Weer nieuwe versies
van de
Vos Reynaerde
plaats ik hieronder twee korte
fragmenten uit beide boeken:
Jonckheere:
RAADHUIS TEN PROOI AAN KITSCH-OPVATTING
REINTJE BLIJFT LITERAIR IN HET NIEUWS
BB
door Joost Meuwissen
3 I
Aesopus
3
»l
H
J i
3
I
Een van de laatste werken van Nederlands beroemdste
bouwmeester H. P. Berlage is het raadhuis van de Groningse
gemeente Usquert geweest. Het gebouw werd in 1930 geopend en
staat er nu dus vijftig jaar. Het is allang veel te klein geworden. Toch
heeft men geaarzeld het uit te breiden. Men is er zich van bewust een
uniek kunstwerk in zijn midden te hebben. Tenwille van de
architectuur met een grote A zucht de secretarie al jaren in haar te
nauwe jas. Zijn vijftigjarig bestaan noopt het Groninger Museum met
zijn nieuwe energieke directeur Haks tot een tentoonstelling die begin
volgend jaar wordt geopend. De BNA (Bond van Nederlandse
Architecten) kring Groningen heeft hiertoe het initiatief genomen.
Daarnaast heeft hij onder architecten een prijsvraag uitgeschreven
voor de uitbreiding van het gebouw, waarvan de resultaten ook op de
tentoonstelling te zien zullen zijn. Het prijsvraagprogramma wemelt
van de twijfels over de artistieke mogelijkheid van zo’n uitbreiding.
wi
f
V
wi
HM - BL.
In Usquert vond Berlage zijn Waterloo
tE
B
E°3
I
v
iKl/i
HANS ROMBOUTS
I
on.
Handelsblad van 13 oktober
jongstleden de alarmerende kop te
lezen: „Berlages raadhuis in
Usquert wordt vergroot”. En dat is
geen juiste berichtgeving. Want het
raadhuis is wel te klein, maar dat
hoeft nog niet te betekenen dat het
wordt uitgebreid. Het
prijsvraagprogramma stelt
expliciet vast dat de
prijsvraagresultaten zelf geen
aanleiding voor een werkelijke
uitbreiding zullen gaan vormen. Dit
gaat gepaard met een volstrekte
stilzwijgendheid over wat de
gemeente Usquert er nu zelf mee
van plan is. In ieder geval is van
gemeentewege geen bijdrage
gegeven aan de prijzenpot, zodat de
architecten het in deze prijsvraag
zonder de gebruikelijke geldprijzen
moeten stellen. Hun inzending komt
geheel te eigen laste, zodat van
fundamenteel architectonisch en
stedebouwkundig onderzoek in de
inzendingen geen sprake zal
kunnen zijn. Men heeft haar
daarom een „ideeënprijsvraag”
genoemd.
gearticuleerde architectonische
ontwerpen die in de
architectenpraktijk ter discussie
staan en worden uitgevoerd. De
gedachte hierachter is dat de
kunsthistorici van de universiteit en
van het museum in Groningen het
onderzoek doen en dat de
architecten komen met ideeën.
Blijkbaar komen deze ideeën
vanzelf aanwaaien in Groningen.
Van gedegen architectonisch en
architectuurtheoretisch onderzoek
heeft de BNA kring Groningen
zeker nog nooit gehoord. Men kan
Berlages kunstwerk er op een
achtermiddag verfomfaaien.
