r e PROBLEMEN VAN 1973-1974 LEERZAAM VOOR NU V. Onze voorraden zijn voorlopig groot genoeg WkKOI door Kees Cornelisse Doorzichtig maken I Maatregelen DO Zorgelijk Grote voorraden /O EEG-problemen Voorraadvorming 11 f - e- er- !k- 10, 1 als le- «w De oliecrisis van 1973-1974 is zeer leerzaam geweest voor de iroblematiek waarin we nu verkeren. Sedertdien is er organisatorisch wel het een en ander op touw gezet waardoor we beter zijn voorbereid op gebeurtenissen, zoals die in Iran, waardoor onze olievoorziening gevaar kan lopen. Dit wil niet zeggen dat in een crisissituatie geen last zal worden ondervonden. Zo blijkt uit een jesprek met mr. A. A. T. van Rhijn, plaatsvervangend directeur- (eneraal van de energievoorziening bij het ministerie van Economi sche Zaken. - Internationaal zowel als nationaal bestaan er nu afspraken, die het nogelijk maken sneller en beter te reageren dan ruim vijf jaar geleden. Het is nu dan ook mogelijk de ontwikkeling van dag tot dag te volgen. De eventuele moeilijkheden zijn dan ook niet op de zeer korte termijn (deze winter of dit voorjaar) te verwachten, maar in de komende winter. Van Rhijn houdt hierbij een slag om de arm ten aanzien van de omvang der tekorten, omdat nog niet bekend is i hoeveel olie Iran zal gaan uitvoeren als het land althans opnieuw op de markt komt. ïlL PERU i Beter op oliecrisis voorbereid ie- ire jn en te Mr A A T van Rhijn /er in. /of ge de Het is volstrekt onzeker of het nieuwe bewind in Iran, als het al in deze vorm in het zadel kan blijven, de olie-export ooit weer op het oude peil zal terugbrengen. Waarschijnlijker lijkt een opvoering van de uitvoer tot een niveau dat het Iran nog juist mogelijk maakt economisch op de been te blijven, zonder de pretentieuze geldverslindende modernisering en bewapening die de sjah ten slotte zijn pauwentroon kostten. Met de revolutie in Iran en de prijsverhoging die in december de OPEC reeds afkondigde (14,5 procent), is de westerse wereld weer eens met de neus op de feiten gedrukt. Wij zijn voor het draaiende houden van onze economie, van onze maatschappij, volkomen afhankelijk van beslissingen die niet hier, in Den Haag, Brussel, Londen of zelfs Washington worden genomen, maar in het Midden-Oosten, in Arabische hoofdsteden. Het is een waarheid die misschien nog niet bij iedereen ten diepste is doorgedrongen, maar de meesten onder ons weten toch wel dat het zwarte goud tegenwoordig niet meer uit „onze mijnen' komt, ook niet uit de oliebronnen van de Bataafse Petroleum Maatschappij, maar uit het Arabische zand Zes jaar geleden wisten we nog niets. In oktober 1973 werd Nederland, net als de rest van de wereld, voor het eerst geconfronteerd met de macht van de OPEC, van de Arabische oliesjeiks. Op deze pagina wordt een analyse gegeven van de huidige situatie: wat hebben wij geleerd van de eerste oliecrisis in 1973, hoe goed zijn wij voorbereid op de tweede? Overigens, er is nog geen sprake van een cirsissituatie, de overheid heeft slechts een „klein stapje" gedaan ter bewaking van de oliestroom. Via een systeem waarbij automatisch vergunningen voor export wordt verleend, wordt zij nu snel geïnformeerd over olie- en/of produkten die uit ons land stromen. Van Rhijn: „De maatschappijen treffen dus onderlinge deals, zoals zij in 1973 en 1974 dat ook deden. De concerns, die ons land bevoorra den, zorgen er dus voor dat olie uit andere produktielanden naar Ne derland komt, opdat Nederland aan zijn gegarandeerde volume komt Kunnen er dan toch nog pro blemen ontstaan? November 1973 Snelweg Amsterdam- Utrecht Welke maatregelen