Eigen „waansysteem” van een schrijver
PETER ANDRIESSE: buitenstaander
door Jeroen Koolbergen
Beïnvloeding
V
Hoofd op steel
Levensvisie
Provo
Leo Vroman
-
I
Peter Andriesse
VO
Een beetje oorlog
I
1
1
t<
w
V
Onlangs verscheen bij uitgeverij Loeb Van der Velden te Amsterdam de
verhalenbundel Koude Sambal van de 38-jarige schrijver Peter Andriesse. Het
boekje bevat korte schetsen met „Indisch jeugdsentiment” (ondertitel): de schrijver
zat van zijn negende tot zijn dertiende jaar in Indonesië op kostschool. Het bevat
bovendien twee jeugdherinneringen aan de jaren ’50 in Nederland. In deze
geserreerde verhalen blijkt de ik-figuur, een jongetje dat net tegen de puberteit aan
zit, steeds een buitenstaander. In Indonesië is hij een „totok”, een nieuweling in het
land, en in Nederland wordt hij niet geaccepteerd omdat hij door zijn verblijf in de
voormalige kolonie het contact met zijn leeftijdgenootjes heeft verloren. Het
jongetje is als het ware in beide landen ontheemd. Zijn eenzaamheid, evenals de
benauwende sfeer waarin hij in Nederland moet opgroeien, zijn scherp getekend.
Het thema van het buitenstaander-zijn speelt ook een rol in Andriesse’s vroegere
boeken, Gezelligheid Troef (Loeb, Amsterdam, 1977) en Leven op het land (Loeb
Amsterdam, 1976). Gezelligheid Troef is het ironische, maar schrijnende relaas van
een scheiding, die pas definitief wordt nadat de partners elkaar een tijd lang hebben
aangetrokken en weer afgestoten. Leven op het land verscheen gedeeltelijk als
feuilleton in De Nieuwe Linie in het begin van de zeventiger jaren, onder de titel „Het
geslacht Bokseberend”. In dit boek wordt, eveneens op ironiserende toon, een
De drie bevelen worden genoemd in
„Een beetje oorlog”, de krijgsgevangen
kampherinneringen van Rob Nieuwen-
huys (uitgegeven door Querido in Amster
dam). Ze bezorgden me als voormalige
onvrijwillige participant aan het gebeu
ren een flits van herkenning, een „ja, zo
ging het”. Zoals veel meer in dit korte ego
document over de oorlogssituatie in Ne-
derlands-Indië van 1942 tot 1945. De blij
vende waarde van Nieuwenhuys’ kamp
herinneringen bestaan dan ook vooral
hieruit dat hij zich na het verstrijken van
33 jaren heeft weten los te maken van zijn
persoonlijke oorlogsmisère en zijn zintui
gen in dienst heeft gesteld van de ge-
schiedbeschrijving. Niet als documenten-
verslinder, maar als verteller ter plaatse.
En in het boekje van Nieuwenhuys zie,
hoor, ruik je de dingen die door hem weer
tastbaar zijn gemaakt. Fraai omschrijft
hij dit trouwens in zijn slotwoord: „Al ben
ik onder het schrijven nog zo vaak een
leugenaar geweest, ik kon niet buiten de
werkelijkheid”.
Nieuwenhuys’ grote kracht is zijn ver
mogen tot relativeren. De schertsslag om
Java, tussen Koninklijk Nederlands In
disch Leger en Jappen, noemt hij treffend
„Een beetje oorlog”. Als er niets heldhaf
tigs te melden valt doet hij ook geen
enkele poging de feiten op te blazen zoals
zo vaak wèl is gebeurd in geschriften vlak
na de oorlog verschenen over de oorlogs
situatie in „Ons Indië”. Bij individuele
helfhaftigheid zoals het sterven van een
19-jarige jongen uit Wales, weet de schrij
ver juist die momenten vast te leggen
waardoor als het ware die ene dood meer
betekenis krijgt dan vele andere gevallen,
beschreven door minder begaafde littera
toren.
