Scharrelhaan
Wetenschapsfilosofie misstaat niet in ontwikkelingslanden
ZELF VEEL TE LEREN
1
LOLLE NAUTA VERWACHT
ANIMALLITEITEN
door Kees Wiese
4'
Westers
Argumenteren
Evenveel kans
^>4
t
t
„Ik heb altijd al een sterke belangstelling gehad voor de Derde Wereld. Ik weet
er niet veel van, maar het interesseert me bijzonder. Die belangstelling is
aangewakkerd door het werken aan het beginselprogramma van de Partij van de
Arbeid, waarin het probleem van de internationale economische orde centraal
staat. Bij de discussies daarover in die commissie heb ik altijd sterk het gevoel
gehad dat die Derde Wereld toch voor mij van papier was, omdat ik de Derde
Wereld niet uit eigen ervaring kende. Een belangrijk motief voor mij om te gaan is
dus de Derde Wereld uit eigen ervaring te leren kennen door daar een tijdje te
leven”.
Lolle Nauta: „Ik ga er helemaal niet van uit dat ze daarop mijn filosofie zitten te
wachten. Ik ga er met name heen omdat ik denk dat ik daar zelf, als filosoof, het
nodige kan leren”.
1
Prof. dr. Lolle W. Nauta, hoogleraar aan de Groninger Rijksuniversiteit in de
sociale filosofie en de wetenschapsfilosofie, vijftig jaar oud, gaat voor drie jaar
naar Zambia. Maar wat moet een filosoof in een ontwikkelingsland als Zambia?
Een filosoof
naar Zambia
F
1
t
1
1
l
r
l
1
1
1
r
l
1
1
5
„In de tweede plaats lijkt het mij ook erg
interessant om een keer filosofie te geven
in een volkomen andere context. Aan
mensen die uit een volkomen andere
ervaringswereld komen dan ikzelf. Om op
die manier er ook achter te komen wat er
in de dingen die ik doorgaans op filosofie-
colleges zeg, context-gebonden is en wat
niet. Ik denk, dat je daar toch het beste
achter komt door zelf van context te
veranderen".
„De relatie met de filosofie is tweeërlei.
In de eerste plaats hangt het samen met
mijn sterke maatschappelijke
belangstelling. Voor sociaal-filosofische
vraagstukken als: waarom loopt het zo in
de wereld als het loopt, waarom is het
verdeeld zoals het verdeeld is. Dat is een
centrale kwestie en dat is het zeker voor
een filosoof die zich ook nog socialist
noemt”.
doctoraal filosofie in Leiden deed hij na zijn promotie om van het etiket theoloog
af te komen. Hij werd benoemd tot lector in 1967 en tot hoogleraar in 1971 niet
alleen aan de filosofische faculteit, maar ook aan die van de sociale
wetenschappen. Hij is schrijver van onder meer „J. P. Sartre” en „Argumenten
voor een kritische ethiek”. Hij gaat met zijn vrouw, die de lts-opleiding
bouwtechniek en timmeren volgde, nu part-time in de renovatie in Groningen-
stad werkt en een contract van de Stichting Nederlandse Vrijwilligers krijgt als
Omdat ik er inderdaad ook van overtuigd
ben en nu trap ik een open deur in,
maar dat moet soms dat de werkelijke
tegenstelling op dit ogenblik niet ligt
tussen de burgerlijke en arbeidende
klasse in de westerse wereld, maar dat de
werkelijke tegenstelling die is tussen de
rijke landen (het monopolie-kapitalisme
en het staatssocialisme) enerzijds en de
arme landen anderzijds”.
„Ed Hoomik noemde deze wereld één
groot concentratiekamp, met ons als
bewakers, om die tegenstelling heel
scherp onder woorden te brengen”.
Nauta (na een lange stilte): „Ik kan niet
zoveel beginnen met dat beeld. Maar ik
geloof dat het zonder twijfel waar is dat
onze welvaart bestaat bij de gratie van de
armoede daar. Dat geloof ik wel”.
