r Derde Wereld b i Eva den Hartog in VS voor s r ft „Waar is die God dan?” EN n WR f te M door Rian Kuppenveld Jw Onzin Hier ook nood Van majoor soldaat Woede Verbijstering >2 Fó i 1 1 - r I 46* a innen tat ile 0 jaar. 16, - 1 I t,.I z' z' te 4* z i Ik ben beslist geen gemakkelijke tante i bij Z )t en an nen slbare ing. u- ran ireau I erk. Woede was er ook in Bangladesh ten opzichte van de laksheid en de corruptie: artsen die alleen tegen vette honoraria van honger stervende land genoten wilden helpen; overheidsambtenaren die alleen tegen dikke betaling voedseltransporten het vliegveld af wilden laten gaan en zwarthande laars die giftige stoffen tussen het voedsel deden om de hoeveelheid groter te maken en er nog grotere winsten uit te slepen. „Ik weet wel dat het niet de fout van de kinderen is, maar van hun opvoeders, en daar reken ik ook radio, televisie en de kranten toe, maar moet je nu eens nagaan. Op school wordt een bazar gehou den, waarvan de opbrengst is bestemd voor de kinderen in de Derde Wereld. De kinderen zijn laaiend enthousiast voor dit goede doel en hun smerige vloer. Ik heb toen tegen hem gezegd dat als ik naar haar toe zou gaan met de bijbel en God in mijn hand, die vrouw zou zeggen: en waar is die God dan. Ja. voor u is het makkelijk om er in te geloven, want u bent gezond en hebt genoeg te eten. En die vrouw zou nog gelijk hebben ook”. „Als je als christen naar de Derde Wereld ver trekt, dan moet je je ontzettend goed afvragen waarom je gaat. Dan moet je niet met een zinnetje aankomen als „ik geloof in de liefde van Chris tus”, want daar schiet je niets mee op. Je moet iets te bieden hebben. Soep, zeep en dan de verlossing. Dat is de volgordé en daar moet je in geloven”. Fel ineens, zegt ze: „Wij zijn als christenen bezig om de kruimeltjes van de tafel te vegen. Dat is onze manier van hulp verlenen. Maar dat is geen naastenliefde, naastenliefde is iets opgeven. Iets opgeven waar je het meest van houdt, voor mij zouden dat mijn boeken zijn. Voor de koppensnel lers, waaronder Don Richardson werkte, was dat het laatst geboren kind van het opperhoofd. Als twee van die stammen met elkaar overhoop lagen en elkaar uitmoorden, kon er alleen echt gemeen de vrede worden gesloten als je iets aan de ander gaf wat je ontzettend veel kostte. En dat was dan het laatst geboren kind”. „Laatst zei een mevrouw tegen mij: We zijn nu eigenlijk bezig de kinderen in de Derde Wereld duidelijk te maken hoe goed onze kinderen het hebben. En dat is zo. Het zal jaren duren voordat de kinderen in de Derde Wereld allemaal een menswaardig bestaan leiden. En het zal ook nog jaren duren voordat wij onze kinderen duidelijk hebben gemaakt dat zij uit hun verbijsterende egoïsme moeten komen. Onze kinderen hebben een totaal verkeerde vorm van naastenliefde ge leerd”. J 3 ?n en Het Jaar van het kind. Eva den Hartog is blij dat zij dat niet heeft uitgevonden. „Grote onzin”, vindt ze het. „Eén jaar voor het kind”, zegt ze schamper. Voor haar gold al die jaren al, en dat geldt nog steeds, dat elk kind van belang is. Nu ineens aandacht aan het kind gaan besteden? „Mijn God, daar zijniwe nog trots op ook”. Eva is zoals ze zelf zegt „gegrepen door de nood in de Derde Wereld”. „Oh, ik geloof wel dat ik vergeet dat er hier ook nood is, maar naar verhou ding zijn er hier genoeg mensen om die nood op te vangen. Eenzaamheid in flats kan worden opge vangen door de andere bewoners: ze doen het alleen niet. Maar in de Derde Wereld hebben ze geen mensen en daar is het een kwestie van leven en dood. En je moet