Juist door op het betrekkelijke van de
dingen te wijzen en door de toevoeging
van onderhuidse humor en milde ironie
onderscheiden Rob Nieuwenhuys’ oor-
Maar de zoon ging eerder terug naar het
vaderland. Na de drie jaar internaat
moest hij naar de HBS in Nederland. Hij
belandde weer in Gorssel, bij een zuster
van zijn moeder. In ’58-’59, toen zijn ou
ders terug waren gekomen, zat hij nog een
jaar in Winterswijk op school. Gerrit
Komrij (die hij soms als Gerrit Kromrijm
aanduidt) is hij er niet tegengekomen,
althans niet voor zover hij weet. „We moe
ten op dezelfde school hebben gezeten,
maar ik herinner me hem niet uit die tijd.
Bovendien werd ik als iemand van buiten
gewoon niet aangekeken. Je was zo’n ver
schrikkelijke outsider.”
„Een beetje oorlog” bestaat uit zes min
of meer losstaande verhalen. In het titel
verhaal wordt de Japanse „blitz-krieg” op
Java beschreven, met al het onvermogen
van de beroepsofficieren van het KNIL.
„Men had jaren in zelfgenoegzaamheid
geleefd, in je reinste bureaucratie van
officieren en „minderen”, van exercities
het land en Gezelligheid Troef twee bijna
identieke passages staan, legt Peter An
driesse me uit dat hij om en om aan beide
boeken wilde schrijven. Hoofdstuk om
hoofdstuk. Dat plan werd echter door De
Bezige Bij afgewezen. „Daarna heb ik me
een jaar lang mokkend teruggetrokken,
totdat ik Peter Loeb ontmoette. Die wilde
ongezien iets van me uitgeven. Toen heb
ik drie jaar achtereen een half jaar lang in
Zuid-Spanje aan de boeken afzonderlijk
gewerkt. De passage die je noemt, en die
in beide boeken staat, dat heb ik met opzet
gedaan om te laten zien dat de beide
boeken toch eigenlijk bij elkaar horen.
Leuk voor een literair historicus in het
jaar 2050.”
Beide boeken zijn ondanks de serieuze
inhoud consequent ironisch van toon.
Denkt hij er wel eens aan om een roman te
schrijven die serieus ook van stijl is?
„Serieus van stijl is niet mijn stijl. Ik houd
van lachen. Als je een boek leest en je
kunt geen moment lachen, dan vind ik het
geen goed boek. Als je een boek schrijft
als Gezelligheid Troef, met een nogal
„heavy” inhoud, zoals dat tegenwoordig
heet, dan heb je die verlossende ironie
nodig. Alleen heb ik gemerkt dat het op
een verschrikkelijk onbegrip stuit. Stuk
ken in NRC/Handels blad en in de Volks
krant, niet te geloven. Zo’n Jan-Geurt
Gaarlandt die als een gek te keer gaat
tegen dat boek. En dan ook nog op maan
dagmorgen. Je vraagt je af, wat heb ik die
man gedaan? Misschien dat mijn manier
van denken en kijken naar de wereld een
heleboel mensen niet aanstaat.”
episode beschreven uit het leven van de gesjeesde student Lukas, die eigenlijk naar
Nepal wil liften, maar in de Achterhoek blijft hangen en op de boerenhoeve „God's
Zegen” werk vindt als knecht. Aan amoureuze avonturen geen gebrek, en de
nochtans opkomende verveling verdwijnt snel wanneer de vriendenkring uit
Amsterdam bezit neemt van een leegstaand landhuis in de buurt. Hiermee wordt de
verstedelijking van het eens zo vredige platteland symbolisch weergegeven. Ook de
oude hoeve „God’s Zegen” valt ten offer aan de verkaveling. De hoofdpersoon ziet
zich ten slotte genoodzaakt om naar Amsterdam terug te keren.
