er iets aan je
Beschietingen rond Van het Reve
Als je t opschrijft
verandert
I
F1
Bejaardenhuis
Gastarbeider
7$
ACTIEF
G
Aan politieke gevangen
kJ?
A'k
door Henk Dam
o.
Oorlogsnummer
Stakingsversjes
In de vernieling
Pijnlijk
p
Mistig
Een teken
F
erne
iteel
>r ons
en om
er
ere
ijf v.v.
els-
Op zoek naar literatuur van de basis, poëzie door de arbeiders zogezegd, zijn we in
Rotterdam terechtgekomen. Deze uitgesproken proletarische stad is de thuishaven van de
Werkgroep Arbeidersliteratuur Rotterdam, kortweg WAR.
We boffen, en worden uitgenodigd voor een bijeenkomst in het poëzie-winkeltje Woutertje
Pieterse. De aanwezigen: een aantal leden van de WAR, en de niet onbekende Westduitse
schrijfster Erica Runge. Het is de bedoeling dat er een gesprek ontstaat.
Maar voor we zover zijn, leest Erica voor uit haar werk. Vooral het verhaal over haar vader
maakt indruk. Dat-ie z’n benen verloor in de Eerste Wereldoorlog en dat-ie, later, nazi werd.
„Dat is dus eigenlijk compensatie voor die benen”, veronderstelt de zeer Rotterdamse Els, die
naast haar zit.
Niet-begrijpend knikt Erica „ja”. Ze lacht er een beetje verlegen bij. Als ze klaar is met
voorlezen, wacht ze op vragen van de aanwezigen, een tiental literatuur-fanaten. Niet allen
spreken Duits. Voor hen fungeert Martin Mooij van de Rotterdamse Kunststichting als trait
d’union.
C-.
W J&xMjxv LJü jt
ARBEIDERS-
5^
’..r
l1 t
s
y 4
ature
lag en
Turkse arbeider
HANS ROMBOUTS
I
u*
iM
1
:nthal,
nische
raams
,,’t Was aardig, hè, met Erica Runge?”, infor
meert Martin Mooij enkele dagen later als we in
de barak zijn, van waaruit hij, samen met Joke
Gerritsen, de literatuursectie van de Rotterdamse
kunststichting beheert.
„Ja, ’t was aardig”, vinden wij ook.
Joke: „Er komen soms niet eens herkenbaar
dingen uit. De mensen gaan er genuanceerder
van denken. Dat zie je pas later”.
Ze vertelt over andere gasten op bijeenkomsten
van de WAR. „We hebben hier Zuidafrikanen
gehad, Chilenen. Bert Schierbeek kent de groep
ook erg goed, en Eddy van Vliet was er pas nog”.
Martin neemt het woord. WAR was uitèindelijk
zijn idee. „Voor de oorlog had je een tijdschrift,
dat Links Richten heette. Dat verscheen aan het
eind van de jaren ’30. Het was een tijd waarin een
hoop gebeurde. Dat tijdschrift heeft een jaar
bestaan”.
„Omstreeks de jaren ’70 was er weer belangstel
ling voor het genre arbeidersliteratuur. Dat kwam
vooral door het VARA-programma Onder Op.
Daarin verschenen Pierre van Vollenhoven met
zijn gedichten, en Wim de Vries, die een sterk
poëtisch talent heeft”.
Pijnlijke gedichten
wonen in mijn hoofd.
Een kruier met verdriet op zijn rug.
Aflossing ook voor even
is niet te vinden.
Denkende aan de trieste gezichten,
geboren door de armoede in mijn land
voel ik een dom verlangen
terug te willen
naar dat hopeloos bestaan.
Hier ben ik moe geworden,
omdat ik heb leren zien,
daar zal ik moe blijven,
omdat ik mijn ogen niet meer sluiten kan.
Wij lachen wat om domme dingen.
Als wij nadenken gaan wij huilen.
Martin Mooy en Joke Gerritsen van de Rotter
damse Kunststichting
De redactie van het tijdschrift WAR in vergade
ring bijeen.
is een tijdschrift voor iedereen. Je wilt tenslotte
ergens heen”.
Waar wil je dan heen?
Hilariteit. Martin, tenslotte: „De arbeiders zijn
voldoende geëmancipeerd, hoor, maar toch heeft
het tijdschrift een emancipatiedoel. Als je op
schrijft wat je bezighoudt, verander er iets aan
jezelf en dus aan de maatschappij”.
