Gedetailleerde
DR. DE JONGS NEGENDE DEEL OVER
AFFAIRE VAN ’T SANT EN
beschrijving
gebeurtenissen
„LONDEN”:
„ELISABETH LE ROI”
door Jan de Roos
I
13
DINSDAG
1 6
OKTOBER
1979
2
'ELKE
\AN
Anderhalf jaar na het verschijnen van het deel over de
gevangenen en gedeporteerden, voegt dr. L. de Jong opnieuw
een volumineus en in veel opzichten dramatisch en belangwek
kend deel toe aan zijn seriewerk Het koninkrijk der Nederlan
den in de Tweede Wereldoorlog. Na „de gang in de diepte”
(zoals hij zelf het deel over de vernietigingskampen omschreef),
publiceert hij nu het negende deel, dat de titel Londen meek
reeg. Het boek is geworden wat men ervan kon en mocht
verwachten: niet slechts een aanvulling op wat al bekend was,
niet alleen een minutieuze beschrijving van wat door velen in de
oorlog werd beschouwd als het brandpunt van het Nederlandse
verzet, maar een réchtzetting van het beeld dat over „Londen”
bestaat.
shetla
iet bin
kooknl
J In o.a
>eige.
'm-44.
V
in oorlogstijd
•Ar
Trouw beschermer der Kroon
alsnog in ere hersteld
Francois van 't Sant
oqcp:
sen geen weet van al die conflicten. Zij
wist ook niet van het feit dat de inlichtin
gendiensten lange tijd slecht functioneer
den, waardoor tot in ’43 nauwelijks gehei
me informatie uit bezet gebied kwam.
Voor die situatie, gevolg van onvoldoende
toezicht op het beleid van de hoofden der
geheime diensten, lag de verantwoorde
lijkheid bij de premier. Wat het inlichtin
genwerk aangaat, werd het dieptepunt
bereikt in ’42. Zes maanden lang is er in
ook van het bestaan van Henry op de
hoogte. Of ook Wilhelmina op de hoogte
was van het bestaan van Henry, is volgens
de Jong niet bekend. Hij neemt aan, dat
Van ‘t Sant hierover niets aan haar heeft
verteld.
„Elisabeth le Roi” vervoegde zich on
middellijk na het overlijden van de gezant
bij Van ’t Sant en zei hem dat zij, als hij er
niet voor zorgdroeg dat de familie-Van
Vredenburch met 40.000 gulden over de
brug kwam, schandaal zou maken: zij zou
dan, met Henry aan de hand, bij de begra
fenis van de gezant aanwezig zijn om er
haar relatie met deze bekend te maken.
Op de terugreis las Van ’t Sant het
proces-verbaal in de trein voor aan Jan
van Vredenburch. Deze kreeg het proces
verbaal in een verzegelde enveloppe. „Eli
sabeth” vertrok enige tijd later naar Zuid-
Amerika, nadat zij het resterende bedrag
(20.000 gulden) en een nabetaling (7.000
gulden) had ontvangen. Van ’t Sant het de
briefjes die hij met haar had gewisseld, én
de kwitanties die hij van haar had gekre
gen, verbranden en zette een dikke streep
onder de zaak.
Die zaak bleef evenwel Jan van Vreden
burch dwarszitten. Hij begon eraan te
twijfelen of zijn broer wel een liaison had
gehad. Hij besloot de verzegelde envelop
pe te openen, las de tekst van het proces
verbaal en liet de gegevens daarin natrek
ken. Toen dat natuurlijk geen resultaat
opleverde (de gegevens waren immers ge
fingeerd), begon hij te geloven, dat zijn
familie voor een aanzienlijk bedrag was
opgelicht (dat ging in totaal om 47.000
gulden). Tenslotte diende hij een klacht in
bij de justitie. Van ’t Sant weigerde in het
onderzoek dat toen volgde, de ware identi
teit van „Elisabeth” te noemen. Hij wilde
persé niet dat de justitie in staat zou zijn
„Elisabeth le Roi” op te sporen. Als gevolg
van deze hele affaire werd van ’t Sant, die
sinds 1920 hoofdcommissaris van politie
in Den Haag was, aangezien voor oplich
ter. Een onhoudbare positie: hij vroeg en
kreeg eervol ontslag. Jan van Vreden
burch wilde de zaak tegen Van ’t Sant niet
laten vallen. Wel liet hij er zich van
overtuigen, dat het de voorkeur verdien
de, dat het geding zich binnenskamers zou
afspelen.
