K 1 J I I Vertrouwelijk I 't l Drs. P: >4 „Je stopt een cadeautje niet in een puntzak” b door Kees Tops ANIMALLITEITEN Vergeelde papieren Rederijker Fundamenteel Spellingsafbraak - s Fascisme Creatief i t s J In grote lijnen is dat beeld juist. Maar Heinz Polzer, onlangs zestig jaar geworden, is in de eerste plaats schrijver. Dit najaar kwamen, verdeeld over drie uitgeverijen, drie boeken van zijn hand uit. Voor onze boekenbijlage spraken we met hem over schrijven, plezierdichten, de verhouding tussen vorm en inhoud, en het verband tussen taalgebruik en fascisme. Een vraaggesprek met „Nederlands rijmkoning”. Zelfs de titels van zijn grammofoonplaten en theaterprogramma’s rijmen: De wilde orchidee, Een stille Odyssee, Een welgemeend hoezee!, Romantiek voor twee. Hij schreef cursussen „Omgangspoëzie in 10 lessen" en „Maak thuis uw eigen tekst in uw vrije tijd zonder schroeven”, verzorgde een handleiding „Dartelen met versvormen” en verschijnt regelmatig als gastdocent op middelbare scholen, om de jeugd de liefde voor het „plezierdichten” bij te brengen. Hoezeer hij anderen al gestimuleerd heeft in het creatief gebruik van metrisch en berijmd proza, bleek onlangs op zijn zestigste verjaardag, toen uitgeverC. J. Aarts hem bij wijze van geschenk „Een feestelijk cahier voor drs. P” aanbood. Daarin steken vrienden en kunstbroeders als Jan Kal, Ivo de Wijs, Pieter Nieuwint, Frits Oppenoorth, Driek van Wissen, Jean Pierre Rawie en Jan Boerstoel „Nederlands rijmkoning” de loftrompet in de hem zo geliefde versvormen. Heinz Polzer noemt dit cahier, èn het bijbehorende feestje, „volledig sympathiek”. Een toepasselijker geschenk had men dan ook nauwelijks kunnen bedenken, want als liefhebber van „plezierdichten” is drs. P bezeten van het begrip vorm. Het beeld dat gewoonlijk in de media van drs. P wordt geschetst, is bekend: een wat vormelijke man in een net niet helemaal goed zittend grijs pak, die zich het beste thuisvoelt op studentensociëteiten, keuvelend over het nut van lijfeigenschap. Een poepoudejaars eigenlijk, die een sfeer oproept van pluche, antimakassars, kroonluchters, herensociëteiten en stemmige bordelen. Een man die zelf niet helemaal in deze eeuw thuishoort. \O w Een houtsnijder in het oerwoud iele j doe I Plezierdichten, zo schrijft drs. P. in zijn I. eurs. kema. inder SSEN lais i i •n boer. ’rijs zocht ik naar andere zaken, naar de erotica. Maar papieren dan wel letterkundige bevrediging is ook niet alles. Zelfs nadat ik alle variaties in me had opgenomen van een kostbaar antiek foliant over het Chinese taoïsme en stiekum wel eens iets in de marge van dat boek in praktijk had trachten te brengen, bleef toch een gevoel van onbehagen over. Tussen twee haakjes: ik kreeg af en toe kramp in mijn harmonica- mechanisme bij al die merkwaardige en ingewikkelde standjes. Er moesten andere zaken zijn, die meer inhoud zouden kunnen geven aan het leven van een boekenwurm. Een leven, dat er toch al niet plezieriger op is geworden door de techniek, de vooruitgang zogezegd.Vroeger had je de geur van echt papier met echte drukinkt, waar je de liefde van de typografen voor hun vak in herkende. Je proefde vaag - wellicht was het verbeelding - de smaak van de loodbak. Pittig. Nu is het papier ranzig en glad. Er ligt een grijze sluier overheen. Fotozetsel. Geen eerlijk#loden gietvorm meer, maar een polymeer- plaat. Kunststof. Ik vrat me laatst door een para medisch boekje (daar barst het tegenwoordig van) en las over de vermoede samenhang tussen kunststof en kanker. Nou, daar word je dan even niet goed van. Maar ja, je moet wel eten. Ik probeer wel oude boeken te pakken te krijgen, maar die worden steeds zeldzamer. Ik dwaal af. Ik liet