mij OVERZICHTSEXPOSITIE ERIC DE NIE IN SCHIEDAM DE GALLISCHE ZIEKTE”: LOUIS FERRONS BESTE BOEK <4 t. o,1 i door Gees Straus Persoonlijke emotie Handschrift Hartslag Niet eerder heb ik met een recensie zoveel moeite gehad. Vaak komt het voor dat je na het lezen van het boek en het doornemen van je aantekeningen niet precies weet wat je nu eigenlijk zeggen moet en gemakshalve leg je de schuld dan maar bij het boek zelf. Deze keer is dat echter anders. De gallische ziekte, de nieuwe roman van Louis Ferron, biedt zoveel mogelijkheden dat ik lang heb geaarzeld over het begin. Zou ik Goethes Faust als uitgangspunt nemen of Het spel van de wilde jacht van Gerrit Achterberg en in verband daarmee iets vertellen over de archetypenleer van Jung? Hoeveel aandacht moest ik besteden aan de filosofie van Nietzsche? Zou ik een vergelijking maken tussen Nathanael Prohaska, Ferrons jongste hoofdpersoon, en de romanticus Kleist? Of lag het daarentegen meer voor de hand de roman als een Grieks drama te beschouwen en moest ik dus iets zeggen over Orestes en Elektra? En dan was er natuurlijk ook altijd nog de giftige atmosfeer van de Weimar- republiek, waarin een expressionistisch Berlijn dansend en zingend de verloedering indraaide. In in Zijn overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum in Schiedam is zopas geopend, aansluiting daarop gaat de collectie naar het cultureel centrum in Venlo, terwijl Aemstelle Amstelveen voor de maand januari op het programma staat. Daar tussendoor nog, in de oktobermaand, een expositie in Haarlem waar Galerie Klein zijn werk combineert met dat van plaatsgenoot Kees Bierman. Vanwaar al die aandacht voor het werk van Eric de Nie? Het is allemaal op gang gekomen door de belangstelling van Hans Paalman, directeur van het Schiedamse museum en als De Nie inwoner van Haarlem. Anders dan het Frans Halsmuseum dat tot nog toe weinig waardering voor het werk van De Nie kon opbrengen, wilde Paalman hem graag hebben. „Paalman zag indertijd mijn schilderij. De werkelijkheid erachter. Vond dat een erg mooi schilderij. We zijn toen met elkaar in contact gekomen en daar is tenslotte deze tentoonstelling uit voortgekomen. Paalman heeft me ook geadviseerd om andere musea te interesseren. Dat heeft de tentoonstellingen in Venlo, waar ik mijn werk onder auspiciën van het museum Van Bommel-van Dam laat zien, en Amstelveen opgeleverd.” w X |H -TT W i f f 1* iik I Schilderij voor eerder spiegel dan venster I 9 Adembenemende diagnose voe- Louis Ferron üid- adig I het laar ilt u in? nt u de Het heeft Eric de Nie in de afgelopen jaren niet aan bekendheid ontbroken. Hij behoorde tot de vaste stal van de inmiddels gesloten galerie Fagel in Amsterdam waar hij een behoorlijke krmg van afnemers had. In 1975, vier jaar nadat hij de oplei ding voor de akte MO-tekenen aan de Rietveld academie had afgesloten, ontving hij de tweede Billiton Van der Rijnprijs, een jaar later gevolgd door de derde prijs voor de Europese schilder kunst, hem uitgereikt in het Belgische Oostende. Een paar maanden later verwierf hij de publiek sprijs van de gemeentelijke aankopen in Haarlem. Behalve de eenmansexposities bij Fagel nam hij deel aan diverse groepsmanifestaties, onder meer met De Groep in de Hallen en in Galerie Van, beide in Haarlem. De trits tentoonstellingen die vanaf heden gaat lopen biedt voor het eerst een overzicht van de ontwikkelingen zoals die zich hebben voorgedaan vanaf het tijdstip dat De Nie de academie in Am sterdam verliet. Die eerste tijd kan je omschrijven als de „spijkerjasjes-periode” omdat zijn werk dan gekenmerkt wordt door de overheersende aanwe zigheid van de bekende Levi’s mode. Maar het is goed om te weten wat daaraan is voorafgegaan, ook al omdat De Nie toen nog niet met bepaalde aspec ten van het foto-realisme bezig was zoals die nu zo onmiskenbaar in zijn werk zijn terug te vinden. Gedurende zijn studietijd werkte De Nie in natu ralistische trant. Vaak vond hij zijn onderwerpen in de industriële sfeer, een wereld waarin de technolo gie