Op zoek naar een leuk beginnetje door Karel Jansen jr. Snelle goal Te laat MAATSCHAPPELIJKE BEGELEIDING PROFSPELERS HARD NODIG I I I I I Schoenmaker Leuke manier 2 Min. 23 sec. Autopedje Slechts 5-0 Twee stromingen Drie gaten Rif, pif, pif ’54! 54!”. x J Werknemers houden zich in onze hedendaagse samenleving meer en meer bezig met hun verantwoordelijkheden. Werknemers praten mee over betere loon- en arbeidsvoorwaarden, over medezeggenschap binnen een .bedrijf en over betere toekomstmogelijkheden. Kortom, de Nederlandse werknemer wordt zich steeds bewuster van zijn eigen werksituatie. Vakbonden drukken hem dan ook telkens weer op de harde feiten, discussiëren met de Het Nederlandse profvoetbal kent die situatie eveneens. In deze bedrijfstak functioneren de betaalde voetballers als werknemers en worden geconfronteerd met dezelfde problemen: misstanden tussen werkgever en werknemer, conflicten over arbeidsvoorwaarden en medezeggenschap betrokkenen over hun positie, maken van die werknemer een bewust werkend iemand. En, er worden successen mee behaald. (spelersraden) bij de club. Ook de voetballers zijn lid van een vakbond. Een vakbond genaamd de Vereniging van Contractspelers (WCS), die zijn leden eveneens op hun rechten en plichten wijst. Door deze vakbond is de gedachtengang van de doorsnee betaald voetballer veranderd. De tijden dat de betaald voetballer na zijn carrière automatisch in een sigaren- of sportzaak belandde, zijn voorbij. De full- en seml-prof zijn zich meer bewust geworden van hun verantwoordelijke positie binnen de zogenaamde voetbalmaatschappij. Hij vraagt ook steeds meer aandacht voor die positie. Dat geldt eveneens voor de toekomst van die voetballer. De maatschappelijke begeleiding van de Nederlandse profvoetballer is op zich dan ook geen nieuws meer te noemen, echter wel de ontwikkeling daarvan. De „normale” maatschappij heeft zijn uitwerking wat dat betreft zeker niet gemist op het profvoetbal. Een greep uit de stroom van rapporten over betaald voetbal: „Scholing voor beroepsvoetballers”, „Voetballen als beroep”, „Gezonder betaald voetbal", „Voetbal, een menselijke zaak”. Rapporten die deze stroming binnen het betaalde voetbal typeren. De betaalde voetballer vraagt tegenwoordig om begeleiding tijdens en na zijn voetballoopbaan. Maar wordt die maatschappelijke begeleiding ook verleend? Karei Jansen jr. dook in deze materie. Karel Jansen, voorzitter van de WCS: „Vanaf onze oprichting in 1961 doen we eigenlijk al aan maatschappelijke begeleiding van de betaalde voetballer. Het probleem waar we in die beginjaren en eigenlijk nu ook nog, mee kampen is dat we alles uit eigen middelen moesten bewerkstelligen. Daarom hebben we enkele nota’s uitgebracht om andere instanties, zoals het ministerie van sociale zaken, het ministerie van CRM, de clubs en de KNVB te confronteren met hun mede-verantwoordelijkheid op dit terrein”. „Het in 1976 verschenen rapport „Voetballen als beroep” is daarbij een erg belangrijke rol gaan spelen als een soort handleiding voor die andere instanties. En toen het Rijk zich in ’77 bereid verklaarde een belangrijke financiële bijdrage te leveren ter gezondmaking van het betaald voetbal raakte alles in een stroomversnelling. Ook de maatschappelijke begeleiding van de voetballer”. IB H o H Karel Jansen sr. Na het voetbal wat dan? Clubbestuurders, spelers, trainers, WCS en WON op een bijeenkomst van de KNVB in Utrecht, vorige maand. Lex Schoenmaker STOPPER 3ten at >en, Maar ik zat niet op de perstribune en gemeenlijk huldig ik het beginsel dat