9
S'!
s’
9i
fa;
DE KOUDE OORLOG TEGEN THEUN DE VRIES GAAT DOOR
Maritiem
Journaal
door Henk Meier en
Johannes van der Woude
Dissidenten
Geborgenheid
Het cijfer zeven
15
WOENSDAG
2 8
MAART
19 7 9
I
I
I
I
I
I
I
„Als je het over „Boek en vrijheid” hebt, is
voor mij natuurlijk het belangrijkste hoofdstuk
getiteld „De koude oorlog”. Die is in de jaren
vijftig in alle hevigheid ingezet, maar gaat nog
steeds door. Er zijn nog altijd schoolbibliothe
ken waar geen boeken van mij staan. En er
zijn bepaalde kranten en bladen die het nog
steeds „onfatsoenlijk” vinden om mijn naam
te noemen. Het is een heel bepaalde groep,
een kongsie eigenlijk, die dat nog doet. Je zou
die groep kunnen definiëren als rechtse soci-
aal-democraten. Zelfs toen ik een eredocto
raat in Groningen kreeg, negeerden ze het.
Dat wordt zo langzamerhand wel komisch
hoor, het krijgt iets lachwekkends”.
ide
Wegwijzer op het water
everwijk'.
Beverhof
Bekapte tonsteen I860).
Dookoog met doorlopend
Bekapte tonsteen 1890).
Dookóog omgeklonken.
„Dat complex van emoties, m’n Friese jeugd, is
eigenlijk mijn blijmoedig trauma. Mijn tweede,
maar bittere, wond is m’n oorlogstrauma. Dat
hebben velen van mijn generatie. Toen de oorlog
uitbrak, werd ik door de hele emotionaliteit van
het gebeuren plotseling op een heel vreemde ma
nier in gedachten, teruggevoerd naar mijn jeugd
herinneringen. In die periode heb ik ook de eerste
van de drie verhalenbundels geschreven waarin
ik autobiografisch mijn Friese jeugd verwerk”.
„Elke keer als er in mijn leven een soort politie
ke crisistoestand kwam, dan kwamen de jeugdher
inneringen in verhevigde mate opzetten. Dat heb
ik dus weer gehad toen ik in de jaren zestig grote
moeilijkheden met de CPN (Communistische Par
tij Nederland) begon te krijgen. Na mijn uittre
ding uit de CPN heb ik een periode gehad waarin
ik sterk op mijzelf werd teruggeworpen. Een
pessimistische tijd met een totaal ander soort
ervaringen. Het was zoeken naar een nieuwe
oriëntering en in eerste instantie kwam er niet
veel uit. Noem het maar „woest en leeg”. En in die
periode is dan ook Het Zondagsbed geschreven en
daarna De Vrouweneter”.
In zijn totaliteit vind ik het verschijnsel van de
dissidenten-literatuur hoogst belangrijk; daar,
moet je met sympathie tegenover staan. Maar ik
heb wel geleerd dat je ze niet allemaal kritiekloos
aan je boezem moet sluiten. Wat ze in het Westen
te vertellen hebben, is vaak heel dunnetjes. Dan
verzeilen ze in verkeerde kringen en vallen in
handen van de Van ’t Reves en consorten. Ik heb
me dikwijls afgevraagd waarom de leiding in de
Sovjet-Unie hen niet gewoon laat publiceren. Zo’n
grote olifant moet toch de prikken van zo’n kleine
vlo kunnen verdragen”.
„Ik ben grootgebracht in eerbied voor geld,
„Mijn doopsgezinde jeugd in Friesland en mijn
lidmaatschap van de CPN waren twee perioden
van geborgenheid. En naar die geborgenheid zoek
ik nog steeds. Wanneer de CPN de kant van het
Eurocommunisme op zou gaan, zou ik onmiddel
lijk weer lid worden. Maar de CPN, waarmee ik
nog steeds geweldig veel gemeen heb, spreekt zich
niet duidelijk uit. Ze komen wel met een grote
verklaring als China Vietnam binnenvalt, maar
toen Vietnam Cambodja binnentrok misschien
wel met reden, maar dat is een andere zaak
kwam er geen woord. De grootste politieke fout is
voor mij het moment toen China en de Sovjet-
Unie in onmin raakten. Toen Chroesjtsjov pro
beerde China tegen de muur te krijgen”.
