Letterkast
I
COLLECTIE KAASMUSEUM NU BIJNA TER ZIELE
Moboetoe’s muts
door Kees Tops
IGS
Hartendwaas door
li
ft
staan, want het Kaasmuseum gaf
een volledig beeld van het uitge
storven ambachtelijk kazen. Omdat
wij vonden dat het zeker thuishoort
in deze serie, ging het Kaasmuseum
nog één keer open speciaal voor
deze rubriek. Het was hoogstwaar
schijnlijk de allerlaatste keer.
i_/y/
Z
VNdKMy
/40+\
/edam\
HOLLAND
\A 2 2620
5 mïkW'
I Aan een rustiek weggetje, dat de opgewekte
naam Hoep draagt, staat een hoge, rode brie
venbus. Nog niet zo lang geleden heel gewoon,
nu antiek. Hetzelfde geldt voor de meeste van
de voorwerpen die zijn samengebracht in het
pandje er direct achter: destijds in gebruik op de
meeste boerderijen, nu een museum waard.
Niettemin heeft het Kaasmuseum - jarenlang
een van de toeristische trekpleisters van het
i dorp - al sinds januari van dit jaar geen bezoe-
I ker meer gezien. Een bordje aan de deur meldt
waarom. „Het museum is geslote.)”, staat er.
En om ieder mogelijk misverstand meteen uit
de weg te ruimen, is eraan toegevoegd: „en
I gaat niet meer open”.
OHOLLAND
W 22620
|C2Ó*J
HOLLAND
‘121'6201^.
Een ongewoon verhaal deze week
in onze museumserie. Het gaat over
een museum dat er al bijna niet
meer is: het Kaasmuseum Staver
man te Schagen. Is de collectie
voorwerpen die de boer gebruikte
om zelf te kazen al sinds januari niet
meer voor het publiek toegankelijk,
het zal nog maar heel even duren
eer het tentoongestelde ook (stukje
bij beetje) is verkocht. En dat is een
■Net rziLASet'*1
is gesloten
10v£-!.
£PRA' i
r*
cht
Kaas
van koe
tot klant
Compleet'interieur met toebehoren van een kaaswinkeltje uit de vorige eeuw.
Een deel van de verzameling kaaskoppen, in vele verschillende vormen, en uitvoeringen.
id.
.50,
KEES TOPS
■V-
MKM
4
laxi-
mies.
iplo-
ig
Een uit één stuk gedraaide houten kaaskop, met kaasdoek
en volger.
De aldus gevormde wrongel (wat de eigenlijke
kaas wordt, werd door de boerin met de doorhaler
(of kliender: een soort rooster van messen) gesne
den en fijn verdeeld. Hierdoor trad het vocht, de
wei uit. De wrongel werd van de kaasbak in de
weizeef gebracht om uit te lekken. De wei werd in
weivaten opgevangen om later te worden verwerkt
tot veevoeder.
De wrongel werd nu in kaasdoek verpakt en in de
kaaskop gestopt; daarop werd het deksel (de vol
ger) geplaatst, waarna de kaaspers 3'h uur lang zijn
werk deed. Dan werd de kaas uit de kaaskoppen
gehaald, ingewreven met zout en in zetters in de
pekelkist geplaatst, waar ze een etmaal bleven
BOLLAND
21620
k-
e).
in-
en
n.
Detail van fraai houtsnijwerk op een 19e eeuwse kruis-
kaaspers. Op het schildje de tekst: „Hulde aan den
landbouw".
Zeven jaar later maken we op een zonnige mid-,
dag een laatste rondgang door het museum, dat het
kazen van de koe tot de klant toont. Om te beginnen
is er het meikersgereedschap: melkbussen, -kannen
en -zeven, schouderjukken, werkmanskruikjes, een
melkkruiwagen en een melkslede.
