HONDERDJARIG BESTAAN ANTI-REVOLUTIONAIRE PARTIJ
i
„Vreugde vermengd
met droefenis”
I:
ARP'er Rinse Zijlstra:
PvdA-oppositieleider Den Uyl:
ABRAHAlUtGEnlOISL
)e
h;'
17
19 7 9
APRIL
3
DINSDAG
BINNENLAND
:n
r
(Door Jan van Putten)
Op 3 april bestaat de Anti-
Revolutionaire Partij honderd
jaar. Het is een volstrekt uniek
jubileum, geen enkele andere
partij in ons land heeft het ooit
zover gebracht.
5
al
d...
h
nt
in
(Door Joop den Uyl)
Er hangt rondom de herden
king van het 100-jarig bestaan
van de AR-partij een sfeer van
weemoed, nu het vrijwel vast
staat dat de AR binnen twee
jaar zal opgaan in het CDA.
De 100-jarige zal het niet lang
meer maken. Hoeveel verliest
de Nederlandse politiek, beter
de Nederlandse samenleving
met het verdwijnen van de
AR?
1
Volstrekt uniek jubileum
I
■s
Abraham Kuyper zoals hij graag door de socialistische tekenaar Albert Hahn werd afgedrukt.
Weemoed rond herdenking
100-jarig bestaan ARP
AR-denken en handelen. Met het grote
voordeel, dat je altijd wel wist wat je aan
de AR had.
Afkeer van vage formuleringen, voor
keur voor duidelijke stellingname, dat be
hoort tot1 de beste AR-tradities, die in
socialistische kring vaak een bereidheid
tot zaken doen met de AR hebben gemoti
veerd.
Daar komt nog iets bij. De AR is een
eeuw lang nauw verbonden geweest met
de gereformeerde gezindte in ons land.
Men mag haar zelfs de politieke expressie
van die gezindte noemen. Sociologisch
gesproken werd die gezindte, met name
sinds de Doleantie van 1886 leidende tot
het ontstaan van de Gereformeerde ker
ken in 1892, vooral gevormd door „kleine
luyden”: kleine burgers, boeren en mid
denstanders, geschoolde arbeiders. Men
mag dat niet mooier voorstellen dan het is.
Er was in de ARP altijd ook een kleine
grootburgerlijke aanhang, maar ze gros
sierde niet in adellijke titels en kende
zeker niet de vervlechting met gewonnen
maatschappelijke en economische belan
gen, zo typerend voor het conservatieve
liberalisme, voor KVP en CHU
Die betrekkelijke onafhankelijkheid ten
opzichte van economische machten gaf
aan het parlementaire optreden van de
Anti’s een bijzonder accent van geloof
waardigheid. Voegt men dat bij de sterke
dualistische traditie van de ARP, d.w.z. de
opvatting dat regering en parlement eigen
verantwoordelijkheden hebben, dat het
parlement niet „op de stoel van de rege
ring mag gaan zitten”, maar wel moet
waken voor eigen rechten en je hebt het
beeld van een door en door parlementaire
democratische partij, die veel heeft bijge
dragen tot de groei en instandhouding van
onze staatkundige democratie.
Bij de AR heeft de nadruk altijd sterk
gelegen op de betekenis van beginselen,
van mens en wereldbeschouwing. De re
cente uitval van Van Houwelingen naar
D’66 is geen toeval. De ARP is altijd
afkerig geweest van pragmatisme, heeft
socialisme en liberalisme als respectabele
tegenstanders onderkend en erkend en
liet daarbuiten maar weinig speelruimte
in het politieke bedrijf over. Die nadruk
op beginselen heeft aÜes van doen met de
religieuze herkomst en grondslag van de
AR. Groen van Prinsterer speelde een rol
in het godsdienstig Reveil, dat in de eerste
helft van de vorige eeuw van betekenis
was als protest tegen 18de-eeuws rationa
lisme en verlichting, die als oorzaken wer
den gezien van de Franse Revolutie. Als
de ARP zich vandaag evangelische volks
partij noemt dan uit zich daarin het stre-
Verbijstering over de kamikaze van bij
voorbeeld Jan van Houwelingen en de
deloyaliteit ten opzichte van het kabinet.
