Op zoek naar een
leuk beginnetje
door Karel Jansen jr.
Snelle goal
Te laat
MAATSCHAPPELIJKE BEGELEIDING
PROFSPELERS HARD NODIG
I
I
I
I
I
Schoenmaker
Leuke manier
2 Min. 23 sec.
Autopedje
Slechts 5-0
Twee stromingen
Drie gaten
Rif, pif, pif
’54! 54!”.
x
J
Werknemers houden zich in onze
hedendaagse samenleving meer en
meer bezig met hun
verantwoordelijkheden.
Werknemers praten mee over betere
loon- en arbeidsvoorwaarden, over
medezeggenschap binnen een
.bedrijf en over betere
toekomstmogelijkheden. Kortom,
de Nederlandse werknemer wordt
zich steeds bewuster van zijn eigen
werksituatie. Vakbonden drukken
hem dan ook telkens weer op de
harde feiten, discussiëren met de
Het Nederlandse profvoetbal kent
die situatie eveneens. In deze
bedrijfstak functioneren de betaalde
voetballers als werknemers en
worden geconfronteerd met
dezelfde problemen: misstanden
tussen werkgever en werknemer,
conflicten over arbeidsvoorwaarden
en medezeggenschap
betrokkenen over hun positie,
maken van die werknemer een
bewust werkend iemand. En, er
worden successen mee behaald.
(spelersraden) bij de club. Ook
de voetballers zijn lid van een
vakbond. Een vakbond genaamd de
Vereniging van Contractspelers
(WCS), die zijn leden eveneens op
hun rechten en plichten wijst. Door
deze vakbond is de gedachtengang
van de doorsnee betaald voetballer
veranderd. De tijden dat de betaald
voetballer na zijn carrière
automatisch in een sigaren- of
sportzaak belandde, zijn voorbij.
De full- en seml-prof zijn zich meer
bewust geworden van hun
verantwoordelijke positie binnen de
zogenaamde voetbalmaatschappij.
Hij vraagt ook steeds meer
aandacht voor die positie. Dat geldt
eveneens voor de toekomst van die
voetballer. De maatschappelijke
begeleiding van de Nederlandse
profvoetballer is op zich dan ook
geen nieuws meer te noemen,
echter wel de ontwikkeling daarvan.
De „normale” maatschappij heeft
zijn uitwerking wat dat betreft zeker
niet gemist op het profvoetbal.
Een greep uit de stroom van
rapporten over betaald voetbal:
„Scholing voor
beroepsvoetballers”,
„Voetballen als beroep”,
„Gezonder betaald voetbal",
„Voetbal, een menselijke zaak”.
Rapporten die deze stroming
binnen het betaalde voetbal
typeren. De betaalde voetballer
vraagt tegenwoordig om
begeleiding tijdens en na zijn
voetballoopbaan. Maar wordt die
maatschappelijke begeleiding
ook verleend? Karei Jansen jr.
dook in deze materie.
Karel Jansen, voorzitter van de WCS: „Vanaf onze oprichting in
1961 doen we eigenlijk al aan maatschappelijke begeleiding van de
betaalde voetballer. Het probleem waar we in die beginjaren en
eigenlijk nu ook nog, mee kampen is dat we alles uit eigen middelen
moesten bewerkstelligen. Daarom hebben we enkele nota’s
uitgebracht om andere instanties, zoals het ministerie van sociale
zaken, het ministerie van CRM, de clubs en de KNVB te confronteren
met hun mede-verantwoordelijkheid op dit terrein”.
„Het in 1976 verschenen rapport „Voetballen als beroep” is daarbij
een erg belangrijke rol gaan spelen als een soort handleiding voor die
andere instanties. En toen het Rijk zich in ’77 bereid verklaarde een
belangrijke financiële bijdrage te leveren ter gezondmaking van het
betaald voetbal raakte alles in een stroomversnelling. Ook de
maatschappelijke begeleiding van de voetballer”.
IB
H
o H
Karel Jansen sr.
Na het
voetbal
wat dan?
Clubbestuurders, spelers, trainers, WCS en WON op een bijeenkomst van de KNVB in Utrecht, vorige maand.
