Draaiorgel heeft in Romke de Waard grote voorvechter GIJS PERLEE, 'A 9 w door Ko van Leeuwen door John Oomkes Bedelaars en dronkenlappen, die liepen met een draaiorgel Subsidie ,Er is nog veel scheef in deze maatschappij' IN- ize I an. La ge- ie. met en- In de werkplaats van orgelbouwer Gijs Perlee staat geen enkele stoel. De driehonderd vierkante meter be drijfsruimte aan de Westerstraat in Amsterdam („Het is hier veel te klein”) kent slechts één zitmeubel. Dat is een soort barkruk en daarop neemt de zeventigjarige draaior- gelspecialist plaats wanneer hij orgelboeken gaat kappen. Maar verder zitten de Perlee's niet. Vader Gijs en zijn twee zoons Gijs jr. en Cor zijn geen zifters, al stralen ze rust uit. Harde werkers, maar geen druktemakers. Man nen, zonder ophef die precisiewerk verrichten en daar hun liefhebberij in vinden. Liefde voor het draaiorgel, die er oorzaak van is dat een Perlee geen gewoon mens kan zijn, al doet-ie wel alsof. jaar iard ren, nan abé mg, pen ;en. Cv t’ - ff- 'X W***W’i J Wl Hi --X; I 1: a; iX: f F tr de koning van het pierement V. De fanatieke betoogtrant van de thans 60-jarige mr. De Waard is die van een man, wiens vrijetijds- werk ten behoeve van het nog altijd ondergewaar deerde draaiorgel in de loop der jaren is uitge- groeid tot een ware obsessie. De mensen kennen hem wel. Bij grote draaiorgelmanifestaties, zoals onlangs weer in ht kader van de Haarlemse Orgel- maand op de Grote Markt en in Noordwijk, treedt hij op als een meeslepend explicateur. Voordat elk orgel dan een boekje mag draaien ontsteekt hij een vlammend betoog in paginalange volzin nen met een schat aan encyclopedische kennis. Als het instrument dan zelf mag tonen waarom het waard is gehoord te worden, blijft hij er bij staan alsof hij voor de eerste keer door de klanken wordt getroffen. Gedachtenloos strijken dan zijn handen door het haar, trekken zijn vrolijke met de trieste gezichtsplooien ietwat contrasterende strikje recht en hanteren rusteloos de microfoon. Romke de Waard, een kleine, gebrilde uit Gronin gen afkomstige Badhoevedorper, met het hart op de tong. Toen onlangs de Haarlemse componist Piet Kee het draaiorgel liet functioneren als een volwaar dig concertinstrument, kon je Romke de Waards stralende gelaat als graadmeter van zijn gevoel van gelukzaligheid laten gelden. „Ik ben erg en thousiast over het feit dat een gerenommeerd kerkorganist als Piet Kee zoiets heeft aangedurfd. Het vormt een stuk erkenning voor het draaiorgel, dat nu de media eens haalt. Mensen worden door zo’n onderneming wakker geschud, herzien hun mening dat het pierement een krakkemikkig ge luid zou hebben, zien er opeens de eigen betekenis van in. Het straatorgel hoeft ook niet voor welk instrument dan ook onder te doen. Het heeft zijn eigen b’ekoring”. De maatschappelijke en culturele emancipatie is de drijfveer van het handelen van De Waard en de door hem sinds de oprichting in 1954 gepresi deerde Kring van Draaiorgelvrienden. Het is een beluisteren valt en het voor de beroepsdraaiers steeds moeilijker wordt zich in het centrum te handhaven”. Een halve eeuw is Gijs Perlee al draaiorgelbouwer en toen hij vorig jaar december zeventig jaar werd kreeg hij een koninklijke onder- scheding. Gijs Perlee werd Ridder. Maar Koning was hij al door zijn liefde voor het draaiorgel. Gijs Per lee, de koning van het pierement. Een orgelman die Perlee na aan het hart gelegen heeft, was Willem Parel, de onvergefelijke creatie van Wim Sonneveld. Perlee: ’’Die man heeft het orgel weer ontzettend po pulair gemaakt hè. Het was ook erg leuk dat meneer Kee dat liedje Daar is de orgelman voor zijn compositie gebruikt heeft.Je zag de mensen in de kerk opeens heel verrast opkij ken. Dat vond iedereen leuk. /ing. age, .lime onderwerp dat hem niet meer loslaat en waarover hij dikwijls schrijft in Het Pierement, een kwar taalblad van deze 1350 zielen sterke vereniging, die dit jaar in verband met het 25-jarig bestaan best extra aan de bel wil trekken. Juist omdat de acceptatie van het draaiorgel nog niet algemeen is. De Waard die pas in een laat stadium kon besluiten ten faveure van zijn rechtenstudie, maar zich ook muzikaal bekwaamde, zegt „van kinds been af te hebben willen opkomen voor de under dog. Dus ook voor instrumenten die stiefmoeder lijk bedeeld werden. Ik dacht, laat ik de kennis die ik heb van de muziek ten dienste stellen van dat instrumentarium, dat niet aan zijn trekken komt. Veertig jaar geleden waren dat de beiaard en het draaiorgel. Na de oorlog is er een kentering opge treden ten opzichte van het klokkenspel, het draaiorgel heeft het nog altijd veel moeilijker. In 25 jaar tijd heeft de kring maar voor een beperkt stuk erkenning kunnen zorgdragen”. Bij het opmaken van de balans betitelt de plei ter met name de tegenwerking die orgeldraaiers in enkele grote steden regelmatig ondervinden, als zeer negatief. Met een rood aanlopend gezicht put Romke uit zijn eigen ervaringen. „Toen ik kans maakte om in 1954 tot lid van de rechterlijke macht te kunnen worden benoemd, kreeg ik al in een vroeg stadium van de sollicitatie te horen dat ik me encanailleerde door me af te geven met lui van de zelfkant van de maatschappij. Dat kun je niet doen, werd er tegen me gezegd. Een rechter betracht een zekere distantie ten opzichte van de gewone man. Het werd me kwalijk genomen dat ik dat principieel niet wilde doen. Waar zou je dan blijven?” Een zelfde soort tegenwerking van overheids wege speelt het draaiorgel parten in Amsterdam en Rotterdam. De Waard, vurig: „Je merkt dat met name bij het verlenen van vergunningen. Er wordt niet gekeken naar de kwaliteit van het instrument. Integendeel, al is de conditie dermate pover. Kijk, de politie, het ambtenarenapparaat ziet de orgelman als een soort bedelaar, die een vergunning krijgt om muziek te maken. En het regent bij het verstrekken van vergunningen dan van de beperkende voorwaarden”. „In Amsterdam bijvoorbeeld moet je invalide zijn, ingeschreven staan als inwoner van de stad èn er je beroep van maken. In grote delen van de binnenstad mag je dan niet eens komen omdat een vierwielig voertuig niet het wandelgebied ingebracht mag worden. Over zo’n verkeerd toe gepast reglement kan ik woedend worden. Het is zo’n typisch staaltje van bekrompen Nederlands gedoe. Iemand als Coen Alta, muziekhandelaar in Haarlem, trekt op zijn vrije maandag er op uit met zijn orgel. Zoiets kan niet in Amsterdam, en dat terwijl er wijken zijn waar nooit een orgel te „Bovendien, zo luidt één van mijn stellingen”, waarschuwt De Waard niet zonder gevoel voor theater, „dat het voor veel meer mensen een groter ramp zou betekenen als het straatorgel zou moeten verdwijnen dan het concertgebouw. Er zou een numeriek veel groter publiek door getrof fen worden. Daarnaast speelt mee dat het om een specifiek Hollands cultuurgoed gaat. Het draai orgel vormde vroeger de bevrediging van de muzi kale behoeften van de sociaal zwakkeren. Dan eens droevig, dan klinkt