Het lijkt alsof een deel van mijn partij
vooruitziet in wrok en zich onmachtig
voelt om al die verworvenheden en talen
ten in de honderd jaar zo ruim gebruikt
en geëtaleerd in de nieuwe politieke
partij tot gelding te brengen.
sknou-
eg
ld.
huur
i van
in of
Van
338.
nog met aarzeling - regeringsverantwoor
delijkheid wilden dragen. Vooral uit een
oogpunt van gezagshandhaving hadden
de meesten van hen althans in die jaren
tegen de dekolonisatie van Indonesië ono
verkomelijke bezwaren.
Kuyper stierf in 1920. In de daarop
volgende twintig jaar was Hendrik Colijn
de nagenoeg onbetwiste leider. Colijn had
carrière gemaakt in het leger (in het toen
malige Nederlands Oost-Indië) en in het
bedrijfsleven. Hij was een nogal behou
dend man, hetgeen, toen hij in de crisisja
ren minister-president was, vooral in zijn
economische politiek tot uitdrukking
kwam. Voor de ARP was de periode-
Colijn het tijdperk van de consolidatie.
Colijn koos voor een coalitie met de libe
ralen, de vroegere aartsvijanden. Samen
werking met de sociaal-democraten
kwam in het geheel niet binnen de ge
zichtskring.
Dat de antirevolutionairen in 1952 toe
traden tot het derde kabinet-Drees, kwam
meer voort uit een diepgeworteld verant
woordelijkheidsbesef voor de publieke
zaak dan uit enthousiasme voor de Partij
van de Arbeid. Na de val van het laatste
kabinet-Drees, in 1958, was het min of
meer vanzelfsprekend dat weer met de
liberalen werd geregeerd.
In de jaren zestig trad evenwel, wat dat
betreft, een kentering in. Schoutens op
volger als partijvoorzitter, dr. W. P. Berg
huis, lanceerde begrippen als „evangeli
sche radicaliteit” en probeerde de ARP
een „bocht naar links” te laten maken. In
de partijtop vond hij meer weerklank dan
bij zijn achterban. In 1965 nam wel de
ARP deel aan het kabinet-Cals, maar niet
de CHU. Iets dergelijks herhaalde zich in
1973 bij de vorming van het kabinet-Den
Uyl. Maar onder de achterban van de
ARP hebben dergelijke pogingen tot hero
riëntatie in „linkse” richting in de afgelo
pen vijftien jaar telkens tot grote beroe
ringen geleid, in 1973 zelfs tot een ernstige
interne crisis.
Velen verbazen zich erover dat de ARP,
ondanks haar min of meer progressieve
gezicht, toch, als het erop aan komt, kiest
voor opgaan - of ondergaan? - in het CDA,
het Christen-Democratisch Appèl. Deze
verbazing is misplaatst, getuigt van te
weinig kennis van de ARP. Men kan ei
genlijk wel zeggen dat de fusie met de
KVP en de CHU, die volgend jaar haar
beslag krijgt, beantwoordt aan dezelfde
wetmatigheid die vandaag het honderdja
rig bestaan van de ARP verklaart: de
kracht van en de gehoorzaamheid aan het
samenbindend christelijk beginsel.
De Antirevolutionaire Partij heeft na
tuurlijk altijd politieke doelen nage
streefd, maar belangrijker dan het politie
ke doel was steeds het principiële
uitgangspunt. Daarop vonden de antire
volutionairen elkaar in de eerste plaats.
Binnen het gereformeerde volksdeel leef
de dit beginsel zo diep, dat vooral daaruit
kan worden begrepen dat steeds weer
nieuwe generaties in het voetspoor van
hun voorouders traden.
Ik heb reeds vaker betoogd, het CDA is
reeds jaren een realiteit. Daar kunnen
inhoudelijke bezwaren of partijorganisa-
torische remmingen niets meer aan af of
toe doen. Het verschuiven van de officiële
ingangsdatum of een commissie die zich
over de inhoudelijke kant van de huidige
CDA-politiek gaat buigen, veranderen
aan dit feit niets meer.
Wat nog wel kan veranderen, is de bete
kenis en het gewicht van de politieke rol
die de christen-democratische beweging
in het Nederlandse toekomstige bestel zal
spelen.
