4
MET DE KLASSIEKEN OP PAD
door Louis Ferron
DE TRAGISCHE COQUETTERIE VAN CARRY VAN BRUGGEN
Erotiek
door Diny Schouten
Schandaal
Anti-semitisme
Heine
Goethe
Mes
„Revival”
Autobiografisch
Op 10 november verscheen bij uitgeverij Querido een herdruk in één band van
vijf romans van de wat vergeten schrijfster Carry van Bruggen (1881-1932). In de
aankondiging van deze omvangrijke heruitgave (bijna duizend bladzijden) staat
dat Carry van Bruggen een van die schrijvers is van wie het werk in de eigen tijd
niet op waarde is geschat, en die pas van een latere generatie de erkenning en
waardering hebben gekregen die ze toekomt. Dat is niet helemaal waar, want in
het geval van Carry van Bruggen moet in elk geval de waardering er nog steeds
komen. Iets als „waardering” kun je, lijkt mij, ook pas constateren als haar
boeken inderdaad gelezen worden, en daarvoor zullen ze op z’n minst
verkrijgbaar moeten zijn. Dat waren ze tot dusver, op „Eva” en „Het huisje aan
de sloot” na, niet, niet in de boekhandel, en niet in de meeste openbare
bibliotheken. Als je haar werk wilde lezen moest je het hebben van een toevallige
(en prijzige!) vondst in een antiquariaat, of van de privé-bibliotheek van iemand
die tot de vorige generatie behoorde, dezelfde generatie die Carry van Bruggen
niet „op waarde heeft geschat"!
der
Wo
Str
wa;
ove
ger
zee
kw<
Fru
nu
De
„T
Bezit
boek
belde
„H
van
„Var
uitge
„N
die ti
stone
wel t
Toen ik nog jong en onbemiddeld was en de literatuur dus uitermate toegedaan,
moest ik mijn honger naar letters hoofdzakelijk stillen met wat obscure
tweedehands boekenstalletjes per ongeluk aan schoons te bieden hadden. Uit
die tijd dateren mijn warme gevoelens voor de Cotta 'sche Volksbibliothek. Het
kwam nogal eens voor dat ik een uitgave van die serie tussen het puin van de
toenmalige porno aantrof. Zo heb ik Schiller en Goethe leren kennen en hier te
lande ook minder bekenden als Lessing en Körner.
s,
Heinrich Heine
Goethe
i
vergeten schrijfster
Carry van Bruggen
i
kocht. Erkenning zegt dus nog niet zoveel,
zolang die erkenning „niks kost”.
de even „egocentrische” Multatuli kunnen
noemen, door wie Carry van Bruggen mij
duidelijk bemvloed lijkt.
aan de oppervlakte niet direct anti-semi-
tisch was, maar die Joden toch wel liet
voelen dat ze „maar” Joden waren, en
waarin het als al heel christelijk-tolerant
gold als iemand op het verlichte denk
beeld was gekomen dat „Joden toch ook
mensen waren, zo goed als wijzelf’.
De Verlatene, uit 1910, opent met een
scène waarin de Christelijke omgeving
deze vernederende houding aanneemt te
gen de vier kinderen uit het orthodox-
Joodse gezin Lehren. Elk van de kinderen
heeft, ieder naar eigen aard, moeite zich te
handhaven in een omgeving die voor Jo
den vijandig is. De opdracht in die situatie
luidt, dat je „fier” moet zijn, dat je je niet
moet schamen voor wat je verweten
wordt: dat je Jood bent en dat je arm bent.
Maar niemand van ons wordt zonder
schade vernederd om zijn afkomst. Dat
autobiografische èn algemeen menselijke
element vormt de kern van de boeken, die
Carry van Bruggen schreef over het Jood
se milieu. De minachting en de gering
schatting, wie doorstaat ze zonder blij
vend gekwetst te worden? Die vraag
dringt zich ook op als je de herinneringen
leest aan de kinderjaren in Zaandam, in
„Het huisje aan de sloot”.