Eerdere boeken van Peter Andriesse zijn nog Zuster Belinda en het geheime leven
van dokter Dushkind De Bezige Bij, Amsterdam, 1971), een zeer vermakelijke satire
op het genre verpleegstersroman, met wat plaagstoten naar andere Nederlandse
schrijvers; Verboden te jodelen (Manteau, Brussel 1969), een verhalenbundel,
waaruit twee yerhalen ook in Koude Sambal zijn opgenomen; en Beweren en
bewijzen zijn twee, een bundel filosofische essays waarin het denken van Wittgen
stein een grote rol speelt. Deze laatste bundel sluit af met een briefwisseling tussen
de schrijver en W. F. Hermans. Peter Andriesse schreef in het begin van de jaren '70
veel polemische stukken in het studentenblad Propria Cures. Hij maakte zich door
het venijn in zijn pen tot persona non grata in verschillende literaire kringen.
af. De bevrijding, lange tijd zonder bevrij
ders. De langdurige kater veroorzaakt
door geringe weerstand. En na lang wach
ten, de hereniging met zijn vrouw en zoon
tje. „Alleen haar haar was nog mooi”. Het
jongetje dat hij het laatst had gezien als
baby had nu „een hoofd dat met een steel
op het lichaam scheen te rusten”. Zonder
één overbodigheid heeft de schrijver de
essentie van de „Indische” bevrijding op
zo’n 15 bladzijden bijeengebracht.
Welke Nederlandse schrijvers hebben
Peter Andriesse beïnvloed? „Na Beweren
en bewijzen zijn twee en de correspon
dentie met W. F. Hermans die daar in
stond, werd er beweerd dat ik „het echo-
putje van het Harens orakel” was. Ik kan
alleen maar zeggen dat ik Hermans de
grootste schrijver van Nederland vind, en
geen enkel boek van hem ongelezen kan
zie
inj
nit
fill
an
vo
m<
tie
ve
di<
vo
Gi
kii
la<
er
oc
ge
va
ve
de
P
ti
n
d
Subliem sluit Nieuwenhuys zijn verhaal
Dit brengt ons op de levensvisie die
Peter Andriesse ontwikkelde in de essay
bundel Beweren en bewijzen zijn twee.
Het komt er op neer dat de mensen elkaar
nooit echt leren kennen omdat eenieder
zijn eigen en unieke „persoonlijk waan
systeem” heeft. Elk individu beleeft zijn
eigen werkelijkheid, en alle werkelijkheid
is slechts interpretatie. Hoe ziet nu Peter
Andriesse’s eigen waansysteem er eigen
lijk uit?
„Dat is zo ingewikkeld: ik heb er jaren
over gedaan om het met zweet, bloed en
Ir
wat
van
liet
ma
lem
got
zek
not
wa;
erv
voc
no<
om
V
fee
ho<
ge<
nie
de
nig
dit
I
sei
toe
clu
kat
vre
dig
Og
ten
dig
mi:
o
1c
li
n
I
I
i
g
o
d
g
o
g
n
d
s
t
a
1.
F
v
t
1
pr
op
M;
ka
Fe
va
ve
ma
me
gei
abi
ree
De
eve
het
ge'
er
ge'
gei
gei
b<
gt
e<
w
w
hi
rr
v<
te
1c
g'
d
h
b
Mijn opmerking dat het buitenstaander-
zijn blijkbaar voortdurend een rol in zijn
leven speelt, doet Peter Andriesse wat
weemoedig glimlachen. „Ja, ik ben nog’
steeds een outsider, ook in het literaire
wereldje. Godzijdank wel. Want als je
daar insider bent, dat is niet goed voor je.