Een commissie van drie werd ingesteld,
waarvan onder meer oud-premier Ruys
de Beerenbrouck (voorzitter van de Twee
de Kamer in die tijd) deel uitmaakte. Van
’t Sant maakte het de commissie onmoge
lijk, achter de identiteit van „Elisabeth le
Roi” te komen. Hij deed dat om de konin
gin te beschermen, maar ook ter bescher
ming van zichzelf: had hij opening van
zaken gegeven, dan zou zijn aangeteond
dat hij het geld niet in eigen zak had
gestoken, maar tevens dat hij op ambts
eed een valse verklaring had opgesteld
(het proces-verbaal).
Dr. L. de Jong wijdt in zijn boek
een uitvoerige passage aan Francois
van ’t Sant, de speciale vertrouwens
man van de koningin. Van ’t Sant was
een zeer omstreden figuur. In de ja-
ren ’30 raakte hij ernstig in opspraak.
Tijdens de bezetting werd hij door
velen gezien als de man die in Londen
(hij had opdracht gekregen van de
koningin, met haar mee te gaan) ver
raad pleegde, waardoor de Duitsers
vele illegale groepen konden op
rollen.
Bij de beantwoording van de vraag
hoe het mogelijk was, dat deze Van ’t
Sant in bezet gebied beschouwd werd
als de grote verrader, terwijl hij in
bijzondere mate het vertrouwen van
de koningin genoot, komt De Jong tot
een relaas dat als volgt kan worden
samengevat.
In het begin van de jaren ’20 deed zich
een ernstige crisis voor in het huwelijk
van de koningin en prins Hendrik. De
prins kwam tijdens zijn reizen tot allerlei
escapades waarover de koningin zich ern-
Londen zelfs geen inlichtingendienst ges-
weest. „Het was maar goed dat de illegale
werkers die in die tijd dagelijks hun leven
waagden, daar geen weet van hebben ge
had”, stelt De Jong vast. Als zij dit falen
wél hadden geweten, zou „velen de moed
in de schoenen gezonken zijn”. Aan Engel
se kant werden kapitale blunders ge
maakt in het listige Englandspiel, dat de
bezetter in maart ’42 begonnen was. Dat
Spiel kostte op zijn minst 132 Nederlan
ders het leven en deed ongeveer 200 Ne
stig zorgen maakte. Ze overwoog zelfs
echtscheiding, maar de ministers maak
ten haar duidelijk dat dit een zware slag
zou toebrengen aan de positie van het
Oranjehuis en aan het hele Nederlandse
staatsbestel. Zij maakten haar duidelijk,
dat haar als staatshoofd niets anders rest
te dan zich neer te leggen bij de ernstige
moeilijkheden die zich in haar persoonlij
ke levenssfeer hadden voorgedaan, en de
ze zo goed mogelijk op te vangen. De
geloofsverdeeldheid in het begin van de
jaren ’20 tussen de koningin en de prins
(hij bekende dat hij naast Christus een
andere Meester had gevonden een
Brits-Indische wijsgeer), bleef bestaan,
maar werd na enige tijd in wederzijds
respect geaccepteerd. Maar in de levens
wijze van de prins kwam geen wijziging.
