Mislukt debuut van Sterckx en Van Manen
J
door Diny Schouten
fa
Moeizaam
Smoes van structuren
Plaatsvervangende
schaamte
Rancune
Intelligent
a
,Er zitten toeh
ook voordelen
aan vrouw-zijn!'
iii
24
g,
iet
>0-
ran
ize
„Hedendaagsch feminisme. Ze haten de cultuur,ze haten talent,
ze willen de beeldenstorm overdoen en de spelling vereenvoudigen.
Geen man die in vrouwen de intelligentie zo haat als deze, zich
„zustersnoemende kleuterschooljuffrouwen. Ze willen ..vrouwelijke
wetenschap, maar wetenschap, kunst en cultuur zijn niet vrouwelijk
of mannelijk, zoals ze ook niet Arisch zijn, of proletarisch, of zwart. In
onze maniakale eeuw moet alle onzin tot in de treure herhaald
worden, ditmaal uit vrouwenmondjes. Maar of je nu door de reu of
I door de teef gebeten wordt, wat maakt het voor verschil?
Misschien moet ik toch maar besluiten om het allemaal schattig te
vinden, anders maak ik me te kwaad(Renate Rubenstein,
Hedendaags feminisme, p. 43 3n p.14)
Het is treurig, maar waar, de Nederlandse
romandebuten van de afgelopen paar jaar
zijn vaak goed geschreven, maar gaan mees
tal nergens over. (Wim Vogel wees hier
onlangs in Erbij ook al op.) IV. F. Hermans
heeft eens gezegd* dat het weinig nut heeft
om serieuze, argumenterende stukken te
schrijven over slechte schrijvers, die toch
vanzelf vergeten worden. Ik ben het daar
eigenlijk mee eens, maar zal toch proberen
om u een idee te geven waarom twee van de
drie debuten die ik hier voor me heb en die
kortelings verschenen zijn, inderdaad maar
zo snel mogelijk vergeten dienen te worden.
Renate Rubinstein vindt het
feminisme rancune-ideologie
I
Carry van Bruggen
in
Renate Rubinstein
Nederland zo weinig schrijfsters
zijn.
Zou zoveel boosaardigheid uit
een vrouwenpen tien jaar geleden
„echt vrouwelijk” genoemd zijn?
Als ’t zo was, dan moet er toch iets
veranderd zijn, want Renate
Rubinstein krijgt nu voortdurend
het verwijt te horen dat ze juist
„echt mannelijk” redeneert: je bent
gehersenspoeld door de mannen, je
schrijft als een man („Ik schiet dan
altijd in de lach. Welke man? Een
intelligente man? Of een domme?”).
De redenering dat Rubinstein is
ingehuurd door de
mannenmaatschappij (waarvoor
eigenlijk?) is een goed voorbeeld
van het sport automatische
verklaringen dat altijd en overal
volgt op verschijnselen die ons niet
welgevallig zijn. Dat de wereld er
niet uitziet, zoals zij eruit zou
moeten zien: het is allemaal de
schuld van de multinationals, of de
kapitalistische maatschappij, of het
verkeerde rolpatroon, of van het
mannelijke denken. Vroeger waren
het de vrijmetselaars, of de joden.
Nu zijn het de „structuren” die het
allemaal op hun kwade geweten
hebben. Oorlog, uitbuiting,
alcoholisme, druggebruik,
milieuvervuiling,
inkomensverschillen en
vrouwenonderdrukking, daar
hebben „ze” immers belang bij?
Dat ziet toch iedereen?
werd vorig jaar bijeengebracht
door Karei van het Reve, in een
boekje dat ik het verstandigste van
1978 vind: Uren met Henk
Broekhuis (uitgeverij Van
Oorschot). Ook Renate Rubinstein
is iemand die struikelt over
ononderzochte gemeenplaatsen, en
er daarom vol aandacht bij stil
blijft staan. In Hedendaags
feminisme beperkt ze zich tot
onderzoek naar slechts één groot
misverstand: de bewering dat
vrouwen onderdrukt worden. De
„smoes van de structuren”, het
geklaag over onderdrukking, is niet
anders dan hun excuus voor eigen
onvermogen, is haar uitkomst.