En deze verandering heeft zich, niet in
de laatste plaats door het optreden van en
het met elkaar omgaan binnen het CDA,
reeds volop ingezet.
De uittocht is al begonnen voordat de
blijde intocht haar formele bekroning
vond. De uitslagen van alle onderzoekin
gen van de laatste maanden bevestigen
dit. De uitkomst van het beraad over
inhoudelijke politieke zaken van de com
missie onder leidifng van prof. Steen
kamp is voorspelbaar. Immers het verkie
zingsprogramma van het CDA Niet bij
brood alleen behoeft echt niet door deze
commissie te worden herschreven.
De kritiek die uit eigen kring dan ook
wordt vernomen, kan ook door de com
missie niet anders geformuleerd worden
dan in de vorm van een aansporing aan
het kabinet het beter te gaan doen.
Het politieke effect van deze kritiek is
en zal in toenemende mate worden, dat
het toch al tanende gezag van dit kabinet
verder wordt aangetast en een kabinets
crisis wordt steeds dreigender, met ver
kiezingen die naar mijn oordeel een voor
het CDA desastreuze uitslag te zien zullen
geven.
Het is dan goed te beseffen dat voor een
dergelijke gang van zaken niemand an
ders verantwoordelijk kan worden ge
steld dan die leden van de CDA-fractie die
het politieke inzicht, wijsheid, geduld en
moed niet hebben kunnen opbrengen om
deze vier jaar te gebruiken het samen eens
te blijven om aldus te bouwen aan een
hechte en sterke christen-democratische
politieke stroming.
Het „point of no return” is dichtbij. De
discussies over de grondslag en de bin
ding hieraan die over de vraag wat het
CDA inhoudelijk moet voorstellen zijn,
ik heb dat intensief meegemaakt, breed
voerig en diepgaand geweest.
Wanneer deze discussies niet hun afron
ding vinden in een loyale eensgezindheid
binnen de fractie en onderling en tegeno
ver het kabinet, dan zullen de volgende
verkiezingen, ondanks het bestaan van
een CDA, de definitieve contouren te zien
geven van een programmatische partij
structuur. De honderdjarige ARP is dan
in onvrede ontslapen. Voor haar rijke
erfenis zal in deze partijstructuur dan
helaas geen belangstelling meer bestaan.
(Door Rinse Zijlstra, lid ARP)
Mijn partij viert feest. Honderd jaar rijke historie; markante persoonlijkhe
den; een relatief grote en belangrijke bijdrage aan de meningsvorming in het
parlement en daarbuiten, ziedaar een verleden om terecht trots op te zijn.
Tegen deze achtergrond is het eenvou
digweg onvoorstelbaar dat de antirevolu
tionairen niét zouden streven naar één
christelijke partij en het verlangen naar
„progressieve" politiek zwaarder zouden
laten wegen. En wie naar voren zou willen
brengen dat juist in het contact met de
KVP en de CHU is gebleken hoezeer de
christenen in politiek opzicht verschill-
lend denken, moet niet uit het oog verlie
zen dat binnen de ARP dezelfde ver
schijnselen zich ook al geruime tijd voor
doen. Biesheuvel en Roolvink kunnen in
politiek opzicht zeker niet op één lijn
gesteld worden met Aantjes, Goud
zwaard, De Boer en Van Houwelingen.
Na een bestaan van honderd jaar zijn
nu de dagen van de ARP geteld. Volgend
jaar zal zij opgaan in het CDA. De laatste
tijd is zij door allerlei ernstige tegenslagen
geteisterd, waardoor zij aanzienlijk is ver
zwakt. Het vertrek van Aantjes in novem
ber vorig jaar was de zwaarste klap. An
dere antirevolutionairen hebben het poli
tieke toneel verlaten in samenhang met de
strijd om de betekenis van het evangelie
dan wel tussen links en rechts binnen de
eigen partij of in het CDA. De CDA-
vorming heeft de ARP tot nu toe meer
schaduwen dan lichtpunten opgeleverd.
„Rome zien en sterven” wordt wel wrang
gezegd nu in het CDA voornamelijk
KVP’ers als Van Agt, Steenkamp, An-
driessen en Lubbers de lakens uitdelen.
