Letterkast B ER IS EEN STER GEËXPLODEERD 383 door Louis Engelman Wervelstor Hartendwaas door gaat mee in emancipatie Nederlandse apparatuur in Amerikaanse ruimteraket Onder de loep Versnelling Zonnevlammen Wrijvingshitte I E •4 7 JT ip? r? ,ry_. ,..i. y7.y n te Etwünu.' <7 ^*7 Ontploffing te zien van miljoenen jaren terug FG' Prof. C. de Jager Dr. P. E. Noorman De opvolger van de eerstkomende wervelstorm (Anna) in de Verenigde Staten zal de geschiedenis ingaan als Bob, zo meldde het Duitse persbureau DPA deze week. Er zijn van die momenten, waarop de meeste alledaagse dingen dermate groteske vormen aannemen, dat zelfs de grootste zuurpruim niet meer bijkomt van het lachen. Bob!!! Men moet wel een bizar voorstellingsvermogen hebben om een verwoestend natuurverschijnsel als een wervelstorm de huiselijke naam Bob mee te geven. Trouwens, die hele naamgeving op zich is nogal curieus. U moet zich voorstellen dat er bij de Amerikaanse weerkundige dienst volwassen kerels op de loonlijst staan, die zich in volle ernst bezig houden met het verzinnen van een geschikte naam voor een wervelstorm. „Mijne heren, na maanden van voorbereidende studie, is het me een genoegen u voor te stellen aan: Tobias!" De brainstorming erna, met opgetrokken wenkbrauwen: „U zei Tobias? Vanwaar juist Tobias? Ik zou zo zeggen datbla- bla-bla-bla En dan komt er een naam als Bob uit! Leuk stel, Bob en Anna! Die kunnen zó in de babbelhoek van de zwamneuzerij-pers. Wervelstormen worden mensen, mensen worden wervelstormen. Het bovenstaande is illustratief voor het onder zoek van de ruimte. Enerzijds stelt de snelle techno logische ontwikkeling de astronoom in staat dieper dan ooit in het heelal binnen te dringen met behulp van raketten propvol met verfijnde instrumenten. „Er is gisteren een ster geëxplodeerd. Ik heb er juist vanmorgen bericht van ontvangen. Een supernova. Over de hele wereld hebben astro nomen hun telescopen op het verschijnsel ge richt om het te bestuderen. Zoiets is fantas tisch". Prof. dr. C. de Jager van het Laboratorium voor Ruimteonderzoek in Utrecht is enthousiast over het gebeuren. Hij legt uit dat zo’n ontplof fing van een ster die aan het eind van zijn bestaan is gekomen, interessante gegevens kan opleveren over de natuurwetten van het heelal. Het biedt aanknopingspunten voor de onderzoekers bij het toetsen van hun theorieën over het ontstaan van de sterren, de zonnestel sels, planeten, gaswolken en melkwegstelsels. Maar De Jager laat er direct ontnuchterend op volgen, dat we niet moeten denken dat de bewuste ster ook inderdaad de vorige dag is geëxplodeerd. „Die ontploffing heeft waar schijnlijk enkele tientallen miljoenen jaren gele den plaatsgevonden. Dat wij het nu pas zien gebeuren, komt doordat het licht een geweldige afstand heeft moeten overbruggen om bij de aarde te komen. Sinds de explosie die gisteren is gezien, is er dus in werkelijkheid al weer een dertig miljoen jaar verstreken”. apparaat nog maar een paar dagen Iieeft gewerkt de Amerikanen beproefden eerst allerlei andere apparatuur ziet het er volgens hem veelbelovend uit. „Alles werkt goed. Er is gekeken naar tien sterren van verschillende categorieën. De gegevens worden nu in de computers verder geanalyseerd”. Prof. De Jager vertelt dat er verscheidene soorten bronnen zijn van röntgenstraling in het heelal. Voorbeelden daarvan zijn in de eerste plaats de zonnecorona, verder de supernova’s (ontploffende sterren), de pulsars (neutronensterren) en sterren die aan de rand liggen van een zgn. „zwart gat”. Met dat laatste worden delen in de ruimte be doeld die geen enkel licht uitzenden. Het gaat hierbij vermoedelijk