worden in crisissituaties nationaal genomen? Van Rhijn: „Dat is een vrij inge wikkeld stelsel. Er is in de eerste plaats een crisis-managementgroep van vier man. die full-time sedert lang hiermee aan de gang is, onder verantwoordelijkheid van economi sche zaken. Het gaat hierbij om r*. Wat is vervolgens gebeurd? Van Rhijn: „Amerika riep begin 1974 een conferentie in Washington bijeen met de belangrijkste OESO- landen om een voorstel tot oprich ting van het Internationaal Energie Agentschap te bespreken. Dat IEA is toen ook tot stand gekomen, het moest zich bezighouden met: het zoeken van oplossingen voor de olievoorziening op langere termijn; het maken van een verdeelschema voor tekortsituaties; opzetten van samenwerking tussen producenten en consumentenlanden”. de oliemaatschappijen in 1973 1974 duidelijk geprofiteerd". „Op een aantal belangrijke pun ten is het IEA toen snel van de grond gekomen, mede door het in Parijs stichten van een centraal bu reau. Maar het opzetten van een brede samenwerking tussen produ centen en importeurs stuitte op te veel problemen. De bereidheid tot overleg was niet zo groot, in dit verband moet worden vermeld dat ook de zgn. Noord-Zuiddialoog, waarvoor het IEA mede een aanzet gaf. mislukte „Wat wel lukte was het opstellen van een verdeelschema. Daarbij zat het crisisgebeuren van '73 en 74 nog duidelijk in het geheugen. Be sloten werd dat de beste manier van verdeling die op consumptiebasis was, hoewel de VS met een grote eigen produktie daar moeilijkheden meë hadden. In het kader van dit systeem werd de verplichting vast gelegd tot voorraadvorming, die in EEG-verband al bestond en waar voor de OESO een aanbeveling aan zijn leden had gedaan. De EEG schreef 90 dagen voorraad voor, maar op consumptiebasis (natio naal verbruik dus), terwijl het IEA 90 dagen op importbasis (eigen pro duktie) voorschreef”. „Voor ons land dekken beide voorschriften elkaar wel. Het komt er nu op neer dat als er een tekort wordt geconstateerd van zeven pro cent, vergeleken met de meest re cente basisperiode, het schema dan in werking treedt. Het IEA-bureau kan de regeling starten, het bestuur kan die beslissing met meerderheid van stemmen terugdraaien binnen Maar concreter is zie ook Iran de zorgelijke situatie die ontstaat als de olie die er wel is niet beschik baar komt. Bijvoorbeeld door de wens van de olieproducerende lan den hun economie niet dol te draai en, een standpunt dat van hun kant uiteraard begrijpelijk is. Maar lan den als Nederland, die sterk afhan kelijk zijn van import, zien zich daardoor geconfronteerd met de mogelijkheid dat zij voorzieningste- korten zouden kunnen krijgen. Houdt dat in dat bij gebleken urgentie toch een organisatie in werking kan treden? Van Rhijn: „Dat kon in 1973 snel, dankzij veel goede wil, het zou nu nog sneller kunnen. Het verschil is dat er toen te weinig basisgegevens waren om te kunnen handelen, maar dat materiaal zal het CBS gaan verschaffen. We zijn nu in staat als het nodig is prioriteiten te stellen voor het doorgaan met leve ren. Volksgezondheids- en veilig- heidsdoeleinden staan hoog op de lijst, uiteraard ook de industriële activiteiten, zoals de chemische industrie (denk maar eens aan het tekort aan vuilniszakken dat vijf jaar geleden ontstond door gebrek aan nafta). „Dat kan dan inhouden dat er gekort zal worden op olielevering voor particulier vervoer. Daartoe zal overgegaan worden als er een langere periode van minder aan voer aan de gang is. Maar met de voorraad van 90 dagen kan nog zeer veel worden gedaan. Pas als de voorraad op het