Op 7 april, wanneer in Rotterdam het
jubileum wordt gevierd, zullen ongetwij
feld opnieuw de bekende psalmen worden
gezongen, zij het iets sneller en met min
der ouderwetse teksten dan in de dagen
van Abraham Kuyper. Maar ze houden nu
nauwelijks nog beloften in, Gods roem is
grijs geworden. Binnen het CDA is er
voor de nalatenschap van Kuyper zo te
zien geen toekomst meer. Goed be
schouwd is dat ontzettend jammer, want
aan belijnde, sociaal voelende en enthou
siaste politici heeft onze samenleving van
daag zeker niet minder behoefte dan hon
derd jaar geleden, toen de ARP werd
opgericht.
hier zoveel mogelijk van ingrijpen had te
onthouden, aangezien de bedrijfsgenoten,
werkgevers en werknemers, in de eerste
plaats zelf hun problemen dienden op te
lossen. Het Christelijk Nationaal Vakver
bond heeft voor déze uitwerking nooit
bijzonder veel sympathie gehad, ondanks
de steun die haar leiders de jaren door
aan de ARP hebben gegeven.
Een ander aspect van het staatsoptre-
den heeft bij de antirevolutionairen wel
altijd hoog in aanzien gestaan, namelijk
de gezagshandhaving. De staat is door
God gegeven als middel tegen de zondig
heid van de mensen. Volgens de oude
gereformeerde opvatting uit de tijd van de
reformatie wil God „dat de wereld gere
geerd worde door wetten en politiën, op
dat de ongebondenheid der mensen be
dwongen worde en het alles met goede
ordinantie onder de mensen toega. Tot dat
einde heeft Hij de Overheid het zwaard in
handen gegeven tot straffe der bozen en
bescherming der vromen”.
Op dat punt hebben de antirevolutionai
ren zich nooit onbetuigd gelaten en loopt
er een duidelijke lijn van Kuyper via
Colijn en de naoorlogse grote voorman
Jan Schouten tot zelfs de laatste antirevo
lutionaire minister van binnenlandse za
ken, De Gaay Fortman in het kabinet-Den
Uyl, in sommige van diens uitspraken
over de bestrijding van terrorisme of wat
daarvoor doorgaat.
Deze opvatting was er ook de oorzaak
van dat de antirevolutionairen na de twee
de wereldoorlog pas weer in 1952 - en dan
schreef Kuyper over Kappeyne’s wet:
„Nooit ofte nimmer is de vrije school zó
ruw en zó hardhandig aangepakt en op zó
barbaarse wijze van de stoep afgedrongen
als in dit koele, onbarmhartige, diepkren-
kende staatsstuk”.
De grote liberaal P. J. Oud oordeelde
driekwart eeuw later: „Het is ons thans
onbegrijpelijk, dat aan liberale zijde voor
deze bezwaren niets, maar dan ook totaal
niets gevoeld wordt. Dat men van
liberale zijde dit niet heeft ingezien, heeft
calvinist en rooms-katholiek de gelegen
heid gegeven zich te verenigen tegenover
de liberale dwingelandij”.
Verenigen deden zij zich, de Calvinis
ten. In 1879 werden elf antirevolutionai
ren in de Tweede Kamer gekozen, in 1884
22 en in 1888 zelfs 28 (op een Kamer van
100 leden), waarmee de antirevolutionai
ren de grootste Tweede-Kamerfractie wa
ren geworden.
Behalve de schoolstrijd speelden in die
tijd nog twee andere problemen, de strijd
om het kiesrecht en het vraagstuk dat in
die dagen als „de sociale quaestie” werd
aangeduid, de positie van de arbeiders.
Hoe eensgezind de antirevolutionairen in
de schoolstrijd optraden, zo verdeeld wa
ren zij als het ging om de oplossing van de
andere twee vraagstukken.
Het kiesrecht was in die tijd slechts
voorbehouden aan een beperkte groep.