„Ik was in 1960 in Moskou op de conferentie van
communistische partijen en toen hebben de Rus
sen voor het eerst de Chinezen in een hoek probe
ren te krijgen. Na de conferentie, die een maand
duurde, werd elke delegatie uitgeleide gedaan
2h-
ien
?n-
op
■is-
iOO
>or
u
za-
m,
te-
sn,
op
tie-
udt
en-
n.
Bruynzeel en J.A. van Wallenburg
trof hij een paar opmerkelijke dus-
kundigen die alles over het onder
werp te schrift stelden. Van der
Meulen verzorgde de ondersteunen
de illustraties.
„Wegwijzer op het water” rekent
af met een stuk onduidelijkheid dat
zeker niet beperkt blijft tot de uitge
sproken landrot. Overigens is die
zelfde landrot meer dan ooit betrok
ken bij de veiligheidsmaatregelen
die op zee in acht worden genomen.
Juist de laatste jaren hebben onge
lukken met super-tankers duidelijk
gemaakt dat het kustmilieu er een
nieuwe bedreiging heeft bijgekre
gen. Met duidelijke bebakening en
verplichte beloodsing wordt er in
ieder geval naar gestreefd de be
wegwijzering op het water deze be
dreiging tot een minimum te beper
ken. „Wegwijzer op het water” is een
uitgave van Unieboek BV in Bus-
sum. Prijs: ƒ47,50.
ü- Opslag van 10 m3 lichtboeien, ton-
stenen en tonketting
De geschiedenis van de plaatsbe
paling op het water is net zo oud
als het varen zelf. Zolang men zich
niet te ver van het vaste land ver
wijderde was het mogelijk te navi
geren op vaste herkenningspunten.
Met het ontwikkelen van de
scheepvaart ontstond er een toene
mende behoefte aan bakens. Waren
de ontdekkingsreizigers min of
meer aangewezen op hun kennis
van de sterrenhemel en hun fanta
sie, met de handelsscheepvaart die
zich in aansluiting daarop ontwik
kelde groeide de behoefte aan ge
markeerde vaarwateren.
men de bemoeiingen van de loods-
dienst. Het Rijksloodswezen be
schikt momenteel over 650 gespeci
aliseerde loodsen die gestationeerd
zijn op tal van plaatsen langs onze
kust.
Het was een goed initiatief van de
Heemsteedse fotograaf Cees van
der Meulen om door middel van een
wat uitvoeriger publicatie bekend
heid te geven aan de historie en het
functioneren van de Nederlandse
Betonningsdienst en het Loodswe
zen. In de heren J. Waaleman
Theun is Ullke de Vries (26-4-1907,
Veenwouden) debuteert In 1925 met de
bundel „Frlesche Sagen”. Zijn poëzie
wordt in 1931 bekroond met de Domprijs
van de gemeente Utrecht, in 1932 krijgt hij
de Mellprljs van de Maatschappij voor
Letterkunde, in 1936 wordt Theun de Vries
lid van de Communistische Partij en een
jaar later geeft hij zijn baan als biblio
theekambtenaar op en gaat als journalist
werken voor „De Tribune” en „Het volks
dagblad’
In de oorlog zit hij in de illegaliteit,
wordt redacteur van het ondergrondse
blad „De Vrije Katheder” en belandt in het
kamp Amersfoort. Na de bevrljdlng, in
1945 krijgt hij de Staatsprijs verzetslite
ratuur. in 1952 volgt de Vijverbergprijs en
tien jaar later de hoogste literaire lof, de P.
C. Hooftprljs. Voor zijn hoorspelen ont
vangt hij in 1969 en in 1972 de Visser-
Neerlandlaprljs en de gemeente Leeuwar
den kent hem in 1976 de Pieter Jelles-prijs
toe.