mijnfel- erotische periode achter me. Ik bouwde aan een rustiger verhouding. Ik zocht naar mijn eigen identiteit als boekenwurm. Was ik slechts een medium, dat ten dienste stond van een m ilieu vriendelijke papiervermaling? Er moest toch meer zijn om het leven inhoud te geven. Een boekenwurm leeft toch nietK van het brood der letters alleen. Ik zocht het eerst in de hoek van de oosterse mystiek. Ik las rijp en groen, zodat ik er soms misselijk van werd. Yoga. Ik stond op wordt gevraagd om middelbare scholieren attent te maken op het plezier dat ze kunnen beleven aan het gebruik van de eigen moedertaal. Heinz Polzer: „Ja, wanneer je als leraar Nederlands moet uitleggen wat er nu zo leuk is aan het sonnet en je bent aangewezen op enigszins vergeelde papieren waarop iets van Kloos of Perk, of zo’n oen staat afgedrukt, dan is dat niet zo stimulerend. Ik kan met mijn eigen voorbeelden komen en ik kan werkelijk uitleggen dat dat geen lesstof is, maar datje daar gewoon plezier mee kunt hebben. En dat je jezelf een dienst bewijst door dat onder de knie te krijgen, doordat je dan je taal beter doorgrondt, beter hanteert en ook beter uitdraagt. Zo amuseer je die mensen niet alleen, je zet ze werkelijk aan tot het zelf eens proberen. En dan ontstaat er in het schoolblad een eruptie van ollekebollekes. Dan heb je het idee datje die mensen toch iets verstrekt waar ze hun genoegen aan kunnen beleven, waar ze zich mee kunnen ontwikkelen en waar ze eventueel andere mensen ook nog mee bezig kunnen houden. Dat beschouw ik als nuttig, hoe onbetekenend het ook in de geschiedenis is. mijn kop in een eenvoudige pocket-uitgave over een grote Indiase meester. Ik kreeg er slechts hoofdpijn van. Ik zocht en zocht. Belandde tenslotte in de bibliotheek bij de afdeling wijsbegeerte, filosofie. Nu moet ik zeggen, dat ik niet graag mijn honger naar wetenschap stil in een uitleenbibliotheek (riskante zaak: voordat je het weet zit je in een boekentas en beland je ergens, waar de secondaire leefomstandigheden verre van prettig zijn). Als ik naar een bibliotheek schuifel dan is het naar een particuliere. Waar men alleen maar mag lezen en niet meenemen. De kennis hoort tenslotte via het hoofd overgedragen te worden en niet via een boekentas. Zo langzamerhand kom ik - en ik begrijp het ongeduld van u, lezer van deze ook fotografisch gezette krant - tot mijn persoonlijke onthulling. Naarmate het maaltempo van mijn kaken wat ging zakken kreeg ik meer tijd om na te denken. Ik behoef ook niet zo veel letters meer per dag tot mij te nemen. Ik verkeer nu in de gelukkige omstandigheden, dat ik geselecteerd, exquis kan eten. Ik zoek slechts boeken van het vijf-sterren- kaliber. Welaan dan. Ik filosofeerde over het bestaan. Over het met de beschikbare rijmklanken en het resultaat is dus alleen maar plezierig. Maar het is in feite onzin. Het is een formalisme dat nergens voor nodig is, maar dat je jezelf voorschrijft eenvoudig om nog wat meer je best te doen. Het is voor mij een particulier genoegen. „Een normaal nummer, inclusief muziek, kan ik makkelijk maken tussen Amsterdam en Brussel. Ik zeg dat, aangezien ik in de trein heel vaak nummers maak, en eigenlijk alleen een treinreis een goede normbepaling is, want dan ben je wel tamelijk continu bezig als er geen hinderlijk keuvelende mensen bij je in de coupé zitten. Je zult het ongeluk hebben datje twee zakenlieden in de buurt hebt, die praten over eh.Verburg, en dat is zo’n lui, en die bespreking met eh. Van der Kloten bevredigde ook niet helemaal dan heb je daar veel last van. Maar gewoonlijk zitten er in de eerste klas eenlingen en tamelijk zwijgzame lieden; geen uitvoerige gezinnen in het algemeen”. dat Mussolini en zijn