„Ja, de westerse wereld heeft altijd
slaven gehad; er is nooit een westerse
maatschappij zonder slaven geweest”.
Nauta: „Precies. Inderdaad. En dat is
dan nu helemaal een gunstige situatie
voor die westerse wereld, omdat we die
slaven bij wijze van spreken niet in onze
eigen fabriek hebben, maar op afstand”.
dat
drei-
lelijk
ants-
van
lieke
en.
„we krijgen hun arbeid nu via het
stopcontact in huis”.
Nauta: „Ik vind het woord slaven van
jou veel spekender dan het
concentratiekamp-beeld van Hoornik. De
situatie is natuurlijk in een land als
Zambia bijzonder acuut, aangezien het
erg dicht bij Rhodesië en bij Zuid-Afrika
ligt en dagelijks met de gevolgen van de
blanke overheersing in die landen wordt
geconfronteerd. Ik denk dat dat het grote
probleem ié voor iemand die als blanke in
Zambia komt. Dat hij er zich voortdurend
van bewust zal moeten zijn dat er naar
hem wordt gekeken als iemand die
behoort tot die onderdrukkende cultuur.
Goeie bedoelingen en andere intenties,
andere idealen, doen niets af aan die
sociale realiteit. Ik denk dat het ook erg
moeilijk is om eraan te wennen om zo
bekeken te worden. Om bekeken te
worden naar wat je sociaal
vertegenwoordigt en niet naar wat je
plannen zijn. Ik bedoel: daar wordt die
realiteit pas hard. Daar word je juist met
dat rolprobleem geconfronteerd”.
„Het probleem met de Zambianen echt
in contact te komen, zal groot zijn, maar
wat dat betreft, bevind ik me eigenlijk
„Anders gezegd: filosofie is natuurlijk
typisch een westerse, een Europese
aangelegenheid. Zij is met name in
Griekenland ontstaan. En hier in het
Westen is de filosofie sinds de
renaissance, tot grote bloei gekomen. De
vraag wat er nu typisch westers aan die
filosofie is en wat bij wijze van spreken
meer algemeen geldig daaraan is, dat is
een vraag die me erg interesseert”.
„Maar nu moeten we eigenlijk een
voorbeeld vinden, anders blijft het
verschrikkelijk abstract. Iets wat in de
westerse filosofie heel lang een grote rol
heeft gespeeld, is een soort
vooruitgangsgeloof. De idee dat je
natuurlijk, het is een afgeleide van het
geloof in economische groei, voor een
groot deel wanneer je wetenschap en
techniek maar tot ontwikkeling brengt,
dat er dan, vanzelf als het ware, een
schone toekomst voor het menselijk
geslacht opdoemt. Ik denk dat dat typisch
een westers element in de filosifie is
geweest. Dat dat het zelfbewustzijn van de
burgerlijke klasse sterk
vertegenwoordigde; een zelfbewustzijn
dat later aan de arbeidende klasse zeker
ook niet vreemd geweest is, want het
vooruitgangsgeloof is voor een deel door
die arbeidende klasse (als ik het woord
klasse even gebruiken mag) overgenomen
van de burgerlijke klasse”.
„Nu zijn we langzamerhand wel tot het
inzicht gekomen dat het gebruik van
wetenschap en techniek op zijn minst aan
een aantal bijkomende voorwaarden
gebonden moet worden, wil er echt van
vooruitgang sprake zijn. Wil vooruitgang
meer betekenen, dan alleen het rijker
worden van degenen die toch al op het
fluweel zitten. Nu, de aard van die
voorwaarden; die interesseert mij hevig.
En ik denk dat die interesse nog wel wat
acuter wordt op het moment da ik in een
wereld zit waar wetenschap en
technologie er niet toe dienen om in die
wereld de welvaart groter te maken”.
toch wel in een fantastisch ideale situatie,
omdat ik door die filosofiecolleges
dagelijks met ze zal discussiëren. Dat
hoort gewoon bij het vak. Zij moeten en ik
moet, op het moment waarop we in een
lessituatie zitten”.