Theun de Vries is een van de laatste
grote, epische vertellers. Ook hijzelf kent
het juiste aantal van zijn publikaties niet:
„Alles bij elkaar een stuk of tachtig”,
schat hij. Daarbij zijn minstens dertig
romans, vijftien verzamelingen novellen
en korte verhalen, twaalf gedichtenbun
dels, tien essays en historische studies,
negen hoorspelen en een groot aantal
artikelen.
Hij is waarschijnlijk de meest vertaalde
Nederlandse schrijver en de erkenning
die hij in eigen land vaak miste, kwam
veelvuldig uit den vreemde.
Zijn meest recente werk: romans „Het
zondagsbed” (1975) en „De vrouweneter
(1976), een vijftiendellge hoorspel bewer
king van zijn roman „Stiefmoeder aarde”
(1936) die in 1975 werd uitgezonden en
het derde deel van zijn autobiografische
verhalenbundel met Wilt Tjaarda in de
hoofdrol: „De vogels om het erf” (1978).
een internationale standaardisatie
wenselijk.
In 1971, nadat de subcommissie
van de International Association of
Lighthouse Authorities er al een
jaar of zes over aan het babbelen
was geweest kwam er schot in de
zaak. In de straat van Dover kwa
men de Texaco Caribean en een
Peruaans vrachtschip met elkaar in
aanvaring. Het wrak van eerstge
noemd schip werd door de Engelse
betonningsdienst gemarkeerd. Des
ondanks liep het Duitse motor
schip Brendenburg op het wrak en
zonk. Opnieuw werd een hoeveel
heid wraklichtschepen en wrak-
boeien aangesleept. Het motorschip
Niki maakte de puinhoop kompleet
en zonk eveneens ter plekke. Deze
knaller van formaat gaf de defini
tieve stoot tot de invoering van een
uniform internationaal betonnings-
systeem.
Een geheel ander aspekt van de
veiligheid op het water, en dan
meer speciaal het kustwater, vor-
Maritiem Journaal ’78 Het
jaarlijks verschijnend informatie-
en documentatiewerk op mari
tiem gebied voor Nederland en
België. Compleet met bijlagen
waarin opgenomen de onder Ko-
ninkrijks vlag en Belgische vlag
varende schepen. Alfabetische
lijst van voornaamste Nederland
se en Belgische reders en hun ge
registreerde schepen, de op Ne
derlandse en Belgische werven
opgeleverde schepen boven 500
brt. en de vlootlijst van de Konink
lijke Marine en Belgische Zee
macht. Maritiem Journaal is een
uitgave van Unieboek BV te Bus-
sum. Prijs: ƒ56,-.
De Loods aan Boord Een
handzaam boekwerkje waarin al
le bijzonderheden over lichten,
seinen en regels voor de jacht-
s chipper, met behulp van veel ge
tekende illustraties, worden ver
duidelijkt.
Een uitgave van Hollandia BV
in Baam. Prijs: ƒ15,90.
goed en privé-bezit. Mijn voorvaderen waren
praktisch allemaal boeren. In de generatie van
.mijn grootouders zat één koopman en in die van
mijn ouders al een paar directeuren van zuivelfa
brieken en zelfs een onderwijzer, de eerste intel
lectueel dus. Nu is het helemaal een burgerlijke
familie geworden; het zijn geen boeren meer”.
„Ik heb een bijzonder gelukkige jeugd gehad in
dat kleine Friese dorp, Veenwouden, waar ik ben
geboren. Het was een afgeschermd doopsgezind
milieu, de „clan” van mijn jeugd. De doopsgezin
den vormden een sekte die zichzelf stilletjes voor
superieur hield, maar het nooit zei: christelijke
bescheidenheid. Dus de gereformeerden en de
hervormden in dat dorp waren altijd „iets min
der”. En katholieken heb ik pas leren kennen toen
we in 1915 naar Leeuwarden verhuisden. Maar die
doopsgezinden, die waren toch wel het zout der
aarde. Je moest tolerant zijn tot en met het uiter
ste; dat zit er bij mij nog steeds een beetje in. Als
je „ja” zei, moest het ook „ja” zijn. Ja-is-ja en nee-
is-nee. Maar veel meer dan de uiterlijke ethiek
was voor mij de solidariteit van de groep van
belang. De onderlinge gebondenheid, dat is heel
weldadig voor een kind”.