het weer vrolijk. Een soort Jantje huilt, Jantje lacht. Het hoorde thuis in Crooswijk, het stond centraal in de Jordaan Overal in ons land krijgt men nu weer oor voor het pierement, behalve in Amsterdam en Rotter- Jd 5M X n- n, ;n Kan de kring dan geen vuist maken? De Waard, zo nu en dan begrip vragend voor berustende elementen in zijn betoog: „Natuurlijk wel, maar zo’n gemeentelijk politie- en vergunningenbeleid laat zich heel lastig doorbreken. Je zou dan ge meenteraadsleden moeten benaderen, terwijl de bestuursleden dergelijke activiteiten sowieso al moeten ontplooien in hun vrije tijd. Je zou je misschien kunnen voorstellen dat je wat meer politiek gaat manoeuvreren, partijen benadert die een dergelijke zaak met eens in hun vaandel hebben geschreven, maar waarvan je ver moedt Misschien, ja. Tot dusverre is het onze politiek echter geweest requesten te richten aan B. en W. en aan de politie vanuit de gedachte dat zo’n ambtelijke molen het toch uiteindelijk moet verwerken”. „Zoiets verzandt bedroevend vaak. Ach, je wordt vriendelijk te woord gestaan, er is alle begrip bij de wethouder zus en zo. Maar als je op maatregelen aandringt, zegt dat er echt veel men sen wat voelen voor het typisch Nederlandse straatorgel, dan kijken ze je aan. Menéér, we hebben wel belangrijker dingen aan ons hoofd”. „Jawel”, knikt Romke de Waard, als we betogen niemand. Er zijn kopers genoeg, maar ik begin er niet aan. Als ik zo’n orgel hoor spelen, zoals nu pas in Haarlem, dan ben ik daar wel een beetje trots op. Vorig jaar speelde het Bach jn Haarlem. Toen klonk de muziek van het kerkorgel ook op de Grote Markt. Door luidsprekers. Maar dat was toen toch niet zo mooi. Het klonk nogal verwaaid”. Is er de laatste jaren werkëlijk een groeiende belangstelling voor het draaiorgel? Perlee: „Er zijn al tijd mensen geweest die van een draaiorgel houden, maar ik geloof wel dat de belangstelling een beetje is toegenomen. Kijk, het draaiorgel had geen beste naam. Bedelaars en dronkelappen, die liepen vroeger met een draaiorgel. Die hebben de naam ervan omlaag gehaald. En vaak klinkt zo’n orgel vals omdat degene die ermee loopt het niet hoort. Laatst was er ook iemand met een orgel dat wij moesten repa reren. Er was één van de bassen kapot. Zegt die man tegen me: Hoe veel bassen zitten d’r eigenlijk in zo’n orgel? Ik zeg acht. Zegt-ie: Nou, laat dan maar zitten, dan missen we die ene niet. Vroeger heb ik het wel dam, waar de trend nog steeds wijst op een afname van het bestand”. Terwijl we ons wagen aan een ongetwijfeld cholesterolrijke portie gebak („Eén van mijn ob sessies, ik kan niet ontkenden dat ik op de recht bank stelselmatig tracteer op gebak”), speuren we naar overeenkomsten tussen De Waards werk kring en zijn geporteerdheid van gediscrimineer de instrumenten. Een sociale bewogenheid als drijfveer laat zich makkelijk herleiden, maar tref fend is ook zijn antwoord op de vraag of hij overeenkomsten signaleert in de manier waarop de overheid zich afzijdig houdt van de niet-officië- le cultuur en de magistratuur van de alledaags heid van het leven. „Zeker”, zo klinkt het tussen twee happen taart door, „maar dat lag ook meer aan het karakter van de studie van het recht. Het had van oudsher een nadrukkelijk wetenschappelijk stempel. Spe cifieke kennis van het maatschappelijk leven was geen vereiste. Sociale vakken werden niet ver langd. Gelukkig komt daar verbetering in zo lang zamerhand. Ook uit het feit dat het strafrecht lang is gezien