Het kazen zelf wordt uitgelegd aan de hand van
een complete Noordhollandse Edammer kaasma
kerij. In een koperen ketel werd de melk verwarmd
tot 35 graden Celcius en vervolgens in de kaasbak
gegoten. Men voegde er stremsel (een bepaald en
zym), zuursel en (zonodig) kleursel aan toe en liet
het mengsel ongeveer een half uur staan. Dan was
de kaasstof in de melk gestremd.
J AMSTERDAM
staan. Daarna gingen ze op de kaasplanken met
ronde gaten, waar ze in meerdere of mindere mate
rijpten.
Het kazen in een notedop. Het gehele procédé
wordt (eigenlijk: wérd) in het Kaasmuseum
overvloedig geïllustreerd met de betreffende voor
werpen. Het meest in het oog springen de verschil
lende kaaspersen. Vrijwel in iedere goede boeren
familie had men een kaaspers; ging een zoon of
dochter trouwen, dan werd zo’n pers als huwelijks
cadeau gegeven en dat zo’n apparaat (in Noord-
Holland fraai houtsnijwerk, in Zuid-Holland recht-
toe-rechtaan) van generatie op generatie overging,
is nu nog te zien aan de over elkaar geschilderde
initialen en jaartallen van de huwelijkssluitingen.
De verschillende soorten kaaspersen, die zijn
opgesteld, geven de historische^ dïitwikkeling van
het ambachtelijk kazen aan. Het begon met de
eenvoudige kruis- en balkkaaspers waaronder
slechts twee kaaskoppen pasten, dan kwam de
gootkaaspers (twaalf koppen), gevolgd door de
wandkaaspers (vijftien kazen per eenheid) en de
fabriekskaaspers (die omstreeks 1900 de tijd van
de coöperaties en de kaas fabriek inluidde.
Ook de ontwikkeling van de kaaskoppen is duide
lijk zichtbaar. In het begin waren die van massief
hout, later van zink of van duigenconstructies en
tegenwoordig nog vrijwel uitsluitend van kunststof
(wat nu eenmaal goedkoper en hygiënischer is).
Prachtstukken in de collectie-Staverman zijn ver
der de kaasbrik, waarmee de boer zijn kazen naar
de markt bracht, en een zeldzame kistjes-kaaspers.
Een aanbouw herbergt de botermakerij, gevuld
met werktuigen die de boer gebruikte om zelf
roomboter te maken. Verrassend genoeg komt de
naam van een tegenwoordige grote wasmachinefa-
brikant voor op de historische karntonnen, maar
eigenlijk is dat ook weer niet zo vreemd: de karnton
en de wasmachine berusten tensjptte op hetzelfde
principe. Een compleet ingericnt kaaswinkeltje uit
de vorige eeuw completeert het museum.
Een fraaie collectie, maar ten dode opgeschreven.
Joke Staverman: „We kunnen het zelf niet meer
betalen; we zouden personeel nodig hebben en dat
redden we niet. Ik stond altijd zelf in het museum,
maar ik ben nu twee keer geruime tijd ziek geweest
en dat kan natuurlijk niet. M‘n man heeft intussen
een baan - het bedrijf hebben we niet meer - en we
kunnen de lasten van twee panden niet meer op
brengen. Het ziet er dus heel sterk naar uit dat de
collectie moet worden verkocht, en dat gebeurt dan
natuurlijk apart. Verschillende antiquairs hebben
hun oog al laten vallen op sommige stukken. Ja, dat
krijg je! Dan staat die negentiende-eeuwse familie-
pers straks ergens in het Gooi.”
Het is wel jammer.
Joke Staverman: „Ja, dat vinden wij natuurlijk
ook. Kijk, wij hebben er veel geld en liefde ingesto
ken, maar dat wisten we van tevoren. Daar gaat het
niet om. Wat wij het ergste vinden, is dat het
onherroepelijk is. Als het hele zaakje straks is
verkocht, dan krijg je nooit meer zoiets bij elkaar.
Nooit. En dat is zonde. Kinderen weten nu al niet
meer hoe kaas oorspronkelijk werd gemaakt. Maar
straks kun je helemaal niets meer laten zien. Dat
vind ik het ergste."
- I
3.