je overal inzetten, overal is nood. Oh, ik weet wel dat iedereen politiek bewust wil zijn, maar al die mensen moeten toch worden geholpen, vind je niet? En als je helpt, moet je je zo neutraal mogelijk opstellen. Elk lijden moet worden gerespecteerd, ongeacht wat daar de oor zaak ook van is. En waarom zou ik niet als Nederlandse voor de Palestijnse vluchtelingen gaan werken? Omdat wij hier in Nederland toe vallig pro-Israel zijn? Kom nou! Ons kamp aan de Vietnamees-Cambodjaanse grens was bedoeld voor Cambodjaanse vluchtelingen, maar het helpt toch ook een in nood verkerend Vietnamees dorp? En waarom zou je, zoals in Bangladesj werd geëist, alleen de Bengalen helpen en de uitgesto ten Bihari’s laten verhongeren? Ik vindt het mijn plicht iedereen te helpen”. Sinds 1976 is het wat stiller geworden rond Eva den Hartog. Eind december 1976 kreeg ze een briefje van het hoofdkwartier van het Leger in Londen of ze maar zo vriendelijk wilde zijn haar rang van majoor op te geven. Majoor Eva werd weer gewoon soldaat Den Hartog. In de ogen van de leiding had Eva het te bont gemaakt. Na haar terugkeer uit Bangladesj moest zij een admini stratief kantoorbaantje accepteren. Maar Eva den Hartog weigerde. „Ik weet heel unt I, ing Ie anen om ed iord- eer. '5, ■si® ouders geven er grif extra voor. Op de bazar staat een droptent, een patatkraam, je kunt er kroket ten kopen en alles kost een kwartje meer voor het goede doel. Die kinderen geven al hun geld uit aan die comsumptietenten. Er wordt op zo’n bazar niet gegeten, maar gevreten. Ze vraten zich ziek voor de hongerende wereld. Waarom zeggen die ouders nu niet; okee, je krijgt extra geld, maar geef het dan zó, koop er niet eerst patat voor”. Een woede over de houding van de rijke wereld, een wereld die zich christelijk noemt. Zelf is Eva diep gelovig, al had ze er tijdens haar verblijf in Bangladesj wel eens moeite mee te blijven gelo ven dat God liefde is, en dat al die als ratten stervende mensen inderdaad naar Gods even beeld geschapen zijn. Zelf zegt ze dat ze er een „gezonde” theologie op na houdt: „De christenen moeten veel minder denken aan mooie gebouwen Ze hoeven geen monument voor God te bouwen. Zoek als christen maar eens uit wat er aan nood is in de wereld. Als je daar iets aan gaat doen dan ben je met God bezig. Ik had in Bangladesj vaak geen tijd om te bidden, ik had het te druk met het helpen van al die arme mensen. Maar je staat dan wel met beide benen op de grond”. Eva den Hartog schuwt harde confrontatie ook niet om andere mensen haar ideeën duidelijk te maken. Zoals die keer in Bangladesj, toen een hoge Leger-des-Heils-functionaris haar zei dat ze op moest houden met het uidelen van eten en medicijnen, maar dat ze eerst moest beginnen met evangelisatie. Eva werd ziedend: „Hoe kan ik deze mensen nu met Gods liefde verwarmen als ze een lege maag en koude voeten hebben?”, brieste zè tegen de man, „kom maar eens mee naar de kampen". Nu, een aantal jaren later, vertelt ze: „Die man ging met me mee en hij was binnen de kortste keren totaal overstuur. Hij zag een moeder zitten met een stervend kind in haar armen op een vieze, Eva den Hartog is vaak omschreven als een „geweldige vrouw”. „Nou het is helemaal niet zo geweldig om dat te doen waar je plezier in hebt. En bovendien mijn medewerkers deden hetzelfde als ik. Ja, toevallig ben ik nu in de publiciteit gekomen Eva den Hartog wil zó weer terug naar de Derde Wereld, ondanks alles wat het haar kost, de ver moeidheid, de moedeloosheid, ziekten en ontbe ringen. „Ik raak altijd weer