Ach het zal wel overgaan, maar dat
denk ik nu al tien jaar. Ik ben in elk
geval mijn veronderstelde
achterban kwijt. Mijn zusters, weet
je wel. Het zijn allemaal
schoonzusters geworden.”
Bijvoorbeeld: waarom zijn
vrouwen zo
ondervertegenwoordigd in
beroepen die enige aanzien
verlenen (in het januarinummer
van De Gids geeft de socioloog
Derek Phillips daarover veel
recente cijfers). Waarom zijn er
zulke opvallende verschillen tussen
mannen en vrouwen in Opleiding en
inkomen? Hoe kan de Sociale Atlas
van de Vrouw tot de conclusie
komen dat „ervan meisjes wordt
verwacht dat ze intelligent zijn,
maar niet al te intelligent”? Hoe de
verschillen te verklaren? Ik vind
het nogal flauw om, als Renate
Rubinstein, alle ongelijkheid toe te
schrijven aan het persoonlijk falen
van vrouwen zelf. In Hedendaags
feminisme verklaart ze het een
interessante vraag te vinden
waarom er geen beroemde
vrouwelijke componisten zijn, en
ook dat ze er geen antwoord op
kreeg toen ze die vraag inbracht in
een schrijfstersforum. Dat artikel is
uit 1976, nu, een paar jaar later, zegt
ze me dat de vraag haar eigenlijk
niet meer boeit, en dat ik haar dat
niet vragen moet, omdat ze er geen
interessant antwoord op weet. Ook
niet op de vraag, waarom er in
„Ik begrijp niet wat je bedoelt! Ik
bestrijd het feminisme in zoverre
als het uit mijn naam spreekt. Als je
tegen een ideologie bent, betekent
dat niet dat je tegen elke zin en
bijzin ervan bent. Aan het
feminisme zit ook een aardige kant.
Ik zeg het in mijn boekje echt heel
duidelijk. Ik zeg: er is niet zoiets als
een eigen aard, van de vrouw, van
de man. Ik heb ook gezegd: ik ben
voor emancipatie, allicht, daar is
iedereen voor, en tegen feminisme.
Ik construeer daar een tegenstelling
tussen”.
Als ik later, een beetje
ontmoedigd omdat we eikaars
argumenten niet zo erg overtuigend
vinden, wegga, zegt ze, ironisch:
„We hebben het helemaal niet over
Het Raadsel Man gehad. Dót lijkt
me nou een leuk onderwerp”.
Misschien omdat ik over Carry
van Bruggen schreef (in een boekje
van De Engelbewaarder) is Renate
Rubinstein (49 jaar) bereid tot een
gesprek. Over Hedendaags
feminisme dan wel, liever niet over
Niets te verliezen en toch bang
(Meulenhoff), haar persoonlijke
relaas over „de paniek van de
echtscheiding”. Over feminisme
denken we verschillend, en dat
maakt ons gesprek nogal
moeizaam. De verdienste van haar
artikelen tegen het huidige
feminisme vind ik haar weerlegging
van de „vanzelfsprekendheden”, de
onbewezen, ondoordachte en
ononderzochte veronderstellingen
van de vrouwenbeweging.
Maar ook als je aannemelijk hebt
gemaakt dat vrouwen niet
onderdukt worden, en heus
evenveel kansen krijgen als
mannen, dan blijven er toch nog
wel wat vragen over. Vragen die ik
interessant vind, maar zij niet.
Verzet tegen zulke
„vanzelfsprekende” verklaringen,
waarmee een collectief zichzelf
verblindt, is te vinden op bijna
iedere bladzij van het werk van
Carry van Bruggen (1881-1932). Als
hommage, maar ook als
noodzakelijke herhaling citeert
Renate Rubinstein Carry van
Bruggen: „Deze collectieve
vooroordelen dragen voor het
gevoel het karakter van
vanzelfsprekendheden. Waar deze
heerschappij voeren, wordt aan
critisch onderzoek niet meer
gedacht. De groepsdrift is de
fundamentele
begripsverduisterende
bevangenheid, die den mensch
overal doet zien, wat hij gelooft te
zullen zien”.