In het begin van de jaren zeventig, in de
tijd van „Gezelligheid Troef” was ik nog
in de stemming voor handjes geven en
praatjes maken met jan en alleman. Met
iedereen die toen ook zo bezig was. Maar
al die mensen uit de tijd dat ik voor
Propria Cures schreef, die mensen zie ik
niet meer. Ik kom ze nog weleens op straat
tegen. Maar alleen omdat ze hetzelfde
beroep uitoefenen, zijn ze niet interessan
ter voor mij dan iemand anders.”
Na de HBS werkte Peter Andriesse een
jaar op een reclamebureau in Amster
dam. Hij wilde eigenlijk journalist wor
den en zou aangenomen zijn bij Het Pa
rool als hij niet eerst in dienst had gemoe
ten. Daar kwam hij overigens na drie
maanden weer uit, afgekeurd vanwege
zijn gedeeltelijke doofheid, maar toen was
het baantje al weg. Bij het reclamebureau
waren de vooruitzichten slecht, en hij be
sloot om te gaan studeren. „Ik had de
redenering dat ik via de omweg van een
studie alsnog journalist kon worden.” Het
werd eerst sociale psychologie, daarna
klinische psychologie bij prof. Baren-
dregt. Vlak voor het doctoraalexamen
haakte hij af. „Ik zag het opeens niet zitten
en appels, van geeft acht en op de plaats
rust, van links richten, van ja, luit en nee,
luit. En dat stortte nu als een kaartenhuis
in elkaar. Zo vat de schrijver samen.
Naast de studies van dr. D. van Velden
en E. van Witsen, respectievelijk over bur
ger- en krijgsgevangenkampen in Indië
tijdens de Tweede Wereldoorlog, heeft nu
eindelijk Rob Nieuwenhuys voor een
doorbraak gezorgd door sober èn litterair
te vertellen wat er aan de hand was in dit
deel van Zuidoost-Azië. Jammer alleen
dat het zo vreselijk lang heeft geduurd
voordat hij er aan is begonnen.
Nog even de drie Japanse bevelen in het
begin, die moesten worden uitgeroepen
wanneer een Japanse kampbewaker aan
kwam kuieren en passeerde. Nieuwen
huys heeft het over „Kiotske, kireei, nao-
ré”. In mijn op louter fonetische gronden
gebaseerde herinnering klonk het als
Peter Andriesse werd op 5 juli 1941 in Arnhem geboren,
in 1944 moest het gezin Andriesse vluchten voor de Slag
om Arnhem. Ze trokken naar Gorssel, waar familie woonde:
„We waren klassieke oorlogsvluchtelingen, met een paard
en wagen en zo. Wat je nog steeds op de tv ziet, dat heb ik
als jongetje van drie jaar meegemaakt. Ik heb er ook
herinneringen aan. En door het lawaai van het granaatvuur
laten. Alleen over De laatste resten tro
pisch Nederland was ik een beetje teleur
gesteld. Hermans’ manier van. schrijven,
zonder franje en krullendraaierij, wat te
genwoordig weer erg in de mode komt,
bewonder ik. Onze denkwerelden komen
ook erg overeen. Hij vindt alleen dat er
een hiërarchie in de „waansystemen”
moet zijn, want hij gelooft in het waan
systeem der wetenschappen. En daar
scheiden zich onze wegen.”
„Over de techniek van het senrijven zijn
we het wèl helemaal eens. In een roman
moet actie zijn. En je moet duidelijk
schrijven, dat is ook iets van Wittgenstein.
„Was sich überhaupt sagen lasst, lasst
sich klar sagen; und wovon man nicht
reden kann.Ik zie schrijven als een
vorm van met andere mensen in contact
komen, andere mensen laten weten hoe ik
de wereld zie, misschien kunnen we dan
tot een overeenkomst komen. Een poging
althans van het ene „waansysteem” om
tot een ander door te dringen. Dat moet je
zo helder mogelijk doen. Een zin die een
gewone lezer niet zou kunnen begrijpen,
wil ik niet opschrijven. Er zijn mensen die
daar wel naar streven: rookgordijnen op
trekken, duisterheden veroorzaken.” Zo
te horen zal hij dan niet veel ophebben
met de „Nieuwe Wartaal”, het werk van
schrijvers als Sybren Polet, Jacq. Firmin
Vogelaar en Lidy van Marissing. „Daar
ben ik inderdaad afschuwelijk tegen te
keer gegaan.”
