K
1
J
I
I
Vertrouwelijk
I
't
l Drs. P:
>4
„Je stopt een cadeautje niet in een puntzak”
b
door Kees Tops
ANIMALLITEITEN
Vergeelde papieren
Rederijker
Fundamenteel
Spellingsafbraak
- s
Fascisme
Creatief
i
t
s
J
In grote lijnen is dat beeld juist. Maar Heinz Polzer,
onlangs zestig jaar geworden, is in de eerste plaats
schrijver. Dit najaar kwamen, verdeeld over drie
uitgeverijen, drie boeken van zijn hand uit. Voor
onze boekenbijlage spraken we met hem over
schrijven, plezierdichten, de verhouding tussen
vorm en inhoud, en het verband tussen taalgebruik
en fascisme. Een vraaggesprek met „Nederlands
rijmkoning”.
Zelfs de titels van zijn grammofoonplaten en
theaterprogramma’s rijmen: De wilde orchidee,
Een stille Odyssee, Een welgemeend hoezee!,
Romantiek voor twee. Hij schreef cursussen
„Omgangspoëzie in 10 lessen" en „Maak thuis
uw eigen tekst in uw vrije tijd zonder
schroeven”, verzorgde een handleiding
„Dartelen met versvormen” en verschijnt
regelmatig als gastdocent op middelbare
scholen, om de jeugd de liefde voor het
„plezierdichten” bij te brengen.
Hoezeer hij anderen al gestimuleerd heeft in
het creatief gebruik van metrisch en berijmd
proza, bleek onlangs op zijn zestigste
verjaardag, toen uitgeverC. J. Aarts hem bij
wijze van geschenk „Een feestelijk cahier voor
drs. P” aanbood. Daarin steken vrienden en
kunstbroeders als Jan Kal, Ivo de Wijs, Pieter
Nieuwint, Frits Oppenoorth, Driek van Wissen,
Jean Pierre Rawie en Jan Boerstoel
„Nederlands rijmkoning” de loftrompet in de
hem zo geliefde versvormen.
Heinz Polzer noemt dit cahier, èn het
bijbehorende feestje, „volledig sympathiek”.
Een toepasselijker geschenk had men dan ook
nauwelijks kunnen bedenken, want als
liefhebber van „plezierdichten” is drs. P
bezeten van het begrip vorm.
Het beeld dat gewoonlijk in de media van drs. P
wordt geschetst, is bekend: een wat vormelijke man
in een net niet helemaal goed zittend grijs pak, die
zich het beste thuisvoelt op studentensociëteiten,
keuvelend over het nut van lijfeigenschap. Een
poepoudejaars eigenlijk, die een sfeer oproept van
pluche, antimakassars, kroonluchters,
herensociëteiten en stemmige bordelen. Een man
die zelf niet helemaal in deze eeuw thuishoort.
\O
w
Een houtsnijder
in het oerwoud
iele
j
doe
I
Plezierdichten, zo schrijft drs. P. in zijn
I.
eurs.
kema.
inder
SSEN
lais
i
i
•n
boer.
’rijs
zocht ik naar andere zaken,
naar de erotica. Maar
papieren dan wel
letterkundige bevrediging is
ook niet alles. Zelfs nadat ik
alle variaties in me had
opgenomen van een kostbaar
antiek foliant over het
Chinese taoïsme en stiekum
wel eens iets in de marge van
dat boek in praktijk had
trachten te brengen, bleef
toch een gevoel van
onbehagen over. Tussen twee
haakjes: ik kreeg af en toe
kramp in mijn harmonica-
mechanisme bij al die
merkwaardige en
ingewikkelde standjes.