Het citaat komt uit
Hedendaagsch Fetischisme (1925),
een studie over de taal, waarin
Carry van Bruggen de heersende
„idéés revues” van haar tijd
confronteert met de
taalverschijnselen die er de
weerspiegeling van zijn. Een
dergelijke vermakelijke
verzameling van „opinions chics”,
de klakkeloos overgenomen
beweringen die in een bepaalde tijd
pasmunt zijn in de conversatie,
„Here ontferm u over hun warrig
brein”, staat in „Hora est”, het
eerste van de negen artikelen, de
meeste uit Vrij Nederland, die ze
bundelde in de brochure
Hedendaagse feminisme
(uitgeverij Meulenhoff). De titel is
een opdracht aan Carry vam
Bruggen, die al in 1916, in een blad
voor vooruitstrevende dames nog
wel, de lezeressen tegen zich innam
door haar opmerking, dat het
onzinnig is om te verwachten dat
door het vrouwenkiesrecht alle
onrechtvaardigheid op de wereld
„vanzelf” zal verdwijnen.
Soortgelijke verwachtingen hoor je
ook nu weer veel: „Hora est” gaat
over de roze toekomstfantasieën
van hedendaagse feministen, die in
Opzij trots komen verklaren dat
oorlog door mannen is uitgevonden.
De „betutteling van vrouwen
door vrouwen” zit Renate
Rubinstein hoog, en de bejubeling
van het „vrouwelijke principe”
wekt allang niet meer haar lachlust
op, maar is reden voor haar woede
en plaatsvervangende schaamte:
„Ik kan niet anders dan het eens
zijn met wat Maarten ’t Hart, Gerrit
Komrij en sinds kort ook Blokker
over die vrouwenmanifestaties of
hun woordvoersters schrijven,
maar voor mij is het erger. Zij
hoeven zich er niet voor te schamen,
maar ik wel. Literatuur wordt op de
markt gebracht om geen andere
reden dan dat een vrouw er
verantwoordelijk voor is, andere
vrouwen staan massaal op om in
hun handen te klappen: bravo - een
boek, het vrouwtje kan al lettertjes
schrijven, het vrouwtje heeft eem
eigen boekje gemaakt! Niet alle
vrouwen natuurlijk, stel je voor,
maar de zogenaamde „bewuste”
vrouwen, waren ze maar
bewusteloos gebleven, met hun
lamentabele, je het zweet in de
handen drijvende grappigheid en
hun resoluut besluit om de wereld
te behandelen als een kleuterschool
waarvan zijzelf de juffrouw zijn.
Gebrek aan ambitie, waar we het
net over hadden, kan leiden (en
leidt bij veel vrouwen) tot verlies
aan zelfrespect. „Ik heb nooit erg
duidelijke plannen gehad, nog
steeds niet. Ik heb altijd met zo
weinig mogelijk werk mezelf in
leven willen houden. Maar heeft dat
nou zoveel met eigenwaarde te
maken? Dat hoeft toch niet, het is
toch niet nodig dat een meisje zo
min over zichzelf denkt? Ik heb
mezelf nooit zo erg proberen te
rechtvaardigen, noch mezelf
slachtoffer gevoeld van de
vrouwelijke staat. Ik leg andere
criteria aan. Ik vind boeken niet
interessant omdat ze van een vrouw
zijn maar omdat ze goed zijn, en dat
komt zelden voor. Ik heb geen zin
om verzachtende omstandigheden
aan te voeren. Juist in het schrijven,
in de journalistiek bestaat het
allemaal niet. Ja, ’t geld, je verdient
minder, ik heb erg veel jaren heel
weinig verdiend omdat ik geen
gezin had om voor te zorgen en dus
minder au sérieux werd genomen.
