J
de verzoener
jpg....
Overtuigd van de
u
O
rk
Eenzaamheid
o
Pi!
door Hans Rombouts
wil
Samenwerking
100
J
Koningin Juliana komt het zij ten
overvloede gezegd uit de
kerstboodschappen, die zij vanaf 1948 heeft
uitgesproken, tevoorschijn als een intens
levend mens, open staand voor
vernieuwingen, maar ook geworteld in de vele
goede zaken van het verleden. Bij het
doornemen van de kerstoverpeinzingen,
welke zij alleen in 1970 niet heeft
uitgesproken, omdat ze toen bang was in een
sleur terecht te komen, merk je hoe ze steeds
weer heeft getracht verzoenende elementen
naar voren te schuiven, of het nu ging om de
strijd voor de verloren Indische illusies dan wel
dan wel om de groeiende
onverdraagzaamheid tussen kleine of grote
groeperingen ofwel de verwijdering tussen
jonge en oudere generaties. Samenwerking,
begrip, naastenliefde, vrede, de macht van de
enkeling in de gemeenschap,
verantwoordelijkheidsbesef, respect voor
elkaar, herwaardering van waarden, eerlijke
verdeling van rijkdom en welvaart, de
mogelijkheden van nieuwe technische
ontdekkingen, maar ook de persoonlijke
eenzaamheid: het zijn alle thema’s, die
Juliana intens bezig hielden en houden.
Verantwoordelijkheid
Woelige tijd
Respect
Gelijk-hebberij
ip
BBBIF
1 -
-
i
i-
k
I.
taken
doortrekt een gloed onze omgeving en gaan we
zelf gloeien van echt geluk” (1967).
dig-
/oor
Vrede heeft uiteraard steeds een grote plaats
ingenomen in de kerstboodschappen van de
koningin. Het tragische daarbij was, dat ze in de
eerste kersttoespraak, in 1948, vanuit een
oorlogssituatie moest spreken. Nederlandse
troepen waren in gevecht gewikkeld met
Indonesische vrijheidsstrijders. Die vrede kwam
het jaar daarop wel, maar de verbittering was
groot. Juliana, de verzoener, trachtte in haar
toespraak van 1949 de weg naar een nieuwe
samenwerking tussen Nederland en Indonesië te
wijzen: „Wij weten: wie behouden wil, zal steeds
verliezen, en wie bereid is te verliezen, zal
behouden, ook al behoudt hij iets heel anders dan
hij zich oorspronkelijk had voorgesteld zoals
nu inderdaad gebeurt bijvoorbeeld het
groeiend vertrouwen, dat een mondig wordende
samenleving ons geeft, veelal daar, waar het de
laatste jaren zo jammerlijk ontbroken heeft. De
onderlinge vriendschap der beide volken is
immers, hoewel soms slapend, toch levend
gebleven en kan nu tot nieuw leven gewekt
worden. Laten wij bij dag en bij nacht klaar staan
tot helpen, wanneer wij er om gevraagd worden”.
Die laatste zin zou men eigenlijk wel een
leefregel van Juliana kunnen noemen, die ook
steeds weer verwijst naar de hogere macht, naar
God, zoals ze ook in diezelfde kerstboodschap
opmerkt: „Wij, die gewend waren leiding te geven,
worden tenslotte zelf weer geleid door een hogere
leiding”.
„Wie meent dat zijn eigen stuk waarheid de enige
is de gelijkhebber beledigt eigenlijk het
waarheidsbeleven van anderen. We weten allen,
tot hoeveel waarheidsverdraaiing, leugen en
laster, dit soms ook kan leiden, tot hoeveel
verguizing en strijd. En toch moeten we trachten
in vrede samen te leven en dus elkaar aan te
vullen. Ik geloof dat we daartoe allereerst zelf
waar moeten zijn. Openbaring van waarheid over
onszelf, evenals over anderen, kan veel pijn doen.
Maar het maakt de lei schoon en klaar voor iets
nieuws en beters. Wij hebben onszelf te vaak voor
de gek gehouden over onszelf. De kennis van de
werkelijkheid en het waarachtig worden, maken
ons daarvan vrij. In eenzaamheid is geen geluk, in
afzondering geen stimulering. Laat ieder zichzelf
open gooien en de anderen tegemoet gaan. Het
elkaar vinden betekent geluk”.
Samenwerking neemt een belangrijke plaats in
in de bespiegelingen van koningin Juliana. In 1950
noemde zij samenwerking de enige uitweg uit de
toestand, waarin de wereld verkeert.