Er moesten andere zaken
zijn, die meer inhoud zouden
kunnen geven aan het leven
van een boekenwurm. Een
leven, dat er toch al niet
plezieriger op is geworden
door de techniek, de
vooruitgang
zogezegd.Vroeger had je de
geur van echt papier met
echte drukinkt, waar je de
liefde van de typografen
voor hun vak in herkende. Je
proefde vaag - wellicht was
het verbeelding - de smaak
van de loodbak. Pittig. Nu is
het papier ranzig en glad. Er
ligt een grijze sluier
overheen. Fotozetsel. Geen
eerlijk#loden gietvorm
meer, maar een polymeer-
plaat. Kunststof. Ik vrat me
laatst door een para
medisch boekje (daar barst
het tegenwoordig van) en las
over de vermoede
samenhang tussen kunststof
en kanker. Nou, daar word je
dan even niet goed van.
Maar ja, je moet wel eten. Ik
probeer wel oude boeken te
pakken te krijgen, maar die
worden steeds zeldzamer.
Ik dwaal af. Ik liet mijnfel-
erotische periode achter me.
Ik bouwde aan een rustiger
verhouding. Ik zocht naar
mijn eigen identiteit als
boekenwurm. Was ik slechts
een medium, dat ten dienste
stond van een m ilieu
vriendelijke
papiervermaling? Er moest
toch meer zijn om het leven
inhoud te geven. Een
boekenwurm leeft toch nietK
van het brood der letters
alleen. Ik zocht het eerst in
de hoek van de oosterse
mystiek. Ik las rijp en groen,
zodat ik er soms misselijk
van werd. Yoga. Ik stond op
wordt gevraagd om middelbare scholieren attent te
maken op het plezier dat ze kunnen beleven aan het
gebruik van de eigen moedertaal.
Heinz Polzer: „Ja, wanneer je als leraar
Nederlands moet uitleggen wat er nu zo leuk is aan
het sonnet en je bent aangewezen op enigszins
vergeelde papieren waarop iets van Kloos of Perk,
of zo’n oen staat afgedrukt, dan is dat niet zo
stimulerend. Ik kan met mijn eigen voorbeelden
komen en ik kan werkelijk uitleggen dat dat geen
lesstof is, maar datje daar gewoon plezier mee kunt
hebben. En dat je jezelf een dienst bewijst door dat
onder de knie te krijgen, doordat je dan je taal beter
doorgrondt, beter hanteert en ook beter uitdraagt.
Zo amuseer je die mensen niet alleen, je zet ze
werkelijk aan tot het zelf eens proberen. En dan
ontstaat er in het schoolblad een eruptie van
ollekebollekes. Dan heb je het idee datje die
mensen toch iets verstrekt waar ze hun genoegen
aan kunnen beleven, waar ze zich mee kunnen
ontwikkelen en waar ze eventueel andere mensen
ook nog mee bezig kunnen houden. Dat beschouw
ik als nuttig, hoe onbetekenend het ook in de
geschiedenis is.
mijn kop in een eenvoudige
pocket-uitgave over een
grote Indiase meester. Ik
kreeg er slechts hoofdpijn
van.
Ik zocht en zocht. Belandde
tenslotte in de bibliotheek
bij de afdeling wijsbegeerte,
filosofie. Nu moet ik zeggen,
dat ik niet graag mijn
honger naar wetenschap stil
in een uitleenbibliotheek
(riskante zaak: voordat je
het weet zit je in een
boekentas en beland je
ergens, waar de secondaire
leefomstandigheden verre
van prettig zijn). Als ik naar
een bibliotheek schuifel dan
is het naar een particuliere.
Waar men alleen maar mag
lezen en niet meenemen. De
kennis hoort tenslotte via
het hoofd overgedragen te
worden en niet via een
boekentas.
Zo langzamerhand kom ik -
en ik begrijp het ongeduld
van u, lezer van deze ook
fotografisch gezette krant -
tot mijn persoonlijke
onthulling. Naarmate het
maaltempo van mijn kaken
wat ging zakken kreeg ik
meer tijd om na te denken. Ik
behoef ook niet zo veel
letters meer per dag tot mij
te nemen. Ik verkeer nu in de
gelukkige omstandigheden,
dat ik geselecteerd, exquis
kan eten. Ik zoek slechts
boeken van het vijf-sterren-
kaliber.