het wint van de mens. Wijlen collega Hein Steehouwer schreef over zijn grafiek: „Een modern „los” handschrift, gepaard aan een klassieke zin voor het constructief opbouwen van een vlak in zwart en wit.” Aan het einde van de studietijd dient zich een kentering aan. De Nie maakt dan een ets met de titel Hommage aan Jim Dine. De hoofdfiguur is gestoken in een spijkerjasje. De stijl is puur realis me, dat gegroeid is vanuit de waarneming van de natuur. Het naturalisme, daarvoor zo vaak gehan teerd, wordt nu verdrongen door een toeneming van realistische details. de hand gelegen dan dat Ferron tot de slotsom was gekomen dat zijn Duitse avontuur maar eens afgelopen moest zijn. De gallische ziekte is echter zo Duits als het maar kan, behandelt in feite de zelfde problematiek als de trilogie en is desondanks Ferrons beste boek! werpen meer fotografisch ben gaan zien. Daar naast ben ik ook meer gaan letten op het materiële aspect van de dia, de technische samenstelling van het materiaal dus. Op den duur werd de stof van die spijkerjasjes alleen nog maar de aanleiding om te gaan schilderen. Het schilderen ging haast lijken op een dia-projectie.” Al schilderend van de dia raak je met je werk dan in een soort onderzoeksituatie, heeft De Nie ge merkt. Hij gaat de spijkerjasjes op verschillende manieren bekijken. De uitsnede wordt steeds gro ter. Het begint met een jasje in zijn totaliteit neer te zetten. Later volgt een uitvergroting van de details en zelfs de structuur van stof wordt onderzocht. In al die schilderijen en grafiekbladen is het fotografi sche element onmiskenbaar: soms is het beeld zelfs niet duidelijk, out of focus. De verlossing die Prohaska met behulp van zijn poëzie hoopt te verwerven, slaat op het beslissen de moment om in het tegendeel. Zijn poëzie wordt gezien als het heilig evangelie van de nieuwe Drie werken die representatief zijn voor even zovele periodes die Eric de Nie sinds 1972 heeft doorgemaakt. Uit de spijkerjasjesperiode de olie verf „Wat te denken van de werkelijkheid (1972). De acryl" Drie Gratiën", aangekocht door het Rotterdamse museum Boymans-van Beunin- gen, dateert uit 1976, twee jaar later gevolgd door ..Schaduwprojectie" (acryl). Prohaska verdringt en onder drukt heel wat, en ook hij krijgt bezoek van Mefisto, die hem be looft poëzie te leveren als hij zijn ziel verkoopt. Het is een bijzonder knappe inhoudelijke en composi torische vondst van Ferron in de duivel twee vrienden van Prohas- Twee vrouwen kijken m de ene richting, de derde in een andere richting. Dat is doorgetrokken in de hoeveelheid witte ruimte op het schilderij die zich 1, als 1:2 verhoudt.” i zal s in alle ede en Eric de Nie: „De keuze voor dat spijkerjasje was een directe en persoonlijke emotie voor me. Het was mijn eigen jasje, dat uitgroeide tot een vol strekt geïsoleerd motief. Ik schilderde aanvankelijk nog naar de natuur, maar ik ben in die tijd ook voor het eerst gaan werken naar dia-projectie. Dat was gemakkelijker, ik hoefde het jasje niet steeds pre cies zo neer te leggen. Maar belangrijker voor me was dat het als het ware een maatstaf van werken betekende, het systematiseerde meer. Het feit dat het schilderen steeds meer op fotogra feren ging lijken, gaf me een reden om meer te gaan fotograferen. Je kunt wel zeggen dat ik mijn onder- ook nog in staat zijn, wil je als schrijver slagen, om het typisch- Duitse te verheffen tot een meer algemene menselijke problema tiek. Louis Ferron slaagt daar op een meesterlijke wijze in. Hij kan, wat mij betreft gerust zijn, De gallische ziekte is weer „een leuk boekje” geworden. In de zomer van 1977 wordt een periode afgeslo- ten waarin de menselijke figuur in zijn naturalisti sche verschijningsvorm werd afgebeeld. De mense- lijke figuur blijft echter wel aanwezig in de vorm van zijn zelfschaduw. De Nie: Je kunt het zien als een soort Plato-achtige filosofie dat de mens alleen in zijn schaduw aanwezig is.” Lacht relativerend. „Maar je kunt het ook zien dat de geschilderde toeschouwer een verlengstuk van de