vriendjes hadden bedacht. De tweede opvatting, historisch gesproken, is alles dat rondstapt in uniformen en dat genadeloos schiet op tegenstanders en een eenheids-, respectievelijk politiestaat vestigt en in leven houdt. En een derde opvatting is alles wat daarnaar zweemt. In de populaire visie op fascisme, te weten een stelsel dat hand in hand loopt met de machthebbers (rijken, geleerden, edelen), wordt het moderne woord elitair zonder blikken of blozen vereenzelvigd met facisme. Ellitair wil zeggen dat je je boven de grauwe algemeenheid verheft en als je je verheft dan ben je een machtswellusteling. „Ik heb een andere kijk op fascisme. Het is een negatie van individuele verschillen, van verfijning, beschouwelijkheid, humor, van alles wat zich distantieert van de staat en als zodanig kun je fascisme aantreffen in alle gezindten. Het gaat in wezen niet om een maatschappijvorm, maar om een mentaliteit. Fascisme is gericht tegen het individu, tegen de beschaving in het algemeen. „Welnu, je kunt aan iemands houding ten opzichte van de taal vaststellen of hij een voorstander of een tegenstander van beschaving is. Tegenstanders van de beschaving noem ik fascisten. Dat is zeer slordig en onhistorisch, maar hierbij volg ik het alledaagse spraakgebruik; men zegt immers ook dat alles-wat een officierspet draagt, of wat rijk is, fascistisch is. Grink (uitg. C. J. Aarts: Amsterdams Cahier nr. 054); een verzameling groei- en slinkrijmen, plus toelichting en het essay „New Thrills” van Henry Smith. x Prijs: 4,50. Over (en bestemd voor) drs. P. Verscheen bij C. J. Aarts Een feestelijk cahier voor drs P. (Amsterdams Cahier 060; 4,50. bijbeltje gelijk een emmenthaler kaas was geworden). Ik voel me dus, als boekenwurm, eigenlijk veel groter en geestelijk machtiger dan de mens. Machtiger dan een Augustinus, een Lao Tzu, een baghwan, een Christus. Ik verslind hun werken met huid en haar. Ik verbind ze - hoe gek de uitdrukking ook lijkt - door mijn darmkanaal. Is het hoovaardij, van mij, nietige wurm, die door één vingerbeweging van de mens vernietigd kan worden? Of- en dat ligt in het verlengde - stikt de méns van hoovaardij? Hij kan tenslotte ook door één ingreep van de natuur (of noem dat de Allerhoogste wellicht) af geknepen worden van het leven. Of ben ik aan het gek worden? Ik at me tenslotte ook nogal door wat lectuur over de geestelijke ziekenzorg, de geestelijke (on) gezondheidszorg heen. Wie zal het zeggen. Maar houd het voorlopig voor u - smeek ik - dat u contact hebt gehad, zij het op papier, met een boekenwurm, die meer is dan de somma van veel grote schrijvers en denkers. Ik moet even bijkomen. Mijn buik is gevuld met.Plato, die ik als dessert heb genomen. Wat zeg ik: mijn buik? Mijn geest. Het is niet verwonderlijk dat drs. P regelmatig Driek van Wissen heeft in het feestelijk cahier een rederijkersballade voor u geschreven. Beschouwt u zichzelf als een rederijker? „Ja. Maar zonder de wat duffe ondertoon die aan dat woord vastzit. Men zegt al gauw rederijkerspoëzie en bedoelt daarmee knutselarij, inelkaarzetterij, en dat wil ik natuurlijk tot iedere prijs vermijden. Maar de bijna religieuze eerbied voor getrouwheid aan de vorm, die de rederijkers eigen was, die waardeer ik en die streef ik ook na. Maar de vorm moet nooit uit het gedicht puilen. Je moet nooit onmiddellijk zeggen: aha, dat zit zo en zo in elkaar. Je moet het lezen als lectuur en pas in tweede instantie moetje kunnen zeggen: dit is dat rijmschema, hier zit die en die gimmick in. Het mag dus in geen geval aandoen als iets wat met veel gepieker en veel tijdgebruik in elkaar is geperst”. Hoeveel tijd kost u in werkelijkheid een gemiddelde tekst? „Dat hangt natuurlijk van de