„Je ziet dat aan dat nummer waar we nu mee
bezig zijn, dat over de oorlog. De vraag hiernaar
kwam van buiten. De mensen stuurden ons onge
vraagd kopij, omdat ze waren geschrokken van de
gang van zaken rond Menten”.
De bel luidde voor het eten
ter herinnering, anders zouden
ze het misschien vergeten
we liepen achter ze in de gang
en pasten onze stappen aan die van hen
omdat zij niet zo vlug meer kunnen
ze merkten het en wilden voor ons wijken
„we gaan wel, maar honger hebben we niet
het lichaam vraagt niet veel meer zoals je
ziet”
maar wij hadden geen haast
wij gaan niet over lijken.
B. Smorenburg-Duif
Tekening van Peter van Hugten in Technisch
taalgebruik
tiek op het terrein van architec
tuur, film, toneel, muziek, de cul
tuur in bredere zin, psychologie,
massamedia en sociale interactie.
Omslagillustratie van Grandville bij Taal en
Samenleving van Dolf Hartveldt
Pijnlijk, dit. Nel beëindigt haar verhaal, dat
ruim een half uur vergadertijd in beslag heeft
genomen. Ze zegt dat het allemaal weer naar
boven is gekomen bij de zaak-Menten. Dat ze het
toen ook aan haar kinderen heeft verteld. „En nou
mogen jullie het ook weten”.
„Nou, dat was het”, zegt ze tenslotte.
De eerste reacties zijn zoals je die mag verwach
ten in een gezelschap waarvan de mensen elkaar
kennen. „Ik vond het een heel fijn verhaal. Iedere
zin is waar”, zegt de een. „Ik heb in m’n aange
trouwde familie ook lui die NSB’er waren”, verze
kert de ander.
Maar dat neemt de spanning niet weg. Dat blijkt
wel als Joke zakelijke kritiek geeft op het verhaal
als: het is te gedetailleerd, het staat te vaak stil.
Die kritiek valt moeilijk.
Aanvallen op Nels verhaal komen neer op aan
vallen op Nels verleden, zo lijkt het. Ze gaat zelfs
zo ver dat ze zegt: „Ik wil niet bewijzen dat ik
onschuldig of schuldig ben”.
In de hoek zit een man. Hij zegt niks en kijkt
stuurs. Janneke zegt tegen hem: en wat vond jij er
van?
Hij: „Geen commentaar”.
Janneke: „Waarom niet?”
Hij: Zes miljoen joden en 25 miljoen Russen,
daarom niet”.
We denken aan de woorden van Martin: „Als je
opschrijft wat je bezig houdt, verandert er iets
aan jezelf, en dus aan de maatschappij”.
We zijn met ze allen de echte veld
werkers, fieldworkers, van de taal
(om maar eens een jargon-kreet
aan te halen uit de categorie, die
Jan Blokker ooit eens die van de
leuterkonten heeft genoemd, van
de dictatuur van de kletskoek).
taal op straat, binnenshuis of op
het veld levend wordt gehouden.
Hoe waar deze woorden zijn, blijkt op een nogal
verrassende wijze later, bij een redactievergade
ring van WAR, die wij bijwonen. Die vergadering
is gewijd aan het nummer Oorlog. Er worden
bijdragen aangedragen en besproken.
De vergadering wordt gehouden in een klein
zaaltje in De Doelen, Rotterdams eigen cultuurpa-
leis. Eerst wordt rondgevraagd wie een bijdrage
heeft voor te lezen. Al direct zegt Nel, een Rotter
damse van achter in de 40: „Ja, ik heb iets, maar
dat is nogal lang. Moet ik het voorlezen?”.
Bertus, een oudere man: „Ik ken het, en het is
een goed stuk. Ik vind dat je moet voorlezen”.
Uiteindelijk wordt besloten tot uitstel. Eerst de
anderen, met bescheidener bijdragen.
Redactielid Janneke vertelt dat ze een gesprek
heeft gehad met een joodse vrouw, over de oorlog.
O
t
1
I,
n
n
i-
Mooij kreeg meer contacten met mensen uit de
sociale onderlaag die poëzie schreven. Met Gerrit
Sterkman uit het Oude Westen bijvoorbeeld, die
stakingen met versjes had begeleid. In 1973 was er
voldoende respons om met een werkgroep en een
tijdschrift te beginnen.
Dat tijdschrift heette, net als de werkgroep,
WAR. Waarom WAR? Martin: „Iedereen valt over
dat WAR. Dan vragen ze: hoe gaat het met dat
oorlogstijdschrift van jullie? Joke houdt er ook
niet van. Ik vind die naam toch wel zinvol. Een
war is een instrument om dingen uit de knoop te
halen, te ontwarren. Wij hopen dat het tijdschrift
mensen zelfstandiger maakt”.