Er deden zich gevallen voor waarin per
sonen die bij de escapades van de prins
betrokken waren geweest of daarvan ken
nis hadden, zich met brutale chantage-
brieven rechtstreeks tot de koningin
wendden. De koningin zocht toen naar
iemand die zij volkomen kon vertrouwen
en die erin zou kunnen slagen, met even
veel tact als vasthoudendheid, diegenen
die chantage pleegden, tot zwijgen te
brengen en in het algemeen te bereiken
dat uit het particuliere leven van de prins
nimmer publieke moeilijkheden zouden
ontstaan. Die persoon werd Van 't Sant.
„Elisabeth le Roi” (zo duidde Van 't Sant
haar met een gefingeerde naam aan) was
een jonge vrouw met wie prins Hendrik in
de eerste helft van de jaren ’20 een relatie
onderhouden had. Als gevolg daarvan
was een zoon geboren, aan wie de moeder
de naam Henry gaf. Op een gegeven mo
ment verbrak de moeder de relatie met de
prins en reisde naar België. De prins ver
zocht toen de Nederlandse gezant in Brus
sel, Van Vredenburch, haar namens hem
te benaderen. Dè gezant slaagde daarin,
maar kwam zelf zo onder haar bekoring
dat ook hij een relatie met haar aanging.
In tegenstelling tot prins Hendrik was de
gezant welgesteld. Men moet wel aanne
men dat hij het was die aan „Elisabeth le
Roi” maandelijkse betalingen deed. Toen
de gezant in december ’27 overleed, ver
loor zij die (waarschijnlijk enige) bron van
inkomsten. Van 't Sant kende haar en was
De staf van Radio Oranje in 1943-1944 geschaard rond de microfoon, in het midden L. de Jong,
die tijdens de oorlog aan deze omroep was verbonden.
Hr Minister-president Gerbrandy Tekening uit
1943 van Cor Visser
Voor Van ’t Sant stond vast, dat dan
onvermijdelijk ook haar relatie met prins
Hendrik zou uitkomen. Van ’t Sant wend
de zich onmiddellijk tot jhr. Jan van Vre
denburch (de broer van de overledene) en
stelde hem, zonder de betrokkenheid van
prins Hendrik te noemen, op de hoogte
van het dreigement van „Elisabeth le
Roi”. Jan van Vredenburch wendde zich
tot Henry van Vredenburch, de enige zoon
van de overleden gezant, met de medede
ling: „Er is iets met je vader gebeurd waar
je niet naar vragen moet, maar wij moeten
nog vóór zijn begrafenis 40.000 gulden
geven".
Henri ging akkoord. Op 10 december
1927 vertrokken Jan van Vredenburch en
Van ’t Sant naar Brussel om „Elisabeth le
Roi” de door haar geëste 40.000 gulden te
overhandigen. Van ’t Sant wilde niet dat
Jan van Vredenburch bij de overhandi
ging van dat bedrag aanwezig zou zijn.
Sterker pog: „Elisabeth le Roi” moest niet
alleen onbekend blijven maar ook met
maximale spoed samen met haar zoontje
uit Europa verdwijnen en wel zó, dat
niemand ooit nog ëen spoor van haar zou
kunnen vinden. „Elisabeth le Roi” ontving
in eerste instantie 20.000 gulden; de rest
zou ze krijgen zodra ze haar vertrek naar
Zuid-Amerika geregeld had. Van ’t Sant
stelde een proces-verbaal op, waarin
stond dat de zaak voor „Elisabeth” tot
haar volle genoegdoening was geregeld,
en dat ze van verdere aanspraken afzag.
Alle woonplaatsen en persoonsgegevens
van „Elisabeth" die in het proces-verbaal
werden opgenomen door Van 't Sant, wa
ren gefingeerd (behalve die van de naam
van het jongetje Henry). „Elisabeth”
plaatste een gefingeerde handtekening.
Intussen speelde in Londen de worste
ling tussen koningin en kabinet, door de
Jong de „strijd om de macht” genoemd.