geschreven verhaaltje, gaat de lezer natuurlijk op
zoek naar enigerlei betekenis, een zekere gelaagd
heid misschien, in de ontwikkeling van deze ro
man. Hij kan lang zoeken. De nevenintriges doen
aan het hoofdplot niets toe of af. En in de bij
figuren zit de diepgang ook niet. Niet in Margreet,
Wouters bovenbuurvrouw en de moeder van Wil
lem, niet in de vader van Margreet die op zijn
ziekbed pseudo-levenswijsheden spuit, en niet in
Eileen met wie Wouter om Willem strijdt, noch in
haar man Felix. Stuk voor stuk aardig getekende
portretten, maar niet meer dan dat. Het portret
van Wouters vriend Martin, schoolvoorbeeld van
een promiscue levende nicht, is trouwens het
geslaagdste.
’s Avonds, in een alcoholische bui, wil het idee
wel eens bij mij postvatten dat het opschrijven
van gebeurtenissen uit mijn leven, en het portret
teren van de bijbehorende mensen, buitengewoon
interessant zou zijn. De volgende morgen ben ik
me er dan weer van bewust, dat er heel wat meer
nodig is dan een smeuïge verteltrant en wat rake
observaties om tot een literair geslaagd resultaat
te geraken. Jaap van Manen is nuchter in de val
gelopen. En dat getuigt van een pijnlijk gebrek
aan zelfinzicht en literair waarnemingsvermogen.
De vraag dringt zich op of er in Nederland net
als in Amerika, waar de „gay-market” big busi
ness is, een echte literaire homocultuur zal ont
staan. Van boeken als Verliefd zullen we het dan
niet moeten hebben, want vandaar is het nog
maar één stap naar een nieuwe Bouquet-reeks.
Voor nichten. Met Verplegerromans waarin de
knappe, jonge chirurg tenslotte een mooie B-
verpleger in de armen mag sluiten, waarna zij
samen een riant pand in Amsterdam-Zuid betrek
ken. Of Kasteelromans waarin de eerbiedwaardi
ge, al wat grijzende, oudere markies toch zijn
Jaap van Manen: Verliefd, Querido, prijs ƒ24,50; Piet
Sterckx: Een burgelijke vakantie in het zuiden, Elsevier-
Manteau, prijs 18,90; Hans Kok: Het zoeken van een
passende woning, Querido, prijs 19,90.
Maar vrouwen worden niet
gediscrimineerd, dat is gewoon niet
waar. Het geldt niet voor mezelf, het
geldt niet voor de vrouwen om me
heen. Wat ik wel zie is dat er
behoefte is om iemand de schuld te
geven. Ik ben geen feministe, ik ben
mezelf. Dat geklaag van ze.
Vrouwen worden niet onderdrukt,
beide partijen onderdrukken
elkaar. Mensen zijn overigens nooit
meester van zichzelf. Feminisme
vind ik een rancune-ideologie”.
„Weet je, hoe meer ik ophoud met
erover na te denken, des te meer ik
eigenlijk vind dat ’t verderfelijke
van het hele feminisme, het ervoor
of ertegen zijn, het over mannen of
over vrouwen schrijven, is dat je uit
het oog verliest over wie je eigenlijk
hebt. Ik geloof dat ik inderdaad
vroeger dacht dat het leven voor
mannen makkelijker was, want die
vrouwen die moesten zich schikken,
die houden een man graag vast en
zo. Ik zag vrouwen als één grote
klont vrouw, alsof ze allemaal
ongeveer hetzelfde zijn. Dat vind ik
allemaal niet meer. Nu ik het boekje
gemaakt heb, heb ik in het
onderwerp ook niet meer veel zin.
Nou had ik er nooit zoveel zin in
want er staat ook niet in hoe het wel
is, ik probeer niet een andere
idiologie uit, het is vooral een
kritisch boekje”.