De stijl van Peter Andriesse’s boeken
zou je ook als „filmisch” kunnen karakte
riseren. „Dat klopt wel. Film heeft een
enorme invloed op me gehad. Minstens
zoveel als andere boeken. Ik heb als een
gek in mijn studententijd films gezien.
Wel vier of vijf per week. Als ik schrijf, zie
ik vaak een filmbeeld voor me. Ze zijn ook
wel bezig geweest om een boek van mij te
verfilmen, Zuster Belinda. Daar zijn twee
producenten mee bezig geweest, maar het
is niet doorgegaan. Nu schijnt er weer een
filmproducent belangstelling te hebben
voor Leven op het land.
Zijn er nog verdere plannen? „Ik heb
juist een nieuw boek geschreven, Spaanse
vlieg, een korte roman over mijn verliefd
heid op een Lolita-achtig Spaans meisje
dat ik éénmaal mocht bezitten en dat me
daarna het vel over de oren heeft gehaald.
Ze heeft me financieel kaalgeplukt en als
een tantaluskwelling om me heen gehan
gen, ook hier in Nederland. Het boek gaat
over het machtsspel tussen dat meisje, dat
weet dat ze ontzettend begeerd wordt en
dat uitspeelt, en zo’n oude man die maar
met zich laat sollen en tenslotte dol wordt
van razernij. Het komt in het najaar uit.
Voor het volgend voorjaar heb ik een vrij
grote verhalenbundel klaarliggen. Er zit
ten ook verhalen bij die in literaire tijd
schriften in Vlaanderen hebben gestaan.
De Nederlandse literaire tijdschriften lus
ten mij namelijk niet. Daar zitten allemaal
mensen in die ik wel eens aangevallen
heb. Ik ben ook bezig met nieuwe verha
len, en ik heb het plan om een autobiogra
fie over Driekus, mijn kat te schrijven.
Het leven van Driekus vanuit zijn eigen
gezichtspunt. Ook hoe hij mij meemaakt.
Alsof hij het zelf geschreven heeft. Ik duik
in zijn „waansysteem”, een experiment.
Om te zien in hoeverre het mogelijk is je
ook „op z’n kats” uit te drukken. Het is
natuurlijk puur fictief, want ik ga er niet
vanuit dat Driekus een bewust denkleven
heeft.”
In ons gesprek zijn een aantal dingen uit
het leven en de schrijversloopbaan van
Peter Andriesse naar voren gekomen die
niet zo vrolijk zijn: mislukkingen, tegen
werking, dingen die niet doorgingen, het
niet geaccepteerd worden. Heeft hij het
gevoel dat hij eigenlijk een pechvogel is?
„Nee. Er is aanleiding toe, en mensen
zouden in hun vuistje lachen als ik me
huilend op de knieën wierp en riep ,Jk
ben mislukt”. Ik voel me niet zo, ik heb
een goed leven. Ik ga van de zomer weer
naar Zuid-Spanje toe, dan zit ik recht
tegenover de zee, met de blauwe lucht
boven me en constant zon. En dan ga ik
keihard zitten werken. Wat wil je nog
meer?”
Als ik de krakende trap afloop, op weg
naar buiten, werpt Peter Andriesse me
nog een citaat van Wittgenstein na: „Alle
Philosophie ist Sprachkritik”. Ik doe er
het zwijgen toe.
Aan het begin van het laatste verhaal in
Koude Sambal schrijft Peter Andriesse:
„Dieren denken niet. Ik wou dat ik een
dier was, of een boom, die voelt zelfs niet.”
