Gedetailleerde DR. DE JONGS NEGENDE DEEL OVER AFFAIRE VAN ’T SANT EN beschrijving gebeurtenissen „LONDEN”: „ELISABETH LE ROI” door Jan de Roos I 13 DINSDAG 1 6 OKTOBER 1979 2 'ELKE \AN Anderhalf jaar na het verschijnen van het deel over de gevangenen en gedeporteerden, voegt dr. L. de Jong opnieuw een volumineus en in veel opzichten dramatisch en belangwek kend deel toe aan zijn seriewerk Het koninkrijk der Nederlan den in de Tweede Wereldoorlog. Na „de gang in de diepte” (zoals hij zelf het deel over de vernietigingskampen omschreef), publiceert hij nu het negende deel, dat de titel Londen meek reeg. Het boek is geworden wat men ervan kon en mocht verwachten: niet slechts een aanvulling op wat al bekend was, niet alleen een minutieuze beschrijving van wat door velen in de oorlog werd beschouwd als het brandpunt van het Nederlandse verzet, maar een réchtzetting van het beeld dat over „Londen” bestaat. shetla iet bin kooknl J In o.a >eige. 'm-44. V in oorlogstijd •Ar Trouw beschermer der Kroon alsnog in ere hersteld Francois van 't Sant oqcp: sen geen weet van al die conflicten. Zij wist ook niet van het feit dat de inlichtin gendiensten lange tijd slecht functioneer den, waardoor tot in ’43 nauwelijks gehei me informatie uit bezet gebied kwam. Voor die situatie, gevolg van onvoldoende toezicht op het beleid van de hoofden der geheime diensten, lag de verantwoorde lijkheid bij de premier. Wat het inlichtin genwerk aangaat, werd het dieptepunt bereikt in ’42. Zes maanden lang is er in ook van het bestaan van Henry op de hoogte. Of ook Wilhelmina op de hoogte was van het bestaan van Henry, is volgens de Jong niet bekend. Hij neemt aan, dat Van ‘t Sant hierover niets aan haar heeft verteld. „Elisabeth le Roi” vervoegde zich on middellijk na het overlijden van de gezant bij Van ’t Sant en zei hem dat zij, als hij er niet voor zorgdroeg dat de familie-Van Vredenburch met 40.000 gulden over de brug kwam, schandaal zou maken: zij zou dan, met Henry aan de hand, bij de begra fenis van de gezant aanwezig zijn om er haar relatie met deze bekend te maken. Op de terugreis las Van ’t Sant het proces-verbaal in de trein voor aan Jan van Vredenburch. Deze kreeg het proces verbaal in een verzegelde enveloppe. „Eli sabeth” vertrok enige tijd later naar Zuid- Amerika, nadat zij het resterende bedrag (20.000 gulden) en een nabetaling (7.000 gulden) had ontvangen. Van ’t Sant het de briefjes die hij met haar had gewisseld, én de kwitanties die hij van haar had gekre gen, verbranden en zette een dikke streep onder de zaak. Die zaak bleef evenwel Jan van Vreden burch dwarszitten. Hij begon eraan te twijfelen of zijn broer wel een liaison had gehad. Hij besloot de verzegelde envelop pe te openen, las de tekst van het proces verbaal en liet de gegevens daarin natrek ken. Toen dat natuurlijk geen resultaat opleverde (de gegevens waren immers ge fingeerd), begon hij te geloven, dat zijn familie voor een aanzienlijk bedrag was opgelicht (dat ging in totaal om 47.000 gulden). Tenslotte diende hij een klacht in bij de justitie. Van ’t Sant weigerde in het onderzoek dat toen volgde, de ware identi teit van „Elisabeth” te noemen. Hij wilde persé niet dat de justitie in staat zou zijn „Elisabeth le Roi” op te sporen. Als gevolg van deze hele affaire werd van ’t Sant, die sinds 1920 hoofdcommissaris van politie in Den Haag was, aangezien voor oplich ter. Een onhoudbare positie: hij vroeg en kreeg eervol ontslag. Jan van Vreden burch wilde de zaak tegen Van ’t Sant niet laten vallen. Wel liet hij er zich van overtuigen, dat het de voorkeur verdien de, dat het geding zich binnenskamers zou afspelen. Een commissie van drie werd ingesteld, waarvan onder meer oud-premier Ruys de Beerenbrouck (voorzitter van de Twee de Kamer in die tijd) deel uitmaakte. Van ’t Sant maakte het de commissie onmoge lijk, achter de identiteit van „Elisabeth le Roi” te komen. Hij deed dat om de konin gin te beschermen, maar ook ter bescher ming van zichzelf: had hij opening van zaken gegeven, dan zou zijn aangeteond dat hij het geld niet in eigen zak had gestoken, maar tevens dat hij op ambts eed een valse verklaring had opgesteld (het proces-verbaal). Dr. L. de Jong wijdt in zijn boek een uitvoerige passage aan Francois van ’t Sant, de speciale vertrouwens man van de koningin. Van ’t Sant was een zeer omstreden figuur. In de ja- ren ’30 raakte hij ernstig in opspraak. Tijdens de bezetting werd hij door velen gezien als de man die in Londen (hij had opdracht gekregen van de koningin, met haar mee te gaan) ver raad pleegde, waardoor de Duitsers vele illegale groepen konden op rollen. Bij de beantwoording van de vraag hoe het mogelijk was, dat deze Van ’t Sant in bezet gebied beschouwd werd als de grote verrader, terwijl hij in bijzondere mate het vertrouwen van de koningin genoot, komt De Jong tot een relaas dat als volgt kan worden samengevat. In het begin van de jaren ’20 deed zich een ernstige crisis voor in het huwelijk van de koningin en prins Hendrik. De prins kwam tijdens zijn reizen tot allerlei escapades waarover de koningin zich ern- Londen zelfs geen inlichtingendienst ges- weest. „Het was maar goed dat de illegale werkers die in die tijd dagelijks hun leven waagden, daar geen weet van hebben ge had”, stelt De Jong vast. Als zij dit falen wél hadden geweten, zou „velen de moed in de schoenen gezonken zijn”. Aan Engel se kant werden kapitale blunders ge maakt in het listige Englandspiel, dat de bezetter in maart ’42 begonnen was. Dat Spiel kostte op zijn minst 132 Nederlan ders het leven en deed ongeveer 200 Ne stig zorgen maakte. Ze overwoog zelfs echtscheiding, maar de ministers maak ten haar duidelijk dat dit een zware slag zou toebrengen aan de positie van het Oranjehuis en aan het hele Nederlandse staatsbestel. Zij maakten haar duidelijk, dat haar als staatshoofd niets anders rest te dan zich neer te leggen bij de ernstige moeilijkheden die zich in haar persoonlij ke levenssfeer hadden voorgedaan, en de ze zo goed mogelijk op te vangen. De geloofsverdeeldheid in het begin van de jaren ’20 tussen de koningin en de prins (hij bekende dat hij naast Christus een andere Meester had gevonden een Brits-Indische wijsgeer), bleef bestaan, maar werd na enige tijd in wederzijds respect geaccepteerd. Maar in de levens wijze van de prins kwam geen wijziging. Er deden zich gevallen voor waarin per sonen die bij de escapades van de prins betrokken waren geweest of daarvan ken nis hadden, zich met brutale chantage- brieven rechtstreeks tot de koningin wendden. De koningin zocht toen naar iemand die zij volkomen kon vertrouwen en die erin zou kunnen slagen, met even veel tact als vasthoudendheid, diegenen die chantage pleegden, tot zwijgen te brengen en in het algemeen te bereiken dat uit het particuliere leven van de prins nimmer publieke moeilijkheden zouden ontstaan. Die persoon werd Van 't Sant. „Elisabeth le Roi” (zo duidde Van 't Sant haar met een gefingeerde naam aan) was een jonge vrouw met wie prins Hendrik in de eerste helft van de jaren ’20 een relatie onderhouden had. Als gevolg daarvan was een zoon geboren, aan wie de moeder de naam Henry gaf. Op een gegeven mo ment verbrak de moeder de relatie met de prins en reisde naar België. De prins ver zocht toen de Nederlandse gezant in Brus sel, Van Vredenburch, haar namens hem te benaderen. Dè gezant slaagde daarin, maar kwam zelf zo onder haar bekoring dat ook hij een relatie met haar aanging. In tegenstelling tot prins Hendrik was de gezant welgesteld. Men moet wel aanne men dat hij het was die aan „Elisabeth le Roi” maandelijkse