De reis 11 'R ANIMALLITEITEN /O Prof. Hilvering Enorme klap door Kees Cornelisse k De foto, welke in kleur achter de kop van dit artikel (linksboven) is afgedrukt, toont kankercellen, onder de microscoop 50.000 keer vergroot. De opname werd gemaakt in W-Duitsland. II Wat te doen ter bestrijding van longkanker? Jaarlijks sterven in ons lland ongeveer 6000 mannen en 450 vrouwen aan deze ziekte, aantallen die nog steeds groeien, vooral omdat het sigarettenverbruik Kijft stijgen. Algemeen wordt aangenomen dat roken, vooral van garetten, een van de hoofdoorzaken van longkanker is. Wat de mgartsen betreft, kunnen campagnes tegen het roken niet krachtig anoeg worden aangepakt. Voorlopig blijken die acties weinig succes op te leveren. Zou logelijk een bevolkingsonderzoek op longkanker (in de trant zoals irootschalige tbc-doorlichting grote delen van de bevolking bereikt) pen betere mogelijkheid zijn: Over het antwoord op die vraag blijkt men in de medische wereld nogal verdeeld te denken, zoals de Stichting Bio-Wetenschappen en Maatschappij is gebleken. l'l.j B e volkingsonder zoek longkanker blijft een omstreden zaak den vastgesteld bij mensen die zelf Tekeningen: Janwillem van Vucht idi- i in aar am het aat tot ker. Om een indruk te krijgen van de argumenten voor en tegen heeft de Stichting Bio-Wetenschappen en Maatschappij twee betrokken me dici aan het woord gelaten: prof. dr. C. Hilvering, verbonden aan de af deling longziekten van het Acade misch Ziekenhuis Rotterdam, die zoals hij zelf zegt een „genuan ceerd voorstander” is, en dr. D. P. Huisken, hoofd van het consultatie bureau voor tbc-bestrijding in Den Haag, die twijfelt aan het nut en daarom zegt: „Laten we er voorlo pig van afzien.” met een doffe klap in die plastic muil terecht, tussen de rotzooi. Er wriemelden wat pissebedden in rond, merkte ik later. Daar heb ik het nooit zo op gehad. Wat krijg ik het toch heet; is dit het einde der tijden? reerd wordt 50 procent kans op een vijf-jaarsoverleving.” „Ik ben overigens van mening dat je naast het röntgenologisch onder zoek, ook het „sputum” (slijm) in het bevolkingsonderzoek zou kun nen betrekken. Dat sputum wordt onderzocht op kwaadaardige cel len. Bij een in Amerika aan de gang zijnd onderzoek worden nogal eens carcinomen alleen via het sputum gevonden, die dus niet zichtbaar zijn op de röntgenfoto.” „Wanneer je besluit deze twee me thoden naast elkaar toe te passen, moet je wel de te onderzoeken groep sterk beperken, anders wordt het veel te duur.” Aan welke groep denkt u? „Mannelijke rokers, vrouwen te genwoordig trouwens ook, boven de veertig, vijfenveertig jaar, die tien tot twintig sigaretten per dag roken. Ik geloof dat een roker van 20 sigaretten per dag 70 maal zoveel kans heeft op een longcarcinoom als iemand die dat niet doet.” „Als iemand jonger dan 40 een longcarcinoom krijgt, dan kan hij het wel vergeten. Zo’n gezwel is zo allergemeenst kwaadaardig, dat je er toch niks meer aan kunt doen. Iemand die ouder is, heeft een gro tere kans om longkanker te krijgen, keek me aan. Minachtena verdwe nen kop en poot. Ik voelde plotse ling wat warms, vochtigs. De hond had zijn geurvlag uitgezet. Nauwelijks was ik van deze toch wel ik voelde het zo smade lijke surprise bekomen of daar werd de vuilniszak opgepakt en in een knerpende, malende trom mel gekwakt. In het tumult van brekend glas, krakend houtwerk en scheurend karton hoorde ik nog enig flauw misbaar van mijn maten en het wijfje, dat kort tevo ren haar eierproduktie aan het mollelijf had toevertrouwd. Daar na fini. Ik heb ze niet meer terug gezien. Ik overleefde de gruwelen van de malerij. Hoop deed leven. ens ten Jen als aar liet ;eft en in die lun mi- eer het rde iedt bel- be- leb- age lier oor lar- be- des de- irtr len Waarom acht prof. Hilvering een