soort af en van bepaalde moeilijkheden die ik mezelf opleg. Het is bijvoorbeeld een koketterie van me om geen rijk rijm toe te passen (toupetten-karpetten). Daarmee snijd je jezelf een aanzienlijk deel van je pas af, maar dat dwingt je ook weer om vindingrijk te zijn We hebben het tot nog toe uitsluitend over de vorm gehad. De inhoud is toch niet helemaal onbelangrijk. „Neen, maar de vorm is toch wezenlijk een deel van de inhoud. Dat vind ik fundamenteel. Als je iéts belangrijk genoeg vindt, om het te boek te stellen, dan moet je er ook voldoende respect voor hebben om het een behoorlijke vorm te geven. Als je ik noem nu maar iets heel kneuterigs iemand graag aan een derde wilt voorstellen, zo van god dat is een aardige vent, praat verstandig enzovoorts, dan zou je niet graag willen dat die aardige, verstandig pratende vent te voorschijn kwam met lompen aan, en ongeschoren en boerend, nee, dan wil je ook dat hij zich presentabel aandient. Dat klinkt wel erg vormelijk en elitair, maar je wilt tenslotte iets netjes aanbieden. „Als je iemand een heel oubollig geval een cadeautje geeft,'dan stop je dat niet in een puntzak. Nee, dan vraagje aan de winkeljuffrouw: wilt u er een fleurig papiertje omdoen. Dat zijn allemaal middelen om te bewijzen datje respect hebt voor hetgene dat je aanbiedt en voor degene voor wie het bestemd is. Daarom hamer ik steeds op die vorm, omdat het een vorm van stijl is, van hoffelijkheid”. „Als een bepaalde grens overschreden wordt dan valt spellingsvernieuwing binnen dezelfde stroming. Ik vindt het niet zo erg dat vis nu zonder ch wordt geschreven. Ik vindt het ook niet zo smartelijk dat dubbele medeklinkers zijn verdwenen. Maar zodra de spelling de gesproken taal slaafs achterna gaat lopen, vind ik dat er sprake is van afbraak, of van ondermijning. Als je leest tejater en sjoo en intervjoe dan beschouw ik dat als hoe dramatisch dat ook klinkt een vorm van fascisme. Dat is namelijk een aanval op de beschaving. Je ontkent daarmee dat de taal zoals zij geschreven is, een organisme is met een eigen leven en een eigen waardigheid. En je moet de taal en haar mechanisme altijd terug kunnen vinden in de spelling. „Als kinderen zo kafferig zijn dat ze de werkwoordsvorm „zij baadden” niet begrijpen en niet kunnen weergeven, en die vorm maar moet worden gespeld met „zij baden”, dan heeft het hele begrip taal geen zin meer. Dan kun je het wel afschaffen”. Drs. P is gewoon gebruik te maken van woorden die niet erg gangbaar meer zijn. Archaïsch, noemt men zijn taalgebruik. Ten onrechte, vindt hij zelf. „Ik beschouw dat niet als archaïsch. Ik gebruik geen vergeten en obsolete verouderde, red.) woorden, of het zou schertsend moeten zijn. Maar ik vind wel dat de Nederlandse taal een aantal woorden ter beschikking heeft die nog heel begrijpelijk zijn en zeer doelmatig en die dan ook in Vlaanderen nog werkelijk worden toegepast en gewaardeerd. Neem verwittigen; in Nederland geheel vergeeld, in Vlaanderen doodgewoon. En waarom ook niet? Waarom zou je geen gebruik maken van dit arsenaal van termen dat door vorige generaties is opgebouwd? U zult mij nooit taatsje horen zeggen als ik het over een punaise heb, want dat zou belachelijk zijn. Maar een woord als nochtans is ook in Vlaanderen nog zeer alledaags. En zo zijn er veel meer woorden die de taal verrijken en die nog volledig recht van bestaan hebben. In die zin beschouw ik mijn taalgebruik per se niet als archaïsch”. 