opnieuw uit mijn evenwicht als ik het lot van de vluchtelingen zie. En dat is ook goed, want zodra dat niet meer het geval is moet ik ermee uitscheiden. Dan kan ik niet meer als mens op de andere méns reageren”. De film loopt al een dik kwartier. Uitgemergelde kinderen, stervende vrouwen, allen liggend in een vieze modderdrab. De ellende is onbeschrijflijk. Een jongen neemt een slok water uit een vieze modderpoel. Even vercterop staat een vrouw kleren te wassen in diezelfde modderpoel en op hetzelfde moment doet een oude man er zijn behoefte in. Bangladesj 1975. Een volle zaal zit naar de film te kijken, er is nauwelijks enige reactie. Dan verschijnt er plotseling een familie in beeld. Man, vrouw, vier kinderen. Ze zitten voor een armzalig hutje. De vrouwen zijn bezig vuiligheid van koeievellen af te halen, de vellen worden urenlang gekookt en daarna gegeten. Ander voedsel is er niet. Dan zwenkt de camera naar de man: apathisch zit hij een waterpijp te roken, naast hem, stevig tegen zijn' lichaam aangedrukt, zit een klein, ondervoed hondje. ,,Aah, wat zielig", verzucht de zaal. Eva den Hartog, ex-officier van het Leger des Heils, is woedend als ze aan dit gebeuren tijdens de vertoning van haar film terugdenkt. „Dat is ontzettend, die mentaliteit. Al die menselijke ellende doet ze niks, maar zodra dat hondje in beeld komt is het „ach”. Natuurlijk vind ik het ook erg als dieren moeten lijden, maar dat is toch niets vergeleken bij het vreselijke lijden van de mensen”. „Maar zijn wij bereid zo ver te gaan? Kijk eens naar de ontwikkelingshulp die wij geven. We zijn er toch helemaal niet te beroerd voor om van iedere gulden zeventig cent in eigen land te laten besteden? Dat is geen hulp. We moeten van het idee af dat hulp goed is als het ook maar goed is voor onze economie. Ik weet wel dat ik voorzichtig moet zijn met onze economie, maar we zullen een offer moeten brengen, we zullen allemaal een stapje terug moeten doen, ook de hoge gasten. We zullen moeten beseffen dat onze rijkdom over de hoofden van de Derde Wereld heengaat”. „De boel stort hier in omdat we hoe langer hoe meer willen. We gaan staken omdat we misschien ietsje minder dan meer krijgen. We willen er twintig gulden bij omdat we geen stap terug willen doen. Ik snap dat allemaal niet. Ik krijg netto 1200 in handen en zoals je ziet kan ik mij met een zekere luxe omgeven. Ik heb mijn boeken, mijn televisie en goed te eten. Ja, zeggen de mensen dan, jij bent niet veeleisend, Eva. Maar ben ik dat niet? Als je ziet dat een Aziatisch kind aan 25 in de maand genoeg heeft voor een behoorlijk bestaan, dan moet het toch mogelijk zijn al die kinderen een menswaardig bestaan te geven”. Eva weet waarover ze praat. Van 1958 tot 1976 werkte ze, met tussenpozen, in de Derde Wereld. Telkens daar waar de nood het hoogste was. Eerst in de Kongo, daarna in India, Bangladesj en op de grens van Vietnam en Cambodja. Overal waar ze was heerste ondervoeding, totaal gebrek aan me dische verzorging, dakloosheid, oorlog en natuur rampen. In al die landen was de ellende onbeschrijflijk. Mensen stierven als ratten voor haar ogen. Kinde ren lagen dagen dood in de armen van hun moeder: geld voor de begrafenis was er niet. De sterfte was zo hoog dat op een vraag van een journalist wat er in een bepaald vluchtelingen kamp in Bangladesj het hardste nodig was, als antwoord kwam: „Een crematorium”. Voedsel was er niet, met als gevolg dat als Eva met haar team eten kwam brengen, vrouwen en kinderen in de graaiende menigte onder de voet werden gelo pen en