betalingen deed. Toen de gezant in december ’27 overleed, ver loor zij die (waarschijnlijk enige) bron van inkomsten. Van 't Sant kende haar en was De staf van Radio Oranje in 1943-1944 geschaard rond de microfoon, in het midden L. de Jong, die tijdens de oorlog aan deze omroep was verbonden. Hr Minister-president Gerbrandy Tekening uit 1943 van Cor Visser Voor Van ’t Sant stond vast, dat dan onvermijdelijk ook haar relatie met prins Hendrik zou uitkomen. Van ’t Sant wend de zich onmiddellijk tot jhr. Jan van Vre denburch (de broer van de overledene) en stelde hem, zonder de betrokkenheid van prins Hendrik te noemen, op de hoogte van het dreigement van „Elisabeth le Roi”. Jan van Vredenburch wendde zich tot Henry van Vredenburch, de enige zoon van de overleden gezant, met de medede ling: „Er is iets met je vader gebeurd waar je niet naar vragen moet, maar wij moeten nog vóór zijn begrafenis 40.000 gulden geven". Henri ging akkoord. Op 10 december 1927 vertrokken Jan van Vredenburch en Van ’t Sant naar Brussel om „Elisabeth le Roi” de door haar geëste 40.000 gulden te overhandigen. Van ’t Sant wilde niet dat Jan van Vredenburch bij de overhandi ging van dat bedrag aanwezig zou zijn. Sterker pog: „Elisabeth le Roi” moest niet alleen onbekend blijven maar ook met maximale spoed samen met haar zoontje uit Europa verdwijnen en wel zó, dat niemand ooit nog ëen spoor van haar zou kunnen vinden. „Elisabeth le Roi” ontving in eerste instantie 20.000 gulden; de rest zou ze krijgen zodra ze haar vertrek naar Zuid-Amerika geregeld had. Van ’t Sant stelde een proces-verbaal op, waarin stond dat de zaak voor „Elisabeth” tot haar volle genoegdoening was geregeld, en dat ze van verdere aanspraken afzag. Alle woonplaatsen en persoonsgegevens van „Elisabeth" die in het proces-verbaal werden opgenomen door Van 't Sant, wa ren gefingeerd (behalve die van de naam van het jongetje Henry). „Elisabeth” plaatste een gefingeerde handtekening. Intussen speelde in Londen de worste ling tussen koningin en kabinet, door de Jong de „strijd om de macht” genoemd. Die strijd ging in essentie om de vraag wie het onmiddellijk na de bevrijding voor het zeggen zou hebben. De koningin vond: zijzelf. Vier dingen wilde zij: verlost wor den van Gerbrandy en zijn kabinet en daarvoor in de plaats een ander meer „koninklijk” kabinet, dat haar zou helpen bij de „vernieuwing” van Nederland. Daarmee bedoelde zij: doorbraak van so- lidariteitsgedachten, het „ene gezin” moest werkelijkheid worden. Zij wilde prins Bernhard benoemd zien tot opper bevelhebber van land- en zeemacht; zij wilde haar vertrouwensman Van ’t Sant benoemd zien tot directeur-generaal van politie; zij wilde tenslotte een vetorecht met betrekking tot gezagsdragers die in het kader van de „terugkeer” naar Neder land vanuit Londen zouden oversteken. Alleen die laatste wens is ingewilligd. Zij was er overigens van overtuigd, dat haar wensen langs constitutionele weg moesten worden bekrachtigd, een autori tair opleggen wilde zij niet. Lang heeft zij vastgehouden aan haar wensen. Het ontbreken van een parlement maakte dat mogelijk. Uiteindelijk heeft zij haar verzet opgegeven. De proclamatie die zij had klaarliggen, waarin stond dat zij besloten had zelf de regering in handen te nemen, bleef in een map. Geen mede werking van het kabinet, betekende dat zij haar opzet moest prijsgeven, zich moest schikken in haar constitutionele rol. Ze heeft dat, zegt De Jong, „voor zover mij bekend, zonder een zweem van aarze ling” gedaan. (dr. L. de Jong: Het koninkrijk der Neder landen in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9. Londen. 