H
N
door een groep onder leiding van een lid van het
Centraal Comité. Bij het afscheid zeiden ze trots:
wat hebben we de Chinezen tegen de muur gekre
gen, hè. Toen dacht ik: nee jongensEn ik moet
zeggen, Paul de Groot was toen ook heel kwaad.
„Het zijn schobbejakken”, zei hij. We waren toen
allemaal heel erg kwaad”.
„Want kijk, als China en de Sovjet-Unie ge
meenschappelijk front hadden gemaakt, hadden
ze de Vietnamese oorlog in een vroeg stadium
kunnen kappen en dan hadden ze alle mogelijke
narigheid, zoals in Indonesië, kunnen voorkomen.
Dat vind ik een verschrikkelijke verantwoorde
lijkheid”.
„Als schrijver heb ik seinen de wereld in ge
stuurd. En de weerklank daarvan heeft me ontzet
tend goed gedaan, daar ben ik erg blij mee. Ik wil
de wereld een beetje beter achterlaten, en daar zit
dat doopsgezinde weer in”.
„Schrijven is eenzaam werk. Dat moet wel. Ik
zou het zo willen zeggen: schrijven is eigenlijk een
dialectische drieëenheid. Je begint in de wereld,
indrukken van buitenaf, de omgang met mensen,
de problemen die je ziet en de antwoorden die je
voor jezelf denkt te vinden. Daarmee trek je je in
volledige eenzaamheid terug. Daar wordt het hele
complex verwerkt. Als dat proces afgelopen is,
treed je weer in de openbaarheid, dan ga je met
het bewerkte materiaal naar de mensen toe. Dan
is het boek ook eigenlijk niet meer van jou”.
„Jarenlang heb ik het gevoel gehad dat ik hele
maal alleen stond. Toen ik wat ouder werd, had ik
graag een aantal jongeren van twintig of dertig
naast me gehad. Maurits Dekker en Jef Last
waren weggevallen en ik voelde me toen echt
alleen staan, als linkse auteur, als communist.
Daar heb ik toen wel een beetje aan geleden. Er
kwam niemand. Niemand”.
„Boek en vrijheid”, toegespitst op het
thema „Boeken aan banden” is het motto
van deze Boekenweek. Daarbij zal het ac
tuele probleem van de censuur en de ver
volging van schrijvers centraal staan. In
Nederland merken we daar weinig van.
Een kwart eeuw geleden was dat anders:
toen zaten we midden in de Koude Oorlog.
Een aantal linkse schrijvers werd toen
actief gediscrimineerd en vervolgd. Een
van de meest prominenten van hen was
Theun de Vries. Hij weigerde in 1956 de
Russische interventie in Hongarije te ver
oordelen. En dat heeft hij geweten. In
onderstaand interview blikt hij terug op
meer dan een halve eeuw schrijverschap.
Door de eeuwen heen heeft men
echter geworsteld met het probleem
hoe een bepaalde internationale
eenheid te krijgen in de markering
van de waterwegen. Ook bestond er
lang onduidelijkheid over de be
voegdheid van de instantie of orga
nisatie die zich met de uitvoering
belastte. Maar ook nadat daar meer
duidelijkheid in was ontstaan bleek
„Als ik een krant uit die groep zou moeten
noemen, is Het Parool de eerste en alles wat
daarmee een beetje annex is. Daarmee bedoel ik
dan ook bepaalde journalisten die zijn voortgeko
men uit het Amsterdamse studentenblad Propria
Cures. Toen ze nog student waren, hebben ze me
in hun blad aan stukken gescheurd en dat is
gewoon zo doorgegaan. Ze vonden dat ik de
vrijheid bedreigde en daarom probeerden ze mij
preventief monddood te maken. Als een slachtof
fer dan niet voor dat soort aanvallen wil wijken,
proberen ze zijn bestaan te ontkennen”.
„Dat merkte ik al in de jaren vijftig als ik oude
vrienden tegenkwam, mensen die in de oorlog
heel goed waren geweest dat blijft een criteri
um. Maar als ze me in die periode van de koude
oorlog tegenkwamen, deden ze net alsof ze me niet
zagen, draaiden hun hoofd af. Dat was ook de hele
bedoeling: mensen, uitschakelen”.