om enorme klonten materie, die zo’n grote aantrekkingskracht hebben dat zelfs licht niet kan uitstralen. Wanneer er nu sterren Een foto van het traliewerk, waarmee röntgenstraling kan worden ontleed. Links een deel van de tralie rechts een uitvergroting 1820* de werkelijke grootte. In de tralie zitten per milimeter vijfhonderd spijltjes op gelijke afstand van elkaar. Duizelingwekkende getallen zijn dat. Zij geven aan hoezeer het ruimteonderzoek nog in de kinder schoenen staat. De astronoom wordt er tegelijker tijd ook door gedwongen zijn aandacht niet te versnipperen, maar het heelal stukje voor stukje onder de loep te nemen. Ook op het Utrechtse Laboratorium voor Ruimte onderzoek moest een keuze worden gemaakt, nadat het in 1961 van start kon gaan. Onder leiding van prof. De Jager specialiseerde men zich in het onder zoek van de zon en de sterren, vooral wat betreft het voorkomen van röntgenstraling. In het algemeen is deze straling vanaf de aarde niet waarneembaar, omdat de atmosfeer deze niet doorlaat. Sinds de lancering van de eerste ruimteschepen werd het echter mogelijk de röntgenstraling op te vangen en te registreren. Waarom is deze soort van straling voor de astronoom interessant? Prof. De Jager: „Er is ontdekt dat röntgenstraling verband houdt met geweldig hete gassen op en nabij de oppervlakten van zon en sterren. Sterren kundigen wisten al lang dat de zon, met een eigen temperatuur van ongeveer 6000 graden, wordt om geven door een heet maar ijl en voor ons vrijwel onzichtbaar gas met een temperatuur van 1 a 2 miljoen graden, de zgn. corona. In deze 'corona treden af en toe betrekkelijk koele gasvormige slangen op, die honderd maal dichter zijn dan het coronagas, maar ook honderd maal koeler. Ze hebben een temperatuur van 10 tot 20.000 graden. Nu was het opgevallen dat een door ons vervaar digd instrument in de tweede Europese sattelliet (ESRO-II) in de nacht van 9 juni 1968 een zeer langdurige stoot van röntgenstraling waarnam. De bewerking van de waarnemingen liet zien, dat de stoot samenhing met een gasvormige slang die zich op dat ogenblik boven het zonne-oppervlak verhief. Maar het verrassende was, dat dit ogenschijnlijk betrekkelijk koele gas gelijktijdig ruim een biljoen kilogram gas met een temperatuur van circa 10 miljoen graden in de corona schoot. Dit gas was voor ons onzichtbaar, maar niet voor de röntgende- tector, omdat deze hete massa, die kennelijk door sterke magnetische velden in de corona wordt gehouden, een zeer sterke röntgenstraling uitzendt. 33 ff i xV dicht bij zo’n zwart gat liggen, verliezen deze van tijd tot tijd gasmassa's die in het zwarte gat worden opgezogen. De geweldige hitte die daarbij ontstaat, zorgt voor de röntgenstraling. trri anderzijds groeit daardoor ook het besef dat de ruimte welhaast onpeilbaar is. Laten we voor het gemak even proberen de plaats van de aarde in de tot nu toe bekende ruimte te bepalen. Bekend is dat onze wereld in een baan draait om de zon, evenals andere planeten van ons zonnestelsel, zoals Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus en Pluto. Nu is de zon in feite ook een gewone ster. Hij maakt deel uit van een gigantisch melkwegstelsel, waarin ongeveer 100 miljard ster ren (zonnen dus) zijn verzameld. Onze zon en zijn planeten liggen een stuk uit het midden van dit stelsel. De verkenning van het melkwegstelsel en het in kaart brengen ervan stelt de astronoom al voor grote problemen als gevolg van de ontzaglijke afstanden. Maar inmiddels is ook duidelijk geworden dat het heelal nog wel wat groter is dan alleen ons melk wegstelsel. Er bestaan buiten het onze nog meer van dergelijke