1 toe den k i n eze •it, jer in .50. is >0. f self l wil sen ïm. na c i. o» In „Plezierdichten" legt ueen verband tussen taalgebruik en fascisme. U signaleert daar dat iemand die zorgvuldig, inhoudrijk, rustig intellectueel Nederlands bezigt, in sommige kringen wordt beschouwd als een onderdrukker, een fascist. „Ja, dat was in feite het uitgangspunt van het televisieprogramma „Een 10 voor taal”, namelijk dat mensen die prijs stelden op verzorgd taalgebruik daarmee macht wilden uitoefenen over degenen die dat niet in huis hadden. Dat het in feite er helemaal niets toe deed hoe je iets zei, als je het maar zei. We hebben hier te maken met twee opvattingen van het fascisme. De allereerste, historisch gesproken, is een bepaald partijstelsel -rotische tao-prenten; dat ik iets ging denken in de géést van de baghwan, nadat ik zijn spreuken had geconsumeerd; dat ik een snipper Christus werd tijdens het doorworstelen van de bijbel mijn god, wat was die dominee kwaad, toen hij merkte dat zijn gelijknamige boek (een recente uitgave van BZZTóH), staat lijnrecht tegenover poëzie. De vorm van het gedicht komt eerst en wordt strikt nageleefd. Binnen dit keurslijf komt een inhoud tot stand, liefst zo onderhoudend, dat de vorm niet meer opvalt. „Mooi” is niet nodig, „spontaan” komt er al helemaal niet aan te pas. „Ik vind dit werkelijk de grootste voldoening schenken”, voegt Heinz Polzer er in een stemmig t Amsterdams etablissement aan toe, „aangezien het ook de grootste uitdaging betekent, namelijk beginnen met een vorm en dan zeggen: wat kan ik daarmee doen? Het is alsof een houtsnijder in het oerwoud wandelt en zegt: hee, ik zie daar een stronk, of hoe hij zo’n ding ook noemt, in ieder geval: ik zie daar een hoeveelheid hout in één stuk, en wat kan ik daar uithalen?” „Het is soms fascinerend, wat mensen kunnen doen met een gegeven. In Bali heb je van die houtsnijders die absoluut uitgaan van het gevonden stuk hout en zeggen: daar zit een vogel in, of een heks, of een vis. Dus dat ze niet zeggen: ik wil nu eens een leuk vlindertje maken en ik zoek wel een stuk hout en dan zorg ik dat het die vorm krijgt nee, hier is het stuk hout, dit is mijn opdracht en nu moet ik even gaan piekeren wat dit kan opleveren. En aan de hand van de vorm, van de tekening van het hout, van de nerf zeggen ze: ik ben genoodzaakt om daar, zeg een heks van te maken.” „Het kén alleen maar zo, want dan komt het hout het beste tot zijn recht, dan heeft het echt meegewerkt. Dan is het niet een willoos materiaal, maar een organisme, dat mij heeft bevolenof in hiervoor- en het hiernamaals. Ik had gemerkt, dat ik bij het lezen van Augustinus (hé, ik moet toch de rest van zijn Confessiones eens gaan lezen) een beetje augustinus (of augustijn) werd; dat ik een stukje Lao Tzu werd bij het knabbelen aan de Lang heb ik er over nagedacht. Dat was niet gemakkelijk, want de dagen, dat ik me door Kant en Hegel heb geworsteld liggen al ver achter me. Ik kan niet langer zwijgen. Wel vraag ik u om datgene wat ik nu ga vertellen voor u te houden. Het is nogal vrij persoonlijk namelijk. Ik had eerst gemeend mijn ontboezemingen pas vrij te geven na mijn dood, bij testament. Maar aangezien ik dat testament toch weer door mijn ingewanden had moeten stuwen, was dat zinloos. Een testament maken en het daarna opeten is werk voor een dom type. En dat ben ik niet. Ik denk zelfs dat ik aanmerkelijk belezener en erudiet ben dan u. Word niet kwaad. Ik bedoel het niet sneerend. Ik constateer slechts feiten. Feiten waarop ik mijn theorie van de intellectuele existentie van boekenwurmen, zoals ik, heb gebouwd. Die filosofie heb ik - nu rijp en bijna derjaren zat - bij stukjes en beetjes ontwikkeld. Ga maar na. Ik ^ben eigenlijk geweest zoals UJ l<9. Des Vondelings Wraak(uitg. Tiebosch); herdruk van de oorspronkelijke Bruna-uitgave onder het pseudoniem Gea Staad. Bestaat uit de gelijknamige vertelling „uit den Hugenotentijd", („in vijf gemakkelijke termijnen