peil van 45 dagen is aangeland moet er een discussie komen welke aanvullende maatre gelen er nodig zijn. Werkelijke dis tributie moet ook geloofwaardig worden. Er is wel een nieuw sys teem voor in opbouw, waarbij ge bruik wordt gemaakt van automati- seringsmogelijkheden”. W .fP’' acht dagen. Het heeft wel moeite gekost die bevoegdheid aan het IEA te geven, Nederland met name heeft daarvoor hard moeten vechten". Heeft het verdeelschema al gewerkt Van Rhijn: „Tot dusver niet, in de eerste fase van het Iran-conflict (no vember 1978) waren we er dichtbij. Toen bleek dat rekening kon wor den gehouden met de meerderheid van landen als Saoedie-Arabië en Koeweit de produktie iets op te voe ren. Het gaat er maar om hoeveel tekort je zonder moeilijkheden kan verwerken, gezien tegen een cón- sumptiestijging. zoals die er in een winter als deze wel is". Voor Nederland is dit wel belang rijk, want een kwart van onze olie- import kwam tot dusver uit Iran. Problemen kunnen dan voortvloei en uit de verschillende kwaliteiten ruwe olie. Saoedi-Arabië bijvoor' beeld levert hoogzwavelige olie, zo dat de raffinaderijen dus extra ont- zwavelingsmaatregelen moeten treffen om aan de milieu-eisen te voldoen" We zouden wellicht al in de proble men zijn gekomen als andere pro duktielanden niet tot dusver voor opvang zorgden. Maar onze voorra den zijn nog groot genoeg; er is aanzienlijk meer aanwezig dan de 90 voorgeschreven dagen.Wat het verdeelschema van de IEA betreft, dat zit zo in elkaar dat minimaal 7 en nooit meer dan 10 procent op het verbruik wordt „gekort", afhan gend van de omvang van het tekort. Het verschil tussen de aanvoer en het gekorte verbruik mag worden gedekt door intering op de verplich te 90-dagenvoor-raad". „Op die manier hoeven we dus niet te vrezen voor ernstige versto ringen van de economie op korte termijn. Het komt er dus op neer dat als een bepaald uitvoerland uit valt, zoals nu Iran, de oliestroom over andere landen wordt herver deeld. De IEA-staf wordt voor dit werk bijgestaan door een advies raad, waarin ook de grote oliecon cerns zijn vertegenwoordigd. Daar door komt bij de IEA direct de informatie over voorzieningssitua- tie en het transport binnen, want de maatschappijen regelen zelf de her verdeling". Een apart vraagstuk bestaat trou wens nog doordat Frankrijk geen lid is van de IEA, politieke redenen spelen daarbij een rol. Frankrijk vaart een eigen koers, gekenmerkt door een sterke band tussen oliebe- leid en nationale politiek. Daar naast houdt dit beleid in het voorop stellen van de éigen staatsoliemaat- schappij. Zulke feiten hebben weer invloed op het EEG-beleid, dat niet verder is gekomen dan wat aanvul lende maatregelen. Een echt Euro pees energiebeleid is nog steeds niet van de grond gekomen. I ~’j- Een situatie zoals die in 1973 dreigde? Van Rhijn: „Inderdaad, toen en kele landen (Nederland, de VS, De nemarken en Portugal) een olie-em- fbargo van de OPEC-landen opge- legd kregen. Er was wel eens tovergedacht wat je dan moest doen, maar de realiteit was onvoldoende onder ogen gezien. Verder dan een aantekening in een bureaula waren We op het ministerie niet gekomen. Er bestonden wel algemene maatre gelen in het kader van de zgn. eco nomische verdedigingsvoorberei- ding en internationale regelingen haar aanleiding van de Suezcrisis”. Er bestond een verdeelschema voor Europese landen in het kader van de OESO (Organisatie voor Eu ropese Samenwerking en Ontwik keling). Maar het bleék toen niet •Hogelijk de overige landen in zo’n regeling mee te krijgen. Onder druk van de internationale