Welaan dan. Ik filosofeerde
over het bestaan. Over het
met de beschikbare rijmklanken en het resultaat is
dus alleen maar plezierig. Maar het is in feite onzin.
Het is een formalisme dat nergens voor nodig is,
maar dat je jezelf voorschrijft eenvoudig om nog
wat meer je best te doen. Het is voor mij een
particulier genoegen.
„Een normaal nummer, inclusief muziek, kan ik
makkelijk maken tussen Amsterdam en Brussel. Ik
zeg dat, aangezien ik in de trein heel vaak nummers
maak, en eigenlijk alleen een treinreis een goede
normbepaling is, want dan ben je wel tamelijk
continu bezig als er geen hinderlijk keuvelende
mensen bij je in de coupé zitten. Je zult het
ongeluk hebben datje twee zakenlieden in de buurt
hebt, die praten over eh.Verburg, en dat is zo’n
lui, en die bespreking met eh. Van der Kloten
bevredigde ook niet helemaal dan heb je daar
veel last van. Maar gewoonlijk zitten er in de eerste
klas eenlingen en tamelijk zwijgzame lieden; geen
uitvoerige gezinnen in het algemeen”.
dat Mussolini en zijn vriendjes hadden bedacht. De
tweede opvatting, historisch gesproken, is alles dat
rondstapt in uniformen en dat genadeloos schiet op
tegenstanders en een eenheids-, respectievelijk
politiestaat vestigt en in leven houdt. En een derde
opvatting is alles wat daarnaar zweemt. In de
populaire visie op fascisme, te weten een stelsel dat
hand in hand loopt met de machthebbers (rijken,
geleerden, edelen), wordt het moderne woord
elitair zonder blikken of blozen vereenzelvigd met
facisme. Ellitair wil zeggen dat je je boven de
grauwe algemeenheid verheft en als je je verheft
dan ben je een machtswellusteling.
„Ik heb een andere kijk op fascisme. Het is een
negatie van individuele verschillen, van verfijning,
beschouwelijkheid, humor, van alles wat zich
distantieert van de staat en als zodanig kun je
fascisme aantreffen in alle gezindten. Het gaat in
wezen niet om een maatschappijvorm, maar om
een mentaliteit. Fascisme is gericht tegen het
individu, tegen de beschaving in het algemeen.
„Welnu, je kunt aan iemands houding ten
opzichte van de taal vaststellen of hij een
voorstander of een tegenstander van beschaving is.
Tegenstanders van de beschaving noem ik
fascisten. Dat is zeer slordig en onhistorisch, maar
hierbij volg ik het alledaagse spraakgebruik; men
zegt immers ook dat alles-wat een officierspet
draagt, of wat rijk is, fascistisch is.
Grink (uitg. C. J. Aarts: Amsterdams Cahier nr.
054); een verzameling groei- en slinkrijmen, plus
toelichting en het essay „New Thrills” van Henry
Smith. x
Prijs: 4,50.
Over (en bestemd voor) drs. P. Verscheen bij C. J.
Aarts Een feestelijk cahier voor drs P.
(Amsterdams Cahier 060; 4,50.
bijbeltje gelijk een
emmenthaler kaas was
geworden). Ik voel me dus,
als boekenwurm, eigenlijk
veel groter en geestelijk
machtiger dan de mens.
Machtiger dan een
Augustinus, een Lao Tzu,
een baghwan, een Christus.
Ik verslind hun werken met
huid en haar. Ik verbind ze -
hoe gek de uitdrukking ook
lijkt - door mijn
darmkanaal.
Is het hoovaardij, van mij,
nietige wurm, die door één
vingerbeweging van de mens
vernietigd kan worden? Of-
en dat ligt in het verlengde -
stikt de méns van
hoovaardij? Hij kan
tenslotte ook door één
ingreep van de natuur (of
noem dat de Allerhoogste
wellicht) af geknepen
worden van het leven.