„Wat me in filosofie altijd ontzettend
heeft aangetrokken: ik ben gek op
discussiëren. Dat vind ik schitterend, Ik
argumenteer ontzettend graag. Je zou tot
op zekere hoogte filosofie de kunèt van
het argumenteren kunnen noemen. Want
het verschil tussen een filosoof en een
niet-filosoof is niet dat de filosoof
standpunten heeft en de niet-filosoof niet.
Het verschil is, dat van de filosoof grotere
zorgvuldigheid mag worden verlangd
wanneer hij een standpunt op tafel legt”.
„Er wordt heel wat onder de naam
filosofie de wereld ingestuurd dat echt die
naam niet waard is. Omdat het te vaag, te
onhelder, te zweverig, te kletserig, omdat
het in feite alleen maar een versiering is
van een bepaalde vorm van geouwehoer”.
„Zo kent het publiek de filosofie. En op
die manier wordt ook nogal eens filosofie
verkocht als een soort van geheime
itaar
at te
in en
eelte
zordt
n die
>ken.
ctua-
be-
de
„Ik geloof wel, dat wetenschap en
techniek zo gebruikt kunnen worden, dat
ze ook de Derde Wereld ten goede komen,
maar dan moet er nog ontzettend veel
veranderen. Ik zou me graag ter plaatse
met die kwestie willen bezighouden.
Akkoord, akkoord, ik had het veel
slechter kunnen treffen. Ik ben niet een
van mijn tientallen miljoenen soortge
noten die in broedmachines ter wereld
zijn gekomen en hun weg vonden naar
de mesterij. Met z’n vierentwintigen per
vierkante meter zitten ze daar in een
donker hok en worden er volgepropt
met antibiotica en opgepept voedsel. In
anderhalve maand moeten hun arme,
onvolgroeide pootjes het volwassen ge
wicht van anderhalve kilo dragen En
dan? De slachterij, waar ze onderstebo
ven worden opgehangen en in een tempo
van tienduizend kuikens per uur onder
een automatisch mes worden doorge
jaagd. Voordat je het weet lig je als
weekaanbieding in het diepvriesvak
van de supermarkt. Een massagraf, zo’n
diepvriesvak.
Dat alles is me dus bespaard gebleven.
Ik leid, wat men noemt, een scharrel
lenen. Lekker warm en veilig ben ik
opgegroeid onder moeders vleugels, aan
de voet van een heerlijke mesthoop op
een slordig boerenerf. En nu stap ik hier
frank en vrij rond temidden van allerlei
andere hanen en hennen. Mijn periode
als slachtrijp kuiken heb ik heelhuids
doorstaan, inmiddels kan ik mijzelf als
een geslachtsrijpe haan beschouwen.
Tot zover alles kits, zou je zeggen.
Jawel, maar toch... Ik heb er wat moeite
mee als haan door het leven te gaan. Het
rolpatroon bevalt me niet bijster goed.
Als haan zijnde...Tja, hoe zal ik het
zeggen? Als haan wordt er nogal wat
van je verwacht. Jullie, mensen, druk
ken dat zo treffend uit: iemand ge
draagt zich hanig. Welnu, dat wordt van
mij dus min of meer verwacht. Te meer
daar ik niet alleen haan, maar ook nog
scharrelaar ben. Zo word je in een hokje
geduwd.
Als ik zo eens om me heen kijk op de
boerderij, dan doet iedereen zijn uiter
ste best om de rol te spelen die hem
nin„
ider-
De
eurs
lom-
3. B.
7,50.
p de
haal,
jster
igen.
n. In
aool-
men
n de
lOtie-
rder
ildag
eelte
szen.
andere hanen, zult u misschien vragen.
Wist ik het maar. Ik heb het heus wel
geprobeerd. Nog, niet zo lang geleden.