Als de architecten niet „de
kwaliteit bezitten zulk een opgave
verantwoord aan te kunnen” dan
komt dat door de opzet van de
prijsvraag die hun hiertoe niet de
mogelijkheden biedt. Dat men dit
als een normale gang van zaken
beschouwt, is tekenend voor een
Nederlandse situatie in welke naar
Berlages oeuvre nog geen enkel
onderzoek is verricht. Het is nu zo,
dat de ideeën over Berlage alleen
kunnen ontstaan op grond van een
gemis, er zijn nauwelijks woorden
of begrippen waarmee men een
beslissing over het Usquertse
Nauwelijks had ik deze regels
geschreven of daar belandde een nog
jongere versie van de vosse-fabel op
mijn bureau. Ernst van Altena hertaalde
(hij gebruikt dit woord zoals
Jonckheere) de geschiedenis onder de
titel Reinaert de Vos. Bert Bouman
maakte de tekeningen. Van Altena
ondernam zijn hertaalwerk na
kennisname van de illustraties van
Bouman op initiatief van uitgever
Ploegsma. Dat gebeurde in
onwetendheid van de uitgave van
Jonckheere en Van Nimwegen. Van
Altena streefde er naar een „volkse”
zegt Bruun, de ander Bruin; de één
Grim beert, de ander Grimbert.
Aan de jongste uitgave is Reinaert II
toegevoegd (de eerste Reinaert wordt
toegeschreven aan de onbekende
Willem, de tweede aan een nog grotere
onbekende, iemand uit de veertiende
eeuw). Van Nimwegen, die voor
Reinaert I de versvertaling koos en voor
Reinaert II „Reinaerts Historie” de
prozavertaling, vindt van de „hertaling”
van Jonckheere dat deze mank gaat aan
het euvel, dat zij in (modem) Vlaams is
geschreven. Die opmerking zal Van
Nimwegen in Vlaanderen niet in dank
worden afgenomen.
gebouw in architectonische zin zou
kunnen beargumenteren. Dèt is het
nijpend tekort.
Het enig standaardwerk, Pieter
Singelenbergs „H. P. Berlage, Idea
and style. The quest for modern
architecture”, in 1972 verschenen
bij Haantjes, Dekker Gumbert te
Utrecht, is nog steeds niet vertaald.
Bovendien behandelt dit werk
maar een gedeelte van Berlages
oeuvre.
„Willem, die eens Madoc maakte,
zat vaak nachtenlang en waakte
omdat het hem zeer bezwaarde
dat ’t verhaal van Vos Reinaerde
ooit door Aemout aangevangen
formule is geweest. Zij bedoelt dat
de afzonderlijke ruimten van een
gebouw elk een min of meer eigen
vorm wordt gegeven, terwijl
niettemin deze verschillende
vormen samen toch een eenmalig
object bewerkstelligen van een
zekere eenvoud. Maar dit
uitgangspunt slaat in Usquert als
een tang op een varken, omdat het
resulterend gebouw altijd te
ingewikkeld is om zichzelf te
kunnen meten met de duidelijk
landelijke bebouwing die het
omringt.
In Usquert treft Berlage een
stedebouwkundige omgeving aan
voor welke zijn formule voor de
vormgeving van stedelijke
openbare gebouwen niet zo ter zake
doet. „Eenheid in veelheid” is een
beeld voor de stad, in het bijzonder
voor de „vrije middeleeuwse stad”
die volgens de Italiaanse
architectuurtheocreticus Giorgio
Grassi steeds Berlages ideaal is
gebleven. Berlage verheimelijkt dit
conflict niet, bijvoorbeeld door een
verregaande vereenvoudiging van
het ontwerp, maar hij gaat het aan
en verhevigt het. Terwijl zijn
openbare stadsgebouwen zich altijd
in hun ruimtelijke situatie trachten
nooit in Nederduitse zangen
was voltooid.”
Een afbeelding van Reinaert uit de versie van
Arjaan van Nimwegen. De gravures uit dit
boek zijn ontleend aan de Lubeckse editie
van Reinke de Vos uit 1498.
in de fabel van La Fontaine, toen hij de
raaf in de boom een stuk kaas afnam
door in te spelen op de ijdelheid van de
raaf.
De fabels van Aesopus zijn kort en
daardoor ook denk ik zo aardig. Je
leest er snel een paar weg. Dan neem je
het moraliserende karakter maar op de
koop toe.