de zoals de NSF, te activeren en te coördineren. Maar zo’n instituut berust nu nog slechts op een wens”. voetbalmedaille, een vroegtijdige beëindiging van de carrière door een blessure of door leeftijd verplicht te stoppen, wil denken. Het bedrijven van topsport kan een carrièrebreuk inhouden”. „Die laatste groep voetballers zal inderdaad aan het verstand moeten worden gebracht”, aldus Karei Jansen, „dat ze met een vak bezig zijn dat abrupt kan eindigen. Dat betekent dat spelers naast dat van voetbal een ander vak moeten beheersen. De status die een speler tijdens zijn actieve voetbalcarrière heeft opgebouwd, wil de speler ook daarna handhaven. Maar daar moet dan wel tijdens die voetbalcarrière aan gewerkt worden”. Die noodzaak van het maatschappelijk welzijn na de actieve voetbalcarrière is dit jaar onder andere goed merkbaar in het aantal aanmeldingen voor de speciale trainercursus voor profboetballers in Zeist. Onder leiding van bondsoefenmeester Siem Plooyer en Jan Kasper, hoofd opleidingen van de KNVB, en in samenwerking met de WCS genoot deze cursus een opkomst van zo’n 25 profspelers. Siem plooyer: „Ja, we kunnen de laatste jaren inderdaad een lichte stijging waarnemen bij het aantal aanmeldingen voor de trainercurssussen. De voetballers van tegenwoordig zien minder heil in een sigarenzaakje of zoiets, ze willen liever in het voetbal bezig blijven na hun actieve loopbaan als voetballer. En ze hebben daar alle gelegenheid voor. Vroeger natuurlijk ook wel, kijk maar naar mensen als Hans Dorjee, Thijs Libregts en Theo Laseroms die ook hun A-diploma hebben behaald, maar destijds leefde de gedachte Lex Schoenmaker, 32 jaar, o.a. ex-Feyenoorder en nu spelend voor FC Den Haag, is een sprekend voorbeeld voor de voetballer die te laat achter zijn probleempositie na zijn actieve voetbalcarrière is gekomen. Hij geeft dat ook toe, hoewel de wil om een studie naast zijn sport te gaan volgen er vroeger wel is geweest. „Ik was een van de eersten die me aanmeldde voor die trainerscursus toch meer van een eigen zaak”. „Tegenwoordig denken de jongere voetballers al veel eerder aan hun toekomst dan voorheen. Dit jaar is de groep dan ook, wat leeftijd betreft, erg gevarieerd. Spelers die tegen het einde van hun actieve carrière lopen vinden het nu eigenlijk allemaal zonde dat ze niet eerder op die trainerscursus zijn gegaan. De jongere spelers hebben daaruit geleerd en melden zich veel sneller aan. Een uiterst positieve ontwikkeling in mijn ogen”. Jan Kasper: „We hebben de duur van de cursus, die het niveau van het normale C-diploma benadert, gezien het aantal aanmeldingen dan ook moeten verlengen. De cursus duurt nu ongeveer anderhalf jaar tegen vroeger twaalf maanden. Dit hebben we natuurlijk niet alleen vanwege dié aanmeldingen gedaan, maar er is ons eveneens gebleken dat veel spelers de cursus veel te licht opvatten. Ze vergeten daarbij dat ze in anderhalf jaar even veel leerstof in zich op moeten nemen als anderen op de normale cursus in zo’n drie jaar doen. Dat half jaar extra is dan ook wel gunstig voor hen, meer tijd om te leren, als voor ons. We willen niet te veel trainers in een al te korte tijd afleveren”. „De eerste zware overtreding werd door een Fransman begaan tegen Piet Wildschut. Dat gebeurde 1 minuut en 10 seconden na de aftrap. Had Wildschut er nog last van, toen hij kort daarop door getreuzel de bal verloor aan Lari os, die doorliep en scoorde na precies 2 min. 31 sec.? Er werd af getrapt. Nog geen minuut later verloor Adri van Kraag de bal, een warrige situatie voor