„Er is in Nederland geen
probleem voor iemand die leesbaar
schrijft om gepubliceerd te worden,
er is wel een ontzaglijk probleem
voor debuterenden, voor menden
die gepubliceerd willen worden, en
dat is gelijk voor mannen en
vrouwen. Er zijn hier inderdaad
weinig vrouwelijke schrijvers,
weinig goeie dan. Minco, Haasse,
Burnier, Annie Romein, Annie
Schmidt, nogal wat dichteressen. Ik
heb er geen verklaring voor dat wij
in de verste verte niet zoveel
vrouwen hebben die schrijven als
bijvoorbeeld de Engelsen. Ik denk
wel ’s dat de Nederlandse vrouwen
een beetje achterlijk zijn. We
hebben heel weinig intellectuele
vrouwen, weinig intelligente
vrouwen, behalve Ethel Portnoy en
Carry van Bruggen, heel weinig
vrouwen die geestig zijn. Maar een
verklaring, is die er? Ja, misschien
heeft alles wel een verklaring, maar
ik weet er geen, behalve dat het niet
is omdat ze geen kans zouden
krijgen om het te zijn! Of dat er
geen uitgever zou zijn die ze niet zou
uitgeven, ook al zouden ze wel goed
verkopen. Uitgevers geven alles uit
wat verkoopt”.
Er zijn ook maar weinig
vrouwelijke columnisten. „Wat kan
het je schelen! In het buitenland
zijn ze er wel. En dat ik er ben kan
beeldschone, jonge vriend krijgt, nadat een wrede
douarière en een gemene butler die onder één
hoedje spelen, getracht hebben de minnaars in de
wielen te rijden. (U raadde het al: de douarière
wilde eigenlijk de markies, en de butler wilde de
jongen.) Heren van Bouquet, heb ik u op een idee
gebracht? Hier ligt misschien een goudmijn te
wachten!
Als thema komt de homoseksualiteit natuurlijk
allang in de Nederlandse literatuur voor. Wie
daarvan een overzicht wil hebben, kan dat vinden
in Adriaan Venema’s Homoseksualiteit in de Ne
derlandse literatuur (Paris-Manteau, Amster-
dam/Brussel, 1972). Het is jammer genoeg een wat
drammerig boekje, waarin Venema soms spijkers
op laag water zoekt en zijn eigen voorkeuren wat
al te veel laat meespelen. Wie ondertussen op zoek
is naar een echt goed boek met een homoseksueel
thema, die leze Ik had een wapenbroeder van
Maarten ’t Hart (Arbeiderspers, Amsterdam,
1973, derde druk 1978). Deze schitterende roman
heeft alles wat Verliefd van Jaap van Manen mist.
Blijkens de flaptekst is Een burgerlijke vakan
tie in het zuiden van Piet Sterckx het romande
buut van „een geroutineerd schrijver wiens to
neelstukken in zowat alle kamergezelschappen in
Vlaanderen en Nederland zijn gespeeld”. Mijn
verwachtingen waren dus hoog gespannen, hoe
wel ik langzamerhand beter zou moeten weten.
Na de eerste vier bladzijden zuchtend gestopt. In
dit korte stukje trof ik al 9 (zegge negen!) stijlfou
ten en grammaticale blunders aan.
Een burgerlijke vakantie in het zuiden, de titel
zegt het al, beschrijft een vakantie van twee
echtparen van middelbare leeftijd op het eiland
Formentera. Greet en Piet (de ik-persoon) bene
vens Simonne en Bert gaan gevieren in het huisje
Verliefd van Jaap van Manen is voor zover ik
weet het eerste boek dat een beeld geeft van het
Amsterdamse nichtenleven in de jaren zeventig.
Wouter Talma, de hoofdpersoon van het boek, is
een 42-jarige zakenman, vrijgezel en homofiel.