bevolkingsonderzoek op longkan ker nodig? „Het is algemeen bekend dat naarmate de symptomen geringer zijn bij de ontdekking van het ge zwel, de prognose beter is. Als je geen symptomen hebt, is de progno se het beste.” „Wanneer iemand geen klachten heeft, is het carcinoom nog niet zo uitgebreid. Als het gezwel zichtbaar is op een röntgenfoto, d.w.z. onge veer één centimeter groot is, dan heeft hij al tweederde van z’n leven achter de rug. Het is niet te zeggen hoe oud hij dan al is. Dat verschilt per tumortype. Er zijn carcinomen die in minder dan een jaar één centimeter groot worden.” Schieten de opsporingstechnie ken tekort? „Ik denk toch dat, als wij meer zouden doen aan opsporing, de prognose zou verbeteren. Je vindt nu eenmaal meer mensen zonder klachten.” Is het niet zo wat je vaak hoort dat je bij een „vlekje” op de long reeds een getekend man bent? „Nee, ik geloof dat dat te pessi mistisch is. Het is in heel veel geval len te laat. Maar als er geen uitzaai ingen zijn, heeft iemand die geope- maar wanneer hij een tumor heeft, heeft hij ook een grotere kans om het te overleven.” Hoe moet die groep opgespoord worden? Moet dat op vrijwillige basis gebeuren? „Natuurlijk. Geef ze de kans zich te laten onderzoeken. De mensen die komen, moet je wel blijven op roepen en de groep goed begelei den. Het is een onmogelijke zaak om van iedereen boven de 40 een foto te maken. In de eerste plaats is het te duur en in de tweede plaats zijn er geen mensen om al die foto’s te bekijken. De foto's worden nu al veel te snel bekeken. In een aantal gevallen kunnen wij op een voor gaande foto het carcinoom al zien zitten. De mensen die de foto’s be kijken zijn uiterst ervaren, maar ze missen ook weleens. Wanneer ik de foto’s in hetzelfde tempo zou moe ten bekijken, zou ik misschien tien maal zoveel missers maken. Op dit moment zouden we voor het bekij ken van foto's eigenlijk vier a vijf keer zoveel tijd moeten hebben.” „Trouwens, er is nog iets waarom ik het bevolkingsonderzoek belang rijk vind. De foto’s die nu vanwege het tbc-onderzoek regelmatig ge maakt worden, zijn erg belangrijk voor ons. Wanneer iemand bij je ontspannen, liet zijn prooi los. Mijn maag zat in mijn keel bij de val, een vrije val. Ik hield me vast aan het restant van de mol. Zaten naver- aar de I door bands, gehad mdige ;enaar -meldt m uit c wor- nston- idags- Het menti- menti- ,ig Ne- Ik ga verder. Natuurlijk pro beerde ik langs de kant van de zak over de troep naar boven te klau teren om er uit te komen. Maar de zak zat dicht. Even later werd ik niet al te zachtzinnig verplaatst. De stappen van de man verdwe nen. Ik maakte er maar het beste van en begon aan de dode mol te kluiven. Ineens, gegrauw. Een grote klauw met venijnige nagels scheurde door het plastic heen. Een hondekop met gele tanden en weer: tadadedom-tadadedom- tadadedom. Ik gaf me er aan over. Wat kon het me allemaal nog schelen? Ik viel in slaap. Totdat ik door een schok een eind werd weggeslingerd. Kabaal. De trein werd geleegd. Nog een grotere hoop vuilnis. Niet te geloven. Ik liet me naar beneden glijden. Ik wilde nu wel weg van al die rot zooi. Ik zag mijn kans schoon toen er een kerel aan het rondscharre len was en allerlei spullen in een zak stopte. Een juten zak. Dat zag er vriendelijker uit dan dat plas tic. Ik zette me schrap in het jute. De man stapte in een auto en reed weg. Op een gegeven moment stopte hij en zette de zak op de grond. Ik scharrelde omlaag. Ein delijk weer geurige grond onder mijn poten. Ik ademde diep en liep van de auto vandaan. Hij gend van alle emoties ging ik even op een kei zitten. Uitrusten. Er viel een schaduw over me heen. Ik bewoog me niet, hield me stil. De man boven me pakte twee merkwaardige dingen uit zijn zak: een soort stift, waarmee hij op papier lijnen trok, die me be