Het prijsvraagprogramma bevat
een interessante bestektekening
van Berlage, in lichtdruk. Het is te
bestellen door storting van 25 op
postgiro 828191, ten name van de
penningmeester van de BNA kring
Groningen.
Voordat Van den Vos Reynaerde het
levenslicht zag waren er elders al heel
wat dierenfabels verteld en geschreven.
In India met zijn oude beschaving kende
men er zeer vele. De bekendste fabels uit
onze, Griekse, beschavingswereld
worden toegeschreven aan Aesopus, van
wie dat schijnt inherent te zijn aan
oude fabelachtige vertellingen de
herkomst, zelfs het bestaan niet
vaststaat. Hoe dan ook, die fabels van
Aesopus zijn zeker in de
middeleeuwen bijzonder populair
geweest. Fabels spreken aan. Men
herkent de dieren, men herkent de
mensen er in. De luisteraar of lezer kan
zeggen: precies mijn buurman of precies
die-en-die.
De Stichting School voor Filosofie in
Amsterdam zorgde voor een vertaling
van de Aesopus-fabels, die nu voor het
eerst allemaal compleet in een
Nederlandse band verschenen onder de
titel „Aesopus alle fabels”.
Om in het spoor van de vossenjacht te
blijven is het aardig melding te maken
van de Aesopus-fabel over de krekel en
de vos. Een krekel zat in een boom te
zingen. De vos hoorde en zag het diertje.
Hij riep, dat hij graag dat zingende
wezentje van dichterbij wilde zien
(teneinde het te kunnen opeten). De
krekel was slim, liet een blad vallen. De
vos rende er heen, voor niets. De krekel
zei: sinds ik een krekelvleugel in de
uitwerpselen van een vos heb gezien,
kijk ik wel voor je uit. Reinaert bleek
toen nog niet zo sluw te zijn als later bijv.
•fOrl
ÖW.
in J
«•e
ntM
r
Over Reinaert de vos blijft veel te doen.
Er zijn al heel wat versies en vertalingen
van dit dierenepos verschenen. Nog niet
zo lang geleden heb ik naar aanleiding
van het verschijnen van de uitgave „Van
den vos Reynaerde” in de „hertaling”
van Karei Jonckheere (Manteau)
teksten, vertalingen en visies naast
elkaar gelegd. In de Prisma-reeks is er
nu weer een nieuwe of liever gezegd
andere Reinaert verschenen: „Over de
vos Reinaert”, gevolgd door Reinaerts
geschiedenis, vertaald door Arjaan van
Nimwegen.
Men ziet het al aan het verschil in de
titels: Jonckheere hield zich althans wat
de naam van het boek betreft aan de
oudste spelling van de naam Reynaerde;
de jongste uitgave voert de spelling
Reinaert op de omslag. Overigens:
Jonckheere gebruikte ook verder
Reinaert in zijn vertaling. Hij ging uit
van de Reinaert-teksten, die werden
samengesteld door prof. W. Hellinga
uit bronnen van vóór 1500. Aijaan van
Nimwegen baseerde zich op de editie
van Buitenrust Hettema.
Om weer te geven hoe er van alles
mogelijk is rond Reintje de vos (en
hierbij gaat het nog maar om een
vergelijking tussen twéé boekversies)
f-^oals veel bij de
L kunsthistorische belangstelling
Li het geval is, is het
geconcentreerd op het vroege
werk en rond het Amsterdamse
Beursontwerp tot in de beginjaren
van de eeuw. Het later werk komt er
niet in voor, zodat een overzicht van
het hele oeuvre ontbreekt. In een
latere publikatie stelt Singelenberg
wel dat Berlages late werk een
voortzetting van het vroege werk is,
maar „strakker” en „helderder van
kleur.” Maar dat is een stelling die
hij niet met feiten heeft
geboekstaafd en die nog zou
moeten worden weerlegd.