het PSV-doel en uiteindelijk scoorde Platini na precies 3 min. 45 sec. speel tijd. Opnieuw werd er afgetrapt. Valke raakte nu de bal kwijt aan Larios, de bal kwam uiteindelijk bij Santini die na 4 min. 54 sec. van verre keihard inkogel de: 3-0. Drie doelpunten binnen 5 minu ten, inclusief het tijdverlies van twee keer gedesillusioneerd middenuit ne men. Je kan ook zeggen dat St. Etienne driemaal scoorde tussen 2 min. 31 sec. en 4 min. 54 sec., dus tussen de 151e en de 294e seconde. St. Etienne had 2 min. 23 seconden nodig om de 2-0-achter- Hoe staan de werkgevers, de clubs in het betaalde voetbal, tegenover de maatschappelijke begeleiding van de profvoetballer? De FBO, de Federatie van Betaald Voetbal Organisaties, ziet het in ieder geval allemaal niet zo somber in als in het voorafgaande weergegeven wordt. Gerard Slager van de FBO: „Ach welnee, het zou verkeerd zijn om de stand om te buigen in een 3-2-voor- sprong!”. situatie zo somber voor te stellen. Clubs geven zelfs premies wanneer spelers een bepaalde cursus willen gaan volgen. Maar ze zijn inderdaad wat kritischer geworden op al die verschènen rapporten. Louter en alleen door sommige trieste voorbeelden van de maatschappelijke begeleiding binnen het Nederlandse voetbal. Als werkgever kan ik me weliswaar in eerste instantie voorstellen dat hij iemand niet graag een ander vak ziet leren als dat waarmee hij bezig is. Maar goed, er wordt gestreeft naar een situatie waarin zowel de clubs als de speler geen last van die studie of van hun huidige vak ondervinden. En in de praktijk komt dat ook vaak uit. Maar wat betreft het volhouden van de studie door het individu, de speler in dit geval, daar kan een groot vraagteken achter worden gezet”. „Ik heb daar zelf slechte ervaringen mee gehad, je steunt zo’n speler natuurlijk zoveel mogelijk als hij met een studie wil beginnen. Je geeft hem de tijd, bezorgt hem een baan, maar wat zie je? Na verloop van tijd verschijnt hij zelfs die paar uurtjes niet meer op die baan omdat, hoor je dan van de tweede werkgever, hij zegt dat hij moet trainen en geen tijd heeft. Ik heb het zelfs met een speler meegemaakt die door de club voor honderd procent financieel met een studio werd geholpen. Het ging weken goed, scheen het. Tot ik op een keer toevallig iemand van die cursus ontmoet en vraag hoe het met die betreffende speler gaat. Die man wist niet eens wie ik bedoelde, de speler was nog nooit op de cursus verschenen. Kijk en dan gaat een werkgever snel kritischer beoordelen of zo’n cursus wel enig nut heeft of niet. Moeilijk te beoordelen, dat wel, maar ik wil ger van Feyenoord, kunnen verwerken, die de wedstrijd NAC-Feyenoord bij de stand 1-2 wilde laten hervatten, omdat de scheidsrechter de wedstrijd gestaakt had na het toekennen van het tweede doelpunt van NAC, maar vóórdat er door Feyenoord afgetrapt werd. Een doelpunt is pas geldig als er afgetrapt is, zei Stephan, en ik heb het geen enke le krant zien tegenspreken. Johnny Rep tekende het zesde doelpunt van St. Etienne aan uit een strafschop, Miche- lotti liet niet meer aftrappen, de uitslag is dus 5-0, als je Peter Stephan mag geloven. ook niet zeggen dat dit voorbeeld een doorsnee geeft van de in een studie geïnteresseerde speler. Het is slechts een voorbeeld”. dingen die je schrijft een kern van waar heid moeten bevatten. Daarom kwam ook dit begin niet in aanmerking: „Omdat ik dacht dat de wedstrijd wel om kwart over acht zou beginnen, zette ik om vijf over acht bijtijds de televisie aan, om tot mijn verbijstering te ont dekken dat er