Een paar nieuwe hennen waren er geko
men. Daar was er eentje bijhelemaal
mijn tiep. Niet zo veel kakelend als die
anderen, niet voortdurend lopen flane
ren rond de hanen. Neen, aan die spel
letjes deed ze niet mee. Dat is wat voor
mij dacht ik. Maar ik wist bij god niet
hoe ik zo iets aan moest pakken. Als ik
alleen maar bij haar in de buurt kwam
kreeg ik het al benauwd, en dan maakte
ik dat ik als de sodemieter weg kwam.
Toch heb ik mezelf nog een tijdlang
gekoesterd in de hoop dat ze mij ontdek
ken zou. Maar ook dat is weer voorbij.
Laatst zag ik haar met een ander aan de
scharrel. Uitgerekend die patserige vo
gel, die voortdurend de gebraden haan
uithangt.
wetenschap, die de beschikking heeft over
hogere waarheden en hogere wijsheden”.
„Filosofen hebben geen waarheden in
petto. Ik geloof dat daardoor het enige
wat je van ze kunt vragen, is, dat ze de
dingen die ze willen zeggen zo goed
mogelijk weten aan te geven; waar hun
uitspraken zeker zijn, waar twijfelachtig,
waar waarschijnlijk en waar niet”.
„een andere omschrijving noemt
filosofie het denken over het denken”.
Nauta: „Ik vind de kunst van het
argumenteren een betere. Want dé
omschrijving „het denken over het
denken” (hij komt uit de dialectische
traditie, de hoek van het wijsgerig
idealisme) heeft nogal iets mysterieus. Zo
van: normale mensen denken en dan heb
je nog een stuk of wat mensen die
daarvoor betaald worden om over het
denken na te denken”.
„Dan zitten we toch weer in de hoek van
iets heel geheimzinnigs, iets wat met de
feitelijke maatschappelijke realiteit
nauwelijks iets te maken heeft. Een
stelletje Von Münchhausens, die ervoor
betaald worden zich aan hun eigen haren
omhoog te trekken. Een waarvan
volkomen onduidelijk is hoe dat in zijn
En dus zit ik weer eenzaam op mijn
mestvaalt. Was ik maar hen in plaats
van haan, denk ik dikwijls. Dan zou het
leven veel gemakkelijker zijn. In het
inter-pluimveterinaire verkeer is de
passieve rol mij nu eenmaal op het geve
derde lijf geschreven. En als haan kom
je daar niet ver mee. Sombere vooruit
zichten dus. Maar ik ben blij dat ik mijn
hart eens heb kunnen luchten. Kan ik er
weer een tijdje tegenaan. Want echt, ik
heb wel eens op het punt gestaan het
bijltje er bij neer te gooien. Als de boer
weer op jacht gaat,.mezelf voor de loop
van zijn geweer te gooien op het mo
ment dat hij de haan overhaalt. Maar ja,
dat is ook zo'n roemloos einde, niet
waar? Geen ha,an zou er naar kraaien.
Dus blijf ik nog maar even. Op mijn
betere dagen neem ik me voor om elk
sprankje hartigheid dat ik in mijn don
der heb. bijeen te rapen en het hele erf
versteld te doen staan. Eén keertje wil
ik ook victorie kraaien.
wordt opgelegd. Als goudhaantjes lo
pen ze er bij, mijn soortgenoten. Stoer
pronkend met hun verenpracht, de borst
vooruit, om maar indruk op de hennet
jes te maken. En verdomd, het lukt ze
nog ook. Het geflirt is niet van de lucht
rondom de voedselbakken. Een geschar
rel van jewelste.
Soms amuseert het me wel. Dan zit ik
het schouwspel aan te zien vanaf mijn
vaste stekkie op de mestvaalt. Maar na
verloop van tijd bekruipt me steeds een
somber gevoel. Al dat pril geluk. Ik
word daar wat week en melancholiek
van. Net als wanneer ik naar een bloed
rode zonsondergang zit te kijken, of ,’s
ochtends vroeg de rust op het bedauwde
erf op me in laat werken. Iets heel
moois, maar ontastbaar en buiten mijn
bereik. Het is voor mij niet weggelegd.
Waarom doe je dan niet net als die
werk gaat. Alsof er een speciale kunst is
die ons in staat stelt apart naar ons
denken te kijken”.