„Samenwerking heeft nog nooit iemand pijn
gedaan, integendeel geholpen en vaak meer
geholpen dan werd verwacht”. Kameraadschap
daar komt het op aan: „Zo is er ergens vlak bij
altijd iets of iemand, die ons meetrekt in de grote
kring van de mensengemeenschap. Ook al groeit
die nog tot vele miljarden meer uit dan nu, die
allen zullen toch steeds verlangen naar
medemenselijke steun en kameraadschap. Door
ons warm te maken voor iets wat van waarde is,
Een stelling van Juliana, die in veel toespraken
terug te vinden is, is ook die van de macht van de
enkeling, het losworstelen uit de eenzaamheid. Uit
de kerstboodschap van 1952: „Aan zovelen dringt
zich in onze tijd de vraag op: wat kan ik doen voor
de vrede op aarde en het welzijn der mensen als
enkeling. En dat lijkt dan vaak zo goed als niets.
En toch is dat niet zo. Bestaat de wereld soms niet
uit enkelingen en dus uit persoonlijkheden? De
mogelijkheden ten goede, ieder mens gegeven,
zijn verbazingwekkend. Hoe ontzaglijk groot is
niet de actieradius van een mens, die naar zijn
geweten handelt”.
In 1966 tipt ze de enkeling in het grote geheel
weer aan: „Op ons ligt de last, dat we in een uiterst
ingewikkelde maatschappij leven, die steeds
ingewikkelder wordt. Wij allen samen als
mensheid zijn voor deze gang van zaken
verantwoordelijk. Allang kan niemand meer
alleen de onderdelen van onze samenleving
begrijpen en overzien. Deze onvoorziene
monstergroei laat ons staan met een gevoel van
klein en machteloos te zijn. Wat kan die kleine
mens zetten tegenover de massa van heel die
maatschappij? Hij voelt zich alleen. En wat kan
zelfs een groep, een volk, er nog voor invloed op
uitoefenen? Niemand, al is hij tevreden over zijn
eigen bestaan, is het eens met onze maatschappij.
Het is goed en essentieel een werkelijk gezonde
afkeer van iets te hebben. Hetzelfde geldt voor een
werkelijk gezonde voorkeur voor iets. Goede
kritiek is niet alleen geen verweer, maar wil
betere toestanden helpen opbouwen. Wij allen
stellen de maatschappij samen en wij zijn in feite
verantwoordelijk voor onze medemensen, of wij
dat willen of niet”.
In haar opmerkelijke kersttoespraak van 1965
wijdt Juliana ook weer aandacht aan de
eenzaamheid: „Door ons te geven, open en eerlijk,
aan onze medemensen en hun ontplooiing te
eerbiedigen en te bevorderen, krijgt onze eigen
ontplooiing de kans, die zij behoeft. Zo alleen is er
leven mogelijk voor onze mensen. Als men er over
nadenkt, begrijpt men dat het ons uit de
eenzaamheid, uit de verschraling, uit de dood
bevrijdt. Ontdek uw broeder. Ontdek uw God. Dit
openbreken van de gevangenis van eigen
eenzaamheid, waarin geen recht wordt gedaan
aan onze ziel, betekent het onmiddellijk
herkrijgen van de levensadem”.
De eenzaamheid is iets waar koningin Juliana
zich intensief mee bezig houdt. Steeds weer vind
je er wel iets van terug. Zoals in 1955: „De mens in
onze tijd vereenzaamt in eigen kring. Hoe groter
en dichter de menigte om hem heen wordt, hoe
verlorener voelt hij zich. Een enkeling, alleen in de
woestijn, is even eenzaam als een naamloos
nummer in de massa. Het enige verlossende
gevoel, dat hij in zijn leven soms ervaart, is het
samen met anderen werken voor een doel, dat niet
zijn eigen, maar een groter en hoger belang dient.
Vreemd genoeg voelt hij zich dan door de
voldoening, die het geeft, weer tot zijn recht
komen, zijn eenzaamheid en angst verzwakken en
hij heeft het gevoel, dat zijn wezen verruimd is
geworden”.
De kracht van de enkeling komt ook op
Kerstmis 1977 ter sprake: „Vaak ontmoet je
overmacht, zelfs zo sterke, waar geen wapen
tegen bestaat tenminste geen enkel ander dan
je blote, eigen waardigheid van het goddelijke
schepsel dat je bent. Er bestaan geweldig
indrukwekkende voorbeelden, ook in onze eigen
tijd, van mensen, die dat opbrachten. Die toonden
in wezen onaantastbaar te zijn. Ze werden er
bovenuit getild”.