Toen minister Tak van Poortvliet in 1894
een aanzienlijke uitbreiding van het kies
recht voorstelde, werkte dit als een splijt
zwam in de AR-gelederen. Het kwam tot
een scheuring tussen de meer democrati
sche stroming rond Kuyper en de meer
aristocratische rond jhr. mr. A. F. de
Savornin Lohman. In de Tweede Kamer
werden twee fracties gevormd; de fractie
rond Lohman werd later een van de be
standdelen van de Christelijk-Historische
Unie, die in 1908 werd opgericht. Behalve
dit politieke verschil is ook de heerszucht
van Kuyper aan deze scheuring niet
vreemd geweest.
Ook het sociale vraagstuk lag bij de
anti-revolutionairen moeilijk. Kuyper re
kende zich tot links, streefde onder meer
naar een Wetboek van Arbeid, waarin de
samenwerking tussen kapitaal en arbeid
zou moeten worden geregeld. Toen hij als
minister-president in 1902 en 1903 met de
grote spoorwegstakingen werd gecon
fronteerd, reageerde hij met een wetsont
werp waarin aan ambtenaren het staken
werd verboden, een verbod dat tot heden
van kracht is gebleven. Toen enkele jaren
later een andere antirevolutionair, de zeer
sociaal voelende predikant Talma, als mi
nister van nijverheid middels Raden van
Arbeid, werkgevers en werknemers tot
samenwerking probeerde te brengen, dus
de invloed van het kapitaal ten gunste van
die van de arbeid wilde terugdringen,
vond hij in eigen kring de felste bestrij
ding.
Van de ARP kan zeker niet worden
gezegd dat zij de jaren door onverschillig
stond tegenover de noden van de arbei
ders. Maar in de erfenis van Abraham
Kuyper bevond zich één leerstuk dat zich
tegen een doeltreffende aanpak van het
sociale vraagstuk verzette, het leerstuk
van de „soevereiniteit in eigen kring”. Dit
leerstuk komt erop neer dat de samenle
ving uit een aantal kringen bestaat, zoals
onderwijs, bedrijfsleven, gezin en ook de
staat, die in „eigen kring” soeverein zijn,
dat wil zeggen niet ondergeschikt aan
andere kringen.
Dit leerstuk kwam Kuyper schitterend
van pas toen hij streefde naar een eigen
gereformeerde universiteit die los stond
van de staat (vandaar ook de naam „Vrije
Universiteit”). Maar ten aanzien van het
bedrijfsleven kwam toepassing van dit
leerstuk erop neer, dat de staat zich ook
Van een oude boom zegt men dat hij de
stormen van de tijd heeft doorstaan. Bij
een politieke partij met een geschiedenis
van een eeuw ligt dat niet zo simpel.
Natuurlijk, ook zo’n partij kan door stor
men worden geteisterd, en voor de ARP
zijn die ook niet uitgebleven. Maar de
bestaansgrond van een partij ligt niet
allereerst in het feit dat ze ooit werd
opgericht; een partij heeft vooral vorm te
geven aan de toekomst van de samenle
ving. Die samenleving is voortdurend in
verandering, de toekomst van die samen
leving stelt dus ook voortdurend nieuwe
eisen.
Het denken binnen de ARP over de
meest wenselijke toekomst heeft, ondanks
die veranderingen, steeds weer zoveel im
pulsen ontvangen, dat zij al die jaren door
tot de verbeelding van velen bleef spre
ken, een achterban kon boeien, de steun
van telkens nieuwe generaties kiezers wist
te verwerven, en in parlement en kabinet
invloed kon blijven uitoefenen, dikwijls
meer invloed zelfs dan men alleen op
grond van haar getalsmatige aanhang zou
verwachten. Voor mensen is dit geen ge
ringe prestatie, al zullen de antirevolutio
nairen zelf vooral God daarvoor danken,
wanneer zij voor hun jubileumviering bij
een zijn.
Antirevolutionairen bestonden er al
voordat de ARP werd opgericht, niet al
leen in ons land, maar ook daarbuiten. Zij
hadden gemeenschappelijk dat zij positie
kozen tegen de geest van de Franse revo
lutie van 1789. Die revolutie stond voor
hen in het teken van de verwerping van
het goddelijk gezag. In plaats van de rech
ten van God werden de rechten van de
mens geproclameerd. De antirevolutio
nairen, zeker in ons land, stelden daarte
genover: „Tegen de revolutie het Evange
lie”. Aan deze stellingname ontlenen zij
ook hun naam: antirevolutionair.