Zeker, ook het Usquertse raadhuis
wordt gekenmerkt door de
„eenheid in veelheid” die Berlages
f-jf o is het gebouw niet alleen een
L monument geworden omdat
LA het van Berlage is en vijftig
jaar oud, maar het is ook een
monument omdat Berlage de
bouwkunst er heeft moeten
reduceren tot het voortbrengen van
een getuigende sculptuur. Hoe
desastreus die opvatting voor de
ontwikkeling van het denken over
de dorpskom geweest is, daarvan
geeft ook haar verwerking in het
prijsvraagprogramma nog blijk. De
achting van de Usquerters voor hun
Berlage wordt er teruggevoerd op
een algemene culturele
hoogstaandheid van de gemeente,
voor welke de restauratie van de
oude molen tot „pronkmolen”
model staat. Maar men vergeet te
vermelden dat men de molen
slechts te pronk heeft kunnen
zetten door de voorgebouwen af te
breken en daardoor juist aan de
rand van de dorpskom het
overgeleverde straatprofiel teniet te
doen. Waar Berlages object zich
nog heeft tegen willen afzetten,
namelijk tegen de voldongen
afgerondheid van de dorpskern die
niet genoeg is geweest voor zijn
ideaalbeeld van de „stad”, dat
wordt nu door eendere „objecten”
niet aangevuld maar aangetast. Als
men de mensen in het dorp zelf
spreekt, dan blijken ze ook niet met
trots op hun pronkmolen of
pronkgemeentehuis te wijzen, maar
dan wijzen ze op de bouwwerken
die in de loop van de tijd zijn
afgebroken (bijvoorbeeld ten
behoeve van de pronk) of op de
cafés die zijn verdwenen. Het
prijsvraagprogramma noodt de
architecten dat hun idee ook een
steentje bijdraagt aan het
noordelijke Disneyland. Maar men
heeft vergeten de bewoners te
vragen of zij wel als Mickey Mouse
in hun eigen dorp zouden willen
rondstappen.
De vos Reinaert, zoals Bert Bouman hem
zag.
berijming te geven met een ritmiek, die
steunde op de Franse oertekst (het bloed
kruipt enz.). De uitgever werkte er aan
mee om tot een populaire uitgave te
komen: geen „koud” boek in paperback-
of pocketformaat, maar één met een
royale bladspiegel en grote letter plus
illustraties. Van Altena koos vóór
illustratie boven het plaatsen van de
originele tekst (trouwens: welke is de
origineelste?).
Ter vergelijking hetzelfde fragment
als boven in de vertaling van Van
Altena, die prettig leesbaar is:
X e prijsvraag heeft in het
I Bgeheel van de feestelijke
I-/ activiteiten het karakter van
een experiment. De
prijsvraaguitschrijver stelt dat hij
benieuwd is „of de architecten van
vandaag de kwaliteit bezitten zulk
een opgave verantwoord aan te
kunnen”. Men wenst deze kwaliteit
dus af te meten aan de „ideeën” van
de architecten en niet aan hun
daden, niet aan de volledig
Willem die madocke makede
Daer hi dicke omme wakede
Hem vemoyde so harde
Dater ene auenture van reynaerde
In dietsche was onvolmaket bleuen
Vertaling J onckheere:
Willem, die eens Madoc maakte,
waar hij dikwijls laat om waakte,
hem verdroot het op de duur
dat veel van Reinaerts avontuur
in ’t Diets was onverteld gebleven.
Van Nimwegen:
Willem, die Madoc maecte
Daer hi dicken omme waecte
Hem vernoyde so haerde
Dat die avonture van Reynaerde
In dietsche onghemaket bleven
Vertaling Van Nimwegen:
Willem, die Madoc heeft gemaakt
’t kostte hem zijn nachtrust vaak
voelde zich zo erg bezwaard
dat de vertelling van Reinaert
bij ons dus onbeschreven bleef
De spelling van de namen ook in de
vertaling loopt nogal uiteen. De één
„Over de vos Reinaert”, vertaald door Arjaan
van Nimwegen, uitgave Het Spectrum 8,90).