2 banden. Populaire editie: Staatsuitgeverij, prijs f67,50. Weten schappelijke editie: Martinus Nijhoff, prijs f 182.50). noten te zeggen: „Wij zijn uit de eerste verdieping gevallen, maar zij uit de vijf de”. Wat zij in de meeste ministers miste, was hun gebrek aan visie, aan leiderschap ook. „Dat we nou net met dót stel moesten komen”, verzuchtte ze herhaaldelijk in vertrouwde kring. In haar gedachten was ze voortdurend „thuis”, zij leed intens mee met alles wat er in het bezette gebied gebeurde. Naar mate de oorlog bleef voortduren, werd zij nerveus en verdrietig, pleegde ze roof bouw op haar krachten en slikte ze veel pervetine. Op bezoekers maakte ze soms een overspannen indruk. Haar veel te idealistische kijk op de Nederlandse sa menleving Werd gevoed (in plaats van gecorrigeerd) door de Engelandvaarders die zij allen persoonlijk wilde zien als ware vertegenwoordigers van haar „hei denvolk”. De man die zij - tegen zijn zin, tot premier had benoemd, Gerbrandy, was in de eerste oorlogsjaren haar grote steun en toeverlaat. Bedeesd als hij was, sprak hij haar in het begin niet vaak tegen, maar toen zijn zelfvertrouwen groeide en zijn twijfel aan eigen capaciteiten verdween, ging hij beseffen, dat het deel van zijn taak was, ook jegens de vorstin voet bij stuk te houden. De verwijdering begon zich af te teke nen. Zij verweet hem, dat hij ministers die volgens haar niet deugden, de hand boven het hoofd hield. Zij verweet hem ook, de door haar zo begeerde plannen voor de „vernieuwing” van Nederland na de be vrijding, niet te steunen. Soms kwam het tot daverende ruzies tussen hen beiden. Eenmaal dreigde hij in één gesprek zeven keer met ontslag. De koningin verloor tenslotte alle ver trouwen in hem. „Ik praat niet meer met dat mannetje”, zei ze. Na zijn aftreden (juni '45) heeft zij hem niet eenmaal meer willen zien. Wel bleven zij in eikaars ge dachten. Toen Gerbrandy op zijn sterfbed lag, mompelde hij kort voor zijn overlij den: „Wilhelmina - ik wil haar nog wat zeggen”. De bevolking in bezet gebied had intus- De commissie kwam natuurlijk geen stap verder, de zaak bleef onopgehelderd, maar Van ’t Sant was (zoals hij het zelf uitdrukte) in de afgrond gevallen. Terwil- le van de koningin en van het Huis van Oranje had hij zijn goede naam opgeof ferd. De koningin was hem ten diepste erkentelijk. Zij vertrouwde nadien nie mand méér dan Van ’t Sant. Hij bleef in haar dienst en kreeg (als een van de weini gen) opdracht, haar te volgen als zij ooit het land moest verlaten. Hij volgde haar in mei ’40 naar Londen, kreeg twéé maanden later de leiding van het inlichtingenwerk en was tot juli ’41 hoofd van de Centrale Inlichtingendienst (CID). De kwestie van zijn ontslag inder tijd als hoofdcommissaris en de berichten in de pers indertijd over het geschil tussen hem en de familie-Van Vredenburch en de affaire „Elisabeth”, maakten, dat velen hem gingen zien als onbetrouwbaar fi guur. Velen gingen in hem zelfs de man zien die verantwoordelijk was voor het „verraad” waardoor de Duitsers de ene illegale organisatie na de andere op rolden. Die verdachtmakingen schiepen ten slotte een sfeer waarin zijn ontslag onver mijdelijk werd, al bleef hij in Londen de koningin nog wel diensten verlenen. Na de bevrijding bleef Van 't Sant gerui me tijd in Engeland. Gevreesd moest wor den voor aanslagen op zijn leven. Toen hij tenslotte toch terugkeerde, werkte hij weer als raadsadviseur voor het konink lijk Huis, tot zijn eervol ontslag in 1963. Van ’t Sant is in 1966 overleden. Dat beeld was tot nu toe vooral geënt op en bepaald door de parlementaire Enquê tecommissie, die na de Tweede Wereld oorlog een onderzoek instelde naar het in de Londense jaren van ballingschap ge voerde beleid. Het aandeel van de konin gin liet de commissie zeer bewust buiten beschouwing. Zij achtte het in strijd met de constitutionele verhoudingen in ons land (zoals geformuleerd in artikel 55 van de Grondwet: de koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk) dat naar het aandeel van de koningin (en ledjen van de koninklijke familie) in het regeringsbeleid zou worden gevraagd. Voor het historisch onderzoek van De Jong geldt deze beperking niet. In 1957 heeft hij drie lange gesprekken gevoerd met koningin (toen inmiddels: prinses) Wilhelmina, waarbij zij openhartig ant woord gaf op alle vragen die haar werden gesteld. De Jong kon voorts (in tegenstel ling tot de Enquêtecommissie) gebruik maken van de stukken van Wilhelmina in het kabinet der koningin en van de notu len van de ministerraad. Door dit alles kan hij - veel preciezer dan de Enquêtecommissie - het regerings beleid beschrijven en vaststellen welk aandeel de koningin had, welk aandeel de ministers. Zo ontstaat een heel ander beeld van „Londen”. Zonder meer mag worden ge steld, dat het aandeel van de koningin zeer groot, op veel belangrijke punten zelfs beslissend is geweest. Zij heeft, zo blijkt uit De Jongs negende deel, op tal van punten een geheel ander beleid gewild dan haar ministers. Dat heeft geleid tot vele spanningen en hooglopende conflic ten. Niet weinige keren hebben ministers afzonderlijk of het kabinet als geheel ge dreigd met ontslag. Al in de eerste maan den heeft de koningin enkele beslissingen genomen, beter gezegd: doorgedreven, die beslissend zijn geweest voor wat er later gebeurde. Ten eerste gaf zij dadelijk aan, dat Ne derland met inzet van al zijn krachten de oorlog moest voortzetten. De meeste mi nisters hebben zich niet dan met aarzeling daarbij aangesloten. Ten tweede verhin derde zij, dat de zetel van de Nederlandse regering van Londen naar Indië zou wor den verplaatst. Op dit punt had zij slechts de instemming van de minderheid van het kabinet. Tenslotte schoof zij de defaitisti sche premier De Geer, die het gewaagd had aan te dringen op een vergelijk met Duitsland, aan de kant en verving hem door Gerbrandy. Wat de verwijdering van De Geer betrof had zjj alle ministers be halve Gerbrandy tegenover zich, wat de benoeming van de nieuwe premier be treft: zij raadpleegde alleen Gerbrandy zelf. Zo begonnen de turbulente eerste maanden van de Nederlandse regering in ballingschap. Van de aanvang af was dui delijk, dat Wilhelmina met kracht en on verzettelijkheid haar stempel zou druk ken op het beleid. Het vertrek naar Londen had haar zeer aangegrepen. Zij zag het als een vernede ring, maar zij wist - in trqnen - dat het móest. Het kabinet had zij niet eens inge licht over haar vertrek. In De Geer had zij geen spoor van vertrouwen, het kabinet als geheel was in haar ogen zwak. Wat de regering betreft: de ontredde ring was vlak voor het vertrek en ook in de eerste maanden in Londen groot. De Geer kon van de zenuwen nauwelijks de telefoon hanteren. Een hoofdambtenaar die de ministers een week na hun aan komst in Londen opzocht, noteerde in zijn dagboek: „Daar zitten droevig voor zich uitstarend, de leden van H.M.’s regering: net een troep natgeregende mussen”. Vrij snel al besloot MI-5, de Britse gehei me veiligheidsdienst, verscheidene minis ters die niet ten volle werden vertrouwd, te schaduwen. Hun telefoongesprekken werden afgeluisterd, in hun werkkamers werden microfoons verborgen. Aanlei ding voor die stap was volgens De Jong waarschijnlijk, dat De Geer zich in een gesprek met Churchill defaitistisch had uitgelaten. In september greep de konin gin - daarin gesteund door Gerbrandy - de kans aan om De Geer de laan uit te sturen. Gerbrandy werd zijn opvolger. „Zij had geen betere keus kunnen doen”, aldus De Jong, „de kleine, strijdvaardige Neder landse premier met de strakblauwe ogen, de militante snor en de schelle stem kreeg spoedig een aparte plaats in de kring van de regeringen in ballingschap: hij werd vertrouwd en hij trok de naam van Neder land