Aan zijn rustige leventje komt een eind als hij met
een vriendin en diens jonge minnaar, Willem, mee
op vakantie gaat naar Venetië. Daar wordt Wou
ter verliefd op Willem. Willem is een wat noma
disch type, die het allemaal wel leuk vindt. Wouter
en Willem beleven aangename ogenblikken met
elkaar, en Wouter voelt voor het eerst dat zijn
bewust gekozen alleen-zijn toch niet bevredigend
is. Met Willem zou hij voorgoed samen willen zijn.
Helaas kan dat niet doorgaan, want Willem wil
naar India (tja, ’t is een boek van deze tijd).
Wouter besluit tenslotte om zich weer aan zijn
zaak te wijden en verhuist uiteindelijk naar
Amerika.
Geconfronteerd met zulk een eenvoudig, vlot
van een vriendin wonen, en leren elkaar steeds
beter kennen. Eerst wagen ze de stap om in het
vervolg naakt te lopen en te dansen, hetgeen de
schrijver verleidt tot een soort lyrisch proza dat
door zijn stunteligheid hoogst lachwekkend
wordt.
Het is treurig om te zien, en soms uitermate
vermakelijk, hoe de schrijver van dit boek aan de
banale gebeurtenissen van het vakantiereisje een
diepere betekenis tracht mee te geven door zijn
stijl te vermodderen met deels hysterische, deels
afgezaagde hyperbolen, en hoe hij probeert om
het verhaal op te kloppen met quasi-filosofische
trivialiteiten.
Met het proza van de heer Sterckx is over de
hele linie iets vreemds aan de hand. Afgezien van
de talrijke stijl- en grammaticale fouten, lijkt het
soms door het Vlaams beïnvloed. Maar het is geen
echt Vlaams. En behoorlijk Nederlands kan je het
ook niet noemen. Wat is het dan wel? Laten we het
maar snel vergeten.
Het is mode geworden in Nederland om co
lumns in dag- en weekbladen te verzamelen en in
boekvorm uit te brengen. Gelukkig maar, want zo
blijft veel goed werk van uitstekende schrijvers
bewaard. Angst voor de kattenbak, de groente
man, de visverkoper en de gemeentereiniging
hoeft menig cursivist niet meer te kennen. Zo zijn
in de afgelopen paar jaar de stukjes gebundeld
van Komrij, Hofland, Grijs en Blokker, om maar
een paar coryfeeën te noemen.
Hans Kok was vroeger journalist, nu ambte
naar. Zijn korte observaties verschijnen regelma
tig op de Achterpagina van NRC/Handelsblad, en
zijn nu bijeengebracht in Het zoeken van een
passende woning. Het zijn intelligente, sympathie
ke stukjes. Ze zijn minder literair in het weerge
ven van en het filosoferen over dagelijkse realitei
ten dan de Overpeinzingen van Montag (Hofland),
maar ontlenen hun kracht aan een gecomprimeer
de manier van formuleren. Uit het stukje Na de
drank:
„Het is bijvoorbeeld een fabel dat men drinkt
„om te vergeten”. Dat komt misschien weleens
voor, maar het is toch een uitzondering. De meeste
mensen, en ook de meeste drinkers, willen hele
maal niet vergeten, integendeel, men wil zich juist
veel herinneren en hoopt dat de alcohol daarbij
behulpzaam zal zijn. Ook is het over het algemeen
niet zo dat men drinkt om (tijdelijke) verlichting
van een juk, een noodlot te bewerkstelligen. U en
ik, de gewone drinkers die samen de onrustbaren
de statistiek maken en de volksgezondheid onder
mijnen, drinken niet voor verlichting maar voor
verzwaring, verheviging van ons lot. Dat lot is
immers in het geheel niet zwaar, het is licht,
onaangenaam flutterig licht, het is een onbedui
dend lichtgewicht lot, een ballon, die, door hem
elke dag even met drank in plaats van met gas te
laten vollopen, althans tijdelijk een beetje gewicht
krijgt.”
’t Is goed dat de stukjes van Hans Kok aan de
vergetelheid zijn ontrukt.