In ons land trad, wat dat betreft, vooral
mr. Guillaume Groen van Prinsterer
(1801-1876) op de voorgrond. Tijdens zijn
leven organiseerden zich hier en daar in
het land groepjes gelijkgezinden in zoge
naamde kiesverenigingen, maar tot een
partij kwam het nog niet.
De stoot daartoe gaf de predikant dr.
Abraham Kuyper. P. A. Diepenhorst
schreef over hem in 1952: „Een man van
niet zo fijne, maar van machtiger, van
genialer allure dan Groen. Wondere talen
ten waren in dr. Kuyper verenigd: theo
loog, politicus, geleerde, prediker, rede
naar, taalvirtuoos, stylist, journalist, orga
nisator was hij - altegader van de eerste
orde”.
In zijn dagblad De Standaard verscheen
3 januari 1878 het concept van een Pro
gram van Beginselen, waaraan een twin
tigtal kiesverenigingen en enige op de
voorgrond tredende persoonlijkheden
hun instemming betuigden. Op 3 april
1879 werd te Utrecht de eerste Deputaten-
vergadering gehouden, door 28 afgevaar
digden bijgewoond. Op die samenkomst
werd het Program van Beginselen defini
tief vastgesteld en een Centraal Comité
benoemd, dat onder leiding van dr. Kuy
per leiding en bestuur van de Anti-Revo-
lutionaire Partij op zich nam.
In ons land was in die periode het libera
le kabinet-Kappeyne van de Coppello aan
het bewind. Vooral tegen de onderwijswet
van dit kabinet verzetten de antirevolutio
nairen zich. Zij wensten dat niet alleen de
openbare scholen, maar ook de bijzonde
re (waaronder de christelijke) scholen uit
de staatskas zouden worden bekostigd.
Bij Kappeyne waren zij daarmee vol
strekt aan het verkeerde adres; het zou
betekenen, zo meende hij, dat het
overheidsgezag dienstbaar werd gemaakt
aan de kerkelijke macht, indien christelij
ke scholen uit de belastinggelden zouden
worden bekostigd.
Hoog liep de strijd op. In De Standaard
staatsonthouding, kreeg Colijn zijn grote
kans. Het is niet zonder tragiek, dat de
aandrift tot sociaal handelen (Kuyper in
1891 „Zij kunnen niet wachten, geen dag
en geen uur”) smoorde in afkeer van
overheidsbemoeiing en bevestiging van
particuliere economische machten.
Colijn als de gevierde man van de multi
nationals. De hoon voor het Plan van de
Arbeid, een fervent anti-socialisme soms.
De AR kan zeker bogen op een traditie
van bezorgdheid om sociale ontwikkelin
gen, op een zekere verwantschap met de
christelijke vakbeweging, maar vele de
cennia lang is er maatschappijhervor-
mend weinig of niets van de ARP uitge
gaan. In de 50’er jaren heerste bijna totale
verstarring. In 1963 heet het nog in een
program van actie dat de ARP van oor
deel is dat „de verhouding tussen
overheidsuitgaven en particuliere beste
dingen” op verantwoorde en stelselmatige
wijze ten gunste van de particuliere beste
dingen moet worden gewijzigd.
Sinds de jaren zestig is er ook voor de
ARP een stormachtige periode aangebro
ken. Verlies bij de kiezers, uittocht van
christen-radicalen, herziening van pro
gram en beleid, pogingen tot evangelisch
radicalisme, de Bergrede van Aantjes, de
moedige deelname aan het kabinet-Den
Uyl.
Dat proces zat vol onzekerheid en vól
beloften. Het is- overwoekerd sinds 1967
door de groei naar het amorfe CDA. Men
behoeft KVP en CHU niet terug te zetten
en de ARP op te vijzelen om te constate
ren dat het CDA in vrijwel geen enkel
opzicht de profilering zal bevatten, die de
ARP als een eigen zelfstandige kracht in
de Nederlandse politiek zo sterk heeft
gekenmerkt. De hoekigheid en de felheid,
de beginselvaste standpuntbepaling en de
democratische royaliteit zullen oplossen
in de grijze sfeer van de verzoening van
belangentegenstellingen, waardoor de
christen-democratie zich in deze tijd ken
merkt. Het proces lijkt onafwendbaar,
jammer blijft het. De ARP heeft een eeuw
lang in dit land geschiedenis gemaakt, ten
kwade, maar meer ten goede.