stelsels. Eén ervan is de Andromeda- nevel, die eveneens miljarden sterren bevat en waarschijnlijk twee maal zo groot is als onze eigen melkweg. Tamelijk recentelijk ontdekten Ameri kaanse astronomen een nieuwe melkweg, die vijf tot zes keer zo groot is als de onze. Dit stelsel van ontelbare zonnen bevindt zich op acht miljard lichtjaren van ons verwijderd (een lichtjaar is'9,5 biljoen kilometer). Het is het verste object in het heelal dat tot nu toe werd gefotografeerd. In 1960 werd een melkwegstelsel ontdekt dat vijf miljard lichtjaren van ons af ligt. In een van de laboratoria werd de buigingstralie vervaar digd met behulp van een laserstraal. zelfs volledige melkwegstelsels betrokken zijn”. Prof. De Jager ziet in onze zon een unieke waar nemingsmogelijkheid, aangezien deze in verhou ding zo dichtbij staat. Hij is ervan overtuigd dat het nader begrijpen van deze en soortgelijke processen doorslaggevend kan zijn voor het inzicht in enkele van de meest ingrijpende aspecten van het kos misch gebeuren. Op het Utrechtse laboratorium is men nu zover, dat de röntgenstraling van de sterren niet alleen kan worden waargenomen, maar dat de samenstel ling ervan kan worden ontleed, hetgeen belangrijke gegevens oplevert over de bron die de straling uitzendt. Daarvoor is door drs. J. H. Dijkstra en L. J. Lantwaard een ingenieus apparaat ontwikkeld: de buigingstralie. Met behulp van een laser ver vaardigden zij een traliewerk, zó verfijnd, dat er op elke millimeter op gelijke afstand van elkaar 500 lijnen staan. Wanneer nu röntgenstraling door dit traliewerk heen valt, ontstaat er een kleurenspec trum, vergelijkbaar met licht dat door een prisma schijnt. Kortom: een soort röntgenregenboog. Om dat elke „kleur” zijn eigen golflengte heeft, kunnen de onderzoekers hieruit gegevens halen over de temperatuur, de gasdruk en de aard van de materie van de ster die de straling uitzendt. De buigingstralie is eind vorig jaar in de Ameri kaanse „Einstein Observatory” de ruimte ingescho ten. In dit ruimtelaboratorium, dat momenteel in een baan om de aarde draait, is een grote telescoop geplaatst, die vanaf de grondstations op elke ge wenste ster of sterrenformaties kan worden ge richt. Via de telescoop kan röntgenstraling naar het traliewerk worden doorgestuurd, dat op zijn treurt de samenstelling ervan doorseint naar de aarde. Het Utrechtse laboratorium heeft het instrument aan de Amerikanen geschonken in ruil voor plaat sing in de satelliet. Beide krijgen de beschikking over de onderzoeksresultaten. Dr. ir. A. C. Brink man, projectcoördinator, is juist terug uit Houston, waar hij bij de NASA kennis heeft genomen van de eerste resultaten van de buigingstralie. Hoewel het Op deze wijze worden we onmiddellijk gecon fronteerd met het kernprobleem van de zgn. ver- snellingsverschijnselen in de kosmos. In de ruimte, nabij het zonne-oppervlak, op de sterren en elders, I treden versnellingsprocessen op die onnoemelijk 1 veel sterker zijn dan wat we op aarde kunnen nabootsen. Zelfs de atoombom is hierbij vergeleken maar een nietig produkt. Wat we op de zon waar- S nemen, is bovendien nog betrekkelijk zwak in ver- 1 gelijking met de processen die elders in het heelal kunnen optreden en waarbij soms hele sterren en Een ander ruimteproject waaraan Utrecht deel neemt is HXIS (Hard X-ray Imaging Spectrometer). Dit experiment omvat de waarneming van zgn. zonnevlammen; gasontploffingen op de zon waar bij temperaturen van miljoenen graden worden gemeten. In oktober van dit jaar zal het apparaat als onderdeel van de „Solar Maximum Mission" de lucht in moeten gaan. Dr. Noorman: „Alle gegevens worden op