Het woord luipaard is mannelijk. Men mag
dus niet spreken van hef luipaard, want het
is de luipaard. Zowel taalkundig als
biologisch bezien heeft een luipaard meer
te maken met een luiaard dan met een lui
paard. Een bezoek aan een dierentuin en
een blik in het woordenboek kunnen u
hierover uitsluitsel geven.
Wat hebben deze stukjes, genummerd 1 en
3, nu met elkaar te maken?
Op het eerste gezicht niets. Ik heb dan ook
een tussenschakel (2) weggelaten.
In de vorige Letterkast schitterden gouden
arken, koninklijke hoogheden en
schilderachtige staatshoofden. We gingen
ook even terug in de tijd door een foto af te
drukken waarop president Moboetoe van
Zaire een
natuurbeschermingsonderscheiding in
ontvangst nam, terwijl zijn machtige
schedel was bekroond met een muts,
vervaardigd van luipaardvel. U kent die
muts wel.
Maar wat deed ik? Ik schreef over het
luipaard en terecht belde er toen een lezer
op om me op deze dwaling te wijzen. Ik
moet toegeven dat ik het nooit geweten
heb. Er stond dan ook een eigenaardige
drift in mij op, diemij noopte nu tot op de
bodem uit te zoeken hoe dat woord in
elkaar zit.
Toen ik mij, door deze heilige missie
voortgedreven, had teruggetrokken met
alle dictionaires en etymologische
woordenboeken die ik dacht nodig te
hebben, stuitte ik op merkwaardige
tegenstrijdigheden, waarop ik nog terug
kom. Maar wat mij plotseling trof, was de
gedachte dat het toch een zegening is dat
wij over zo'n verscheidenheid aan
woordenboeken beschikken.
Waarna zich onmiddellijk de vraag
opdrong: Hoelang kén dat nog. Enkele
maanden geleden immers klonken er
vanuit het genootschap Onze Taal
sombere geluiden. Het zou financieel voor
de uitgevers niet meer op te brengen zijn,
ieder met een „eigen” woordenboek op de
markt te (blijven) komen, zodat de
verschillende uitgaven in de nabije
toekomst misschien zouden worden
versmolten tot één Woordenboek der
Nederlandse Taal.
Economische noodzaak, doelmatigheid,
efficiency.
Het was deze schakel (2 dus), die mij het
verhaal over de Onvoltooide in herinnering
bracht. Het werd ooit afgedrukt in het blad
Kontekst. Het was een prachtige grap
natuurlijk, maar de beweegredenen die
straks zouden leiden tot één Nederlands
woordenboek, doen mij er sterk aan
denken. Dat vind ik een minder geslaagde
grap.
(Wordt vervolgd).
1.
Een studiegroep op het gebied van
efficiency (doelmatigheid) bezocht de
universiteit van Liverpool om de
administratie door te lichten. Ter
ontspanning bezocht de groep s avonds
een uitvoering van de Onvoltooide (achtste
symfonie) van Franz Schubert. De
volgende dag diende de hoofdconsulent bij
de rector een rapport in met de volgende
inhoud.
a. Het orkest telt vier hobospelers. Een
groot deel van de tijd hebben die niets te
doen. Men zou hun aantal kunnen halveren
en hun werk wat gelijkmatiger over het hele
concert kunnen verdelen
b. Alle twaalf violisten spelen precies
dezelfde noten. Dat is overbodig. Het
aantal violisten kan drastisch gereduceerd
worden. Is een groter klankvolume nodig,
dan kan dat altijd nog met een
elektronische geluidsversterker worden
bereikt.
c. Het produceren van de halftonen is een
overbodig raffinement. Een revaluatie van
alle tonen is dringend gewenst, want die
geraffineerde halftonen kunnen alleen door
zeer ervaren muzikanten worden
geproduceerd. Door een verandering in de
partituur kan men gebruik maken van
beginnelingen en is men niet meer
aangewezen op dure specialisten.
d. Een aantal passages in de symfonie
wordt te vaak herhaald. Het is volkomen
overbodig, dat de blaasinstrumenten een
melodie ovememen, die al door de violen is
gespeeld. Wanneer men die overbodige
passages eruit haalt, karrhet concert, dat
nu twee uur duurt, gereduceerd worden tot
twintig minuten.