In 1960 is de koningin bijna lyrisch als ze zegt:
„Er gaan nieuwe golven over ons heen. Er komen
nieuwe mogelijkheden binnen ons bereik.
Sommige oude instellingen blijken vermolmde
stukken te zijn van een vloer, waarop een levende
maatschappij met haar nieuwe generatie niet
meer kan staan en bewegen. Er worden dingen
nog voor levend aangezien, die spoken uit het
verleden zijn geworden. De wereld wordt
onrustbarend klein. Ons aller
verantwoordelijkheid is wereldwijd”.
Uit de kerstboodschap van 1965: „Het is een tijd
van vraagtekens. Alles wordt op de korrel
genomen, bekritiseerd, ontleed. Men zoekt naar
herwaardering van alles, waaraan tot nu toe
waarde werd gehecht. En er is eigenlijk geen rede
om daar bang voor te zijn. Wij beseffen intuïtief
dat dood en verderf niet het einde kunnen zijn van
het leven, dat het altijd in de een of andere
gestalte boven de bedreiging uit zal rijzen. Wij
lijden veelal aan dingen, waar vroegere
geslachten nog niet door leden, maar die eigen
zijn aan onze ingewikkelde en geraffineerde
eeuw. Wij slaan hier tegenwoordig niet meer zo
gauw hersens in die anders denken dan de onze.
Onze beschaving pleegt haar aanslagen op
„beschaafde” manier, maar treft even raak”. En
even verder: „Het is niet in de eerste plaats het
lawaai en het geschreeuw of wat in de
schijnwerpers ligt, dat werkelijk de aandacht
verdient. Dat wat van wezenlijk belang is voor de
opbouw van de mensheid timmert niet langs de
weg. Onze verantwoordelijkheid is te duidelijk
geworden dan dat wij er ons aan kunnen
onttrekken”.
In 1968 heeft Juliana het over „de geweldige
worsteling in onze samenleving om zichzelf te
begrijpen, aan te pakken en te verjongen. We
zoeken naar het nieuwe ritme voor vandaag en
morgen”.
Op Kerstmis 1971 gaat zij in op het misbruik
vaak van mogelijkheden van onze aarde. „Wij
gebruiken de aarde terecht, maar misbruiken
haar evenzeer. Veel van wat we deden, liep ons uit
de hand. Wij moeten formidabele problemen
oplossen, willen we op aarde kunnen
voortbestaan. Wat er nog is raakt steeds
ongelijker verdeeld over onze wereld. En bij dat
alles vervuilen we alles en bedreigen daarmee
onze gezondheid en die van moeder aarde op
grote schaal. Het is aan alle overheden en
particulieren, alle hersens en handen ter wereld
om een goed begin voor de verdere tijd te maken.
De mensheid heeft het in eigen hand. Hier ligt een
kans voor wereldwijde saamhorigheid en
kameraadschap. Voor wie duidelijk de keus ziet
tussen er op of er onder bij het aflopen van een
oude tijd en de mogelijkheden Van nog een
toekomst, vol van nu nog fantastisch lijkende
mogelijkheden, voor die is er bemoediging. En wel
deze, dat Christus’ komst aantoont, dat de wereld
voor God de moeite waard blijkt gered te worden.
Ieder van ons zal eens deze wereld verlaten. En ik
voor mij zeg volkomen overtuigd: naar een beter
hoger leven. Maar dat is geen reden om deze
aarde, die ons toevertrouwd is, niet te laten
voortbestaan. Ondanks de spanning tussen haar
bestaan en haar vergaan ligt het in onze macht
haar te redden”.
Hmi,Xnutrnnui,nlllr..,„nw
Die verantwoordelijkheid voor de armen in de
derde wereld of voor de rechtvaardige verdeling
van welvaart en welzijn brengt ze ook regelmatig
ter sprake. Zoals ook de verantwoordelijkheid
voor de generaties na ons, die we dragen. Daar zei
ze in 1963 het volgende over: „Wie na ons komen
zullen aan ons-van-nu onvoorstelbaar veel hebben
te wijten of te danken. Hun bestaan hangt er
vanaf of wat wij opzetten of naheten, goed was of
verkeerd, of het verantwoord was tegenover God
en onze naaste. Stilstand bestaat niet; de
ontwikkeling gaat onherroepelijk verder”.
0
ts en
i.