Die strijd ging in essentie om de vraag wie
het onmiddellijk na de bevrijding voor het
zeggen zou hebben. De koningin vond:
zijzelf. Vier dingen wilde zij: verlost wor
den van Gerbrandy en zijn kabinet en
daarvoor in de plaats een ander meer
„koninklijk” kabinet, dat haar zou helpen
bij de „vernieuwing” van Nederland.
Daarmee bedoelde zij: doorbraak van so-
lidariteitsgedachten, het „ene gezin”
moest werkelijkheid worden. Zij wilde
prins Bernhard benoemd zien tot opper
bevelhebber van land- en zeemacht; zij
wilde haar vertrouwensman Van ’t Sant
benoemd zien tot directeur-generaal van
politie; zij wilde tenslotte een vetorecht
met betrekking tot gezagsdragers die in
het kader van de „terugkeer” naar Neder
land vanuit Londen zouden oversteken.
Alleen die laatste wens is ingewilligd.
Zij was er overigens van overtuigd, dat
haar wensen langs constitutionele weg
moesten worden bekrachtigd, een autori
tair opleggen wilde zij niet.
Lang heeft zij vastgehouden aan haar
wensen. Het ontbreken van een parlement
maakte dat mogelijk. Uiteindelijk heeft zij
haar verzet opgegeven. De proclamatie
die zij had klaarliggen, waarin stond dat
zij besloten had zelf de regering in handen
te nemen, bleef in een map. Geen mede
werking van het kabinet, betekende dat
zij haar opzet moest prijsgeven, zich
moest schikken in haar constitutionele
rol. Ze heeft dat, zegt De Jong, „voor zover
mij bekend, zonder een zweem van aarze
ling” gedaan.
(dr. L. de Jong: Het koninkrijk der Neder
landen in de Tweede Wereldoorlog. Deel
9. Londen. 2 banden. Populaire editie:
Staatsuitgeverij, prijs f67,50. Weten
schappelijke editie: Martinus Nijhoff,
prijs f 182.50).
noten te zeggen: „Wij zijn uit de eerste
verdieping gevallen, maar zij uit de vijf
de”. Wat zij in de meeste ministers miste,
was hun gebrek aan visie, aan leiderschap
ook. „Dat we nou net met dót stel moesten
komen”, verzuchtte ze herhaaldelijk in
vertrouwde kring.
In haar gedachten was ze voortdurend
„thuis”, zij leed intens mee met alles wat
er in het bezette gebied gebeurde. Naar
mate de oorlog bleef voortduren, werd zij
nerveus en verdrietig, pleegde ze roof
bouw op haar krachten en slikte ze veel
pervetine. Op bezoekers maakte ze soms
een overspannen indruk. Haar veel te
idealistische kijk op de Nederlandse sa
menleving Werd gevoed (in plaats van
gecorrigeerd) door de Engelandvaarders
die zij allen persoonlijk wilde zien als
ware vertegenwoordigers van haar „hei
denvolk”.
De man die zij - tegen zijn zin, tot
premier had benoemd, Gerbrandy, was in
de eerste oorlogsjaren haar grote steun en
toeverlaat. Bedeesd als hij was, sprak hij
haar in het begin niet vaak tegen, maar
toen zijn zelfvertrouwen groeide en zijn
twijfel aan eigen capaciteiten verdween,
ging hij beseffen, dat het deel van zijn
taak was, ook jegens de vorstin voet bij
stuk te houden.
De verwijdering begon zich af te teke
nen. Zij verweet hem, dat hij ministers die
volgens haar niet deugden, de hand boven
het hoofd hield. Zij verweet hem ook, de
door haar zo begeerde plannen voor de
„vernieuwing” van Nederland na de be
vrijding, niet te steunen. Soms kwam het
tot daverende ruzies tussen hen beiden.