omhoog”. Maar ook met Gerbrandy aan het hoofd van het kabinet was de eensgezindheid vaak ver te zoeken. De koningin was niet ondersteboven van het doen en laten van de ministers. Zij reageerde veel op hen af. Dat kwam omdat het ballingenbestaan haar extra zwaar viel. De minister van Koloniën Welter placht tegen zijn ambtge- Dr. L. de Jong begint het vandaag verschenen negende deel van zijn se riewerk Het koninkrijk der Neder landen in de Tweede Wereldoorlog met een beschrijving van het vertrek van Wilhelmina, de koninklijke fami lie en het kabinet-De Geer uit Neder land, pnkele dagen na het begin van de Duitse bezetting in mei 1940. Het boek eindigt met de opdrach ten van koningin Wilhelmina en van premier Gerbrandy (De Geers opvol ger) tot coördinatie van de illegale groepen in bezet Nederland in juni 1944, de maand waarin door D-day de oorlog in een beslissende fase kwam. Vijftienhonderd pagina’s besteedt De Jong aan „Londen” tussen mei 1940 en juni 1944. Zeer gedetailleerd geeft hij de lotgevallen weer van ko ningin en kabinet in ballingschap en van anderen die deel uitmaakten van de betrekkelijke kleine Nederlandse gemeenschap in de Britse hoofdstad (ambtenaren, vluchtelingen, militai ren en medewerkers van Radio Oranje). De Jong schetst hoe de koningin De Geer terzijde schoof en Gerbrandy tot nieuwe premier benoemde. Hij behandelt uitvoerig de talloze span ningen en conflicten in Londen tus sen Wilhelmina en het kabinet, en tussen de ministers onderling. Hij be schrijft en analyseert het beleid van de regering met betrekking tot Ne der lands-Indië (in 1942 door Japan overrompeld) en bezet Nederland, alsmede het buitenlands beleid van de regering, waaronder de samen werking met de Britten en de Ameri kanen; voorts de verrichtingen van de Nederlandse strijdkrachten, de rol van de koopvaardij en het werk van de geheime diensten in Londen (zo wel de Nederlandse als de Engelse). Een lang hoofdstuk is gewijd aan het Englandspiel, dat tenslotte op een ca tastrofe uitliep. Terugkeer is het centrale thema van de laatste hoofdstukken. Daarin beschrijft hij de plannen van staats hoofd en ministers met het oog op de verwachte bevrijding van Nederland en Indië. Hoe moest de sociale en economische opbouw dan ter hand worden genomen) op welke manier moest de bestuursvoorziening wor den geregeld, en vooral: zou herrij zend Nederland ook een vernieuwd Nederland zijn? De Jong geeft weer hoe koningin, ministers en verzets groepen in het bezette gebied hiero ver dachten en hoe de uiteenlopende ideeën over dit alles tot conflicten leidden. Terugkeer, een thema dat ook een belangrijke plaats zal krijgen in de delen van De Jongs levenswerk die nog zullen verschijnen: deel 19 (Het laatste jaar), deel 11 (Indië) en deel 12 (de Epiloog). derlanders in Duitse gevangenschap gera ken. Wie heeft gefaald? „Wat de Neder landse regering en haar organen betreft: zij hebben gefaald, niet door wat zij de den, maar door wat zij naheten”, conclu deert De Jong. Hij voegt daaraan toe, dat het de Dutch Section van de SOE (de Special Operations Executive, een van de Britse geheime diensten) aan „voorstel lingsvermogen, zorgvuldigheid en zin voor systematiek ontbroken heeft”. Hoofdverantwoordelijke was de leider van die sectie, major Blizard. Van opzet of verraad was overigens geen sprake. Mede door dat Englandspiel bleven Londen en bezet gebied gescheiden sfe ren. Het duurde lang voordat in regerings kringen in Londen een duidelijk beeld ontstond van de uitrqeiing van de joden. Hoe groot de nood was. hoe dringend noodzakelijk, er iets aan te doen, werd te laat ingezien. „Natgeregende mussen ■Ar Koningin Wilhelmina en prins Bernhard verlaten „Oranjehaven", de club van de Engelandvaar ders in Londen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 13