„W. F. Hermans heeft mij in die periode aange
vallen in zijn „Mandarijnen op zwavelzuur”; hij
noemde me „de huursoldaat van de vrede”. Ik
vond dat afschuwelijk. Zijn aanval kwam er op
neer dat ik in het Westen grote honoraria opstreek
en dan in Oost-Europa van de tweede wal at.
Hermans stelde dat het een goed doordachte en
uitgekiende politiek van mij was. Maar als je zou
weten hoe weinig ik in die tijd verdiende
„Toen kwam, in 1956, die Hongaarse crisis. Alle
schrijversverenigingen organiseerden wat ik
noem „tribunalen”. Het begon met de PEN, enkele
dagen later kwam de Vereniging voor Letterkun
digen en daarna de Maatschappij voor Letterkun
de. Het ging niet alleen om mij; ook Sonja Prins en
de oude Henri Wiessing kwamen voor die „tribu
nalen”. Het was de bedoeling dat we in het vervolg
onze mond zouden houden. Uitgever-schrijver
Geert van Oorschot stelde op een van die vergade
ringen dat hij mij het schrijven en zelfs het
publiceren niet wilde verbieden, maar dat ik wel
moest weten dat we in een democratie leefden
waarin opvattingen zoals ik die zou hebben ver
kondigd zeer onwelkom waren. Die uitspraak had
een politieke en diplomatieke dubbele bodem,
want het was tegelijkertijd een uitnodiging aan de
uitgevers om mijn werk te weigeren”.
„Ik heb die hele koude oorlog in mijn bestaan
gerelativeerd en ken er slechts historische beteke
nis aan toe. Ik heb er natuurlijk wel veel verdrie
tigheid van gehad. Natuurlijk heeft het wel effect
gehad, het is een van de aspecten van de facetten
van mijn bestaan geworden. Het hoort erbij, net
als de oorlog, in het leven van ons, oudere
mensen”.
„Misschien zou ik in mijn eigen boeken eens na
moeten gaan waar ik bewust of onbewust in de
afweer ben gegaan, waar ik in mijn boeken men
sen iets laat zeggen dat op koude oorlog slaat”.
„Een boek als „Februari” is natuurlijk een heel
bewuste poging van mij geweest om het beeld van
het recente communistisch verleden eens duide
lijk te maken. Ik heb dat gedaan aan de hand van
zeer concrete interviews en feitenonderzoek, heel
uitvoerig en gedocumenteerd. Ik heb een maand
of acht aan de voorbereiding gewerkt en er een
jaar aan geschreven. Al mijn notities, een heel
pakket documentatie, zijn helaas verloren ge
gaan. Dat is een van de verdrietigste dingen, want
ik had unieke gesprekken gevoerd met veel men
sen die nu al dood zijn. De geschiedschrijving van
de Februaristaking is een hele beroerde geschie
denis. Men probeerde de toonaangevende rol van
de communisten te kleineren”.
„In mijn boek wilde ik laten zien dat de commu
nisten in het hele anti-fascisme een leidende rol
hadden gespeeld. Na „Hongarije” is dat hele idee
steeds positiever geworden; tonen hoe de commu
nisten zich werkelijk hadden gedragen. Dat was
nodig in die tijd, toen hen een zogenoemde „onva
derlandse” houding werd verweten. Het woord
„vijfde colonne” is toen zelfs vaak gebruikt. We
stonden toen alleen. Niemand durfde opstaan en
zeggen: wat jullie met die tribunalen doen, is
dwaasheid. De intimidatie was groot, maar er was
gelukkig een aantal dat daaraan niet meedeed. En
enkelen waren erg goed: Jan Elburg heeft toen
meen ik uit protest voor de PEN bedankt. Je stond
wel alleen, maar was niet helemaal weerloos aan
de wolven overgeleverd”.