Is het een links tijdschrift?
„Daar is eigenlijk nooit zo over gepraat”, zegt
.216,-
is een
hetzelfde”.
Nel: „Hij zou eens moeten praten met anderen
over wat hij schrijft”.
Els: „Er zijn zoveel mensen die van een emotie
kunst willen maken, en dan gaan ze het be
derven”.
Ze leest, wat later, een vers voor dat iemand
haar ter beoordeling heeft meegegeven. Dit korte
gedicht gaat ook over de oorlog. Er staat o.a. in:
„Kinderen vallen als stenen uit de gevels”.
Als ze die eenmaal heeft voorgelezen, is het even
stil. Je kan een steen horen vallen. Dan zegt
iemand: „Kinderen die als stenen uit de gevels
vallen? Staat dat er echt? Nou, daar begrijp ik
niets van”.
Deze hartekreet oogst bijval. Enigen: „Nee, ik
begrijp er ook niets van”. Iemand suggereert: „Je
zou zeggen dat er een toekomst mee wordt geschil
derd, met die kinderen. Het is wel aardig bedacht,
maar ik vind dat je concreet moet zijn als je over
de oorlog schrijft”.
De bijdragen zijn besproken. Nel is aan de
beurt. Ze pakt uit haar tasje een stapel papieren.
Hier gebeurt nogal wat. Nel, als vast lid van de
redactie, heeft al die weken aan een tijdschrift-
nummer over de oorlog gewerkt, terwijl ze zelf
Ze heeft naar Erica Runge geluisterd, die vertelde
dat haar vader nazi was, terwijl haar eigen vader
>mati-
crijgt.
3 met
iemde
Luxemburg de bespreking van
o.a. het boekje „Semiotiek” (au
teur de universitaire hoofdmede
werker te Utrecht Aart van Zoest)
aan om Van het Reves stelling te
bestrijden, dat produkten van de
literatuurwetenschap onleesbaar
en weinig toepasbaar zijn. Hij
schreef over „Semiotiek” (en „De
theorie van vertellen en verhalen”
van Mieke Bal) dat dit werk goed
tot zeer goed leesbaar is en daar
naast theoretisch gefundeerde in
zichten biedt, die van belang zijn
voor de literatuurliefhebber. Ta
mar gaf van de overzijde (ook in
VN) vuur terug naar „een zekere
Jan van Luxemburg”, waarmee ze
dan het woord „zekere” een gela
den semiotische betekenis geeft.
Tamar roept: zo zie je maar, Van
het Reve had wel gelijk: het is
allemaal onleesbaar en wettig en
mistig. Ze bedoelt dan niet dat
Van Zoest zich in de watten ver
hult want ze las zijn boekje niet
maar Van Luxemburg. Tamar
vuurde op voor haar mistig gebied
in de hoop het hoofddoel te raken
(de literatuurwetenschap), maar
stelde haar vizier op „zekere Jan”,
die ze hoogstens een schampschot
bezorgde. Meer niet. Terug naar
de boekjes. Om te beginnen dan
het gewraakte „Semiotiek”. Alle
reerst dit: semiotiek is een nieuwe
wetenschapstak, die vooral in het
buitenland druk beoefend wordt.
Men gaat uit van het teken. Men-
„beschrijving” van een taal of de
„beschrijving” van taal als univer
seel menselijk symboolsysteem;
Zelfs kan het doel worden de
werking van de menselijke psyche
voor zover taal daarbij in het ge
ding is; men wil dan het menselij
ke taalvermogen „beschrijven".
Daar is op zich natuurlijk niets
tegen. Bovendien stijgen de re-
flekties daarvoor vaak tot grote
hoogte, althans grote abstraktie.
Het is echter jammer dat daarmee
de praktische problemen van het
taalgebruik zelden opgelost wor
den”. Dat laatste dan lijkt me is
wat Van het Reve bedoelt. Je hebt
er in de praktijk weinig aan, zo is
zijn explosieve stellingname. De
genen, die in taal en de achter
gronden daarvan geïnteresseerd
zijn, zullen ondanks Van het Reve
toch met genoegen boeken zoals
dat van Hartveldt lezen. De auteur
hoopt die lezers warm te maken
voor een andere actie en benade
ring van taal en taalgebruik dan
zij gewend zijn; dat zij daardoor
meer begrip zullen krijgen voor
gevarieerdheid van taalgebruik in
verschillende situaties, andersoor
tig taalgebruik, ja zelfs een beter
begrip bij communicatiestoornis
sen. Het boek heeft dan ook als
uitgangspunt, als basis het functi
oneren van taal in een gemeen
schap. Tenslotte het boekje
„Technisch taalgebruik”, een bun
deling van cursiefjes uit het PTT-
weekblad PT/Aktueel, geschreven
door A. Vervoorn en B. Edens,
van tijd tot tijd nogal stroperig door de details die
ze noemt. Het gaat er soms zo minutieus aan toe,
dat haar story onbedoeld komisch wordt.