Eenmaal dreigde hij in één gesprek zeven
keer met ontslag.
De koningin verloor tenslotte alle ver
trouwen in hem. „Ik praat niet meer met
dat mannetje”, zei ze. Na zijn aftreden
(juni '45) heeft zij hem niet eenmaal meer
willen zien. Wel bleven zij in eikaars ge
dachten. Toen Gerbrandy op zijn sterfbed
lag, mompelde hij kort voor zijn overlij
den: „Wilhelmina - ik wil haar nog wat
zeggen”.
De bevolking in bezet gebied had intus-
De commissie kwam natuurlijk geen
stap verder, de zaak bleef onopgehelderd,
maar Van ’t Sant was (zoals hij het zelf
uitdrukte) in de afgrond gevallen. Terwil-
le van de koningin en van het Huis van
Oranje had hij zijn goede naam opgeof
ferd. De koningin was hem ten diepste
erkentelijk. Zij vertrouwde nadien nie
mand méér dan Van ’t Sant. Hij bleef in
haar dienst en kreeg (als een van de weini
gen) opdracht, haar te volgen als zij ooit
het land moest verlaten.
Hij volgde haar in mei ’40 naar Londen,
kreeg twéé maanden later de leiding van
het inlichtingenwerk en was tot juli ’41
hoofd van de Centrale Inlichtingendienst
(CID). De kwestie van zijn ontslag inder
tijd als hoofdcommissaris en de berichten
in de pers indertijd over het geschil tussen
hem en de familie-Van Vredenburch en de
affaire „Elisabeth”, maakten, dat velen
hem gingen zien als onbetrouwbaar fi
guur. Velen gingen in hem zelfs de man
zien die verantwoordelijk was voor het
„verraad” waardoor de Duitsers de ene
illegale organisatie na de andere op
rolden.
Die verdachtmakingen schiepen ten
slotte een sfeer waarin zijn ontslag onver
mijdelijk werd, al bleef hij in Londen de
koningin nog wel diensten verlenen.
Na de bevrijding bleef Van 't Sant gerui
me tijd in Engeland. Gevreesd moest wor
den voor aanslagen op zijn leven. Toen hij
tenslotte toch terugkeerde, werkte hij
weer als raadsadviseur voor het konink
lijk Huis, tot zijn eervol ontslag in 1963.
Van ’t Sant is in 1966 overleden.
Dat beeld was tot nu toe vooral geënt op
en bepaald door de parlementaire Enquê
tecommissie, die na de Tweede Wereld
oorlog een onderzoek instelde naar het in
de Londense jaren van ballingschap ge
voerde beleid. Het aandeel van de konin
gin liet de commissie zeer bewust buiten
beschouwing. Zij achtte het in strijd met
de constitutionele verhoudingen in ons
land (zoals geformuleerd in artikel 55 van
de Grondwet: de koning is onschendbaar,
de ministers zijn verantwoordelijk) dat
naar het aandeel van de koningin (en
ledjen van de koninklijke familie) in het
regeringsbeleid zou worden gevraagd.
Voor het historisch onderzoek van De
Jong geldt deze beperking niet. In 1957
heeft hij drie lange gesprekken gevoerd
met koningin (toen inmiddels: prinses)
Wilhelmina, waarbij zij openhartig ant
woord gaf op alle vragen die haar werden
gesteld. De Jong kon voorts (in tegenstel
ling tot de Enquêtecommissie) gebruik
maken van de stukken van Wilhelmina in
het kabinet der koningin en van de notu
len van de ministerraad.
Door dit alles kan hij - veel preciezer
dan de Enquêtecommissie - het regerings
beleid beschrijven en vaststellen welk
aandeel de koningin had, welk aandeel de
ministers.