Lex Schoenmaker
STOPPER
3ten
at
>en,
Maar ik zat niet op de perstribune en
gemeenlijk huldig ik het beginsel dat de
zoals de NSF, te activeren en te
coördineren. Maar zo’n instituut
berust nu nog slechts op een wens”.
voetbalmedaille, een vroegtijdige
beëindiging van de carrière door
een blessure of door leeftijd
verplicht te stoppen, wil denken.
Het bedrijven van topsport kan een
carrièrebreuk inhouden”.
„Die laatste groep voetballers zal
inderdaad aan het verstand moeten
worden gebracht”, aldus Karei
Jansen, „dat ze met een vak bezig
zijn dat abrupt kan eindigen. Dat
betekent dat spelers naast dat van
voetbal een ander vak moeten
beheersen. De status die een speler
tijdens zijn actieve voetbalcarrière
heeft opgebouwd, wil de speler ook
daarna handhaven. Maar daar
moet dan wel tijdens die
voetbalcarrière aan gewerkt
worden”.
Die noodzaak van het
maatschappelijk welzijn na de
actieve voetbalcarrière is dit jaar
onder andere goed merkbaar in het
aantal aanmeldingen voor de
speciale trainercursus voor
profboetballers in Zeist. Onder
leiding van bondsoefenmeester
Siem Plooyer en Jan Kasper, hoofd
opleidingen van de KNVB, en in
samenwerking met de WCS
genoot deze cursus een opkomst
van zo’n 25 profspelers.
Siem plooyer: „Ja, we kunnen de
laatste jaren inderdaad een lichte
stijging waarnemen bij het aantal
aanmeldingen voor de
trainercurssussen. De voetballers
van tegenwoordig zien minder heil
in een sigarenzaakje of zoiets, ze
willen liever in het voetbal bezig
blijven na hun actieve loopbaan als
voetballer. En ze hebben daar alle
gelegenheid voor. Vroeger
natuurlijk ook wel, kijk maar naar
mensen als Hans Dorjee, Thijs
Libregts en Theo Laseroms die ook
hun A-diploma hebben behaald,
maar destijds leefde de gedachte
Lex Schoenmaker, 32 jaar, o.a.
ex-Feyenoorder en nu spelend voor
FC Den Haag, is een sprekend
voorbeeld voor de voetballer die te
laat achter zijn probleempositie na
zijn actieve voetbalcarrière is
gekomen. Hij geeft dat ook toe,
hoewel de wil om een studie naast
zijn sport te gaan volgen er vroeger
wel is geweest.
„Ik was een van de eersten die me
aanmeldde voor die trainerscursus
toch meer van een eigen zaak”.
„Tegenwoordig denken de jongere
voetballers al veel eerder aan hun
toekomst dan voorheen. Dit jaar is
de groep dan ook, wat leeftijd
betreft, erg gevarieerd. Spelers die
tegen het einde van hun actieve
carrière lopen vinden het nu
eigenlijk allemaal zonde dat ze niet
eerder op die trainerscursus zijn
gegaan. De jongere spelers hebben
daaruit geleerd en melden zich veel
sneller aan. Een uiterst positieve
ontwikkeling in mijn ogen”.
Jan Kasper: „We hebben de duur
van de cursus, die het niveau van
het normale C-diploma benadert,
gezien het aantal aanmeldingen dan
ook moeten verlengen. De cursus
duurt nu ongeveer anderhalf jaar
tegen vroeger twaalf maanden. Dit
hebben we natuurlijk niet alleen
vanwege dié aanmeldingen gedaan,
maar er is ons eveneens gebleken
dat veel spelers de cursus veel te
licht opvatten. Ze vergeten daarbij
dat ze in anderhalf jaar even veel
leerstof in zich op moeten nemen
als anderen op de normale cursus in
zo’n drie jaar doen. Dat half jaar
extra is dan ook wel gunstig voor
hen, meer tijd om te leren, als voor
ons. We willen niet te veel trainers
in een al te korte tijd afleveren”.