werkelijke toeschouwer is. Ik heb nu het gevoel dat ik zelf voor het doek sta en naar het oppervlak kijk. Ik schilder minder het onderwerp schaduw dan dat ik een soort oppervlaktebehandeling geef.” En over de techniek: „Het hanteren van het dia-materiaal, het onderzoeken van het fotografische materiaal is een vast gegeven geworden.Een soort handhschrift.” Vier jaar geleden begon De Nie aan een onder werp dat hij nog altijd gebruikt, zij het in een iets veranderde vorm. In 1975 ontstaat een schilderij waarop een ander schilderij is te zien dat niets anders is dan een leeg vlak. In een smalle rand om het doek gebeuren van allerlei dingen die niet precies zijn na te gaan. Die smalle marge is een passe-partout met een symbolische betekenis ge- - worden. Het schilderij krijgt de titel „de werkelijk heid er achter”. De Nie: „Ik koos voor dat witte vlak om het niet anekdotisch te maken. De feitelijk aanwezige werkelijkheid is in dit schilderij minder belangrijk dan het witte vlak van het bewuste doek I dat in feite hèt schilderij voorstelt.” Een jaar later onderzoekt De Nie de hoedanighe den van lichtprojectie en het breken van lichtstra len door water. Op de bodem van een bak water legt hij een wit vlak dat door de lichtval wordt verte kend. Het proces wordt ook zonder water gevari eerd. In de tuin zet De Nie een wit vlak op de ezel, fotografeert het geheel terwijl de zon de schaduwen van de blaadjes van een struik op het vlak tekent. -» tijd, als een daad van verachting, maar hij zelf raakt verstrikt in komplotten die van hem een speel bal, een werktuig zullen maken. Zo worden zijn heimelijke ge dachten, eenmaal openbaar, als de ideeën van de door hem bewon derde Nietzsche, verkeerd begre pen. Zo blijkt Schnutzi, een hoer met wie Nathanael, dronken ge voerd door een vriend, een woeste nacht beleeft, niemand minder te zijn dan zijn geïdealiseerde zuster. Als zijn vriend na jaren de identi teit van Schnutzi bekend maakt, stort de wereld voor hem in. Niet alleen heeft hij zijn gallische ziek te, de syfilis, aan Schnutzi te dan ken, maar ook is het hem duidelijk dat hij zijn hoop op verlossing temidden van dergelijke mensen wel vergeten kan. Dit inzicht, en de gevolgen van de syfilis, maken hem voor de rest van zijn leven bijkans stom. Het werk uit deze periode geniet nog altijd een zekere faam. De oud-directeur van de Levi’s vesti ging in ons land kan er over mee praten: hij bezit enkele doeken met „zijn” spijkerjasjes. De man was zo enthousiast dat hij De Nie aanbood om muur schilderingen voor Levi’s te maken. De Nie stelde als voorwaarde dat ze er uit mochten zien als schilderijen waarop het voorstel werd ingetrokken. De relatie werd niet verlengd, toen De Nie het verzoek afwees om affiches te gaan maken. „Dan had je zo’n serie met blote billen gekregen als je nu overal ziet. Dat vond ik niet in de lijn van mijn werk liggen.” Zo rond 1974 kwamen er veranderingen in zijn werk en brak de periode aan waarin een afwijken de perspectiefkeus centraal gaat staan. De Nie had daarvoor al een groot doek gemaakt waarop drie toeschouwers in hun spijkerkledij naar een schilde rij staan te kijken. Het bewuste doek is zelf niet te zien, de beschouwer ziet tussen het op de rug afgebeelde drietal een witte ruimte. Vanaf dat moment sluipt er steeds een groot wit vlak in zijn werk, een gegeven dat in het meest recente werk nog steeds voorkomt. In het voornoemde schilderij van de drie kijkers heeft het witte vlak een heel typische uitwerking op de beschouwer: het confronteert je vooral met de kijkers zelf. Eric de Nie: „Ik verwijs naar iets dat voor het schilderij staat, dat er dus in feite niet is. Door het onderzoek naar de oppervlaktestructuur van de spijkerstof ben ik meer gaan kijken naar de voorkant van de dingen, ook het platte vlak van het schilderij behoort daartoe. Als je dat in je schilde rijen gaat uitwerken heeft het voor de toeschouwer tot gevolg dat hij onontkoombaar in het schilderij wordt betrokken. Je kunt het zo zien: een schilderij betekent voor mij