kend voorkwamen. En een bol glas op een handvat. Hij keek door dat glas naar me en trok dan af en toe lijnen. Door het glas priemde de zon op mijn lijf. Ik wilde weglopen, maar het ging niet. Ik werd sloom. De hitte door het glas werd gro ter, wordt groter, groter. De man met de stift zie ik nog door een waas. Wat is het heet. Het gaat pijn doen. Ik wil slapen. Ik ver lang naar hei einde van de reis mensen die met het bevolkingson derzoek worden opgespoord duide lijk beter af zijn dan mensen die met klachten bij een arts komen, dan waren we een heel eind. Maar niemand weet dat zeker, ook ik niet.” In Den Haag werd van 1964 tot 1970 bij een groep mannen boven de veertig eenmaal per jaar een rönt genfoto gemaakt. De mannen met een carcinoom zijn wanneer dat mogelijk was behandeld en zeven jaar gevolgd. Na zes jaar bleek van die (373) patiënten nog 15,3 procent in leven te zijn. Huisken vergeleek dit cijfer met dat van (151) patiënten van wie het longcarcinoom pas was vastgesteld nadat zij met klachten op het consultatiebureau waren ge komen. Van deze groep leefde na vijf jaar 13,3 procent. Aannemende dat door vroege opsporing het car cinoom ongeveer een tot twee jaar eerder ontdekt wordt, stelt Huisken dat bij beide groepen ongeveer het zelfde resultaat werd gevonden. Wat vindt u van de gedachte om ook sputumonderzoek te doen? Daarmee kun je mensen eerder op sporen „Ongetwijfeld. Maar je moet eens weten hoeveel werk het is om één zo’n preparaat te maken en te bekij ken. En als je dat duizend maal op een dag moet doen, hoe groot moet je staf dan wel niet zijn. Al hét werk, al de tijd, al het geld! En wat is het nut?” Ik hoop nog steeds, maar de hitte op mijn lichaam wordt steeds erger... Botsend en stotend verdween ik in een grote ruimte, vol met afval. Ik hoorde een motorgeluid. Ik dommelde wat weg, dromend van gelukkiger tijden in sappige grond. Ineens, een enorme klap. Ik kletterde met al dat afval in een afgrond. En ik lag in een nog grotere berg troep. Groeide die stinkende rommel dan steeds maar aan? Veel tijd om rond te kijken kreeg ik niet. Een groot gevaarte in mijn ogen een su- perkever met glanzende tenta kels boorde zich in de vuilnis hoop. Voordat ik begreep wat er gebeurde zweefde ik door de lucht, bovenop een berg vuil. Ik werd misselijk. Ik was nooit los van de grond geweest. Als dood graver was ik altijd één met de aarde. En nu. Het klauwende ke- vermonster scheen zich even te Hilvering stelt voor om de groep drastisch te beperken. „Dat is een mogelijkheid. Je hebt dan ook meer gemotiveerde men sen. De groep is te vergelijken met de mensen die klachten hebben. Die komen ook zelf naar de arts omdat ze bang zijn. Je hebt van mij trou wens en dit voor alle duidelijk heid niet gehoord dat je die men sen met klachten niet moet helpen. Integendeel! Maar het punt is dat je met bevolkingsonderzoek mensen aan de chirurg „aanbiedt”, zonder dat de zekerheid bestaat dat zij ze beter kunnen maken.” „De groep verkleinen is goed, het is echter technisch zeer moeilijk uit voerbaar. De kosten gaan enorm oplopen. De apparatuur is geen pro bleem, maar vooral in dorpen moet zo’n onderzoekswagen uren staan voor een handjevol mensen. In een grote stad is het misschien nog uit voerbaar. We hebben hier in Den Haag echter nu al moeite om (voor tbc-onderzoek) 300 mensen per dag te krijgen en we roepen alle man nen en vrouwen van boven de veer tig op. Verschillende consultatiebu reaus voor tbc-bestrijding zullen zo’n beperkt onderzoek niet aan kunnen.” Je hoort berichten dat de con sultatiebureaus het bevolkingson derzoek op longkanker zouden moeten uitvoeren. „Organisatorisch zijn ze daar het best toe in staat. Ze doen nu ook het bevolkingsonderzoek op tbc. Het is echter de vraag of ze het wat betreft mankracht aankunnen. De bezet ting