als een tweederangs rechtspraak kun je aflezen dat de jurist liever een kamergeleerde was”. .Strafrecht heeft juist een zeer duidelijke maatschappelijke functie. Als het niet zou funge ren, dan zouden boosdoeners, de mensen die gehaaid zijn, veel meer hun gang kunnen gaan Als ik bijvoorbeeld lees dat reisbureaus hun klan ten soms in de kou laten staan, dan ben ik blij dat je wat voor de gedupeerden kan doen. Anders zouden veel meer mensen van oplichten overigens hun beroep maken”. Mr. De Waard geldt bij veel gemeenten als een omstreden figuur. Een voorbeeld waarmee hii zijn eigen lastige rechtzinnigheid onderstreept: „Het museum Van Speeldoos tot Pierement, waarvoor ik ook lange tijd een bestuursfunctie bekleedde, zou van de gemeente Utrecht een an der pand toegewezen krijgen. Het betrof een huis dat onder Monumentenzorg viel en waarvoor en kele ambtenaren ten stadhuize een renovatieplan hadden uitgedokterd om geld van het rijk los te kunnen peuteren. Voor onze, ook spoedige huis vesting was zoiets zeker niet noodzakelijk. Ik weigerde dus de subsidieaanvraag als voorzitter te ondertekenen; ik pleeg geen valsheid in ge schrifte”. „Nou de beer was los, en heel tactvol werd ons te verstaan gegeven naar een andere voorzitter uit te zien die wat soepeler zou zijn. Witteboordencrimi naliteit noem ik zoiets. Als je dan nagaat dat ik dagelijks in aanraking kom met arme drommels, die voor kleinere, bovendien wel begrijpelijke vergrijpen straffen krijgen opgelegd, dan begrijp je hoe ambtelijk het leven is ingebed. Heel veel is er scheef in onze maatschappij”. idee gekomen om het met boeken te doen. En dat is gelukt. Ik weet nog goed, toen ik een van die eerste orgeltjes klaar had kwam de confé rencier Willy Vervoort hier. We heb ben toen een boek gemaakt van zijn eigen liedje „Een vogel die fluit’. De Avro heeft daar toen opnamen van gemaakt. Maar toen bleek dat het orgeltje veel te hard klonk. Ik zeg toen: dan moeten jullie het in tweeën doen. Eerst het orgel opne men, dan Willy laten zingen en dan kan je die opgenomen muziek zach ter laten klinken.” Het mini-orgel van Perlee is afge leid van het zogenoemde Flöten- Uhr, een eveneens klein draai-or- geltje, maar veel tengerder van bouw. Dat Flöten-Uhr draaide ook niet op boeken, maar op een houten rol. Gijs Perlee: „Het is een echt succes gebleken, dat kleine draai orgeltje. Ik heb ze verkocht over de hele wereld. De vraag ernaar wordt steeds groter. Er zijn er veel ver kocht aan ziekenhuizen en revalida tiecentra. Daar gebruiken ze het voor bewegingstherapie. Er staat er ook een in de Mytylschool in Haar lem. Het geld daarvoor is door or geldraaiers bij elkaar gebracht. We hebben er nu ongeveer honderd ge- „Ik kan kwaad worden als mensen tegen me zeggen: wat hebt u een enige hobby! Die orgels en zo. Hobby! Ik steek er meer tijd in dan goed voor me is; het is geen hobby, het is een taak”. Als Romke de Waard praat over een zaak die hem ter harte gaat, dan pleit hij in een rondborstig barok taalgebruik, gebruikmakend van stemverheffin gen teneinde alle mogelijke obstructie te overwinnen. Indien de advocatuur, waarmee hij als rechter in Amsterdam beroepshalve wordt geconfronteerd, eenzelfde mate van welspre kendheid zou hanteren dan zag het er voor de gemiddelde verdachte allicht een stuk zonniger uit. 15 één van de negen melodieën die erop zaten goed was. De andere acht hoorde je niet eens meer. Die ene, dat was Hittepetit. Dat hoorde je de hele avond. Toen de kermis voorbij