Of ben ik aan het gek
worden? Ik at me tenslotte
ook nogal door wat lectuur
over de geestelijke
ziekenzorg, de geestelijke
(on) gezondheidszorg heen.
Wie zal het zeggen. Maar
houd het voorlopig voor u -
smeek ik - dat u contact
hebt gehad, zij het op papier,
met een boekenwurm, die
meer is dan de somma van
veel grote schrijvers en
denkers. Ik moet even
bijkomen. Mijn buik is
gevuld met.Plato, die ik als
dessert heb genomen. Wat
zeg ik: mijn buik? Mijn geest.
Het is niet verwonderlijk dat drs. P regelmatig
Driek van Wissen heeft in het feestelijk cahier
een rederijkersballade voor u geschreven.
Beschouwt u zichzelf als een rederijker?
„Ja. Maar zonder de wat duffe ondertoon die aan
dat woord vastzit. Men zegt al gauw
rederijkerspoëzie en bedoelt daarmee knutselarij,
inelkaarzetterij, en dat wil ik natuurlijk tot iedere
prijs vermijden. Maar de bijna religieuze eerbied
voor getrouwheid aan de vorm, die de rederijkers
eigen was, die waardeer ik en die streef ik ook na.
Maar de vorm moet nooit uit het gedicht puilen. Je
moet nooit onmiddellijk zeggen: aha, dat zit zo en zo
in elkaar. Je moet het lezen als lectuur en pas in
tweede instantie moetje kunnen zeggen: dit is dat
rijmschema, hier zit die en die gimmick in. Het mag
dus in geen geval aandoen als iets wat met veel
gepieker en veel tijdgebruik in elkaar is geperst”.
Hoeveel tijd kost u in werkelijkheid een
gemiddelde tekst?
„Dat hangt natuurlijk van de soort af en van
bepaalde moeilijkheden die ik mezelf opleg. Het is
bijvoorbeeld een koketterie van me om geen rijk
rijm toe te passen (toupetten-karpetten). Daarmee
snijd je jezelf een aanzienlijk deel van je pas af,
maar dat dwingt je ook weer om vindingrijk te zijn
We hebben het tot nog toe uitsluitend over de
vorm gehad. De inhoud is toch niet helemaal
onbelangrijk.
„Neen, maar de vorm is toch wezenlijk een deel
van de inhoud. Dat vind ik fundamenteel. Als je iéts
belangrijk genoeg vindt, om het te boek te stellen,
dan moet je er ook voldoende respect voor hebben
om het een behoorlijke vorm te geven. Als je ik
noem nu maar iets heel kneuterigs iemand graag
aan een derde wilt voorstellen, zo van god dat is een
aardige vent, praat verstandig enzovoorts, dan zou
je niet graag willen dat die aardige, verstandig
pratende vent te voorschijn kwam met lompen aan,
en ongeschoren en boerend, nee, dan wil je ook dat
hij zich presentabel aandient. Dat klinkt wel erg
vormelijk en elitair, maar je wilt tenslotte iets
netjes aanbieden.
„Als je iemand een heel oubollig geval een
cadeautje geeft,'dan stop je dat niet in een puntzak.
Nee, dan vraagje aan de winkeljuffrouw: wilt u er
een fleurig papiertje omdoen. Dat zijn allemaal
middelen om te bewijzen datje respect hebt voor
hetgene dat je aanbiedt en voor degene voor wie het
bestemd is. Daarom hamer ik steeds op die vorm,
omdat het een vorm van stijl is, van hoffelijkheid”.