van de consultatiebureaus is de laatste jaren sterk teruggebracht. Ik beluister in onze kringen steeds meer de mening van: als de klini sche longartsen (werkzaam in zie kenhuizen) dat bevolkingsonder zoek op longkanker willen, laat ze het dan zelf doen. Wij doen al dat werk niet meer. Ik betwijfel of het Rijk meer mensen beschikbaar wil stellen.” komt met een vlekje op zijn long en dat vlekje blijkt op een drie jaar oude foto daar ook al gezeten te hebben, dan is de kans dat dat een tumor is erg klein, als dat vlekje in de tussentijd niet groter is ge worden.” De „longfoto's” worden ge maakt om tuberculose op te sporen. In de meeste streken van ons land komt de wagen eenmaal per twee a drie jaar. Omdat het bevolkingson derzoek op tbc statistisch gezien erg weinig oplevert, heeft het Cen traal College voor Bevolkingson derzoek op tbc geadviseerd om dat onderzoek te staken. In Amsterdam en Rotterdam vindt al geen bevol kingsonderzoek op tbc meer plaats. „Het bevolkingsonderzoek op longkanker moet volgens de meeste deskundigen minimaal eenmaal per jaar geschieden. Sommigen hebben het over tweemaal per jaar.” Wat vindt u van de kritiek op het bevolkingsonderzoek dat je mensen psychisch belast? Het komt bijvoorbeeld voor dat de eerste di agnose carcinoom is en dat later blijkt dat dat niet het geval is. „Dat is een probleem. maar moetje het daarom laten? De een denkt daar zo over, de ander zus. Ik ben longarts en kijk er anders tegen aan dan Huisken, die toch meer epidemioloog (probeert statistische verbanden te vinden tussen de ver spreiding van ziekten en factoren die daar wellicht oorzaak van zijn) is —^Het verschil tussen de grote lijnen en persoonlijke contacten met de patiënt? „Ja. Als je met de patiënten ge confronteerd wordt en je ziet de zoveelste patiënt voor wie het te laat is.En de indruk bestaat toch dat de mensen die je eerder opspoort een betere prognose hebben. Ik denk niet dat je onder klinische longartsen veel mensen zult vinden die het bevolkingsonderzoek ver werpen.” Waarom twijfelt dr. Huisken aan het nut van bevolkingsonder zoek op longkanker? „Wanneer we zeker wisten dat de Bericht van tekenaar Janwillem van Vugt: Ik vond dit verhaal, nadat ik op een zonnige vrijdag een doodgraver- kever op een steen bij mijn huis had gevonden en die had getekend (met behulp van een loep fLongkanker draagt bij tot onge veer een kwart van de totale sterfte lan kanker in ons land. Dit komt inede door de slechte vooruitzich- ien die een patiënt met een longtu mor heeft. Slechts 5 tot 15 percent ran de patiënten bereikt na behan deling de zgn. vijfjaarsoverleving: ie praktijk leert dat patiënten pas jenezen kunnen worden verklaard bnneer ze vijf jaren overleefd rebben. ,“De (praktisch) enige behandeling festaat uit het chirurgisch verwij- iéren van een deel van de long. Bij Beederde van de mensen die met ién carcinoom (kankergezwel, tu- ftor) bij de longarts komen, heeft leen dergelijke ingreep geen zin meer. In veel gevallen is het gezwel reeds te groot of zijn er uitzaai ingen, waarbij de kanker zich heeft fepreid naar andere organen. ■Volgens sommige deskundigen zou de overlevingskans aanzienlijk toenemen bij een vroege opsporing an het longcarcinoom. Zij pleiten ten zij loor 6611 bevolkingsonderzoek, eerste waarbij door middel van röntgenfo- n een.to’s en onderzoek van slijm uit de :ekend luchtpijp, gezwellen kunnen wor- negen ieder- no6 geen klachten hebben, ok het rst. Ik hoop, dat ik mijn verhaal nog kwijt kan. Ik krijg het zo warm. Een vreemde warmte, op één punt van mijn lijf. Ik ben in de war. Er is ook zoveel gebeurd de laatste dagen. Het begon allemaal met die schoonmaakwoede van een man. Ik had zoals de natuur dat mij heeft ingegeven een dode mol in de tuin van de man bijna al onder de grond gewerkt, toen hij met een