Want wie weet wat voor verrijking van onze eigen
geest we anders buitensluiten. Bij gebrek aan
openheid voor elkaar ontstaat er alleen al zoveel
misverstand en onenigheid. Ieder mens heeft zijn
eigen weg te kiezen en zijn eigen
verantwoordelijkheid te dragen. Het is zijn recht,
zijn plicht zelfs. Trouw aan het beginsel, respect
voor elkanders vrijheid en verantwoordelijkheid,
zal de redding zijn van ons eigen zelfrespect,
zowel in het klein als het groot. Wij kunnen niet
anderen het recht ontzeggen vrijheid van keuze te
hebben en toch in ons eigen recht op vrijheid
blijven geloven”.
Respect en begrip voor elkaar komen ook ter
sprake in Juliana’s overpeinzingen in 1967: „In de
eerste plaats zijn we met zijn 12 a 13 miljoen
verschillende karakters. Daarvan is iedereen
bezig een eigen levenservaring te verkrijgen en is
bezig zijn eigen gedachten en gevoelens te
ontplooien of te consolideren. Ieder is een ander.
Daarbij komt in de tweede plaats, dat er hele
groepen zijn, die als in totaal verschillende
werelden verkeren en die zelfs de woorden niet
eens meer begrijpen, die in zo’n andere
levenssfeer thuishoren. Hoe kan iemand dan ook
maar trachten te spreken tegen allen of zelfs tegen
een grote meerderheid? Het zijn vooral de
generaties en leeftijdsgroepen, die steeds verder
uiteendrijven en mede daardoor was er ook nooit
zoveel onderling gebrek aan begrip. Wat is zinvol
voor jong, wat is zinvol voor oud? Alles komt ons
zo betrekkelijk voor, dat niets meer houvast
schijnt te bieden. Er lijkt zo weinig zwart-wit te
zijn. Sommigen vluchten daarvoor. Maar als het
goed is beseft iedereen wel degelijk zijn
persoonlijke verantwoordelijkheid. Als enkeling
voelt men zich evenwel meestal machteloos tot
ontwarren of doorhakken van knopen. In de
duizelingwekkende ruimte, bestemd voor onze
geest, onze ziel, mogen we ondervinden dat er veel
groter dingen voor ons zijn weggelegd dan we ooit
hadden durven hopen. Daar is ook het
ontmoetingspunt, waar we onze saamhorigheid
als mensen in harmonie kunnen beleven. Daar
valt het onbegrip voor elkaar en voor de wereld
weg, daar verdwijnt iedere afscheiding en wordt
alle eenzaamheid vergeten. Want in wezen is de
mensengemeenschap er een van de meest intense
en intieme verbondenheid. Het is dan ook nooit
straffeloos dat die geschonden wordt”.
Het boeiende van deze woelige tijd heeft ook
volop de aandacht van koningin Juliana in haar
kersttoespraken gehad. In 1953 hield zij de
luisteraars voor „dat men met traditie geen enkel
actueel gebeuren tegemoet kan treden. Men
vraagt zich af uit welke bron ontstaat steeds weer
de behoefte traditie zó te verheerlijken dat de
actualiteit van het leven voorbij gaat en de daarin
gelegde kans. Ongezond is het traditie als een
zware ballast in iedere nieuwe dag mee te slepen
en nog ongezonder is het de toekomst hiermee te
belasten en de dag van heden voor niets te laten
passeren".
Koningin Juliana heeft bij elke gelegenheid
blijk gegeven van haar diepe geloof. Tegelijk
velen kunnen daar een voorbeeld aan nemen
heeft zij ook altijd respect getoond voor
opvattingen en ideeën van anderen. Zoals ze in
1961 zei: „Konden wij maar genoeg respect voor
ieders persoonlijkheid hebben om elkeen
ongestoord het licht te laten weerkaatsen, dat nu
juist hij of zij opvangt. Konden wij maar open
staan voor elkaar. Wij zouden moeten openstaan
om de wind van de eeuwigheid alle stof van onze
binnenhuisjes te doen opdwarrelen en ook om de
geest van anderen bij ons te laten binnenwaaien.
Maandag 30 april wordt koningin
Juliana zeventig jaar. Ter gelegen
heid van die verjaardag hebben wij
aan de hand van de kerstbood
schappen, die zij vanaf 1948 uit
sprak, een schets gemaakt van wat
de koningin in de loop van de laat
ste dertig jaar intensief heeft bezig
gehouden. Uit die reeks van bespie
gelingen blijkt dat Juliana vooral
een „mens van verzoening van
begrip voor anderen is, waarbij ze
haar grote kracht put uit haar
geloof.
Haar afschuw voor „gelijk-hebberij” laat
Juliana nog eens blijken in 1972, waar ze opmerkt:
en
A
1