„Als een bepaalde grens overschreden wordt dan
valt spellingsvernieuwing binnen dezelfde
stroming. Ik vindt het niet zo erg dat vis nu zonder
ch wordt geschreven. Ik vindt het ook niet zo
smartelijk dat dubbele medeklinkers zijn
verdwenen. Maar zodra de spelling de gesproken
taal slaafs achterna gaat lopen, vind ik dat er
sprake is van afbraak, of van ondermijning. Als je
leest tejater en sjoo en intervjoe dan beschouw ik
dat als hoe dramatisch dat ook klinkt een vorm
van fascisme. Dat is namelijk een aanval op de
beschaving. Je ontkent daarmee dat de taal zoals zij
geschreven is, een organisme is met een eigen leven
en een eigen waardigheid. En je moet de taal en
haar mechanisme altijd terug kunnen vinden in de
spelling.
„Als kinderen zo kafferig zijn dat ze de
werkwoordsvorm „zij baadden” niet begrijpen en
niet kunnen weergeven, en die vorm maar moet
worden gespeld met „zij baden”, dan heeft het hele
begrip taal geen zin meer. Dan kun je het wel
afschaffen”.
Drs. P is gewoon gebruik te maken van woorden
die niet erg gangbaar meer zijn. Archaïsch, noemt
men zijn taalgebruik. Ten onrechte, vindt hij zelf.
„Ik beschouw dat niet als archaïsch. Ik gebruik
geen vergeten en obsolete verouderde, red.)
woorden, of het zou schertsend moeten zijn. Maar
ik vind wel dat de Nederlandse taal een aantal
woorden ter beschikking heeft die nog heel
begrijpelijk zijn en zeer doelmatig en die dan ook in
Vlaanderen nog werkelijk worden toegepast en
gewaardeerd. Neem verwittigen; in Nederland
geheel vergeeld, in Vlaanderen doodgewoon. En
waarom ook niet? Waarom zou je geen gebruik
maken van dit arsenaal van termen dat door vorige
generaties is opgebouwd? U zult mij nooit taatsje
horen zeggen als ik het over een punaise heb, want
dat zou belachelijk zijn. Maar een woord als
nochtans is ook in Vlaanderen nog zeer alledaags.
En zo zijn er veel meer woorden die de taal
verrijken en die nog volledig recht van bestaan
hebben. In die zin beschouw ik mijn taalgebruik
per se niet als archaïsch”.
1
toe
den
k
i
n
eze
•it,
jer
in
.50.
is
>0.
f
self
l
wil
sen
ïm.
na
c
i. o»
In „Plezierdichten" legt ueen verband tussen
taalgebruik en fascisme. U signaleert daar dat
iemand die zorgvuldig, inhoudrijk, rustig
intellectueel Nederlands bezigt, in sommige
kringen wordt beschouwd als een onderdrukker,
een fascist.
„Ja, dat was in feite het uitgangspunt van het
televisieprogramma „Een 10 voor taal”, namelijk
dat mensen die prijs stelden op verzorgd
taalgebruik daarmee macht wilden uitoefenen over
degenen die dat niet in huis hadden. Dat het in feite
er helemaal niets toe deed hoe je iets zei, als je het
maar zei. We hebben hier te maken met twee
opvattingen van het fascisme. De allereerste,
historisch gesproken, is een bepaald partijstelsel
-rotische tao-prenten; dat ik
iets ging denken in de géést
van de baghwan, nadat ik
zijn spreuken had
geconsumeerd; dat ik een
snipper Christus werd
tijdens het doorworstelen
van de bijbel mijn god, wat
was die dominee kwaad,
toen hij merkte dat zijn
gelijknamige boek (een recente uitgave van
BZZTóH), staat lijnrecht tegenover poëzie. De
vorm van het gedicht komt eerst en wordt strikt
nageleefd. Binnen dit keurslijf komt een inhoud tot
stand, liefst zo onderhoudend, dat de vorm niet
meer opvalt. „Mooi” is niet nodig, „spontaan” komt
er al helemaal niet aan te pas.