„Voelen was indertijd heel bedreigend
voor me. Toen ik dat schreef, had ik
helemaal geen lichamelijk contact, met
niemand. Ik was 25 toen ik voor het eerst
met een meisje naar bed ging. Ze werd
ook meteen mijn vrouw. Toen ik uit Indo
nesië terugkwam bij die tante in huis,
daar raakte men elkaar ook niet aan. Er
werd niet gekust, niets. Toen mijn moeder
terugkwam heb ik haar ook niet meer
durven kussen. Gevoelens waren een be
dreiging Voor mijn rationele wereld ge
worden. Ik was wel altijd verliefd, mijn
hele leven ben ik verliefd geweest, telkens
weer op anderen, soms wel op vier of vijf
tegelijk. Maar ze waren onbereikbaar. Ik
kan me nu veel beter uiten, maar het is
een constante strijd geweest. Ik heb
overwogen om een soort dialogen te
schrijven, a la Plato: het gevoel tegen het
verstand.”
logsherinneringen zich van de meeste an
dere Indische oorlogsgeschriften. Geen
klewang-heldhaftigheden, geen felle nati
onalistische verontwaardiging over de
„gele mieren”, alleen daar emotie waar dit
functioneel is: zoals bij de massamoord in
Lembang, waar zeventig tot tachtig
krijgsgevangenen door de Japanners wer
den geëxecuteerd. Maar ook hier hanteert
de schrijver niet een vorm van persoonlij
ke verontwaardiging. Hij laat de executie
in al zijn zinloosheid via officiële getui
genverslagen navertellen door twee
overlevenden. Exact hierdoor krijgt de
gruwelijkheid ervan een optimale werke
lijkheidswaarde: „Velen van de tachtig,
die vreselijk verminkt waren maar nog
leefden, smeekten om een genadeschot.
Het kreunen hield eindelijk op. Een uur
verstreek, de zon brandde op ons, ik had
vreselijke dorst, mijn polsen knelden.
Zouden ze weg zijn? Even richtte ik mijn
hoofd op. Geen Japanners meer. Verder
op zat brigadier B. met een bajonetsteek
in de borst. Hij had pijn en hijgde zwaar,
maar hij had zich los weten te maken.
„Zijn ze weg?” riep ik. „Ja”, zei hij.
Joetskee, kieree en nooree. Dr. D. van
Velden, een van de meest complete ken
ners van de Japanse concentratiekamp-
materie schrijft Ki-wo-tsuke, keirei en na-
ore. Het laatste bevel betekent volgens
haar „richt je weer op” (dat wil zeggen: na
het buigen keirei) en niet zoals Nieu
wenhuys heeft vertaald „op de plaats
rust”. Maar er bestond nog wel een vierde
kreet, bakaree. En dat wilde zoveel zeggen
als „ingerukt mars” oftewel „op de plaats
rust, weer verder gaan”. Jongetjes (tot 10
jaar) in een bepaald vrouwenkamp fluis
terden daar meestal oneerbiedig achter
aan „bakaree - op de plé”. Misschien dat
daarom de Japanse militaire term muur
vast zit vastgebeiteld in de herinnering
van een bepaalde kampgeneratie.
Tenslotte dit: uitgever Querido in Am
sterdam dat mag wel eens gezegd wor
den komt de eer toe Nieuwenhuys, boek
te kunnen toevoegen aan het toch al res
pectabele aantal „eigen Indische boeken”
van zeer goede smaak. Opvallend is daar
bij dat in een tijdperk van vérgaande
uitgeverijslordigheden (vooral corrigeren
lijkt een vergeten vak) dit boekwerkje
smetteloos werd verzorgd.
JACOB LOOSJES
om full-time psycholoog te worden. On
dertussen was ik ook met schrijven be
gonnen en dat nam steeds meer ruimte in
beslag en het bracht steeds meer geld op.