was, hier in de Jordaan, konden we geen Hittepetit meer horen”. Orgeldraaiers hebben het nooit zo nauw genomen, vertelt Perlee. „Maar ze hebben het ook altijd wel moeilijk gehad. De politie joeg maar altijd achter ze aan. Ze moch ten nooit met een orgel ergens blij ven stilstaan. Iedereen zegt dan: Leuk zeg, een orgel, en dan komt er een politieman en dan is het weer afgelopen. En dan de soorten mu ziek. Telkens is er weer wat nieuws en dat moet je in de gaten houden. Ja, ze maken er wel eens een potje van hoor en een orgeldraaier zit niet gauw ergens mee. Ik weet nog van de tijd dat die boogie woogie d’r in kwam. Dan zei er iemand: Orgel man laat eens een boogie woogie horen! O, komt voor mekaar, zei de orgelman dan en dan speelde-ie een boek ondersteboven. Dat klonk dan heel raar, muziek achterstevoren hè, nou dan dachten ze: zo, is dat nou een boogie woogie.” Tijdens ons gesprek gaat zoon Het draaiorgel heeft in de Haar lemse orgelmaand weer een opval lende plaats ingenomen. Daar was weer het concours op de Grote Markt, maar dit jaar was er ook een parelende confrontatie in de Grote Kerk. Twee draaiorgels, de Arabier en de Oranjestad, en een mini-pie- rementje van Perlee hadden een muzikale ontmoeting met het ma jestueuze Müller-orgel van de oude St. Bavo. Stadsorganist Piet Kee had er een speciale compositie voor geschreven en het concert kreeg van de eivolle kerk een stormachtig onthaal. Gijs Perlee had het niet zo ver wacht. Als flegmatieke Amster dammer sprak hij Piet Kee niet tegen, toen deze eertijds over zijn snode orgelplan met hem sprak. Maar Perlee moest het eerst nog zien, al beloofde hij zijn volle mede werking. In zijn werkplaats, die door de vele orgelfacades aan een decor-opslag doet denken, zegt Gijs Perlee: „Meneer Kee heeft gelijk gekregen. Het was een grandioze „En goedbeschouwd vragen wij niet eens subsi die. Een orgelman kan best van zijn instrument bestaan als je hem maar de kans biedt. Zorg dat hij met het orgel in de winkelstraten komen kan en daar waar de toeristen komen. Ik lees onlangs in de krant dat de regering het toerisme wil bevorderen, zoveel miljoen wordt daar voör uitge trokken. Goed hoor, maar creëer dan ook wat mogelijkheden voor het orgel. In het buitenland wordt met het typisch Nederlandse pierement geadverteerd: The barrel organs of Holland, zul ke folders. Maar in Amsterdam en Rotterdam kun je ze alleen in de buitenwijken tegenkomen, ter wijl zo’n attractie de overheid niets hoeft te kosten”. „Het probleem is”, zo betoogt Romke gedeci deerd, „dat het draaiorgel niet tot de officiële cultuur behoort. Het gaat bovendien vaak om kleine mannetjes, die vroeger niet tot de burgerij zouden worden gerekend. En kleine zelfstandigen lopen overal tussendoor in onze economie, die zich richt op allemaal cijfertjes. Die zich boven dien alleen schijnt in te kunnen leven in stereotie pe problemen. Inkomenspolitiek heeft veel aan dacht als het om de aftopping van hogere salaris sen gaat. Terecht hoor, vind ik, maar waarom dan niet gerekend met de orgelman, die toch al geen vakbond heeft die voor hem opkomt?” bouwd. Een van de eerste ging des tijds naar prins Philip van Enge land. Die kocht er een voor zijn kinderen Anne en Charles. De ko ning van Thailand, Phoemibol, heeft er ook een gekocht, toen hij nog koning was. Maar ze staan ook in Japan, Australië, Canada, noem maar op. Het eerste orgeltje ver kochten we voor 450 gulden. Nu kost het elfduizend en we verkopen ze veel gemakkelijker