„Het huisje aan de sloot” hjkt te gaan
over de gelukkige kant van die jeugd, over
de intense beleving van het mooie en
symbolische van de Joodse feesten. Maar
het kleine meisje dat in Het huisje aan de
sloot beschreven wordt, registreert al hoe
ongeïnteresseerd de Joden zijn in de bele
ving van hun religie, hoe hun godsdienst
verwatert tot het kleingeestig en rechtlij
nig toepassen van Joodse wetten, hoe de
volwassenen zich verliezen in haarklove
rijen, die tot onderlinge haat en verkette
ring leiden. Het kleine meisje verwondert
zich slechts daarover, en trekt die conclu
sies nog niet. Maar vernedering ervaart ze
al wel heel scherp, zie bijvoorbeeld „De
brief’, en „Brood borgen”.
Maar goed, we danken er nu een bundel
verhalen van Heinrich Heine aan,
vertaald door de Heinespecialiste Ruth
Wolf, wier Heinebiografie inmiddels
helaas op de uitverkoopstapel is beland.
Heine is in de eerste plaats bekend als de
zanger van een groot aantal, dikwijls
overgevoelige, gedichten die kennelijk
zo goed in het gehoor lagen dat ze tot
Hoe anders dan de beklagenswaardige
Heine verging het Goethe; eens de heraut
van de romantiek, later de arts die de
romantische patiënt ernstig ziek
verklaarde. Een boutade, maar toch.
Eveneens in de reeks Klassieken
verscheen van hem Die
Wahlverwandtschaften, onder de titel
Natuurlijke verwantschap. Het is bijna
onbegrijpelijk dat de schrijver van Het
lijden van de jonge Werther, die
larmoyante bijbel voor alle
zelfmoordkandidaten uit de Sturm und
Drang periode, zich in zijn latere leven
kon ontpoppen tot de bijna klinische
rapporteur die hij in Natuurlijke
verwantschap blijkt te zijn. Het moet te
maken hetbben met Goethe’s eigen Faust
die zich in het beroemde citaat beklaagt
over de twee zielen die „ach” in zijn borst
rusten. Nu is dat een constatering die in
zijn tijd wel vaker werd gedaan, het is
zelfs een vaststelling die één van de
wezenskenmerken van de romantiek
vormt en die mede ten grondslag ligt aan
het chaotische en in zich tegenstrijdige
karakter van die tijd. Alleen Goethe
echter is het gegeven geweest er boven uit
te stijgen en de paradoxen in zekere
harmonie naast elkaar te plaatsen. De
Natuurlijke verwantschap is de roman
bij uitstek waarin hij het romantische
levensgevoel en de klassieke
afstandelijkheid toetst in een vrijwel
letterlijke laboratoriumsituatie.
Het eigenlijk onvertaalbare
Wahlverwandtschaften is de naam van
een natuurkundig proces waarbij twee
onderscheiden stoffen een verbinding
aangaan. Deze natuurkundige gang van
zaken wordt hier op mensen „getest”. Het
laboratorium is hier het landgoed van
baron Eduard en zijn vrouw Charlotte.
Toegevoegd worden de „stoffen” Ottilie,
dochter van Charlotte’s vriendin en
Eduards vriend Otto, kapitein in het leger.
Eduard is de romanticus, de gevoelsmens
i
geschreven. Ook als ze gaan over wat voor
Carry van Bruggen levenskwesties wa
ren, missen ze de holle hoogdravendheid
die (voor mij) de essays van haar twintig
jaar jongere „generatiegenoot” Menno ter
Braak zo gedateerd en onleesbaar maakt.
Menno ter Braak komt overigens nu de
eer toe, de eerste te zijn geweest, die de
kwaliteiten van Carry van Bruggen on
derkend heeft.
Volgende maand zal de NOS een televi-
sieportret van Carry van Bruggen uit
zenden.
„De
thema
hele t
het bj
Walgv
lisch i
„De
Acher
nen e:
Het v<
hoofd
is, ma
land e
ineens
schriji
„Ik
De he
Engels
met s(
wekke
zekere
herfst’
„Ter
telefoc
en op
aanrijc
rangsl
het m
zieken
ingede
ouders
in het
„Die
neemt
de Uti
hij vei
alleen
grond
dagen
„Elk
ouders
moetei
gaat oi
vader
verder
„Het
bewus
biograi
beeld i
de star
het is.
keer g
echt b
soonlij
afstanc
„Ja,
re boe
maar 1
van de
vind je
„Een
dat vai
een bij
dat ziji
maar d
de acc
dat hij
huis h<
„Het
had o:
vissen
de kn
gewon
„Het
Heine en Goethe opnieuw
onder de aandacht
Ze werd in 1881 geboren in Smilde.