magneetbanden vastgelegd en naar computers op de aarde doorgeseind. Eigenlijk kun nen wij dan vanuit onze stoel zo’n zonnevlam op een beeldscherm aan ons oog voorbij laten schieten”. Kenmerkend voor het werk op het Ruimtevaart laboratorium is volgens dr. Noorman de zeer strak ke planning. „We weten wanneer zo’n raket de lucht in gaat. Vóór die tijd moeten je apparaten gemaakt en voldoende getest zijn. Gemiddeld werken we aan een vlucht vier jaar vooruit. Maar het hangt van je aanbieding af of je in een sateliet mag meevliegen. Je moet dus iets interessants te bieden hebben. Bovendien moet het perfect werken. Er worden daarom gigantische eisen aan de techniek gesteld. Het instrument moet altijd zeer licht zijn, maar toch buitengewoon solide”. Op het laboratorium hebben de elektronici onder druk van die eis zeer geavanceerde technieken ontwikkeld. Voor de Nederlandse ruimteonderzoekers is de vraag momenteel brandend of ons land in de toe komst aangewezen zal blijven op de raketten van de Amerikanen en op het Europese ruimteprogram ma. Na de lancering van ANS (Astronomische Nederlandse Satelliet), eind augustus 1974, is er geen eigen satelliet meer de lucht in gegaan. In voorbereiding is nog wel de IRAS (infraroodonder- zoek), maar deze komt in feite al te laat om de Nederlandse industrie voldoende voor de ruimte vaart te interesseren. De bij ANS opgebouwde industriële kennis is praktisch al weer verdwenen. Wanneer alsnog tot de bouw van een derde satelliet wordt besloten, is er ook nog de strijdvraag of deze een astronomische taak dan wel een maatschappe lijke taak (speuren naar mijnbouw, enz.) zal moeten krijgen. De medewerkers van het Utrechtse Ruimteonder- zoeklaboratorium laten dergelijke beslissingen niet koud, gretig als zij zijn om het ontstaan en de evolutie van de immense ruimte om ons heen te doorgronden. Het interessante voor de astronoom nu is, te weten hoe het mogelijk is dat zulke ontzettend hete gassen van miljoenen graden kunnen ontstaan op sterren, zoals de zon, die zelf maar 6000 graden heet is. Prof. De Jager: „Langzamerhand beginnen we erachter te komen hoe dat in z’n werk gaat. Je kunt het verhittingsproces vergelijken met twee stokjes. Die hebben van zichzelf een lage temperatuur, maar als je ze snel langs elkaar wrijft, ontstaat er toch vuur. We nemen aan dat er in en om de sterren soortgelijke processen plaatsvinden. Doordat gas sen met enorme snelheid langs elkaar schuiven, ontstaat er een wrijvingshitte die zulke imposante explosieve verschijnselen tot gevolg heeft”. In het Laboratorium voor Ruimteonderzoek hoopt men via de röntgenstudies een wetenschap pelijk onderbouwde verklaring te kunnen geven van deze onderstelling. De Jager: „We willen weten hoe de processen verlopen, welke eigenschappen die hete gassen hebben en welke ontwikkeling er in zit. In feite dus weer de vraag naar de evolutie”. Dr. P. E. Noorman, organisatorisch directeur van het laboratorium, vertelt dat in een Duits laborato rium bij München sinds enige tijd ook met een buigingstralie wordt geëxperimenteerd. Ook daar probeert men de onmetelijke ruimte door middel van microscopische instrumenten beter te begrij pen. „Maar wij liggen in deze concurrentiepositie nog ver voor”, aldus dr. Noorman. Of dat een blijvende zaak is, mag overigens worden betwijfeld. Want in tegenstelling tot het Utrechtse laboratorium, waar alles geheel in eigen beheer moest worden ontwikkeld en vervaardigd, worden de Duitse wetenschappers bijgestaan door de industrie. De Utrechtse astronomen, fysici en elektronici zullen er hard aan moeten blijven werk en om hun gastplaats in Amerikaanse en Europese satellieten