blijkbaar net was afge trapt. Ik merkte alras, dat PSV welis waar wat schutterig stond te verdedi gen, zodra de Fransen op het doel van Jan van Beveren afkwamen, maar aan de andere kant zag ik tot mijn genoegen dat PSV zich niet massaal in de verdedi ging had teruggetrokken om de 2-0- voorsprong te verdedigen, terwijl de Fransen minder onstuimig aandrongen dan ik verwacht had". Of zou ik meteen met de feiten op de proppen komen, zoals ik ze na afloop nog even met behulp van de videorecor der gereconstrueerd heb? I t Of zou ik dat hele PSV maar vergeten en mijn stuk gewoon beginnen over Ajax, dat, als ik een krantekop mag geloven, op Cyprus op jacht ging naar de recordscore van 21-0 in twee wed strijden? Ik zou zogenaamd Beenhak ker kunnen citeren: „Wij hebben in Nicosia het voordeel dat zij moeten komen. Dan krijgen wij meer ruimte voor tegenaanvallen. Ik hoop op een snelle goal van ons, dan zitten we veilig, want dan moeten zij er 12 maken!". De Cyprioten kwamen maar twee thuiswedstrijden te kort om dat ideaal te verwezenlijken. Ik zou ook zo kunnen beginnen: „Wat is eigenlijk het Franse woord voor „Angstgegner”? Het Nederlandse woord kennen we nu: „Sint Stefanus”. Of is dat te ingewikkeld? Dan zou ik het eenvoudig kunnen houden: „Toen Kees je Rijvers nog bij St. Etienne speelde, gaf het publiek hem de koosnaam „auto pedje”. Nu, een kwart eeuw later, leek het alsof alle PSV’ers op hun autopedje voorbijgesneld werden door de spelers van Herbin op hun opgevoerde brom mers. Ik zou in mijn eerste alinea ook een wijze les aan Peter Stephan, de mana- De interesse onder de voetballende werknemers is wat betreft die maatschappelijke begeleiding, ondanks de ontwikkeling van de laatste jaren, nog altijd niet evenredig aan die van de „normale” maatschappij. Er vallen twee stromingen waar te nemen onder de Nederlandse voetballers. „Een groep die zich wel degelijk bewust is van de risico’s van het vak, terwijl de andere groep liever nog niet aan de keerzijde van de op Zeist. Waarom? Tja, ik ben van mening dat bepaalde voetballers met hun jaren ervaring voor het voetbal, in wat voor vorm ook. behouden moeten blijven. Ik geef best toe dat ik wat laat ben met me te realiseren wat er na het actieve voetbalgebeuren zal gaan gebeuren. Ik ben nu 32, sta nog een jaar onder contract bij FC Den Haag, zal daarna nog wel een seizoen naar Amerika gaan en hoop dan op een laatste seizoen bij FC Den Haag. Daarna ben ik 34, tijd om te stoppen dus. Ik hoop dat ik dan dat diploma op zak heb. Kijk, ik besef wel degelijk dat ik een groot risico loop, ik zou dat diploma wel eens niet kunnen halen en wat dan? Dan zul je weer opnieuw moeten beginnen. Maar in die tussentijd moet je waarschijnlijk wel in de ww gaan. Maar goed, dat risico moet ik wel lopen. Begin je een eigen zaak, dan heb je dat gevaar ook”. „Ik ben trouwens al eens eerder van plan geweest een cursus te gaan volgen. Ik was toen 26 en speelde bij Feyenoord. Mijn interesse ging toen uit naar een cursus voor een sportzaak. Ik was echter full-prof en Feyenoord zag me liever geen tijd aan zo’n cursus verspelen. Het werd je wel niet letterlijk gezegd, maar ze zorgden wel dat je het wist. Nou ja, wat doe je dan, je vergeet die cursus, omdat je graag in dienst wil blijven. Nu ben ik 32, en sta ik eigenlijk voor het blok”. Misschien kon ik beter met die uit spraak van Theo Reitsma beginnen, die nog voor de aftrap zei: „Zo beginnen we dus alweer op een leuke manier aan deze wedstrijd”. Dat sloeg op enkele losgelaten kip pen, en een paar gaten in het net van