JEROEN KOOLBERGEN
*in een interview met Hans Sleutelaar, Hqns
Verhagen en C. B. Vaandrager voor Gard Sivik,
oktober '63, herdrukt in Scheppend nihilisme,
interviews met W. F. Hermans, samengesteld
door Frans A. Janssen; verschijnt eind september
79 bij Loeb van der Velden, Amsterdam.
anderen misschien stimuleren”.
Even later, geïrriteerd, als ik nog
een aantal beroepen opsom (uit het
artikel van Phillips in De Gids): „Ik
denk dat juist de feministen
vrouwen wel erg onderschatten. De
vrouwen die iets kunnen willen er
nooit iets mee te maken hebben”.
„Ik kom daar maar niet overheen,
dat vrouwen onderdrukt zouden
worden, ik kom nooit aan een echt
gesprek daarover toe. Misschien,
dat ik het wel zo zou zien als ik
lesbisch was, maar ik ga niet met
een vrouw naar bed. Mijn visie op
de wereld wordt daardoor
beïnvloed, dat is vast zo. Ik ben
heteroseksueel, ik had geen
betoverende relatie met mijn
moeder, wel met mijn vader, dus
allicht kijk ik anders naar de
verhouding tussen mannen en
vrouwen dan een homoseksuele
vrouw”.
Vrouwen worden niet onderdrukt,
zeg je, maar ze stellen wel vaak hun
ambities lager, ze zijn vaker
inschikkelijk, laten het werk van
hun echtgenoot voorgaan, om te
kunnen zorgen dat het huis gezellig
is.
„Er wordt zo gedaasd over dat
werk. Werk maakt mij toch niet
gelukkig? Ik heb m’n werk, maar
daarnaast wil ik ook nog gelukkig
zijn. Ik heb nog nooit een man
ontmoet die zei dat hij gelukkig was
door zijn werk; hij zou liever zijn
tong afbijten dan het te zeggen.
Voor geluk heb je een lieve vrouw,
een gelukkig huis, een lekkere
meid, kortom van alles, maar niet
dat je elke dag naar de Shell kunt
gaan. Dat wil niet zeggen dat het
niet belangrijk is, maar iemand die
iets wil ondernemen, dat vindt z’n
weg toch wel? Schrijven gebeurt
altijd tegen de verdrukking in, ik
ken geen schrijver die niet
ingelukkig is, melancholiek, of ziek.
En er zijn nogal wat vrouwen die
door him mannen geholpen zijn of
überhaupt op gang gezet zijn, Mary
McCarthy, Colette, Ethel Portnoy.
Er wordt altijd zo gedaan van: die
vrouwen die zitten daar maar met
hun kinderen en hun man. Die
kinderen hebben ze toch ooit een
keer willen hebben? Ze worden
toch niet bij je op de stoep gezet? Ze
doen alsof er geen keuze mogelijk
zou zijn.
Het is makkelijker om een vrouw
tè zijn, er wordt minder van je
geëist, er wordt voor je gezorgd, je
hebt meer vrijheid, er zitten toch
ook voordelen aan? De vrijheid om
marginaal te zijn, als ik een man
was zou ik er ontzettend jaloers op
zijn dat er wezens zijn die in de
verste toekomst niet voor een ander
mens geld hoeven te verdienen. Een
man heeft z’n kinderen in
bruikleen; als zijn vrouw na een
poosje een andere man wil, is hij ze
kwijt. Een hard lot moet dat zijn, als
je als man een grote behoefte hebt
aan kinderen. Een vrouw krijgt
altijd de kinderen toegewezen.
Daar is natuurlijk geen oplossing
voor, maar dat klagen en
beschuldigen... vrouwen doen alsof
alle onderdrukking over hun rug
gebeurt, dat is zo’n onzin, ’t is zo
ontzaglijk onbillijk”.
„Het feminisme is een grote
excuusfabriek”, schrijf je in
Hedendaags feminisme. Waarom
schrijf je erover? Ben je in wat de
feministes beweren nooit iets
tegengekomen waarvan je dacht
dat het met jou te maken had?