„De eerste zware overtreding werd
door een Fransman begaan tegen Piet
Wildschut. Dat gebeurde 1 minuut en 10
seconden na de aftrap. Had Wildschut
er nog last van, toen hij kort daarop
door getreuzel de bal verloor aan Lari
os, die doorliep en scoorde na precies 2
min. 31 sec.? Er werd af getrapt. Nog
geen minuut later verloor Adri van
Kraag de bal, een warrige situatie voor
het PSV-doel en uiteindelijk scoorde
Platini na precies 3 min. 45 sec. speel
tijd. Opnieuw werd er afgetrapt. Valke
raakte nu de bal kwijt aan Larios, de bal
kwam uiteindelijk bij Santini die na 4
min. 54 sec. van verre keihard inkogel
de: 3-0. Drie doelpunten binnen 5 minu
ten, inclusief het tijdverlies van twee
keer gedesillusioneerd middenuit ne
men. Je kan ook zeggen dat St. Etienne
driemaal scoorde tussen 2 min. 31 sec.
en 4 min. 54 sec., dus tussen de 151e en
de 294e seconde. St. Etienne had 2 min.
23 seconden nodig om de 2-0-achter-
Hoe staan de werkgevers, de clubs
in het betaalde voetbal, tegenover
de maatschappelijke begeleiding
van de profvoetballer? De FBO, de
Federatie van Betaald Voetbal
Organisaties, ziet het in ieder geval
allemaal niet zo somber in als in het
voorafgaande weergegeven wordt.
Gerard Slager van de FBO: „Ach
welnee, het zou verkeerd zijn om de
stand om te buigen in een 3-2-voor-
sprong!”.
situatie zo somber voor te stellen.
Clubs geven zelfs premies wanneer
spelers een bepaalde cursus willen
gaan volgen. Maar ze zijn
inderdaad wat kritischer geworden
op al die verschènen rapporten.
Louter en alleen door sommige
trieste voorbeelden van de
maatschappelijke begeleiding
binnen het Nederlandse voetbal.
Als werkgever kan ik me weliswaar
in eerste instantie voorstellen dat
hij iemand niet graag een ander vak
ziet leren als dat waarmee hij bezig
is. Maar goed, er wordt gestreeft
naar een situatie waarin zowel de
clubs als de speler geen last van die
studie of van hun huidige vak
ondervinden. En in de praktijk
komt dat ook vaak uit. Maar wat
betreft het volhouden van de studie
door het individu, de speler in dit
geval, daar kan een groot
vraagteken achter worden gezet”.
„Ik heb daar zelf slechte ervaringen
mee gehad, je steunt zo’n speler
natuurlijk zoveel mogelijk als hij
met een studie wil beginnen. Je
geeft hem de tijd, bezorgt hem een
baan, maar wat zie je? Na verloop
van tijd verschijnt hij zelfs die paar
uurtjes niet meer op die baan
omdat, hoor je dan van de tweede
werkgever, hij zegt dat hij moet
trainen en geen tijd heeft. Ik heb het
zelfs met een speler meegemaakt
die door de club voor honderd
procent financieel met een studio
werd geholpen. Het ging weken
goed, scheen het. Tot ik op een keer
toevallig iemand van die cursus
ontmoet en vraag hoe het met die
betreffende speler gaat. Die man
wist niet eens wie ik bedoelde, de
speler was nog nooit op de cursus
verschenen. Kijk en dan gaat een
werkgever snel kritischer
beoordelen of zo’n cursus wel enig
nut heeft of niet. Moeilijk te
beoordelen, dat wel, maar ik wil
ger van Feyenoord, kunnen verwerken,
die de wedstrijd NAC-Feyenoord bij de
stand 1-2 wilde laten hervatten, omdat
de scheidsrechter de wedstrijd gestaakt
had na het toekennen van het tweede
doelpunt van NAC, maar vóórdat er
door Feyenoord afgetrapt werd. Een
doelpunt is pas geldig als er afgetrapt
is, zei Stephan, en ik heb het geen enke
le krant zien tegenspreken. Johnny Rep
tekende het zesde doelpunt van St.
Etienne aan uit een strafschop, Miche-
lotti liet niet meer aftrappen, de uitslag
is dus 5-0, als je Peter Stephan mag
geloven.
ook niet zeggen dat dit voorbeeld
een doorsnee geeft van de in een
studie geïnteresseerde speler. Het is
slechts een voorbeeld”.
dingen die je schrijft een kern van waar
heid moeten bevatten. Daarom kwam
ook dit begin niet in aanmerking:
„Omdat ik dacht dat de wedstrijd wel
om kwart over acht zou beginnen, zette
ik om vijf over acht bijtijds de televisie
aan, om tot mijn verbijstering te ont
dekken dat er blijkbaar net was afge
trapt. Ik merkte alras, dat PSV welis
waar wat schutterig stond te verdedi
gen, zodra de Fransen op het doel van
Jan van Beveren afkwamen, maar aan
de andere kant zag ik tot mijn genoegen
dat PSV zich niet massaal in de verdedi
ging had teruggetrokken om de 2-0-
voorsprong te verdedigen, terwijl de
Fransen minder onstuimig aandrongen
dan ik verwacht had".