Van Beverens doel, die op last van scheidsrechter Michelotti eerst gerepa reerd moesten worden. De commentator kon toen moeilijk bevroeden dat hij dezelfde woorden ook vijf minuten na de aftrap had kunnen uitspreken, maar dan op wrangere toon!” Of zou ik beginnen met die trivialitei ten, om daar een metafysisch tintje aan te geven: Simon Carmiggelt begint zijn „Kron kels” altijd met een mededeling over de plaats waar zijn verhaaltje zich af speelt, en over een persoon die zich daar bevindt: hijzelf, een ober of een derde. Zo begint „Een vriend” in „Brood voor de vogeltjes” aldus: „Op het terrasje waar ik 's ochtends koffie dronk, zat een man in De Tele graaf te lezen hoe boos het Nederlandse volk is over iets dat Joop den Uyl schijnt te hebben gezegd over het uitste ken van de vlag”. Ikzelf prefereer doorgaans een begin waarmee je met de deur in huis valt, eventueel via een citaat tussen aanha lingstekens, al was het maar omdat ik mij daarmee duidelijk onderscheid van Carmiggelt, die zijn Kronkels vanwege de sierletter waarmee die altoos begin nen, nooit met een citaat of uitspraak tussen aanhalingstekens kan beginnen. Een handicap, die hij in de loop der jaren kundig heeft weten te overwin nen. Al tijdens het kijken naar het tv- verslag van St. Etienne-PSV zat ik te bedenken hoe ik mijn rubriek zou begin nen. Een keertje op de manier van Car miggelt? „Op de perstribune waar ik ’s avonds naar voetbal keek, zat een man die in De Telegraaf geschreven had hoe boos het Nederlandse volk is 'over iets dat John ny Rep schijnt te hebben gezegd over het uitsteken van een been”. „Drie gaten zaten er, al voor de af trap, in Jan van Beverens doelnet, en zes kippen waren door een St. Etienne- supporter op het veld losgelaten. Wie kon toen al bevroeden dat die drie gaten model stonden voor de drie doelpunten die Jan van Beveren al in de eerste vijf minuten om de oren zouden vliegen, en dat die zes kippen de uiteindelijke 6-0- uitslag voorspelden!”. Maar waren het wel zes kippen - de Franse tv was niet zo attent om de dier tjes in beeld te brengen? Ik zou mijn stuk nog dynamischer kunnen beginnen met het „citaat” van een van de reclame borden aan de kant van het doel waarin Jan van Beveren de zorgelijkste vijf minuten van zijn carrière beleefde: „Pif Pif. Pif”. Zo luidde de voorspel ling op een reclamebord langszij het veld, aan de kant van het doel dat bin nen vijf minuten drie maal doorboord werd: „Pif!, pif!, pif!”. Wij zouden zeg gen: „Pief, Paf, Poef!”. Het deed wat raadselachtig aan dat de Eindhovena ren, ondanks deze duidelijke waarschu wing, zich zo gemakkelijk en lijdzaam de bal lieten af pakken. Of zou ik honend beginnen? „PSV, de Provinciale Snert Voetbal lers, waren binnen 5 minuten op een 3-0- achterstand gezet. Het rekengrage Franse publiek begon meteen „Cinquan- te-quatre! Cinquante-quatre!” te roe pen, een beetje optimistisch misschien, maar toch niet zonder grond, want wie zegt dat een ploeg die 3 keer scoort in de eerste 5 minuten, niet zoveel vleugels krijgt tegenover een volstrekt gedemo raliseerde ploeg, dat er inderdaad met een gemiddelde van 3 doelpunten per 5 minuten in totaal 54 doelpunten ge scoord kunnen worden?”