doodgedrukt. In Bangladesj hielpen Eva en haar team gemid deld zo’n tweeduizend mensen per dag aan voed sel, vitaminetabletten en medicamenten. Er wer den klinieken gebouwd, waar de zieken konden worden opgenomen. Maar het leek allemaal een druppel op een gloeiende plaat: er was nog zoveel meer nodig. En Eva den Hartog ging de boer op. In heel de rijke wereld schreeuwde ze het uit: dat er hulp moest komen; dat er geen mens het voor zijn geweten kon veroorloven andere men sen als ratten te laten sterven. En om haar woor den kracht bij te zetten, haalde Eva den Hartog er uitspraken van beroemde mannen bij. Zoals die van John F. Kennedy: „Wij in het Westen, hebben het materiaal en de mogelijkheden om de honger te laten verdwijnen, wat we nodig hebben is de wil”. Met verhalen, foto’s en films schudde Eva de rijke wereld wakker. En er kwam geld, voedsel en medicamenten. De wil om te geven leek er plotse ling te zijn: in ieder geval was er schuldgevoel. Majoor Eva den Hartog van het Leger des Heils uit Nederland werd over de hele wereld beroemd. In de arme wereld vanwege haar onvermoeibare pogingen het lot van de allerarmsten te verbete ren, in de rijke wereld vanwege haar harde con- frontatiemethoden en haar onverdroten vragen om hulp. goed dat ik geen kantoormens ben. Ik weet wat ik kan en ik weet wat ik niet kan. Ik heb nu eenmaal de gave om dingen over te brengen. Dat had ik als kind al. Ook het organiseren heb ik in mijn vingers. Dat is geen onbescheidenheid, maar rea liteit. Ieder mens weet toch van zichzelf wat hij waard is, of hij het nu zegt of niet. En waarom zou ik ergens gaan werken waar ik een teleurstelling ben voor het Leger, voor de mensen om me heen en voor mezelf? Dat is toch onzin. Ik wil blijven werken voor die andere, die arme wereld. Ik weet dat ik geen gemakkelijke tante ben, maar ik vind het mijn plicht mij zelf in te zetten voor de Derde Wereld. A1B je, zoals ik, zo lang onder de mensen hebt gewerkt, als mens tot mens met hen bezig bent geweest, dan krijgt dat je zó te pakken, dat het je nooit meer loslaat”. Soldaat Den Hartog zit nu bijna twee jaar in Nederland. Haar avonden zijn gevuld met lezin gen en diavertoningen. Overal in het land laat ze de mensen zien hoe het in de Derde Wereld is, wat daar de noden zijn. Eva probeert hen zo ver te krijgen ook een steentje bij te dragen. „Kijk, als ik niet meer naar die landen kan, dan zal ik er toch in ieder geval voor zorgen dat de mensen hier wak ker geschud worden”. En de mensen moeten hun ogen openen, het contrast tussen de rijke en de arme wereld is te groot. Eva den Hartog is van mening, dat wij, de rijke landen, op een eilandje zitten. Ze citeert als bewijs daarvoor een Uitspraak van Martin Luther King: „De westerse wereld leeft op een eiland van overvloed en luxe in een zee van honger, armoede en dood”. „Het is verschrikkelijk. Kijk nou toch eens zelf, hoe we eten en vreten, en kijk dan eens naar de arme wereld. Wat gooien we allemaal niet weg! Het verschrikkelijkste vind ik hier de vuilnisbak ken, het voedsel wat wij weggooien, terwijl ze daar honger hebben. De dingen die we vernieu wen, terwijl dat nog helemaal niet nodig is. Ik kan me zo vreselijk kwaad maken op die rijke wereld als ik zie wat er allemaal verspild wordt. Eva, zei eens iemand tegen mij, nu ben jij al ontzet door het voedsel in de vuilnisbakken, maar dan heb je nog niet eens de keukens van restaurants gezien. Daar zou je eens moeten gaan kijken, wat daar allemaal weggaat. Nou, dan ben ik blij dat ik dat nog nooit gezien heb, want anders had