Of zou ik meteen met de feiten op de
proppen komen, zoals ik ze na afloop
nog even met behulp van de videorecor
der gereconstrueerd heb?
I
t
Of zou ik dat hele PSV maar vergeten
en mijn stuk gewoon beginnen over
Ajax, dat, als ik een krantekop mag
geloven, op Cyprus op jacht ging naar
de recordscore van 21-0 in twee wed
strijden? Ik zou zogenaamd Beenhak
ker kunnen citeren:
„Wij hebben in Nicosia het voordeel
dat zij moeten komen. Dan krijgen wij
meer ruimte voor tegenaanvallen. Ik
hoop op een snelle goal van ons, dan
zitten we veilig, want dan moeten zij er
12 maken!".
De Cyprioten kwamen maar twee
thuiswedstrijden te kort om dat ideaal
te verwezenlijken.
Ik zou ook zo kunnen beginnen:
„Wat is eigenlijk het Franse woord
voor „Angstgegner”? Het Nederlandse
woord kennen we nu: „Sint Stefanus”.
Of is dat te ingewikkeld? Dan zou ik het
eenvoudig kunnen houden: „Toen Kees
je Rijvers nog bij St. Etienne speelde,
gaf het publiek hem de koosnaam „auto
pedje”. Nu, een kwart eeuw later, leek
het alsof alle PSV’ers op hun autopedje
voorbijgesneld werden door de spelers
van Herbin op hun opgevoerde brom
mers.
Ik zou in mijn eerste alinea ook een
wijze les aan Peter Stephan, de mana-
De interesse onder de voetballende
werknemers is wat betreft die
maatschappelijke begeleiding,
ondanks de ontwikkeling van de
laatste jaren, nog altijd niet
evenredig aan die van de „normale”
maatschappij. Er vallen twee
stromingen waar te nemen onder de
Nederlandse voetballers. „Een
groep die zich wel degelijk bewust
is van de risico’s van het vak, terwijl
de andere groep liever nog niet aan
de keerzijde van de
op Zeist. Waarom? Tja, ik ben van
mening dat bepaalde voetballers
met hun jaren ervaring voor het
voetbal, in wat voor vorm ook.
behouden moeten blijven. Ik geef
best toe dat ik wat laat ben met me
te realiseren wat er na het actieve
voetbalgebeuren zal gaan
gebeuren. Ik ben nu 32, sta nog een
jaar onder contract bij FC Den
Haag, zal daarna nog wel een
seizoen naar Amerika gaan en hoop
dan op een laatste seizoen bij FC
Den Haag. Daarna ben ik 34, tijd
om te stoppen dus. Ik hoop dat ik
dan dat diploma op zak heb. Kijk, ik
besef wel degelijk dat ik een groot
risico loop, ik zou dat diploma wel
eens niet kunnen halen en wat dan?
Dan zul je weer opnieuw moeten
beginnen. Maar in die tussentijd
moet je waarschijnlijk wel in de ww
gaan. Maar goed, dat risico moet ik
wel lopen. Begin je een eigen zaak,
dan heb je dat gevaar ook”.
„Ik ben trouwens al eens eerder van
plan geweest een cursus te gaan
volgen. Ik was toen 26 en speelde bij
Feyenoord. Mijn interesse ging toen
uit naar een cursus voor een
sportzaak. Ik was echter full-prof
en Feyenoord zag me liever geen
tijd aan zo’n cursus verspelen. Het
werd je wel niet letterlijk gezegd,
maar ze zorgden wel dat je het wist.
Nou ja, wat doe je dan, je vergeet
die cursus, omdat je graag in dienst
wil blijven. Nu ben ik 32, en sta ik
eigenlijk voor het blok”.
Misschien kon ik beter met die uit
spraak van Theo Reitsma beginnen, die
nog voor de aftrap zei:
„Zo beginnen we dus alweer op een
leuke manier aan deze wedstrijd”.