te lezen”) en zes losse stukken als intermezzo. Prijs: 17,50. In de najaarsaanbieding verscheen van de hand van drs. P.: Plezierdichten (uitg. BZZTÓH); een bundeling van bewerkte, verspreid verschenen uitgaven. „Omgangspoëzie in 10 lessen” verscheen in BZZLETIN, evenals „Dartelen met versvormen", dat in 1975 als Ons Knutselhoekje bij BZZTÓH verscheen. „Maak thuis uw eigen tekst...” verscheen, met nog wat losse artikelen, als Bulkboek nr. 31 Zeven artikelen zijn aan deze bewerkingen toegevoegd Prijs: 19,50. Augustinus de kerkvader. Hij had in den beginne ook een periode van o-la-la, hup met de beentjes, zwierige, zwoele nachten en na-mij-de- zondvloed. Ik weet dat, omdat ik de geschriften van Augustinus zelf, zij het in het latijn, met rode konen tot mij heb genomen. Waar hij kwam tot serieuzere zaken heb ik hem in de steek gelaten. Ik was nog jong. Vol verwachtingen. Het leven verborg zoveel mysteries. U kent dat wel neem ik aan. De lucht vol van een zindering van het onbestemde. Je loopt er achter aan. Je zoekt. Je tast. Je kan het maar niet te pakken krijgen. Je lijf vervult je van krachten, die je niet direct kwijt kan. Hoge bergen, diepe dalen. Lachen en huilen. Ik stortte me op de erotische lectuur. Wat moest ik nog met muffe leerboeken? Me als maar door die Duitse rijtjes worstelen? Me zelf langzamerhand een grootste gemene deler zien worden? Me van het ene onregelmatige werkwoord naar het andere vreten? Een leven lang. Dat vooruitzicht stemde me somber. Daarom ieder geval buitengewoon sterk'aangeraden dit of dat met me, want daarvoor besta ik”. Op soortgelijke wijze werkt drs. P met versvormen samen. „Bepaalde vormen wijzen naar een bepaald gebruik en het is erg leuk om je prijs te geven aan een vorm. Neem het pantoum, een hier niet erg courante dichtvorm. Hoe kan ik zo’n vorm het beste tot leven wekken? Dat is creatief in de zin, dat je niet zegt: ik wil een sonnet of een ballade maken, nee, dat je zegt: hier is de vorm en wat wil die? En hoe kan ik op een zo onderhoudend mogelijke manier tot een samenwerking komen? Dat vind ik heerlijk”. Zo was drs. P ook zeer gelukkig, toen hij het ollekebolleke ontdekte, een versvorm die in 1951 onder de naam double dactyl werd geïntroduceerd door de Amerikanen Anthony Hecht en John Hollander. „Ik merkte dat het, als dubbele dactylus, bij uitstek voor onze taal geschikt was en met Ivo de Wijs, Pieter Nieuwint en Frits Oppenoorth wissel ik die dingen nog steeds uit. Het lijkt stukken moeilijker dan het is, maar veeleisend is het wél. Het moét sluiten, gaaf zijn, en zo niet, dan val je onmiddellijk door de mand. Het heeft een veel grotere vervulling dan bijvoorbeeld de limmerick daarbij wordt maar wat aangefrommeld. geknutseld en -gekloot. Nee, als je je écht onderwerpt aan een vorm en binnen dat keurslijf toch nog een vrolijk dansje weet uit te voeren, dan is er pas iets bereikt”. Voor iemand die zoveel waarde hecht aan veeleisende versvormen en het creatieve gebruik daarvan, moet het wel het toppunt van creativiteit zjjn, om zelf nieuwe versvormen te bedenken. Drs. P: „Jawel, en dat heb ik ook wel gedaan. De balladette bijvoorbeeld is, zij het natuurlijk afgeleid van de ballade, een nieuwe vorm. En het kwintijn heb ik bedacht; wel kwam ik er achter dat die vorm vroeger wel eens was toegepast, maar later is hij weer verlaten, hij had ook geen eigen naam. Groei- en slinkrijm heb ik eveneens bedacht; ook die vormen zijn in het begin van de 19e eeuw wel eens toegepast, door Lee Hunt, maar die had er geen systeem van gemaakt. Zo zijn er nóg wat versvormen, wat meer moeizame constructies die ik op eigen conto kan boeken”. W IISII

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 25