Meer dan mijn studiebeurs. Ik was bang
dat ik met een baan aan niets anders meer
zou toekomen. Als ik in mijn stage één
patiënt had, dan zag ik die twéé keer per
week, maar ik was er wel de hele week in
mijn gedachten mee bezig. En er was één
tentamen, hogere statistiek, waar ik
steeds op straalde.”
Vanaf het allereerste begin volgde Peter
Andriesse de provo-beweging in Amster
dam op de voet. Robert Jasper Grootveld
die in ’62/’63 al de „K” van kanker op de
muren schilderde, had zijn anti-rooktem-
pel tegenover de jongerensociëteit van het
VU-corps „Het Hemeltje” in de Lange
Leidsedwarsstraat. „Die sociëteit was be
doeld om de jeugd van de straat te hou
den. Na twaalven gingen we natuurlijk
wèl de straat op, en gingen we bij de anti-
rookmagiër kijken. Totdat het gebouwtje
in de fik ging. Ik heb ook aan alle provo-
rellen meegedaan, maar toch bleef ik in
die beweging ook een outsider, al was ik
het met de ideeën erg eens. In Gezellig
heid Troef zitten een paar terugblikken
naar die periode.”
Na mijn vraag waarom er in Leven op
Ju
De overige vertellingen behandelen het
kampleven. Alleen „De onaantastbare ge
vangene” springt hier bovenuit, omdat het
eerder een stukje litterair-historisch werk
is: het gaat over de kampjaren van de
Nederlandse dichter Leo Vroman, die in
mei 1940 uit Nederland was gevlucht en
via Engeland en Zuid-Afrika in Neder
lands Indië terecht was gekomen. Dit por
tret van de toen nog onbekende Vroman
wordt aangevuld met een paar van zijn
gedichten en de locatie waar ze ontston
den plus een houtsnede van de veelzijdige
bioloog, die „veel tekende, een nieuw
kaartspel ontwierp, een nieuw ganzen
bord, een prentenboek met gekke dieren,
en een kinderboek over emigrerende kin
deren” Werk dat allemaal verloren is ge
gaan. „De onaantastbare gevangene” heet
Vroman in Nieuwenhuys’ kampherinne
ringen: „Hij leek onaantastbaar, mis
schien wel omdat hij een van de weinigen
onder ons was die naar een eigen wereld
kon uitwijken en die wereld was de we
reld van de poëzie”. Er zijn dankzij dit
geschrift kostelijke uitspraken van Vro
man bewaard gebleven, zoals over zijn
illustratiewerk: „hij zei niet dat hij teken
de, maar dat zijn rechterhand dat deed”.
Het biografisch fragment functioneert bo
vendien als een adempauze tussen de
haarscherp getekende grauwheid van het
kampbestaan: „de afstomping, de angst,
de dromen van onmacht en de periodieke
honger”. Nieuwenhuys maakt als zieken
verzorger executies mee, strafappels, en
kleine folteringen meer pesterijen in de
ogen van overwinnaar. Hij beschrijft een
ziekentransport uit de Molukken, gehuld
in Japans schaamlapje, met een rijstzak
als bagage, dat was alles. Verscheidenen
konden niet meer lopen of zitten. Op de
vraag of ze brood wilden kwam als ant
woord: „Wat is dat, brood”.
tranen op papier te krijgen. Op de univer-
siteit heb ik erg veel aan filosofie gedaan.
Maar alle filosofie is natuurlijk stomme
len in het duister, net als alle wetenschap.