„Ik vind dit werkelijk de grootste voldoening
schenken”, voegt Heinz Polzer er in een stemmig
t Amsterdams etablissement aan toe, „aangezien het
ook de grootste uitdaging betekent, namelijk
beginnen met een vorm en dan zeggen: wat kan ik
daarmee doen? Het is alsof een houtsnijder in het
oerwoud wandelt en zegt: hee, ik zie daar een
stronk, of hoe hij zo’n ding ook noemt, in ieder
geval: ik zie daar een hoeveelheid hout in één stuk,
en wat kan ik daar uithalen?”
„Het is soms fascinerend, wat mensen kunnen
doen met een gegeven. In Bali heb je van die
houtsnijders die absoluut uitgaan van het gevonden
stuk hout en zeggen: daar zit een vogel in, of een
heks, of een vis. Dus dat ze niet zeggen: ik wil nu
eens een leuk vlindertje maken en ik zoek wel een
stuk hout en dan zorg ik dat het die vorm krijgt
nee, hier is het stuk hout, dit is mijn opdracht en nu
moet ik even gaan piekeren wat dit kan opleveren.
En aan de hand van de vorm, van de tekening van
het hout, van de nerf zeggen ze: ik ben genoodzaakt
om daar, zeg een heks van te maken.”
„Het kén alleen maar zo, want dan komt het hout
het beste tot zijn recht, dan heeft het echt
meegewerkt. Dan is het niet een willoos materiaal,
maar een organisme, dat mij heeft bevolenof in
hiervoor- en het
hiernamaals. Ik had
gemerkt, dat ik bij het lezen
van Augustinus (hé, ik moet
toch de rest van zijn
Confessiones eens gaan
lezen) een beetje augustinus
(of augustijn) werd; dat ik
een stukje Lao Tzu werd bij
het knabbelen aan de
Lang heb ik er over
nagedacht. Dat was niet
gemakkelijk, want de dagen,
dat ik me door Kant en Hegel
heb geworsteld liggen al ver
achter me. Ik kan niet langer
zwijgen. Wel vraag ik u om
datgene wat ik nu ga
vertellen voor u te houden.
Het is nogal vrij persoonlijk
namelijk. Ik had eerst
gemeend mijn
ontboezemingen pas vrij te
geven na mijn dood, bij
testament. Maar aangezien
ik dat testament toch weer
door mijn ingewanden had
moeten stuwen, was dat
zinloos. Een testament
maken en het daarna opeten
is werk voor een dom type.
En dat ben ik niet. Ik denk
zelfs dat ik aanmerkelijk
belezener en erudiet ben dan
u. Word niet kwaad. Ik
bedoel het niet sneerend. Ik
constateer slechts feiten.
Feiten waarop ik mijn
theorie van de intellectuele
existentie van
boekenwurmen, zoals ik, heb
gebouwd.
Die filosofie heb ik - nu rijp
en bijna derjaren zat - bij
stukjes en beetjes
ontwikkeld. Ga maar na. Ik
^ben eigenlijk geweest zoals
UJ
l<9.
Des Vondelings Wraak(uitg. Tiebosch);
herdruk van de oorspronkelijke Bruna-uitgave
onder het pseudoniem Gea Staad. Bestaat uit de
gelijknamige vertelling „uit den Hugenotentijd",
(„in vijf gemakkelijke termijnen te lezen”) en zes
losse stukken als intermezzo.
Prijs: 17,50.
In de najaarsaanbieding verscheen van de hand
van drs. P.:
Plezierdichten (uitg. BZZTÓH); een bundeling
van bewerkte, verspreid verschenen uitgaven.
„Omgangspoëzie in 10 lessen” verscheen in
BZZLETIN, evenals „Dartelen met versvormen",
dat in 1975 als Ons Knutselhoekje bij BZZTÓH
verscheen. „Maak thuis uw eigen tekst...”
verscheen, met nog wat losse artikelen, als
Bulkboek nr. 31
Zeven artikelen zijn aan deze bewerkingen
toegevoegd
Prijs: 19,50.