eerder een spiegel dan een ven ster. Ik wil het niet-zichtbare dat zich vlak voor het schilderij bevindt weer zichtbaar maken.” Dat wordt ook de lijn voor de periode van het perspectief dat vanuit verschillende standpunten wordt bekeken. Eerst maakt De Nie nog een serie schilderijen waarin het witte, platte vlak een ruim telijk accent krijgt. Hij creëert een spanningsveld door twee figuren schuin van boven bekeken in een verder lege ruimte te plaatsen, de blik gericht op iets dat zich buiten onze waarneming bevindt. De standpuntkeuze wordt vaak gevarieerd. In 1975 schildert De Nie voor het eerst een figuur met een schaduw. Het wit krijgt dan meer betekenis, het wint aan diepte. De volgende stap zijn de bekende Drie Gratiën, drie vrouwen die elkaar omarmen en van boven bekeken. De Nie: „Ik heb die drie vrou wen neergezet zoals ze altijd worden afgebeeld. In het begin van deze recensie noemde ik verschillende mogelijk heden om De gallische ziekte te interpreteren. Ik kan in het kader van een kranteartikel daar niet helemaal op ingaan. Alleen dit: De gallische ziekte kan heel goed ge lezen worden als een individuatie proces, als een poging het collec tieve te overwinnen. Volgens Jung „leidt het eerste stadium van het individuatie-proces tot de erva ring van de „schaduw”, die onze donkere kant verzinnebeeldt". Ik citeer nu uit Formule in den mor genstond van A. F. R. Ruitenberg- Het is bekend, dat Ferron vooral geïnteresseerd is in de wisselwer king tussen het individuele en het collectieve. Steeds opnieuw zien we in zijn proza de kleine burger optreden wiens worsteling om ten koste van wat dan ook belangrijk te worden plotseling groen licht krijgt van een samenleving die dezelfde idealen koestert. Het tra gische is echter dat die omhoogge vallen kleine man uiteindelijk het onderspit delft: hij gaat ten onder aan zijn eigen idealen, die, een maal in de samenleving gereali seerd, onvermoede en angstaanja gende vormen aannemen. Zo vergaat het ook Prohaska. Zijn geheime dromen en frustra ties wil hij omzetten in gebeeld houwde verzen. En die blijken wonderwel aan te sluiten bij de idealen van de nieuwe, de bruine orde. Ook daar werd een gruwelij ke inhoud in ogenschijnlijk „mooie” maar staalharde vormen gegoten. Je zou je kunnen afvragen waarom De Nie het J niet bij het fotograferen laat. Maar hij bekent dat Z' schilderen toch wel erg leuk is. „Ik ben steeds meer 'J gaan fotograferen, gaan arrangeren met dat witte 2' vlak omdat ik fotografeer als schilder. Dat heeft te jl maken met mijn manier van zien. Het leuke van schilderen is de opbouw van de kleurlagen, het laten ontstaan van een beeld dat toch anders is dan de dia. Wat ik in de schilderkunst interessant vind.’ is dat je met een wit vlak zit waarop je iets kunt projecteren. Het bewerken van dat vlak gebeurt zodanig dat je van te voren geen overzicht hebt van wat je tenslotte krijgt. Met foto’s heb je wel een overzicht. Ik werkte aanvankelijk in het donker, dus met een rechtstreekse diaprojectie. Daaruit ontstaat een automatisch schildersproces, een soort van onderbewust gebeuren. Je kunt het zien als de hartslag van je hand.” de Wit, een studie over het dicht werk van Gerrit Achterberg. In dit boek staat vooral Het spel van de wilde jacht centraal. Mevrouw Ruitenberg merkt vervolgens op: „Dit alter-ego van de mens is in de kunst in velerlei vorm gepersonifi eerd (bijvoorbeeld Faust tegeno ver Mefisto, zijn donkere scha- duwbroeder). De schaduw beli chaamt in het algemeen die eigen schappen, die we plegen te ver dringen en te onderdrukken. Al naar gelang de schaduw tot het gebied van het Ik of tot dat van het collectieve onbewuste behoort, neemt zij een persoonlijk of een collectieve vorm aan, zij kan dus ook de gedaante hebben van iemand uit onze gezichtskring”. Centraal in de roman staat Na thanael Prohaska, student en lief hebber van de poëzie, die, zo als u weet, zich bij voorkeur met illu sies bezig houdt. Prohaska is na een gecompliceerde jeugd terecht gekomen in Heidelberg en stu deert daar