„Mijn vader was rabbijn, en u begrijpt
dat, met het heel grote gezin dat hij bezat,
wij heel bekrompen leefden De positie
van zoo’n Joodsch leeraar in zoo’n klein
dorpje is steeds zeer afhankelijk en ’t
eigenaardige was dat vader eene bijzon
der onafhankelijke natuur had, en wij
allemaalAls kinderen waren wij ge
dwongen iedereen te ontzien en toch wis
ten we, door onze trotschen aard, dat we
boven de anderen stondenvandaar
iets onevenredigs in onze opvoeding, te
zelfdertijd een tekort en een teveel aan
zelfvertrouwen, maar, in zijn geheel, toch
iets dat eene geleidelijke ontwikkeling in
den weg stond
Carry van Bruggen is 34 jaar als ze zó de
kern van haar jeugdervaringen samenvat
in het enige interview dat met haar is
gehouden. Ze groeit op, als „Lientje de
Haan”, in Zaandam, in een omgeving die
die gehuwd is met de vertegenwoordiger
van het gezonde verstand, de rede. Met de
komst van Ottilie en de kapitein komt het
chemisch proces op gang waarin Eduard
zich aangetrokken voelt tot de al even
gevoelsmatig bepaalde Ottilie, terwijl
Charlotte onder invloed raakt van dat
typische produkt van de Verlichting, de
kapitein. Geheel in overeenstemming met
de chemisch-psychische wetten leidt de
versmelting van gevoelens tot de
ondergang van zowel Ottilie als Eduard,
terwijl daarentegen de versmelting van de
rede leidt tot een versterkte positie van
Charlotte en Otto. In hen triomfeert het
burgerlijk fatsoen zoals dat in de
Verlichting geformuleerd werd. Heeft het
gevoel verloren? Hier lijkt Goethe zich
voor het eerst bloot te geven; de gelieven
Ottilie en Eduard rusten naast elkaar:
„Vrede zweeft over hun graf, vrolijke,
verwante engelengezichten kijken vanaf
het gewelf op hen neer en wat een liefelijk
gezicht zal het zijn als ze eens weer samen
ontwaken.” Daar nu knaagt de worm in
deze, met zoveel afstandelijkheid
geschreven rechtvaardiging van de toen
nog als zo schandaleus ervaren
buitenechtelijke verhouding.
De waarlijk getourmenteerde en vol
paradoxen zittende Goethe kon zijn
onrust, zijn wankelen tussen gemoed en
rede slechts overwinnen door zich in het
creatieve proces te storten. En dan niet
het creatieve proces als een analyse van
die strijd zelf. In de Natuurlijke
verwantschap wordt het gevoel met de
rede beschreven. En dat dit neerkomt op
een verdediging van het gevoel is een
conclusie die Goethe als „wetenschapper”
niet mag trekken en die hij daarom,
mensenkenner als hij was, rustig aan zijn
Zo zoetjesaan begin ik opnieuw last van
dat soort warme gevoelens te krijgen als
ik een nieuw deel signaleer in de reeks
Klassieken van uitgeverij Het Spectrum.
In gebonden uitgave worden hier hele
deftige boekjes gepresenteerd voor een
alleszins betaalbare prijs; zelfs een
bladwijzer ontbreekt niet. Voor wie
klassiek en nóg goedkoper gekleed wil
gaan, biedt de uitgeverij dezelfde titels
bovendien nog in een pocketeditie.