grijze grauwe plastic zak aan kwam sjouwen en een schop. Hij had de mol de dag daarvoor doodgeslagen, omdat die zijn ga zon in een minuscuul duinterrein had veranderd. Ik rook de lijken- geur hmmm, hmmm en mijn kans. Vette buit. Ik wilde de mol zo snel mogelijk onder de aarde helpen. Een keurige uitvaart. Met drie heren want er waren alras twee maten van me toegesneld om hun deel van dit mollige overblijf sel op te eisen. En je weet mis schien hoe snel wij, doodgravers, stoffelijke overschotten onder het maaiveld kunnen werken en vervolgens tot uitstekende kraamkamers kunnen ombouwen. De wijfjes prikken hun eieren in het kadaver en dan maar wachten op de gist- en ontbindingsmachi- nerie van de natuur. We hadden die mol, op zijn kop na, al een eervolle begrafenis be- i zorgd, toen die man kwam met zijn opruimdrang. Alsof hij het beter wist en kon dan wij. Zonder pardon spitte hij de hele kluit met mol, inclusief het eierenleggende wijfje het mens was daarmee net begonnen; tweede wee in de zak. Ik wilde me nog met doodsverachting laten vallen, maar het was te laat. Ik kwam ook Niet iedereen is echter die mening toegedaan. Met name enige artsen die bij consultatiebureaus voor tu- indere berculosebestrijding werkzaam ordeel “jn. betwijfelen of de prognose -eet in door een vroegtijdige opsporing el zelf. Verbeterd wordt. Enige proefobjec ten, waarbij jaarlijks een foto van de borstkas werd gemaakt van de mannen boven de veertig jaar, le verden teleurstellende resultaten op- Staatssecretaris mevrouw Veder- Smit (Volksgezondheid) heeft on langs de Gezondheidsraad advies gevraagd over de wenselijkheid van fevolkingsonderzoek op longkan- Vindt u dat er sprake is van een psychische belasting bij het bevol kingsonderzoek „De ontdekking van zo’n carci noom is een enorme klap. Zeker voor mensen die gerookt hebben en weten dat ze het aan zichzelf te danken hebben. Als mensen met klachten niet veel slechter af zijn, dan zeg ik: waarom zou je de men sen de stuipen op het lijf jagen. Het gaat ook niet om een paar mensen, nee, het gaat om honderden per jaar. Mensen die niet weten dat ze een carcinoom hebben, leven in ie der geval nog een aantal jaren pret tig. Vergeet niet dat veel mannen tussen de 60 en 70 na een longopera- tie toch minder valide zijn. Ik heb daar geen getallen over, maar je hoort toch van zoveel mensen dat ze gezond het ziekenhuis ingaan en er invalide uitkomen. We hebben men sen die na vijf jaar leefden, opge zocht om te vragen wat ze allemaal beleefd hadden. De meesten had den een slechte tijd beleefd, ze wil den daar helemaal niet aan herin nerd worden. Ik heb ook van een longarts hier gehoord: de patiënten die ik in leven houd, zijn me er helemaal niet dankbaar voor.” „Het is een hele verantwoorde lijkheid om te zeggen: geen bevol kingsonderzoek op longkanker. Dat besef ik terdege. Aan de andere kant is de verantwoordelijkheid van de voorstanders nog groter. In een heleboel gevallen maak je men sen bewust van een ziekte waar je niks aan kunt doen. Is iemand wel operabel, dan valt bijna altijd de beslissing: opereren. De man moet naar het ziekenhuis voor nader on derzoek en voor hij het goed en wel zelf door heeft is hij patiënt.” „Zodra er een eenvoudiger be handelingsmethode is, komt de zaak misschien anders te liggen. Zo’n chirurgische ingreep is een grote ingreep. Bij mijn cijfers bleek één op de twintig geopereerden bin nen een maand na de operatie te sterven. Dat is veel. Daarom zeg ik: zolang we nog twijfelen, laten we de zaak voorlopig rusten.” ï1*™ de eieren er nog in? Weer een enorme klap. Ik belandde in een vuilnistrein. Hield het dan nooit op? Versuft bleef ik liggen. Lang zaam kwam ik bij. Een heerlijk ritme wiegde me op en neer, heen ven Vz - X 1 11

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 19