„Je kunt zeggen: argumentatie heeft te
voldoen aan bepaalde regels. Mensen die
argumenteren, voldoen aan bepaalde
regels, ook als ze geen filosoof zijn. Je
kunt die regels volgen zonder je ervan
bewust te zijn we volgen ook
grammaticale regels zonder de
grammatica uit onze binnenzak te kunnen
halen. Het onderzoek naar die regels is
bijzonder interessant”.
„Het onderzoek naar de structuur van
argumentatie vind ik ook hierom erg
belangrijk, omdat, als je ervan uitgaat dat
"Thensen het over heel veel dingen
fundamenteel oneens zijn erials je er ook
van uitgaat dat die onenigheid niet iets is
dat er eigenlijk niet zou behoren te zijn,
dan is het ook van groot belang regels te
hebben als mensen over die zaken met
elkaar praten”.
„Als je ervan uitgaat dat onenigheid
over fundamentele vraagstukken een
belangrijk kenmerk is van de manier
waarop we samenleven, zo zelfs dat we
ertoe geneigd zijn die vormen van
samenleven, waarbij die onenigheid niet
aan bod komt (of ik nu denk aan een gezin
of aan een staat), nogal twijfelachtig te
vinden; als dat allemaal zo is, dan is het
van groot belang om te trachten dat zo
goed mogelijk te regelen”.
„Niet in de zin van: mensen hier is een
stel regels en als je je daar aan houdt dan
vind je de waarheid wel. Maar wel zo, dat
iedereen aan bod kan komen. Iedereen
behoort hier evenveel kans te hebben om
zich te laten horen. Huidskleur, sociale
positie of sekse mogen de bijdrage van
mensen aan de maatschappelijke
discussie niet in de weg staan. Er moet
aan elementaire normen van
rechtvaardigheid voldaan zijn bij spel en
tegenspel, aanval en verweer, pro en
contra, dupliek en repliek”.
„Je zou dat in zekere zin het
fundamentele principe van democratie
kunnen noemen. Dat je ervan uitgaat dat
er inderdaad fundamentele onenigheid is
over belangrijke vraagstukken en dat er
bepaalde procedures zijn die we volgen
als we die vraagstukken met elkaar aan
de orde stellen. Dat geldt natuurlijk niet
allen voor een parlement, maar ook voor
intermenselijk verkeer”.
„En juist omdat het soort filosofie dat
als het ware de hoge hoed opzet van het
denken over het denken omdat die
filosofie mij zelfs nogal gevaarlijk lijkt
ben ik mij in toenemende mate gaan
interesseren voor wetenschapsfilosofie.
Zijnde het onderzoek naar de manier
waarop mensen wetenschap bedrijven,
naar de methoden die daarbij worden
gebruikt".
„Ik ben nu zo overmoedig om te denken
dat zelfs een vak als wetenschapsfilosofie
in een ontwikkelingsland niet volledig
misstaat. En waarom niet? Omdat de
ontwikkelingslanden met onze
technologie, onze techniek en wetenschap,
eigenlijk overspoeld worden, kan het
misschien helemaal geen kwaad om daar
een tijdlang wetenschapsfilosofie te geven
met ook sterk wetenschapskritische
accenten. Té helpen de bezinning op gang
te brengen over een technologie die
eindelijk eens in het belang van de
ontwikkelingslanden zelf is”.
jaar), die in Lusaka naar de daar gevestigde Internationale School zullen gaan.
Het is Zambia geworden Lolle Nauta keek al eerder rond naar een
mogelijkheid naar een ontwikkelingsland te gaan. „Er deed zich de gelukkige
omstandigheid voor, dat de Universiteit van Lusaka behoefte had aan meer
filosofie-onderwijs dan er op het ogenblik is. Er is één medewerker voor filosofie
aan die hele universiteit. Het is een grote universiteit met veel studenten in de
sociale wetenschappen. Dus hun en mijn wens kwamen prachtig met elkaar
overeen”, zegt hij.
.MMW' T