Zo ontstaat een heel ander beeld van
„Londen”. Zonder meer mag worden ge
steld, dat het aandeel van de koningin zeer
groot, op veel belangrijke punten zelfs
beslissend is geweest. Zij heeft, zo blijkt
uit De Jongs negende deel, op tal van
punten een geheel ander beleid gewild
dan haar ministers. Dat heeft geleid tot
vele spanningen en hooglopende conflic
ten. Niet weinige keren hebben ministers
afzonderlijk of het kabinet als geheel ge
dreigd met ontslag. Al in de eerste maan
den heeft de koningin enkele beslissingen
genomen, beter gezegd: doorgedreven, die
beslissend zijn geweest voor wat er later
gebeurde.
Ten eerste gaf zij dadelijk aan, dat Ne
derland met inzet van al zijn krachten de
oorlog moest voortzetten. De meeste mi
nisters hebben zich niet dan met aarzeling
daarbij aangesloten. Ten tweede verhin
derde zij, dat de zetel van de Nederlandse
regering van Londen naar Indië zou wor
den verplaatst. Op dit punt had zij slechts
de instemming van de minderheid van het
kabinet. Tenslotte schoof zij de defaitisti
sche premier De Geer, die het gewaagd
had aan te dringen op een vergelijk met
Duitsland, aan de kant en verving hem
door Gerbrandy. Wat de verwijdering van
De Geer betrof had zjj alle ministers be
halve Gerbrandy tegenover zich, wat de
benoeming van de nieuwe premier be
treft: zij raadpleegde alleen Gerbrandy
zelf.
Zo begonnen de turbulente eerste
maanden van de Nederlandse regering in
ballingschap. Van de aanvang af was dui
delijk, dat Wilhelmina met kracht en on
verzettelijkheid haar stempel zou druk
ken op het beleid.
Het vertrek naar Londen had haar zeer
aangegrepen. Zij zag het als een vernede
ring, maar zij wist - in trqnen - dat het
móest. Het kabinet had zij niet eens inge
licht over haar vertrek. In De Geer had zij
geen spoor van vertrouwen, het kabinet
als geheel was in haar ogen zwak.
Wat de regering betreft: de ontredde
ring was vlak voor het vertrek en ook in
de eerste maanden in Londen groot. De
Geer kon van de zenuwen nauwelijks de
telefoon hanteren. Een hoofdambtenaar
die de ministers een week na hun aan
komst in Londen opzocht, noteerde in zijn
dagboek: „Daar zitten droevig voor zich
uitstarend, de leden van H.M.’s regering:
net een troep natgeregende mussen”.
Vrij snel al besloot MI-5, de Britse gehei
me veiligheidsdienst, verscheidene minis
ters die niet ten volle werden vertrouwd,
te schaduwen. Hun telefoongesprekken
werden afgeluisterd, in hun werkkamers
werden microfoons verborgen. Aanlei
ding voor die stap was volgens De Jong
waarschijnlijk, dat De Geer zich in een
gesprek met Churchill defaitistisch had
uitgelaten. In september greep de konin
gin - daarin gesteund door Gerbrandy - de
kans aan om De Geer de laan uit te sturen.
Gerbrandy werd zijn opvolger. „Zij had
geen betere keus kunnen doen”, aldus De
Jong, „de kleine, strijdvaardige Neder
landse premier met de strakblauwe ogen,
de militante snor en de schelle stem kreeg
spoedig een aparte plaats in de kring van
de regeringen in ballingschap: hij werd
vertrouwd en hij trok de naam van Neder
land omhoog”.
Maar ook met Gerbrandy aan het hoofd
van het kabinet was de eensgezindheid
vaak ver te zoeken. De koningin was niet
ondersteboven van het doen en laten van
de ministers. Zij reageerde veel op hen af.
Dat kwam omdat het ballingenbestaan
haar extra zwaar viel. De minister van
Koloniën Welter placht tegen zijn ambtge-
Dr. L. de Jong begint het vandaag
verschenen negende deel van zijn se
riewerk Het koninkrijk der Neder
landen in de Tweede Wereldoorlog
met een beschrijving van het vertrek
van Wilhelmina, de koninklijke fami
lie en het kabinet-De Geer uit Neder
land, pnkele dagen na het begin van
de Duitse bezetting in mei 1940.