Dat sloeg op enkele losgelaten kip
pen, en een paar gaten in het net van
Van Beverens doel, die op last van
scheidsrechter Michelotti eerst gerepa
reerd moesten worden. De commentator
kon toen moeilijk bevroeden dat hij
dezelfde woorden ook vijf minuten na
de aftrap had kunnen uitspreken, maar
dan op wrangere toon!”
Of zou ik beginnen met die trivialitei
ten, om daar een metafysisch tintje aan
te geven:
Simon Carmiggelt begint zijn „Kron
kels” altijd met een mededeling over de
plaats waar zijn verhaaltje zich af
speelt, en over een persoon die zich daar
bevindt: hijzelf, een ober of een derde.
Zo begint „Een vriend” in „Brood voor
de vogeltjes” aldus:
„Op het terrasje waar ik 's ochtends
koffie dronk, zat een man in De Tele
graaf te lezen hoe boos het Nederlandse
volk is over iets dat Joop den Uyl
schijnt te hebben gezegd over het uitste
ken van de vlag”.
Ikzelf prefereer doorgaans een begin
waarmee je met de deur in huis valt,
eventueel via een citaat tussen aanha
lingstekens, al was het maar omdat ik
mij daarmee duidelijk onderscheid van
Carmiggelt, die zijn Kronkels vanwege
de sierletter waarmee die altoos begin
nen, nooit met een citaat of uitspraak
tussen aanhalingstekens kan beginnen.
Een handicap, die hij in de loop der
jaren kundig heeft weten te overwin
nen. Al tijdens het kijken naar het tv-
verslag van St. Etienne-PSV zat ik te
bedenken hoe ik mijn rubriek zou begin
nen. Een keertje op de manier van Car
miggelt?
„Op de perstribune waar ik ’s avonds
naar voetbal keek, zat een man die in De
Telegraaf geschreven had hoe boos het
Nederlandse volk is 'over iets dat John
ny Rep schijnt te hebben gezegd over
het uitsteken van een been”.
„Drie gaten zaten er, al voor de af
trap, in Jan van Beverens doelnet, en
zes kippen waren door een St. Etienne-
supporter op het veld losgelaten. Wie
kon toen al bevroeden dat die drie gaten
model stonden voor de drie doelpunten
die Jan van Beveren al in de eerste vijf
minuten om de oren zouden vliegen, en
dat die zes kippen de uiteindelijke 6-0-
uitslag voorspelden!”.
Maar waren het wel zes kippen - de
Franse tv was niet zo attent om de dier
tjes in beeld te brengen? Ik zou mijn
stuk nog dynamischer kunnen beginnen
met het „citaat” van een van de reclame
borden aan de kant van het doel waarin
Jan van Beveren de zorgelijkste vijf
minuten van zijn carrière beleefde:
„Pif Pif. Pif”. Zo luidde de voorspel
ling op een reclamebord langszij het
veld, aan de kant van het doel dat bin
nen vijf minuten drie maal doorboord
werd: „Pif!, pif!, pif!”. Wij zouden zeg
gen: „Pief, Paf, Poef!”. Het deed wat
raadselachtig aan dat de Eindhovena
ren, ondanks deze duidelijke waarschu
wing, zich zo gemakkelijk en lijdzaam
de bal lieten af pakken.
Of zou ik honend beginnen?
„PSV, de Provinciale Snert Voetbal
lers, waren binnen 5 minuten op een 3-0-
achterstand gezet. Het rekengrage
Franse publiek begon meteen „Cinquan-
te-quatre! Cinquante-quatre!” te roe
pen, een beetje optimistisch misschien,
maar toch niet zonder grond, want wie
zegt dat een ploeg die 3 keer scoort in de
eerste 5 minuten, niet zoveel vleugels
krijgt tegenover een volstrekt gedemo
raliseerde ploeg, dat er inderdaad met
een gemiddelde van 3 doelpunten per 5
minuten in totaal 54 doelpunten ge
scoord kunnen worden?”.