Conclusie: De componist Schubert had
deze onvoltooide symfonie stellig kunnen
voltooien, indien hij wat rationeler te werk
was gegaan.
Einde citaat.
pfl)o“wo oJ>O
HOLLANDS
\o_|-o 21620
N-IKM
De goot-kaaspers, waarmee de capaciteit van twee kazen per pers werd opgevoerd tot
twaalf.
Gesloten of niet, het Kaasmuseum is nog geheel
intact, maar de vraag is: hoelang nog. Ruud en Joke
Staverman, op wiens particuliere initiatief het mu
seum er kwam en die er sindsdien soms zevenhon
derd bezoekers per dag ontvingen, maken zich
weinig illusies. Zij hebben het afgelopen jaar vele
wegen bewandeld die moesten leiden naar een
veilige toekomst voor hun verzameling, maar al die
wegen liepen dood.
„Ik denk dus dat u de allerlaatste bent die het
museum nog in volledige staat hebt gezien”, zegt
Joke Staverman. „Als er niet gauw wat gebeurt,
zullen we de collectie nu snel verkopen”. Maar wat
zou er kunnen gebeuren? De gemeente.Schagen, de
provincie Noord-Holland, het ministerie van CRM,
het Nederlands Zuivelbureau, het Anjerfonds - al
deze instanties, waarop het echtpaar Staverman
zijn hoop had gevestigd, hebben „niet thuis”
gegeven.
De enige mogelijkheid voor het voortbestaan is
nu nog, dat de collectie wordt opgenomen in het
kaasmuseum dat de gemeente Alkmaar in de geres
taureerde Waag wil vestigen. Daarover bestaat al
geruime tijd contact tussen die gemeente en de
familie Staverman. Maar ambtelijke molens malen
langzaam en het echtpaar wil zo langzamerhand
wel eens weten waar het aan toe is. Definitief dan,
want eigenlijk is het hen wel duidelijk: het Kaasmu
seum gaat eraan.
Het begon twintig jaar geleden als een hobby.
Ruud en Joke Staverman dreven in Alkmaar een
kaaswinkel en begonnen voor hun plezier een ver
zameling aan te leggen van voorwerpen die op de
boerderij werden gebruikt bij de (ambachtelijke)
bereiding van kaas en boter. Door hun beroepsma
tige contact met boeren groeide de collectie ge
staag. Menige historische kaaspers werd zo van de
vuilnisbelt gered, want het materiaal werd nauwe
lijks nog gebruikt en wat had de boer aan „al die
ouwe troep”?
Het idee om de collectie ten toon te stellen rees
pas, toen de familie Staverman naar Schagen was
verhuisd en daar een bedrijf in geschenken-in-
kaas-en-wijn begon. Joke Staverman: „We kwamen
eigenlijk op het idee door de Westfriese markten,
die hier iedere donderdag worden gehouden. We
hadden inmiddels zoveel materiaal verzameld, dat
het ons leuk leek al die spullen, die vrijwel nergens
meer worden gebruikt, eens aan het publiek te laten
zien”.
Zo was het iedere donderdag open huis in het
bedrijfspakhuis aan de Hoep. „We legden heel
summier uit hoe de boeren vroeger hun kaas maak
ten”, herinnert mevrouw Staverman zich, „maar
het werd daar erg rommelig en al gauw konden we
de horden bezoekers niet meer verwerken”.
Het toeval wilde dat aan de overkant van de weg
nét een aardig pandje vrij kwam, toen de familie
Staverman op advies van de Culturele Raad van
Noord-Holland bezig was de collectie in een stich
ting onder te brengen. Het pandje werd gekocht, de
stichting opgericht, en in 1972 werd Het Nederlands
Kaasmuseum geopend.
rr f ó'iWW™
I
1
de