ik mijn woede waarschijnlijk helemaal niet kunnen be dwingen”. Woede is een wezenlijk onderdeel van Eva den Hartogs dagelijkse ervaringen. Woede tijdens de Tweede Wereldoorlog toen de Duitsers een be jaard joods echtpaar weghaalden. Woede jegens de Kongolese opstandelingen, die hun medemen sen op gruwelijke wijze de dood injoegen. Nu zegt ze over de vechtenden die ze al zoveel malen tegenover elkaar heeft zien staan: „Als er toch mensen gedood moeten worden, okee, geef ze dan een kogel, maar de beestachtige wijze waarop men elkaar vermoordt, dat is niet menselijk meer”., Eva den Hartog is nu 55 jaar. Tot haar vijfde jaar verbleef ze in een kindertehuis van het Leger des Heils. Haar vader had haar moeder vlak voor Eva's geboorte verlaten en de ziekelijke vrouw was niet in staat voor haar drie kinderen te zorgen. Na het tweede huwelijk van Eva’s moeder kwamen de kinderen thuis maar bleven via de zondagsschool in contact met het Leger des Heils. Als kind al zei Eva, na verhalen van heilssoldaten over hun werk in de Derde Wereld, dat zij dat ook wel zou willen. Haar superieuren vonden dat, toen Eva eenmaal bij het leger was toegetreden, niet zo’n goed idee. Ze had last van chronische bloedarmoede en had als kind last gehad van haar hart. Eva haalde toch haar verpleegstersdiploma, kraamaantekening, tropische geneeskunde en verloskunde. Haar doorzettingsvermogen leidde in 1958 tot haar uitzending naar de Kongo. Zij bleef daar, met tussenpozen voor verlof, tot 1970. In 1970 werd ze als invalster ingezet op het hoofdkwartier van het Leger des Heils in Utrecht, waar ze evangelisatiewerk deed. In juni 1971 werd zij naar Calcutta gestuurd om de Pakistaanse vluchtelingen te helpen. Na vier maanden verlof belandde zij in januari 1972 in de buurt van Dacca tussen de Bengaalse vluchtelingen, zij bleef daar tot half 1973. In september 1973 ging zij met een Rode-Kruisteam naar Vietnam. In 1974 was het weer Bangladesj, waar zij in 1976 uit terugkeerde Na twee jaar Nederland is Eva den Hartog vorige week naar Californië (VS) vertrokken. Zij gaat daar in een werelddienstencentrum van het Leger des Heils de public-relations verzorgen. Dat betekent het land afreizen om de Amerikanen in te lichten over de toestand in de Derde Wereld en het bezoeken van ontwikkelingsprojecten van het Leger ter plaatse Al dit soort dingen vervullen Eva den Hartog met verbijstering. Ze begrijpt het ook allemaal niet zo goed meer. Het is allemaal te gecompli ceerd, de hele consumptiemaatschappij („Oh, ik eet als ik hier ben ook goed hoor, maar dat doe ik voornamelijk om te zorgen dat ik sterk ben als ik weer weg moet. Hier in Nederland sterk ik altijd weer aan, dan komen de verloren kilo’s er weer bij”), het gevoel dat we zo goed bezig zijn met onze ontwikkelingshulp Maar weer vraagt Eva zich af wat het ons eigenlijk allemaal kost. Van iedere gulden hulp komt zeventig cent weer terug. Voor het goede doel nemen we een lekker zakje patat. We geven oude kleren weg, die toch uit de mode zijn en vervloeken de ophalende instantie als die zak met „rotzooi” na een week nog in de gang staat. Eva den Hartog: „Ik heb het gevoel dat de mensen iets geven om maar van het gezeur af te zijn, dan hoeven ze voor zichzelf de confrontatie niet aan te gaan. Ik vind het ook altijd verschrik kelijk als mensen, nadat ik een lezing heb gehou den, zeggen: ik wil u wel geld geven, maar uw boek hoef ik niet. Veel mensen willen het gewoon niet weten. Maar ik wil de mensen hier wakker schudden”.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 23