De bekende vragen, waar komt deze we
reld vandaan? waar gaat hij naartoe? wat
is er buiten ons nog in het heelal?, heb ik
in mijn verhalen die in Verboden te jode
len staan, ook aangeroerd. In hef verhaal
,JDe reuzen telescoop” bijvoorbeeld. Als je
met een telescoop door het heelal zou
reizen, kijk je tenslotte weer in je eigen
gezicht. In dat verhaal wordt op een heel
groot beeldscherm geprojecteerd wat de
telescoop allemaal waarneemt, en ineens
verschijnt dan je eigen gezicht dat met
een enorme snelheid op je afkomt. Dat is
de wereld. Mijn wereld, en er is geen
andere. Ik neem aan dat jij ook een wereld
hebt, maar wat ik daarvan weet is alleen
wat je zegt en er over vertelt. Daar ligt ook
de kans op gigantische misverstanden.
Woorden zijn heel beperkt.”
Men zou hem makkelijk kunnen verwij
ten dat zijn levensopvatting leidt tot het
idee dat de wereld alleen in je eigen ge
dachten bestaat en niet echt. „Daar ben ik
wel bang voor geweest, dat ik dat verwijt
zou krijgen. Dat je er echt niet verder mee
kunt. Maar met mijn opvattingen kun je
wèl verder. Als ik dood ben, leven andere
mensen heus wel door, alleen ik kan het
niet meer controleren. De consequentie
van mijn visie is wel dat ik wantrouwen
voel ten opzichte van andere mensen. Je
weet niet wat er echt in hen omgaat. Ze
zeggen A en ze bedoelen B.”
Zullen sommige mensen hem nu niet
voor de voeten werpen dat het eigenlijk
andersom is: het wantrouwen komt eerst,
en op grond daarvan heeft hij zijn „waan
systeem” opgebouwd? „Dat kan. Iedere
filosofie, iedere ideologie is zelfrechtvaar
diging. Mijn schrijven ook, natuurlijk.
Denk aan de uitspraak van Remco Cam-
pert: „Poëzie is een daad van bevesti
ging.” Zoals iedere schrijver wil ik dat de
mensen mijn boeken lezen en ik voel me
dan ook een beetje gefrustreerd omdat
mijn verkoopcijfers niet om over naar
huis te schrijven zijn. Als er een nieuw
boek van me uitkomt, staan de kranten
ook niet bol van de besprekingen. Als
gevolg daarvan krijg ik het idee dat ik
miskend word. Moedwillig. Ik ben dus wel
een beetje paranoïde, maar je moet eigen
lijk proberen jezelf steeds te betrappen op
die redeneringen van zelfrechtvaardiging.
Je zit jezelf voortdurend voor de gek te
houden en je moet systematisch je eigen
drogredenen afbreken, ’t Is als het afpel
len van een ui, je houdt tenslotte niks
meer over. Dat is ook typisch iets van
A XlZ.X,—A-.X.*.V.-.w>.vaÜ^A-Wx» AV.'A
Een gevangenisnummer uit een Japanees kamp
Freud: voor alles is een verklaring. Freud
was ook een echte paranoïde sy
steembouwer.”
Kiotské! Kireei! Naoré! Deze serie Japanse militaire bevelen is blijvend in de
herinnering gebrand van alle concentratiekampgevangenen tijdens de Tweede
Wereldoorlog in Azië. Ze betekenen „in de houding staan „buigen”, „oprich
ten”. Elke krijgsgevangene, alle burger-geïnterneerden (man, vrouw of kind)
kenden de drie woorden, leder heeft ze zelf vaak zo luid mogelijk
uitgeschreeuwd bij de nadering van een Jap. Wie zich niet aan de ceremonie
hield kon rekenen op een klap.
waar we tussen zaten, ben ik waarschijnlijk doof geworden,
aan één oor.” In 1951 verhuisde het gezin naar Indonesië
omdat vader Andriesse daar een baan kon krijgen. „De
Nederlanders waren toen nog heersers in Indonesië. Het
bedrijfsleven was helemaal in handen van de Nederlan
ders. Pas in ’58 heeft Soekarno daar een eind aan
gemaakt. Mijn vader moest toen ook vertrekken.”
ÖE
s JAfiMSCHE RE6£B!NG s