Wie in het bovenstaande een lichte toon
van ironie wil lezen heeft gelijk. Maar het
is ironie die iets van vertedering wil
verbergen. Het uitgeven van „de
klassieken” in een „klassieke band” voor
een betaalbare prijs leek een wat
achterhaald ideaal, eens ontsproten aan
de breinen van idealistische
volksverheffers; de jonkheren van
Suchtelens van de voormalige
Wereldbibliotheek „voor goede en
goedkoope lectuur”. Verwarrend is het
dan wel dat het nu juist een poot van een
nu niet bepaald idealistische
uitgeversgigant moet zijn die deze poging
tot volksverheffing onderneemt.
zichzelf nog het meest in de weg stond. Zo
zijn deze drie verhalen tot aangrijpende
monumenten van romantische onmacht
geworden.
Voordat we onszelf daarom als genera
tie laten vleien met ons betere literaire
inzicht, is het wel aardig om even te be
denken dat uitgever Geert van Oorschot
er bijna twintig jaar over deed (van 1955
tot 1974) om de derde druk van het uiter
mate belangwekkende cultuur-histori-
sche essay „Prometheus” te slijten, en dat
de vierde druk ervan nu alweer vijf jaar
als moeilijk verkoopbaar boek in de win
kels ligt te verstoffen.
Bij voorintekening zijn van de Vijf ro
mans die nu bij Querido verschijnen, al
meer dan tienduizend exemplaren ver
kocht. Waar zoveel belangstelling.plotse-,
ling vandaan komt, is raadselachtig voor
mij, maar het tastbare resultaat is bijzon
der prettig. Door het initiatief van Reinold
Kuiper van uitgeverij Querido kan er
weer een literair misverstand worden op
geruimd en kunnen de romans van Carry
van Bruggen éindelijk, na zoveel jaren, de
erkenning en waardering krijgen, die ze
verdienen: 'gelezen te worden.
Gelukkig is er inmiddels wel de erken
ning gekomen dat Carry van Bruggen in
elk geval onder haar seksegenoten de be
langrijkste Nederlandse auteur is, een
scherpe geest met evenveel intellect als
charme, te beschouwen als een twintigste-
eeuws zusje van de achttiende-eeuwse
Belle van Zuylen, die hier zo’n eeuw of
twee vrijwel ongelezen bleef. Zulke mis
verstanden komen in het buitenland na
tuurlijk ook wel voor, maar in Nederland
duren ze wel érg lang, merkte Karei van
het Reve laatst op. Hij noemde als voor
beelden Elsschot en Nescio, die we nu
„onze beste schrijvers” vinden, maar die
toen ze schreven niet werden opgemerkt.
Het kan nog erger: Couperus, voor wie
best de erkenning bestond dat hij een
groot romancier was, maar wiens „Boe
ken der Kleine Zielen” na dertig jaar nog
niet herdrukt hoefden te worden, omdat
de eerste druk nog steeds niet was uitver-
volksliederen werden. Heine was echter
ook een bijtend satiricus en journalist die
in zijn woede desnoods in eigen vlees beet.
Een Duits nationalist in zelfgekozen
ballingschap, een gedoopte jood
bovendien, die het geloof van zijn vaderen
nooit echt heeft kunnen loslaten; een
progressief tenslotte met heimwee naar
vroeger. De in deze bundel opgenomen
vertellingen dragen er de sporen van:
romantische gespletenheid die niet tot
synthese wil en kan komen. Het zijn drie
nooit voltooide sterk autobiografische
schetsen die ieder een facet
vertegenwoordigen van de in de
romantiek gangbare literaire stromingen
waarvan Heine zo een eminent
vertegenwoordiger was.
In De rabbijn van Bacherach wordt de
wereld van Heine’s persoonlijke, joodse
mythologie getekend, virtuoos vermengd
met metaforen ontleend aan de grieks-
klassieke mythologie. Al te virtuoos bijna,
want het lijkt Heine niet gegeven datgene
wat hem persoonlijk het meest beroert tot
een evenwichtig verhaal uit te bouwen. De
rabbijn gaat mank aan de romantische
ziekte van onevenwichtige schittering en
dat is misschien ook wel de reden dat
Heine de rest van het verhaal verloren
heeft laten gaan. De criticus Heine had
een scherp oog voor de gebreken van de
romanticus.