Augustinus de kerkvader.
Hij had in den beginne ook
een periode van o-la-la, hup
met de beentjes, zwierige,
zwoele nachten en na-mij-de-
zondvloed. Ik weet dat,
omdat ik de geschriften van
Augustinus zelf, zij het in
het latijn, met rode konen tot
mij heb genomen. Waar hij
kwam tot serieuzere zaken
heb ik hem in de steek
gelaten. Ik was nog jong. Vol
verwachtingen. Het leven
verborg zoveel mysteries. U
kent dat wel neem ik aan. De
lucht vol van een zindering
van het onbestemde. Je loopt
er achter aan. Je zoekt. Je
tast. Je kan het maar niet te
pakken krijgen. Je lijf
vervult je van krachten, die
je niet direct kwijt kan. Hoge
bergen, diepe dalen. Lachen
en huilen.
Ik stortte me op de erotische
lectuur. Wat moest ik nog
met muffe leerboeken? Me
als maar door die Duitse
rijtjes worstelen? Me zelf
langzamerhand een grootste
gemene deler zien worden?
Me van het ene
onregelmatige werkwoord
naar het andere vreten? Een
leven lang. Dat vooruitzicht
stemde me somber. Daarom
ieder geval buitengewoon sterk'aangeraden
dit of dat met me, want daarvoor besta ik”.
Op soortgelijke wijze werkt drs. P met
versvormen samen. „Bepaalde vormen wijzen naar
een bepaald gebruik en het is erg leuk om je prijs te
geven aan een vorm. Neem het pantoum, een hier
niet erg courante dichtvorm. Hoe kan ik zo’n vorm
het beste tot leven wekken? Dat is creatief in de zin,
dat je niet zegt: ik wil een sonnet of een ballade
maken, nee, dat je zegt: hier is de vorm en wat wil
die? En hoe kan ik op een zo onderhoudend
mogelijke manier tot een samenwerking komen?
Dat vind ik heerlijk”.
Zo was drs. P ook zeer gelukkig, toen hij het
ollekebolleke ontdekte, een versvorm die in 1951
onder de naam double dactyl werd geïntroduceerd
door de Amerikanen Anthony Hecht en John
Hollander. „Ik merkte dat het, als dubbele dactylus,
bij uitstek voor onze taal geschikt was en met Ivo de
Wijs, Pieter Nieuwint en Frits Oppenoorth wissel ik
die dingen nog steeds uit. Het lijkt stukken
moeilijker dan het is, maar veeleisend is het wél.
Het moét sluiten, gaaf zijn, en zo niet, dan val je
onmiddellijk door de mand. Het heeft een veel
grotere vervulling dan bijvoorbeeld de limmerick
daarbij wordt maar wat aangefrommeld.
geknutseld en -gekloot. Nee, als je je écht
onderwerpt aan een vorm en binnen dat keurslijf
toch nog een vrolijk dansje weet uit te voeren, dan
is er pas iets bereikt”.
Voor iemand die zoveel waarde hecht aan
veeleisende versvormen en het creatieve gebruik
daarvan, moet het wel het toppunt van creativiteit
zjjn, om zelf nieuwe versvormen te bedenken.
Drs. P: „Jawel, en dat heb ik ook wel gedaan. De
balladette bijvoorbeeld is, zij het natuurlijk
afgeleid van de ballade, een nieuwe vorm. En het
kwintijn heb ik bedacht; wel kwam ik er achter dat
die vorm vroeger wel eens was toegepast, maar
later is hij weer verlaten, hij had ook geen eigen
naam. Groei- en slinkrijm heb ik eveneens bedacht;
ook die vormen zijn in het begin van de 19e eeuw
wel eens toegepast, door Lee Hunt, maar die had er
geen systeem van gemaakt. Zo zijn er nóg wat
versvormen, wat meer moeizame constructies die
ik op eigen conto kan boeken”.
W
IISII