,Maar als de CPNB het thema „Boek en vrij
heid” 'voor de Boekenweek hanteert, doelen ze
natuurlijk niet op het verleden, maar op de actue
le situatie in de lijn van Amnesty International,
zo stel ik me dat tenminste voor. Het gaat niet om
de zelfbeperking die vrijwel iedere schrijver zich
moet opleggen en die te maken heeft met tact en
goede smaak; het gaat om de politieke achter
grond van de schrijver. Bij dat politieke aspect
denk je natuurlijk aan de Latijns-Amerikaanse
landen en Afrika. En aan de dissidente Russi
sche schrijvers. Ik heb het eerste boek van Solzje-
nitsin, Een Dag uit het Leven van Ivan Deniso-
vitsj, vertaald. Ik vond het geweldig, net als zijn
„De Eerste Cirkel” en „Het Kankerpaviljoen”.
Maar toen hij naar het Westen kwam, merkte ik
dat hij allerlei vreemde Dostojewskiaanse en reli
gieuze sentimenten begon te luchten; daarom kan
ik hem niet meer pruimen”.
Schrijven is eenzaam werk’
„Ze zeggen dat het ongeluk brengt als een
schrijver praat over een boek waar hij aan bezig
is. En ik ben wel een beetje bijgelovig iedere
atheïst is bijgelovig. Ik „geloof” alleen in speel
kaarten. Hoe meer zevens ik vind, hoe gelukkiger
ik ben. Ik ben geboren in 1907 en om de zeven jaar
was er in mijn leven steeds iets belangrijks. Ten
minste, zo heb ik dat gereconstrueerd. Dat begon
op mijn zevende, toen ik op school leerde lezen;
voor mij een revolutionaire gebeurtenis. Met 14
naar het gymnasium, m’n eerste prijs op mijn 21e
voor Westersche Nachten. Mijn sterfjaar zou ei
genlijk ook een zeven moeten hebben”.
„Ik ben al jaren bezig met een groot project: de
geschiedenis van de sociale bewegingen in de
middeleeuwen, de sociale ketterijen en het ver
band tussen religie en maatschappij. Dat boek
moet eindigen met de wederdopers. Het Ketter-
boek noemen we het; dat zou ik nog graag af
maken”.
„Daarna wou ik nog doorgaan met de geschie
denis van de gesecularisserde sekten en stromin
gen en zo naar het socialisme. Maar daar kom ik
waarschijnlijk nooit meer aan toe dan moet ik
200 jaar worden”.
„En sinds m’n gymnasiumtijd wil ik al een
roman schrijven die in Griekenland speelt. Maar
Vestdijk heeft me in drie romans al het gras voor
de voeten weggemaaid. Dat heeft me er overigens
niet van weerhouden in mijn boek „De Vrijheid
gaat in het Rood Gekleed” mijn vorm van kritiek
te leveren op Vestdijks Rumeiland. De negers in
zijn boek dienen alleen om de witte bazen verfris
singen aan te dragen. Mijn verhaal gaat over de
negers op Guadeloupe tijdens de Franse revo
lutie”.
„En toen Vestdijk een roman over Ierland wilde
gaan schrijven, heb ik heel lang met hem gespro
ken over de sociale achtergronden van de Ierse
geschiedenis in de 19e eeuw, van de aardappel
ziekte tot de Engelse landheren en de emigratie.
Drenthe in het groot. Toen schreef hij Ierse Nach
ten. Ik vlei me nog steeds met de gedachte dat ik
de aanzet heb gegeven tot Vestdijks enige sociale
roman. Later heeft hij zijn oorspronkelijke opzet
toch uitgewerkt in De Zeven Roeiers, over de
mystiek van Ierland, de schemering, de wereld
van A. Roland Holst eigenlijk”.
„Het is moeilijk te zeggen op welke van mijn
boeken ik het meest gesteld ben. Daar zijn in de
eerste plaats de Friese dorpsverhalen. En ook in
„Pan onder de Mensen” zit een heel stuk autobio
grafie. „Stiefmoeder Aarde” toch ook wel, vooral
de tweede helft. Met „Het motet voor de Kardi
naal” ben ik een hele tijd bezig geweest: het
vraagstuk van de kunstenaar in een corrupte
omgeving. „Februari”, het boek over de staking in
’41,, was eigenlijk een documentaire, bijna geen
roman. Maar ook dat boek ligt me na aan het
hart”.
i
y;
i