefte van het publiek aan vorstvrij
voetbal dan eventueel worden bevre
digd via zaalvoetbal. Het mini-voetbal
van de NCRV in de Ahoyhal trekt nu
al elke keer meer bezoekers dan veel
eredivisieclubs en de meeste eerste
divisieclubs naar hun station weten te
lokken, dus waar wachten we nog op?
(op mooi weer dus).
Maar ik heb er geen enkel belang bij om in de
publiciteit te komen. Wat heb ik er nou aan om bij
jullie in het dagblad te staan? Daar word ik toch
niets wijzer van? Als ze me bellen, weiger ik alle
interviews, maar als ze me op de man af vragen,
zeg ik nooit nee. Dat telefoneren is ook een heel
gedoe. Thuis hebben we geen telefoon en dan
bellen ze de buurvrouw. Dat mens wordt er
stapelgek van.
De AVRO-televisie wilde een hele dag opnamen
bij me thuis maken. Wat ik zoal doe. Dat heb ik
geweigerd. Ook al omdat mijn moeder dat persé
niet wilde hebben. Geen tv hier in huis!”, zei ze
tegen mij. Ze moet niets van zulke dingen hebben.
M’n moeder weet totaal niets van sport af. Ik zal
het nog sterker vertellen: ze weet niet eens wat er
in de hele wereld te koop is. Ze komt het dorp niet
uit. Mijn vader gaat weleens naar de veemarkt in
de buurt, maar mijn moeder is niet uit
Oosterwolde weg te slaan. Maar het is een reuze
aardig mens hoor. Ze slooft zich1 dag en nacht voor
me uit.
Mijn vader en moeder zijn gelukkig met wat ze
hebben. Van kleurentelevisie en andere luxe
moeten ze niets hebben. Als er thuis een stoel stuk
gaat, gaan ze bij wijze van spreken eerst kijken of
er ergens nog een goede tweedehands is te vinden.
Goed eten en hard werken, dat is voor hen alles.
Met mijn sportactiviteiten houden ze zich ook niet
bezig. Ze zijn nog nooit wezen kijken. Wel zegt
moeder altijd tegen mij: Dries, pas op dat je niet
valt. Maar ze voelen zich gelukkig en daar gaat het
toch om.
Voor mijn ouwelui fiets en schaats ik zondags
niet. Ik ben hervormd opgevoed en nog altijd ga ik
naar de kerk. Maar als ik er zit ben ik in gedachten
aan het fietsen. De preek hoor ik niet. Als de
dominee amen zegt en de dienst is afgelopen, denk
ik bij mezelf: waar heeft die man het toch over
gehad? Maarjk vind het helemaal geen ramp hoor
dat ik op zondag niet fiets. Ik heb het graag voor
mijn ouders over. Ze zorgen goed voor mij. Ik heb
niks te klagen. Mijn vader heeft me een stukje
grond gegeven en daarop heb ik een Woonwagen
gezet waarin ik de nachten doorbreng. Als het
nodig is help ik mijn vacler op de boerderij.