rechten. In het woelige studentenmilieu van de Weimar- republiek komt hij In contact met de eerste nationaal-socialisten, met communisten en nihilisten. Prohaska sluit zich nergens bij aan. Weltfremd als hij is, heeft hij een „hoger” ideaal. In zijn jeugd is hij op wrede wijze gescheiden van Olimpia, een door hem hevig ge ïdealiseerd zusje met wie hij zijn eerste erotische spelletjes speelde. Zijn herinneringen daaraan staan garant voor een levenslange ge spletenheid: enerzijds brengen zij hem van tijd tot tijd opnieuw in de hoogst denkbare extase, ander zijds vervullen zij hem van een grondeloos schuldbesef. Prohas ka poogt die disharmonie te be dwingen door middel van de poë zie, door middel van de illusie. Zijn panische angst voor de lust, wil hij bezweren in vaste vormen omdat hij denkt dat hij eerst dan In Het nieuwe proza (interviews met jonge auteurs) komt de vol gende dialoog voor tussen Ferron en de vragenstellers: „Je moet wel verdomd veel gelezen hebben voor je jouw boeken begrijpen kunt”. „Dat denk ik wel ja, en ik hoop altijd dat de lezer dezelfde achtergrondkennis heeft. Dat heb ben ze niet altijd, maar ik probeer zodanig te schrijven dat het, ook al heb je die informatie niet, toch leuke boekjes zijn”. Dezelfde ach tergrondinformatie bezit ik niet, en die zal voor de meesten van ons voorlopig ook wel niet te verwer ven zijn. Wat daar immers voor nodig is, is allereerst een niet afla tende belangstelling voor acht tiende- en negentiende-eeuwse Duitse romantici, vervolgens het vermogen om het wezenlijke van teksten in latere tijden te herken nen en uiteindelijk moet je dan ka te laten samenvallen. Alle reerst is dat Spalanzani, een min derwaardig sujet, die de huik naar de wind zet en het als non-valeur weet te brengen tot onderminister van Cultuur en Propaganda. Qua typering vertoont hij met zijn „ei gen souvereine willekeur/verhe- ven boven noodlot en malheur” nogal wat overeenkomst met de chauffeur uit het gelijknamige ge dicht van opnieuw Gerrit Achter berg. Behalve Spalanzani, die zich de filosofie van Nietzsche eigen heeft gemaakt („Gelijk heeft wie naar het hoogste streeft”), is Me fisto ook een afspiegeling van dr. Coppelius, beroemd dichter, in wie we de expressionistische Gott fried Benn (1886-1956) herkennen. Coppelius verwoordt als nihilis tisch poëet het kwaad; voor hem is de beste mens, de mens die een machine is. Beïnvloed door deze duivelse machten schrijft Prohas ka, als speelbal en woordvoerder van de groten, zijn „op maat en rijm gezette mengeling van haat, sentiment en verachting”. Wat Ferron wil aantonen is dat in deze wereld noch het ironisch- afstandelijke van mensen als Tho mas Mann, noch het geëxalteerde van lieden als E. Th. A. Hoffmann uitkomst kan bieden. Iedereen die ons lijden op deze wereld een schijn van zin poogt te geven, zal vroeg of laat met de definitieve nederlaag geconfronteerd worden en vast moeten stellen dat er geen verlossing is. Ferron heeft met deze thema tiek Duitsland en de jaren dertig ver achter zich gelaten en de ro mantische vrijage tussen schuld en verlossing op een universeel niveau gebracht. Het resultaat is een grootse roman. WIM VOGEL Het getuigt van moed, en van zelfkennis, dat Ferron ook dit boek in het interbellum van deze eeuw heeft gesitueerd. Immers, met de roman De keisnijder van Fichtenwald (1976) leek een trilo gie voltooid, waarin Ferron de schijnwereld die het fascisme is. analyseert. In Turkenvespers (1977) laat hij met name de exis tentiële twijfels zien waar het fa scisme later wel raad mee wist. Een sterke roman was het echter bepaald niet en wat had meer voor van zijn schuldcomplex verlost zal zijn als hij erin slaagt om de schanddaden die hij, in zijn visie, met zijn zusje bedreef, en die hem voor altijd ongeschikt voor de lief de gemaakt hebben, te verwoor den in een daartoe geëigende vorm. met jen- isch Louis Ferron: De gallische ziekte Am sterdam. 1979. Uitgeverij De Bezige Bij. Prijs: .1 32.50. '1, i.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 29