Ook Uit de memoires van de heer von
Schnabelewopski is slechts gedeeltelijk
overgeleverd. De aanzet heeft iets van de
schelmenroman, vermengd met het
oemoordse thema van de Vliegende
Hollander. De student Schnabelewopski,
in wie men afsplitsingen van Heine zelf en
diens intieme vrienden herkent, verhaalt
van zijn omzwervingen van Polen, via
Hamburg naar Amsterdam en Leiden,
waar hij de student „kleine Simson”
Carry van Bruggen. Vijf romans. Amsterdam,
uitgeverij Querido. 984 blz., gebonden 49,-.
Nadat Carry van Bruggen in de litera
tuurgeschiedenissen vrij langdurig is ge
negeerd (onmiddellijk na haar dood heeft
men haar werk gestopt in het laatje van de
,,dames”-romans), lijkt het alsof er nu een
Carry van Bruggen-revival in de lucht zit.
Vorig jaar werkte ik mee aan een heruit
gave van het journalistieke en essayisti
sche werk in de serie kwartaalschriften
van De Engelbewaarder. Voor die uitgave
was veel belangstelling, en terecht, want
haar kranteartikelen bleken erg actueel te
zijn, en bovendien zeer levendig en speels
ontmoet. De vertelling eindigt op het
moment dat Simson zich, doodbloedend
aan de gevolgen van een duel, de
geschiedenis van zijn grote naamgenoot
laat voorlezen in de hoop daar
geneeskracht uit te kunnen putten. Het zo
snaakse begin is hier in regelrecht drama
uitgelopen; Heine is de controle over zijn
verhaal kwijt. Florentijnse nachten
tenslotte vertegenwoordigt het genre van
het „kap en degen-verhaal”, de
romantische mengelmoes van necrofilie,
maan beschenen ruines en spookachtige
verschijningen, zoals dat door Hoffmann
en Poe tot een hoogtepunt is gevoerd. Als
excuus voor het nimmer voltooien van
déze vertelling geeft Heine zelf de
politieke situatie van dat moment op. En
inderdaad, de censuur was streng in die
tijd en verbood iedere ontplooiing van
gedachten zoals die Heine voor ogen moet
hebben gestaan. Niettemin valt te
vermoeden dat waar de dichter Heine zijn
gevoelens achter ritme, metriek en
poëtische stijlfiguur kon verbergen, hij in
deze persoonlijke prozavertellingen
lezers kon overlaten. Het is dat element
van dubbelzinnigheid waaraan alle grote
literatuur mank gaat. Natuurlijke
verwantschap is de eerste grote
huwelijksroman van de negentiende
eeuw, zoals de flaptekst meldt. Maar het is
tevens de rechtvaardiging
onafwendbaar, zou men bijna zeggen
van de echtbreuk. Daarbovenuit is het een
zielsstudie in moderne zin; over de eeuw
van ontstaan verwijzend naar het heden.
Een ruim anderhalve eeuw oude,
moderne roman, wat van menige
klassieker niet altijd gezegd kan worden.
Goethe’s Duits is Goetheaans, dat wil
zeggen, doelbewust klassiek en
losgemaakt van het idioom van alledag.
Daarom ook kon het tot het fixatiepunt
van het moderne Duits worden. Dat legt
de vertaler bepaalde verplichtingen op.
De vertaling van Pim Lukkenaer is
bepaald wel gewetensvol gedaan, toch
struikelt men te vaak over een
modernisme dat pijn doet. Angst voor
oubolligheid zal hier de raadgever zijn
geweest. In alle gevallen waaraan ik mij
bezeerd heb was echter wel een waardiger
equivalent denkbaar geweest. Hopelijk
komt de vertaler daar in een tweede druk
nog eens aan toe.
Voor wie de smaak van Goethe te pakken
mocht hebben gekregen, biedt uitgeverij
De Haan in haar reeks Monografieën een
beknopte en uitvoerig geïllustreerde
levensbeschrijving van Goethe. De
auteur, Peter Boemer, wijdt gelukkig niet
uit in zalvende lofredes op het genie, zoals
dit tot voor kort wel gebruikelijk was. Het
is een zakelijk, dikwijls naar Goethe’s
eigen teksten verwijzend verslag van het
leven van een Olympiër die, god zij dank,
ook nog een mens blijkt te zijn geweest.