politieke situ atie was men benauwd om het ver deelschema in werking te zetten. Landen die er gunstig af kwamen, hadden weinig behoefte hun goede positie op te geven ten behoeve van andere. Ook in EEG-verband viel niets te bereiken, weliswaar werd op een topconferentie in Kopenhagen een afspraak voor „solidariteit” ge maakt, maar er gebeurde niets. En daarna was de crisis al weer voorbij" „Die opzet is verder uitgewerkt en mede op aandrang van Nederland, West-Duitsland en Denemarken is een werkstuk gemaakt over het doorzichtig maken van het olie- marktgebeuren om te zien wat er omging op dat gebied. Inmiddels had ons land daarmee geen ongun stige ervaringen, want van het goed verdelen der beschikbare olie heeft Nederland door het optreden van Een centrale rol speelt bij dit alles de voorraadvorming, hoe is die nu precies geregeld? Van Rhijn: „Daarvoor is opgezet het ICO VA, het Interim Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardo- lieprodukten. Aan de voorbereiding van dit onderdeel is drie jaar ge werkt, ook daarbij kwam veel sta tistisch materiaal te pas. De basis is de Wet Voorraadvorming Aardolie- produkten, waarbij importeurs en raffinaderijen worden verplicht voorraden aan te houden. Een deel van die voorraden wordt door een centraal orgaan beheerd, omdat er behoefte bestaat aan specifieke noodvoorraden naast de werkvoor- raden die de maatschappijen altijd al hebben”. „Mede in verband met extra kos ten van opslag e.d. is besloten in stichtingsverband samen te werk en, waarbij de overheid ondersteu nend optreedt. De extra kosten wor den overigens in de toekomst door een speciale heffing bestreden. Alle voorraadplichtigen dragen een zo danig deel van hun voorraad aan het ICOVA over, dat dit orgaan 15 dagen voorraad in totaal gaat behe ren. Het gaat om een volume van 600.000 ton waarvan een derde bij de oliemaatschappijen in opslag blijft. Die opslagruimte wordt dan gehuurd”. „Op die manier zal gemakkelijk worden voldaan en dat blijkt ook nu al aan de eis voor een voor raad van 90 dagen mede als gevolg van onze grote verwerkingscapaci teit. De voorraden van het bedrijfs leven verminderen op deze manier niet en uiteindelijk komt zelfs een verbetering van de totale voorraad tot stand. Dat is zeker een nationaal belang. Het gaat dan ook om een permanente zaak, want het ICOVA is een voorschot op een definitief orgaan. Tijdelijk worden de kosten nu door een bepaalde afdracht van de maatschappijen gefinancierd, maar de omvang is nu nog be perkt". ambtenaren die de opzet nu hebben geregeld, een crisisorganisatie op papier hebben gezet en beschikken over de benodigde basisgegevens, met name dus over statistisch mate riaal”. „Ingeval van nood wordt, evenals in 1973, het Rijksbureau voor Aar- dolieprodukten opgericht, dit in sa menwerking met tal van andere mi nisteries en met de oliemaatschap pijen. De mensen die dit bureau gaan bemannen worden op dat mo ment rijksambtenaar. Daarmee vermijden we iedere schijn dat de maatregelen door de olieconcerns zouden worden voorbereid. Ook al hebben de maatschappijen techni sche in breng zij bepalen niet het beleid". „Wat de maatregelen betreft, sommige ervan bestaan nog altijd in de vorm van het maximumsnel- heidsgebod van 100 km en het ad vies de gordijnen te sluiten. Dan valt natuurlijk te denken aan ande re algemene maatregelen als auto loze zondagen, kortingen in leve ranties voor industrie, verwarming, vervoer. Daarbij komt dan een ont heffingenbeleid te pas in het kader waarvan beoordelingen moeten worden uitgevoerd. Deze organisa- tiegroep is nu twee jaar