dan toen ze nog maar vierhonderd waren.” Even later klinken de klanken van het kleine orgeltje door de werkplaats. De rustig draaiende hand van Perlee laat de tonen van Abibe with me horen. Krachtige muziek uit een zeldzaam fraai stuk je handwerk. De toekomst voor het draaiorgel, Perlee ziet toch ook wel wolken aan de kim. „In Amsterdam zijn nog maar zeven grote en twee kleinere draaiorgels op straat. En daar gaat het toch om. Zo’n orgel is voor op straat. Amsterdam is daar een moeilijke stad voor. De auto eist alle plaats op. Het zal wel steeds minder worden. Als er weer een orgelman dood gaat, tja, dan is er weer eentje minder hè, een opvol ger krijg je niet zo gauw”. Heeft Gijs Perlee zelf ook met het orgel langs de straat gelopen? Per lee: ”Nee, ik ben nooit echt orgel draaier geweest. Alleen vlak na de bevrijding. Toen kwamen ze hier uit de buurt naar me toe van :Per- lee, we zijn nu vrij, kan jij niet komen spelen met je orgel? Toen heb ik dat gedaan. Drie weken ach ter mekaar. Daarna niet meer.” dat culturele pressiegroepen zo’n verzand overheidsbeleid in beweging kunnen brengen, „kijk alleen maar naar die bezetting van de Nacht- wachtzaal door de beeldende kunstenaars. Onze politiek is dat nooit zo geweest. Het is bij mijn weten één keer geschied. Toen in 1936 de grach tengordel werd afgesloten trokken de Amster damse orgeldraaiers in protest naar het stadhuis. Wanneer je ergens zoiets onderneemt, dan kun je na verloop van tijd je zin wel krijgen, maar veel belangrijker is dat de mentaliteit veranderd wordt”. V Gijs onverstoorbaar verder met het opnieuw van leerdoek voorzien van blaasbalgen. Hij is bezig met de restauratie van een groot Belgisch draaiorgel. Gijs junior is ook de man die tegenwoordig de orgels be schildert. De landschappen, bollen velden, vogeltjes en bloemen. Hij bezocht daarvoor dan ook de kunst nijverheidsschool en vulde zijn handvaardigheid aan bij Famous Artists. Zo kom je er bij vader Per lee al gauw achter dat het vak van draaiorgelrestaurateur er een is dat uit vele ambachten bestaat. Alleen de metalen onderdelen worden el ders gemaakt, verder gebeurt alles in de werkplaats van Perlee. Een verhaal apart is het mina- tuurdraaiorgel van Perlee. Het maakt een hoog, fluit-achtig geluid en de aanwezigheid van dit instru ment op Piet Kee’s Cdhfrontatie- concert in de Grote Kerk, werkte vertederend. Gijs Perlee: „Onge veer twintig jaar geleden maakte ik er voor het eerst zo een. Ik kwam op het idee door het oude buikorgeltje. Daar heb ik er trouwens ook nog een stuk of zes van. Zo’n buikorgel speelt op een houten rol en de moei lijkheid is dan al gauw de lengte van een stuk. Toen zijn wij op het I 3Mj i .-«BS» avond en eerlijk, zo had ik nooit verwacht. Er waren mensen die te gen me zeiden: Die Arabier van jou, die klinkt net als een kerkorgel. Een tijdje geleden had ik me in een interview een beetje pessimistisch uitgelaten over dat plan van meneer Kee. Toen zei-die tegen me: U moet niet zo negatief doen, u zult zien hoe leuk het wordt. En hij heeft gelijk gekregen, meneer Kee”. Het grote draaiorgel de Arabier is het pronkstuk van Perlee. Een pie rement dat in ons land en ver daar buiten zoveel bekendheid kreeg, dat het haast nationaal bezit geworden is. „Ja”, zegt Gijs Perlee, „maar het meegemaakt met een kermis,orgel is van mij en ik verkoop het aan dat op een rol ging, dat er nog maar 't «-■ X. v X ÓP V 4 X..A - - s;’s ''•u,.;-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 21