Jan Fontijn, die de uitgave samenstelde
en toelichtte, maakte uit ongeveer twintig
romans een keuze van vijf: „De Verlate
ne”, „Heleen”, „Een coquette vrouw”,
„Het huisje aan de sloot” en „Eva”. De vijf
romans behoren tot het beste werk, maar
de keuze is toch ook willekeurig, in die zin
dat er méér is dat dezelfde (hoge) kwaliteit
bezit. „Avontuurtjes” en „Vier jaargetij
den” zijn minstens even mooi als de ver
halen uit het 'veel bekendere „Huisje aan
de sloot”, en het is daarom wel jammer,
dat deze „omnibus” ze niet bevat. Hoe
wel in een omnibus kan wel veel ge
stouwd worden, maar toch nooit een heel
verzameld werk, en om nu al over een
verzameld wetk beginnen te zaniken, dat
is bijna ondankbaar.
Wat het journalistieke werk zo levendig
heeft gehouden is dat het in feite ego
documenten zijn. Hetzelfde geldt ook voor
de romans. Uit elke bladzijde spreekt Car
ry van Bruggens bijzondere persoonlijk
heid. Ze is een van die zeldzame persoon
lijkheden, die een leven lang over zichzelf
kunnen schrijven zonder ooit onbelang
wekkend te worden, zei Annie Romein-
Verschoor ooit over haar. Annie Romein
trok een parallel met Tolstoi, maar ze had
om wat dichter bij huis te blijven ook wel
Na „De Verlatene” verscheen „Heleen”
(1913). „Heleen” is voor de tijd waarin het
verscheen een opmerkelijk boek. Carry
van Bruggen zet daarin haar eerste stap
naar een veel persoonlijker schrijfwijze.
Tot dan toe had ze zich heel braaf gevoegd
naar de naturalistische mode, die erg veel
proza uit het begin van deze eeuw bedor
ven heeft.
„Heleen” beschrijft de ontwikkeling
van een meisje tot jonge vrouw. Carry van
Bruggen geeft van die ontwikkeling voor
al Heleens gemoedstoestanden weer, en
nauwelijks de feitelijke gebeurtenissen.
In „Een coquette vrouw” uit 1916 zet ze
de lijn voort, die met „Heleen” begint: het
zelfinzicht van een intellectuele vrouw.
Ina, uit „Een coquette vrouw” (de titel is
ironisch bedoeld), is net als Heleen bege
rig naar 'liefde. Beiden worden om die
gretigheid afgewezen en uitgemaakt voor
harteloze „coquettes”. Behoefte aan ero
tiek is een diepmenselijke behoefte, maar
het is voor vrouwen verboden om er uiting
aan te geven, dat lijkt de stelling te zijn
van beide boeken.
Carry van Bruggen probeerde dat taboe
te doorbreken. Ze schreef met „Heleen”,
„Een coquette vrouw” en vooral haar laat
ste boek, „Eva” (1927), romans die aanval
len zijn op de vooral voor vrouwen benau
wende heersende seksuele moraal. Door
zich, in „Eva” nog het meest, uit te spre
ken over vrouwelijke seksuele gevoelens,
is dat boek het minst gedateerd, wat de
problematiek betreft. De drang naar ero
tische vervulling maakt het voor Eva on
mogelijk vrede te hebben met het onrecht
vaardige leven. Het proces van haar be-
vrijding wordt zeer associatief beschre
ven, en „Eva” is daardoor misschien bij
eerste lezing nogal ontoegankelijk, maar
het stelt Carry van Bruggen als schrijfster
op een plan van fundamenteel zelfonder
zoek dat door maar weinig auteurs, vrou-
wélijk of mannelijk, ooit bereikt is.
Het is moeilijk om binnen het korte
bestek van een kranteartikel aan te geven
wat het belang is van een schrijver, en ik
leg door het zo te formuleren misschien
wat te weinig nadruk op de Joodse ele
menten in het werk van Carry van Brug
gen, of op de filosofie, die ten grondslag
ligt aan haar romans en die ze in „Prome
theus” nader uitwerkte. Wie die wortels
van haar veelzijdige persoonlijkheid wil
blootleggen, kan bij de „Vijf romans” die
nu zijn uitgegeven al heel aardig terecht.
Revival’ van een