bezig en zal waarschijnlijk dit jaar geheel ge reed komen”. De gebeurtenissen van de laatste maanden in Iran, I culminerend in de vlucht van de vroeger zo naantastbaar geachte sjahinsjah Mohammed Reza Pahlevi en de uitroeping van de Islamitische g Republiek Iran, heeft in de westerse wereld de zorg over de energievoorziening weer doen toenemen Iran leverde een groot deel van de westerse aardolie- hmport: 10 procent van de wereldproduktie, 25 procent van de Nederlandse import, om maar enkele -cijfers ten noemen. Mochten er nog andere - proble men zijn, dan kan de IEA aanwij zingen geven om ervoor te zorgen dat een eventueel nadelig behan deld land toch aan zijn trekken komt. Wat Nederland betreft is er nog een aparte factor, omdat wij voor een deel in de Westduitse be hoefte voorzien. West-Duitsland heeft minder raffinagecapaciteit dan het produkten afneemt, wij voorzien voor een stuk in die pro dukten. Afgesproken is nu dat wij West-Duitsland moeten blijven le veren, als daaruit last ontstaat moe ten wij die dragen. Daarvoor krij gen we wel de nodige ruwe olie terug". In de huidige situatie heeft ook Nederland te maken met de feiten lat Saoedie-Arabië en, in mindere nate, andere olieproducerende lan den hun produktie hebben opge roerd en dat er grote voorraden zijn in de westerse landen. Of die positie kan worden behouden is ook afhan kelijk van het weer: hoe kouder de winter blijft hoe meer de extra voorraden worden aangesproken. Ingeteerde voorraden moeten straks weer op peil worden ge bracht. De vraag of er bij het begin van de volgende winter weer van een sterke voorraadpositie kan worden gesproken is nog niet te beantwoorden. Ook afgezien van de Iraanse situ atie moeten we ons wel realiseren dat er toch problemen zijn voor Nederland, aldus Van Rhijn. We moeten naar een situatie toe dat we Onze sterke olie-afhankelijkheid kunnen verminderen. De oliepro- duktie komt nu uit een verhou dingsgewijs te klein gebied, de OPEC-landen hebben een monopo lie en daarom blijft de voorziening kwetsbaar. Op wereldniveau zijn de olievoorraden zeer groot. Het pro bleem dat de zgn. fysieke reserves uitgeput raken, speelt pas na het jaar 2000. Er is in de EEG. ten onrechte, in het verleden te weinig aandacht op de olie gericht. Des temeer nadruk werd gelegd op de kernenergie, als bron van de toekomst. Maar de doorbraak van de olie vertraagde juist de vooruitzichten voor kerne nergie, waarna vervolgens de huidi ge problemen uit de overheersende rol van de olie voortvloeiden. Het gebrek aan overtuiging met betrek king tot de politieke noodzaak en de kortzichtige wens om een eigen na tionaal beleid te voeren, zoals in Frankrijk en Engeland, werken vertragend. De EEG zou als eenheid binnen de IEA een belangrijke rol kunnen spelen als de leden een gelijkgericht gemeenschappelijk beleid voeren. Er zijn wel initiatieven op het ge bied van energiebesparing, kolen vergassing, onderzoek van nieuwe energiebronnen en opslagmogelijk heden voor kernafval. Maar dat zijn bescheiden projecten tot dusver, terwijl besef van onderlinge solida riteit en noodzaak tot ingrijpen bij crisissituaties tot een versterkt be leid zouden moeten leiden. -WERELDPRODUKTIE VAN RUWE AARDOLIE ^~)-L, SOVJETUNIE NOORWEGEN. IRAN VERENIGDE STATEN MEXICO INESIE SYRIË BAHREIN TURKIJE SAOEDÏ ■y ARABIE WERELDPRODUKTIE: 3.056 miljoen ton 4.1 JOEGOSLAVIË 2.2 HONGARIJE 2 ALBANIË AUSTRALIË *5 BRAZILIEZ^^; -s ^^-7 ^SCOIOMBIA26 8 ÈCÜAD0RL^95 J 1 ARGENTINIË/^ - LIBIË NIGERIA^J’' CHINA INDIA r-At Hg pKATARS f L

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 19