De AR geniet zeker in socialistische
kring groot respect, ook waar ze als tegen
stander is ervaren. Dat valt terug te voe
ren op een aantal specifieke eigenschap
pen, dat het functioneren van de AR in de
Nederlandse politiek heeft bepaald. Er is
in de AR van oudsher een grote gedreven
heid te bespeuren, een roepings besef, dat
nauw samenhangt met haar ontstaansge
schiedenis.
Groen van Prinsterer, de eerste vormge
ver van de AR-richting eiste een onverbid
delijk partij-kiezen, het vooropstellen van
het beginsel en in dienst daarvan zonodig
het isolement. Abraham Kuyper, de eigen
lijke oprichter van de ARP, stelde scherp
de antithese tussen hen, die hun normen
ontlenen aan God en de bijbel, en hen, die
uit de eigenwettelijkheid van de mens en
het menselijk verstand willen leven. Kuy
per was een activist pur sang. Hij richtte
in 1872 een dagblad op („De Standaard”)
en organiseerde een massaal petionne-
ment tegen de Schoolwet van 1878. Een
actievoerder, die het actiemodel voortref
felijk beheerste, een polarisator bij uitne
mendheid.
Het is niet zonder ironie, dat toen in de
jaren zestig in linkse kring de polarisatie
opgeld deed ook de AR zich niet onbe
tuigd liet. In het spreken van bestraffende
woorden over „al dat gepolariseer”. En
dan te bedenken dat de antithese, de pola
risatie, de sterke motor is geweest van het
ven terug te keren naar de bronnen van
het ontstaan van de partij.
Die hang naar beginselen heeft zich
geuit in het zich keren tegen de revolutie.
Het gezag is van God en de mens (de
onderdaan) moet zich daaraan onder
schikken. „Gezag is gezag en rebel is re
bel” schreef Bruins Slot op een hoogte
punt van de Indonesische onafhankelijk
heidsstrijd. Het accent op de eigen verant
woordelijkheid van onderscheiden le
venskringen was evenzeer een zaak van
beginsel. De AR-hoogleraar in de wijsbe
geerte Dooijeweerd schreef eens over
Kuyper: „Hij, die onder den hoon zijner
liberale tegenstanders weder met kracht
de antithese tegen de verslappende syn
these van zijn tijd stelde, was het ook die
de soevereiniteit in eigen kring als een
fundamenteel kosmisch principe er
kende.”
Dat is niet gering, een fundamenteel
kosmisch principe. De leer omtrent de
grenzen van de staatsmacht heeft tot de
vrije school geleid, heeft waakzaamheid
bevorderd tegen staatsalmacht. Ze heeft
er ook toe bijgedragen, dat het zicht op de
maatschappelijke en economische ont
wikkeling werd ingeperkt en verengd.
In economische zaken gedroeg de AR
zich lange tijd liberaal, overheerste de
Niettemin is de vreugde vermengd met
droefenis. Immers de periode wordt on
herroepelijk afgesloten. In het najaar van
1980 is de partij versmolten met de KVP
en de CHU tot het CDA.
Zeer velen uit de AR zullen deze dag
met vreugde begroeten. Een lang gekoes
terd ideaal gaat in vervulling. De drie
belangrijkste christelijke politieke partij
en hebben dan bewezen elkaar op grond
slag, programma en uitvoering hiervan te
kunnen vinden. Tekenen van saamhorig
heid werden opgericht. Scheidslijnen ver
vielen. Een nieuw elan maakte zich van
honderdduizenden meester.
Verkiezingen werden gewonnen. Er
kwam een kabinet tot stand waarin de
christen-democratische stroming onge
kend sterk vertegenwoordigd was.
Een omstreden coalitie, geen sterke par
lementaire basis, toegegeven, maar welk
een kansen om te bewijzen wat in een
nationaal en internationaal moeilijke pe
riode opgebracht kon worden.
En dan nu de beschamende afbraak, de
vermorsing van idealen, de demotivatie
van tienduizenden die zich bij verkiezin
gen enthousiast hebben ingezet.