„Waar ook nogal eens verkeerd
over wordt gedacht is dat de club
een jonge speler bij het tekenen van
zijn eerste contract verplicht zijn
school op te geven. Onzin. Die
stelling wordt maar al te vaak door
de ouders of de speler zelf
ingenomen. Ik was een keer bij een
jongen van zestien jaar op bezoek
die de mogelijkheid kreeg bij een
club in de eredivisie te komen
trainen. Nog helemaal geen sprake
van een contract of iets dergelijks,
maar hij verzekerde me dat hij alles
wilde doen voor dat contract. Veel
trainen en zijn school zou hij er aan
geven. Ik heb hem toen gezegd dat
dat helemaal niet nodig was, maar
hij bleef bij zijn standpunt. Kijk, ik
wil er dit mee zeggen, de clubs
willen best aan maatschappelijke
begeleiding doen, maar ze krijgen
er ook vaak geen gelegenheid voor.
En dat is dan buiten hun schuld”.
„Desondanks blijft de ontwikkeling
van de begeleiding natuurlijk
belangrijk genoeg voor ons. Zo zijn
we van plan bij FC Den Haag
uitgebrachte rapport van drs.
Roemers aan alle clubs toe te
zenden. Louter en alleen als
voorbeeld hoe de begeleiding
aangepakt zou kunnen worden, niet
meer. Wij kunnen de clubs
natuurlijk niet gaan opleggen wat
zij moeten doen om hun spelers te
begeleiden. De 37 clubs zijn alle een
bedrijf op zich, en hebben eigen
principes over die begeleiding.
Daar kunnen wij ons niet in
mengen, slechts in adviseren”.
„Ach, en dat CRM geld beschikbaar
zou stellen voor zo’n
begeleidingscommissie als bij FC
Den Haag en onder andere ook bij
NEC functioneert, daar klopt ook
niets van. De
begeleidingscommissie van FC Den
Haag had een begroting van 16.000
gulden opgesteld om optimaal te
kunnen werken. Die werd
afgewezen door CRM. En daarmee
is het minieme aantal van die
commissies misschien ook wel
verklaard. Wederom het oude
euvel, geldgebrek”.
Concluderend mag in ieder geval
wel gesteld worden dat de
maatschappelijke begeleiding van
de profvoetballer concretere
vormen is gaan aannemen. De
voetbalwerknemer is zich bewuster
van zijn moeilijke positie geworden.
De werkgever-club stelt zich
voorlopig nog passief op ten
aanzien van die ontwikkeling. Hij
wil wel meewerken, maar wil
zekerheid hebben over het volgen
van een studie.
In veel van de uitgebrachte
rapporten worden suggesties
gedaan om onder meer de
begeleiding van de voetballer te
verbeteren, hem op de importantie
te wijzen van zijn eigen toekomst.
Bij sommige clubs misten die
suggesties hun uitwerking niet. Zo
nam bijvoorbeeld FC Den Haag
drs. Roemers in de arm om de
begeleiding bij die club een wat
professioneler karakter te geven.
Roemers bracht een rapport uit en
richtte een begeleidingscommissie
op. Een commissie waar de
voetballer met zijn privé- en
zakelijke problemen terecht kan.
Toch schijnt het personeelsbeleid
bij veel clubs nog lang niet met dat
van FC Den Haag te vergelijken.
Karei Jansen: „Er zijn inderdaad
maar enkele clubs die
daadwerkelijk iets aan dat
personeelsbeleid doen. FC Den
Haag en NEC zijn voorbeelden hoe
het zou moeten, maar de
meerderheid zit nog in de beginfase
van dit hele project. Natuurlijk zijn
er positieve ontwikkelingen
gaande, denk aan de
voetbalscholen en de hulp van clubs
bij de studie van de spelers, maar
van een werkelijk beleid is nog lang
geen sprake. Ik weet dat CRM
streeft naar een nationaal instituut
voor maatschappelijke begeleiding
om zodoende de andere
organisaties, die landelijk mede
verantwoordelijkheid dragen voor
die maatschappelijke begeleiding.
Betekent dit nu dat de
voetbalmaatschappij zich zo
langzamerhand heeft ontwikkeld
tot een normale bedrijfstak?
Misschien wel. Er moet op tal van
gebieden en zeker ook op het
terrein van de maatschappelijke
begeleiding overleg plaatsvinden.
Wat dat betreft valt de vergelijking
met de hedendaagse vorming van
de maatschappij in ieder geval wel
te trekken. De weg naar volledige
overeenstemming is nog net zo lang.