Onbedoeld, want wat Nel te vertellen heeft, is
helemaal niet komisch. Integendeel, het gaat over
haar herinneringen aan de oorlog. Over haar
ouders die NSB’er waren. Dat haar vader bij de
WA en later bij de landwacht zat. Dat ze zelf op de
Jeugdstorm heeft gezeten.
„Ik had geen flauwe notie van wat er aan de
hand was”, zegt ze, en: „We hoorden pas aan het
eind van de oorlog van de concentratiekampen”.
Semiotiek, door Aart van Zoest, uitg.
Ambo, prijs 19.50. Taal en samenle
ving, door Dolf Hartveldt, uitg Ambo,
prijs ƒ17,50. Technisch taalgebruik,
door A. Vervoorn en B. Edens uitg. De
Tijdstroom.
Voor de insiders zij vermeld, dat
Van Zoest aanhanger van de stro
ming van Peirce is. Dolf Hartveldt
gaat in zijn boek „Taal en samen
leving” uiteraard ook in op de
literatuurwetenschap. Hij zegt
o.m.: „Er is echter altijd een ten
dens geweest om van het pro
bleem (rond de taal, red.), waar
mee de bestudering begonnen
was, af te dwalen en de taal als
verschijnsel op zich te gaan bekij
ken: het doel wordt dan zeer ver
vooruitgeschoven, de komplete
docenten van de cursus Technisch
Taalgdbruik. Die cursus wordt ge
geven door de Nederlandse
Ingenieursvereniging Niria. Om
dat de invalshoek tot praktisch
taalgebruik hier techniek en taal
is, kan men in het boekje merk
waardige verschijnselen consta
teren. Zoals het gebruik van „da
ta” door technici als een enkelvou
dig begrip, terwijl het in oor
sprong het meervoud van datum
is. Data is in de technische wereld
een heel eigen leven gaan leiden
(dataverwerking enz.) Men
spreekt er over een data. Wellicht
wordt het meervoud daar weer
van data’s. Zo zie je maar, dat de
Martin. „Wij zelf zijn nogal terughoudend, hoewel
we natuurlijk aan de linkerzijde staan”. Joke vult
aan: „Dat laatste is zo, maar je moet de zaak wel
openhouden, vind ik. Wel is het zo dat de mensen
die in het tijdschrift schrijven, duidelijk uit het
proletariaat komen”.
Dat laatste blijkt wel als je de beroepen bekijkt
van de vaste kern van de redactie van WAR. Een
man of tien zijn dat. Daar zitten twee gepensio
neerde huisschilders tussen, enkele huisvrouwen,
een pijpenbuiger en een analist.
De redactie heeft nu, onder leiding van Joke
Gerritsen (Martin: „Ik ben de geestelijke vader, zij
de praktische moeder”) een nummer over de
Tweede Wereldoorlog in voorbereiding.
Twaalf WAR’S zijn inmiddels verschenen. Die
hebben een oplaag van ongeveer duizend stuks,
maar soms ook meer. Toen een nummer uitkwam
dat gewijd was aan het bombardement op Rotter
dam, gingen er 2500 van over de toonbank.
In WAR vonden aanvankelijk vooral de produk
ten van de WAR-leden zelf een plaatsje. Dat is
minder geworden, onder invloed van Joke. „Met
je zelf bezig zijn, is alleen maar onvruchtbaar. Het
sen zenden tekens, seinen uit naar
elkaar, visueel of verbaal of beide.
Alles kan een teken zijn. De semi
otiek tracht uit te zoeken wat er
achter die tekens aan menselijks
schuilt, wat er mee gedaan wordt
en wat je er mee kunt doen. Aart
van Zoest nu heeft er een uiteen
zetting over gegeven. Toegegeven:
het is best interessant allemaal.