te behouden. Dr. Noorman: „Over anderhalf jaar wordt EXO- SA (European X-ray Observatory Satellite) gelan ceerd vanaf een basis in Frans-Guyana. In die raket zit een nog meer verfijnde röntgenbuigingstralie van ons. De satelliet zal een baan op een paar honderdduizend kilometer afstand rond de aarde maken. Op sommige momenten zal de rötgenstra- lingsbron ergens in de ruimte dan door de maan worden bedekt. Dat geeft ons de mogelijkheid om de positie van de stralingsbron nauwkeuriger te berekenen”. TÏicann SUbius ordmzuit „CormiiuiHcm&qdMht I, A®mu5Dunrimz<nnifcu« orrumrmpnt j De blijde tijding van Bobs ontvangenis werd door verschillende Nederlandse dagbladen vrij prominent gebracht, op de voorpagina zelfs. Dat is minder vreemd dan het lijkt. De Amerikaanse weerkundige dienst denkt namelijk door de naam Bob te gebruiken, de wervelstormen „uit de sfeer van mannelijke overheersing te halen”, en dat is een hoogst opmerkelijke argumentatie. Ik begrijp er althans niets van. Mededelingen van dit type lees en herlees ik, minutenlang, in diepe stilte. De wervelstorm is dus inderdaad mens geworden, zoals de fantasie me daarnet al terluiks ingaf. En niet zómaar een mens, een onderdrukt mens. Onzin natuurlijk. Een wervelstorm is geen méns maar een wervelstorm, en als er iets is dat niet het slachtoffer kan zijn van onderdrukking, dan is het die wervelstorm wel. Wat is dan wél de bedoeling van die rare zinsnede? Mannelijke overheersing, staat er, en dat klinkt me zo bekend in de oren, maar ik wil het verband met Bob maar niet zien. We lezen verder. „De vrouwenbewegingen hebben allang geprotesteerd tegen het feit dat de onheilbrengende fenomenen uitsluitend met meisjesnamen worden aangeduid”. Nou, die Amerikaanse vrouwenbewegingen maken het van eieren zeg! Hébben ze eens iets om trots op te zijn mooi, woest natuurgeweld getooid met een vrouwennaam, trots en onoverwinnelijk gooien ze het te grabbel aan een goedige lobbes als Bob! Zouden die vrouwen nu werkelijk denken dat ze met deze mallotige actie iets wezenlijks bijdragen aan de emancipatie van de vrouw? Dat ze zichzelf en hun seksegenoten (voor zover die dat op prijs stellen) vrij vechten door met veel microfoons, camera's en telexen in de buurt, te leuterkonten over namen van wervelstormen? Verwachten ze nu echt dat het allemaal beter zal worden, als je, in naam, de wervelstormen in wisseldiensten (Anna- Bob-Bep-Koos) laat huishouden? Een bepaalde soort vrouwenvoorvechtsters wekken de schijn geen gelegenheid voorbij te willen laten gaan om zichzelf zo belachelijk mogelijk te maken. Wel, ik moet bekennen dat ze daar aardig in slagen: ze werken enorm op mijn lachspieren. Wét een sukkels trouwens, bij dat weerkundige instituut, om met open ogen in die onzin te tuinen. „Nou dames, het heeft ons heel wat hoofdbrekens en manuren gekost, maar we zijn er uit! Wij dachten aan Bob!" Wat stéén ze in hun hemd! Maar misschien vinden ze het allang best, dat extra arsenaal van mogelijke namen. In dat geval hebben stupiditeit en opportunisme elkaar gevonden. Twee luizen op één kam. Het resultaat is ernaar. De wervelstorm gaat mee in de emancipatie. Hiep hiep hoera! KEES TOPS krurrrndir Xjv rnminoA'iltuilnR V Pn»npint>mino\uflxo W CuroEtwlr Romntraridir 'A SAnadmurpnoCirtiniUS k rtr.tUBpuT^rnwrtropctiicrad J, iuft>nSf CKiA?pn-Iülii r loawmiin onimrfint’mi n nooHmundinnwnta. '1 mliaruiv brrpCx5rxiiui.vtx mlÉmus-Pf Axig Pn. cmirerrt ft nc fïn rx prrfTa v olun tttr rn onrm Ann1 me rd.r ic nwlfpuninöusimpnntxr fub pmiiminianurtrumim. —'Z. u prrfTznim dt'ottcm nur o-2 j aanon zuri puri

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 31