Het boek eindigt met de opdrach
ten van koningin Wilhelmina en van
premier Gerbrandy (De Geers opvol
ger) tot coördinatie van de illegale
groepen in bezet Nederland in juni
1944, de maand waarin door D-day de
oorlog in een beslissende fase kwam.
Vijftienhonderd pagina’s besteedt
De Jong aan „Londen” tussen mei
1940 en juni 1944. Zeer gedetailleerd
geeft hij de lotgevallen weer van ko
ningin en kabinet in ballingschap en
van anderen die deel uitmaakten van
de betrekkelijke kleine Nederlandse
gemeenschap in de Britse hoofdstad
(ambtenaren, vluchtelingen, militai
ren en medewerkers van Radio
Oranje).
De Jong schetst hoe de koningin De
Geer terzijde schoof en Gerbrandy
tot nieuwe premier benoemde. Hij
behandelt uitvoerig de talloze span
ningen en conflicten in Londen tus
sen Wilhelmina en het kabinet, en
tussen de ministers onderling. Hij be
schrijft en analyseert het beleid van
de regering met betrekking tot Ne
der lands-Indië (in 1942 door Japan
overrompeld) en bezet Nederland,
alsmede het buitenlands beleid van
de regering, waaronder de samen
werking met de Britten en de Ameri
kanen; voorts de verrichtingen van
de Nederlandse strijdkrachten, de rol
van de koopvaardij en het werk van
de geheime diensten in Londen (zo
wel de Nederlandse als de Engelse).
Een lang hoofdstuk is gewijd aan het
Englandspiel, dat tenslotte op een ca
tastrofe uitliep.
Terugkeer is het centrale thema
van de laatste hoofdstukken. Daarin
beschrijft hij de plannen van staats
hoofd en ministers met het oog op de
verwachte bevrijding van Nederland
en Indië. Hoe moest de sociale en
economische opbouw dan ter hand
worden genomen) op welke manier
moest de bestuursvoorziening wor
den geregeld, en vooral: zou herrij
zend Nederland ook een vernieuwd
Nederland zijn? De Jong geeft weer
hoe koningin, ministers en verzets
groepen in het bezette gebied hiero
ver dachten en hoe de uiteenlopende
ideeën over dit alles tot conflicten
leidden.
Terugkeer, een thema dat ook een
belangrijke plaats zal krijgen in de
delen van De Jongs levenswerk die
nog zullen verschijnen: deel 19 (Het
laatste jaar), deel 11 (Indië) en deel 12
(de Epiloog).
derlanders in Duitse gevangenschap gera
ken. Wie heeft gefaald? „Wat de Neder
landse regering en haar organen betreft:
zij hebben gefaald, niet door wat zij de
den, maar door wat zij naheten”, conclu
deert De Jong. Hij voegt daaraan toe, dat
het de Dutch Section van de SOE (de
Special Operations Executive, een van de
Britse geheime diensten) aan „voorstel
lingsvermogen, zorgvuldigheid en zin
voor systematiek ontbroken heeft”.
Hoofdverantwoordelijke was de leider
van die sectie, major Blizard. Van opzet of
verraad was overigens geen sprake.
Mede door dat Englandspiel bleven
Londen en bezet gebied gescheiden sfe
ren. Het duurde lang voordat in regerings
kringen in Londen een duidelijk beeld
ontstond van de uitrqeiing van de joden.
Hoe groot de nood was. hoe dringend
noodzakelijk, er iets aan te doen, werd te
laat ingezien.
„Natgeregende mussen
■Ar Koningin Wilhelmina en prins Bernhard verlaten „Oranjehaven", de club van de Engelandvaar
ders in Londen.