. „Waar ook nogal eens verkeerd over wordt gedacht is dat de club een jonge speler bij het tekenen van zijn eerste contract verplicht zijn school op te geven. Onzin. Die stelling wordt maar al te vaak door de ouders of de speler zelf ingenomen. Ik was een keer bij een jongen van zestien jaar op bezoek die de mogelijkheid kreeg bij een club in de eredivisie te komen trainen. Nog helemaal geen sprake van een contract of iets dergelijks, maar hij verzekerde me dat hij alles wilde doen voor dat contract. Veel trainen en zijn school zou hij er aan geven. Ik heb hem toen gezegd dat dat helemaal niet nodig was, maar hij bleef bij zijn standpunt. Kijk, ik wil er dit mee zeggen, de clubs willen best aan maatschappelijke begeleiding doen, maar ze krijgen er ook vaak geen gelegenheid voor. En dat is dan buiten hun schuld”. „Desondanks blijft de ontwikkeling van de begeleiding natuurlijk belangrijk genoeg voor ons. Zo zijn we van plan bij FC Den Haag uitgebrachte rapport van drs. Roemers aan alle clubs toe te zenden. Louter en alleen als voorbeeld hoe de begeleiding aangepakt zou kunnen worden, niet meer. Wij kunnen de clubs natuurlijk niet gaan opleggen wat zij moeten doen om hun spelers te begeleiden. De 37 clubs zijn alle een bedrijf op zich, en hebben eigen principes over die begeleiding. Daar kunnen wij ons niet in mengen, slechts in adviseren”. „Ach, en dat CRM geld beschikbaar zou stellen voor zo’n begeleidingscommissie als bij FC Den Haag en onder andere ook bij NEC functioneert, daar klopt ook niets van. De begeleidingscommissie van FC Den Haag had een begroting van 16.000 gulden opgesteld om optimaal te kunnen werken. Die werd afgewezen door CRM. En daarmee is het minieme aantal van die commissies misschien ook wel verklaard. Wederom het oude euvel, geldgebrek”. Concluderend mag in ieder geval wel gesteld worden dat de maatschappelijke begeleiding van de profvoetballer concretere vormen is gaan aannemen. De voetbalwerknemer is zich bewuster van zijn moeilijke positie geworden. De werkgever-club stelt zich voorlopig nog passief op ten aanzien van die ontwikkeling. Hij wil wel meewerken, maar wil zekerheid hebben over het volgen van een studie. In veel van de uitgebrachte rapporten worden suggesties gedaan om onder meer de begeleiding van de voetballer te verbeteren, hem op de importantie te wijzen van zijn eigen toekomst. Bij sommige clubs misten die suggesties hun uitwerking niet. Zo nam bijvoorbeeld FC Den Haag drs. Roemers in de arm om de begeleiding bij die club een wat professioneler karakter te geven. Roemers bracht een rapport uit en richtte een begeleidingscommissie op. Een commissie waar de voetballer met zijn privé- en zakelijke problemen terecht kan. Toch schijnt het personeelsbeleid bij veel clubs nog lang niet met dat van FC Den Haag te vergelijken. Karei Jansen: „Er zijn inderdaad maar enkele clubs die daadwerkelijk iets aan dat personeelsbeleid doen. FC Den Haag en NEC zijn voorbeelden hoe het zou moeten, maar de meerderheid zit nog in de beginfase van dit hele project. Natuurlijk zijn er positieve ontwikkelingen gaande, denk aan de voetbalscholen en de hulp van clubs bij de studie van de spelers, maar van een werkelijk beleid is nog lang geen sprake. Ik weet dat CRM streeft naar een nationaal instituut voor maatschappelijke begeleiding om zodoende de andere organisaties, die landelijk mede verantwoordelijkheid dragen voor die maatschappelijke begeleiding. Betekent dit nu dat de voetbalmaatschappij zich zo langzamerhand heeft ontwikkeld tot een normale bedrijfstak? Misschien wel. Er moet op tal van gebieden en zeker ook op het terrein van de maatschappelijke begeleiding overleg plaatsvinden. Wat dat betreft valt de vergelijking met de hedendaagse vorming van de maatschappij in ieder geval wel te trekken. De weg naar volledige overeenstemming is nog net zo lang.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 33