„Aesopus alle fabels”, vertaald door Stichting
School voor Filosofie, uitgave De Driehoek
20).
„Reinaert de Vos”, vertaald door Ernst van
Altema. Uitgave Ploegsma 24,90).
w aarmee is een nieuwe aanzet
gegeven voor de benadering
1 van het in ons land zo
langzamerhand netelige
vraagstuk wat men met de
„monumenten” van de moderne
architectuur moet aanvangen. Deze
zijn ook nog geen monumenten in
de eigenlijke zin van het woord. Ze
zijn niet oud genoeg voor de
officiële status van monument. Hun
historische waarde is bovendien
omstreden. Dat wil zeggen, er zijn
I geen algemeen geaccepteerde
termen voorhanden waarmee men
hun waarde als cultureel erfgoed
zou kunnen formuleren. Het siert
de Usquertse mensen dat zij bij alle
ongemak al die jaren zo’n respect
voor hun Berlage hebben getoond,
maar innerlijke beschaving alleen
geeft niet voldoende weerstand
tegen mogelijke initiatieven tot
modernisering, uitbreiding of sloop
die plotseling worden genomen, al
was het maar op grond van de
resultaten die de prijsvraag zal
opleveren. Juist de ongeschonden
staat van buitenkant en interieur
van Usquerts raadhuis maakt het
gebouw nu tot een speerpunt van
kunsthistorische en
architectonische interesse.
Het is nog zeer de vraag of het
gebouw niet onder de druk van die
belangstelling voor de
algemeenheid van de
monumentenproblematiek
bezwijkt. Zo viel al in NRC-
in te voegen, zondert het Usquertse
raadhuis zich in type, vorm, kleur
en gestalte van de
dorpsgemeenschap af. Niet helder
van kleur als de rode baksteen van
de bestaande bebouwing, maar
ongemeen troebel en aardachtig.
Niet strak van vorm als de
gedecideerde zindelijkheid van de
dorpshuizen, maar met een ook
binnen Berlages oeuvre zelf
ongewoon wilde en plastische
voorgevel, in een even onzeker als
dramatisch ontwerp.
Berlage bindt de strijd aan met de
dorpelijke uitleg, maar hij verliest
die strijd en Usquert is zijn
Waterloo geworden. Er is geen
verbinding tot stand gekomen
tussen de wild gebarende voorgevel
die bij alle hoekverdraaiing toch
het dorp uitwijst (en ook in de
fotografieën meer ais een
poortgebouw dan als een
centrumfunctie wordt afgebeeld)
en de seriematige langsgevel aan de
oostzijde, die als een muur de
Raadhuisstraat van het zicht op de
akkers afsluit. Duizend dingen
heeft dit gebouw door zijn
vormverschijning willen
bewerkstelligen, heel het „gemis”
aan stedelijk leefklimaat als
probleem willen opdringen en
verhelpen, maar het gebouw moet
meer geven dan het kan. Zijn
nadrukkelijkheid laat een
wezenloos expressionisme zien dat
herinneringen oproept aan de
experimentele kerkenbouw van het
eind van de jaren vijftig.
Niet zozeer het raadhuis als nieuw
type opdracht, maar het dorpse
karakter van de opgave dwingt
Berlage tot een groter nadruk op en
misschien ook wel geloof in de
culturele vermogens van het
architectonisch object dan ooit in
zijn oeuvre het geval is geweest. In
dat opzicht markeert Usquert
wellicht ook een crisis in het
verloop van zijn werkzaamheden,
doordat Berlage het ontbreken van
de ambiance van de negentiende-
eeuwse stad hier niet meer op zijn
nieuwe, culturele en positieve
consequenties heeft willen
onderzoeken, maar slechts het
gebouw zelfheeft willen laten
getuigen van het gemis dat een
„dorp” zou aankleven.
O?:
I 'wwas-a
qD3