Maar aan de andere kant blijft het
voor een buitenstaander (geen li-
teratuurwetenschapsbeoefenaar)
wat vrijblijvend. Je kunt tenslotte
in alles zien wat je wilt. Als je een
bepaald woord wilt gebruiken of
een bepaalde constructie of een
bepaalde beklemtoning dan doe je
dat in de praktijk gewoon. Alles
hoeft toch niet uiteengespit te
worden. Maar de semioticus, zoals
de wetenschapsman of -vrouw op
dit gebied zich noemt, „kan aan de
slag overal waar semiosis plaats
vindt, tekens functioneren, tekens
worden gebruikt, binnen commu
nicatie en daarbuiten. De semioti
sche begripsinstrumenten kunnen
op alle levensgebieden worden
toegepast, als maar aan de uit-
gangsvoorwaarden wordt vol
daan dat iets in de plaats komt
van iets anders (representatie) en
dat daar betekenis aan wordt toe
gekend (interpretatie).” Aldus
Van Zoest.
Het zware accent ligt in dit
boekje op de semiotiek van de
literatuur. In het kort wordt aan
het slot nog ingegaan op de semio-
De staat van oorlog duurt
voort in het literaire wereldje.
Aanvankelijk werden de
schermutselingen gevoerd op
het terrein van de literatuur
kritiek enkele kritici open
den het vuur op hun eigen
stellingen en zeiden die nooit
meer te betrekken, maar zie:
ze schrijven nog steeds over
andermans boeken. De kachel
in hun kritiekfortificatie moet
ten slotte blijven branden. Nu
heeft, sinds december vorig
jaar, de strijd zich verplaatst
naar de literatuurwetenschap.
Op het appèl van die weten
schapsbeoefenaars in Leiden
stak Karei van het Reve niet
de klaroen van hun zelfbeves
tiging. Integendeel: in zijn
Huizinga-lezing riep hij op om
de literatuurwetenschappelij
ke bastions maar te verlaten,
omdat hij vond dat, wat ze
deden, volstrekt zinloos was
en is. Rumoer alom. Men
haastte zich om Van het Reve
op de korrel te nemen, maar
die blijft glimlachend
overeind.
Ik memoreer dit strijdgewoel
omdat ik ten eerste enkele litera
tuurwetenschappelijke boekjes
voor me heb liggen en ten tweede
enkele verbale beschietingen
waarnam rond Van het Reve. In
Vrij Nederland greep Jan van
Ik wil een kroon van madelieven
voor je rijgen. Zingen wil ik aan je muur of,
duiven naar je sturen, je weet wel,
met vredestakken en brieven van je geliefde,
je moeder, je vrouw, je kind.
Jouw vlees wil ik aan het daglicht brengen,
want
soms denk ik dat de zon zo rood is
door de schaduw van het vele bloed. Ik
zal het gaan vertellen, ik zal het schreeuwen,
of
misschien zwijgend je krachten brengen
naar je rechters toe in hun donkere levens.
Massa’s engelen zal ik naar je toe zenden,
om hun vleugels te leggen over je wonden;
ja, massa’s moeten het zijn, omdat
jouw wereld steeds groter wordt gemaakt.
Ik ben niet bang dat jouw tranen en tranen
de wegen naar de zeeën niet zullen vinden:
met kracht zullen de stranden worden
overspoeld
en de aarde zal uit een GEL herrijzen!
Anne-Marie van den Burg
„Het is dertien vel van 400 woorden elk”, zegt ze,
bijna verontschuldigend.
„Ik heb dit geschreven in de zomer van ’77, toen
ik flink in de vernieling zat. Toen zei iemand tegen
me: je moet het eens allemaal opschrijven. En dat
heb ik dus gedaan”.
Dan begint ze op vlakke toon te lezen. „Op 9 mei
1930 ben ik in Schiedam geboren. Mijn ouders
waren zeer verheugd met mijn komst”. Wij vrezen
het ergste, en bedenken maar vast een keur aan
gemakkelijke houdingen in de stoel waarin we
zitten.
Ze zegt dat ze het interview heeft uitgeschreven,
maar dat ze achteraf dacht: „Nee, dat is dus niks”.
Henk, een gepensioneerde huisschilder, fel anti
fascist: „De moeilijkheid is natuurlijk, dat jij niet
in de oorlog hebt gezeten. Je bent er te jong voor”.
Ans reageert: „Die jodin, die heeft er toch in
gezeten”.
Er wordt een kort gedicht van een inzender
besproken. Het heet Oorlog en het rijmt.
Heinz: „Dat zijn toch wel leuke regels: velden
vol met kruisen”.
Een ander: „Ik vind het niks. Wat hij zegt, kan je
Wart