Letterkast
tegen vetkaars
Milieuprotesten
i
jn Bi
Hartendwaas door
ifc
IfF
r
VIER EEUWEN GELEDEN AL DEMONSTRATIES
le
It
door Leens Macaré
ma
en
Milieuverontreiniging
ln deze donkere dagen voor de kerst
zullen er weer heel wat kaarsen worden
aangeschaft en opgebrand. Vandaar dat
het wellicht aardig is om eens een kijkje te
nemen In het Kaarsenmuseum in Gouda.
Leens Macaré geeft er hier al een schrifte
lijke rondleiding van.
Gezegden
dan
f
314.
n:
Stank en roet
Antieke stempels
Wie
een rond
leiding in het
Kaarsenmuseum wil
meemaken, moet daar
toe wel een afspraak ma
ken. Het huisje „in ’t Hemels
broodt” Is niet groot genoeg
om een ongecontroleerde
toeloop van belangstel
lenden te verwerken.
Het Kaarsenmuseum
Is bereikbaar on
der het tele
foonnummer
01820-
17463
Jg
-
L.,
lt iee
HANS ROMBOUTS
Jan van der Heijden vertelt verder, want over
de historie van de kaars blijken heel wat, vaak
ietwat anecdotische verhalen te melden. Daar is
bijvoorbeeld het verhaal over Lodewijk de Veer
tiende aan wiens hof in de kroonluchters kostbare
waskaarsen brandden die elke dag werden ver
nieuwd. Zijn hofdames mochten de halfopgebran-
de exemplaren meenemen en verkochten die res
tanten weer door, wat hun een aardige zakcent
schijnt te hebben opgeleverd. De eerder genoem
de, in het gebruik zo onaangename vetkaarsen
blijken al vroegtijdig geschiedenis te hebben ge
maakt inzake de strijd tegen luchtverontreiniging.
Zo’n eeuw of vier geleden mocht in sommige
Nederlandse steden, vanwege de bijbehorende
stank, gedurende de avond en de nacht geen vet
worden gesmolten of kaarsen worden gemaakt,
en omstreeks diezelfde tijd werd in Londen door
burgers gedemonstreerd tegen de stank van vet-
kaarsenfabrieken die in de Engelse hoofdstad in
bedrijf waren. En dan was er, ook in Engeland, in
het begin van de vorige eeuw de „kaarsenramp”.
Tijdens een kroningsplechtigheid in Westminster
Hall begonnen honderden bijenwaskaarsen in
hun kroonluchters door de hitte te druipen, met
rampzalige gevolgen voor de galakleding van de
hoge gasten.
Aan kaarslicht werden ook „sterke” krachten
toegeschreven. In de middeleeuwen werden, in
tijden van pestepidemieën, reusachtige kaarsen
gebrand, en op het platteland werden in sommige
Europese streken tijdens een zwaar onweer zwar
te kaarsen aangestoken: opnieuw het licht dat,
figuurlijk, de duisternis van volksziekten en na
tuurrampen zou kunnen verjagen.
„Dat was symbolisch denken. Daar zijn we nu
niet meer zo sterk in”, zegt Jan van der Heijden.
Over de ongelijke plavuizenvloer van de lange
smalle gang, in deze donkere dagen al vroeg in de
middag door kaarsvlammen verlicht, neemt hij
nu zijn bezoekers mee naar een tussenkamer die
nauwelijks groter is dan een flinke huiskamer.
Hier hangen en liggen prachtige en soms bizarre
kunststukken, in de loop der tijden door kaarsen
makers vervaardigd.
Zoals dunne, buigzame, meterslange kaarsen
die tot allerlei siervormen zijn „opgerold”. Zo’n
Een aantal van die spreekwoorden en gezegden
staan geschilderd op de zijkanten van de zolder-
een
s lijn-
acht-
de
en-
kaarsje moest tijdens het branden steeds een
eindje verder worden opgetrokken. Sommige mo
dellen hebben een „automatische beveiliging”, in
de vorm van een mooi versierd boekje, werden
door kerkgangers in vroeger tijden meegenomen
naar het (niet of schaars verlichte) kerkgebouw.
Vaak fungeerden ze als huwelijkscadeautjes. Er
waren ook „votiefvoorwerpjes” om op het kerkal
taar te plaatsen (bijvoorbeeld uit dankbaarheid
na een verhoord gebed), en kleurige, op koekvor-
men lijkende wasdecoraties. Hier lijkt de historie
van de kaars een wel zeer grillige zijsprong te
hebben gemaakt: het maken en decoreren van
kaarsen werd op zeker ogenblik een nevenberoep
van banketbakkers. Daar blijkt een aannemelijke
verklaring voor te zijn.
Deze koekbakkers die hun baksels nog niet met
suiker maar met honing „zoetten” konden gemak
kelijk aan bijenwas komen. In oude koekvormen
maakten ze wasdecoraties voor kaarsen, en zo
ontstonden deze merkwaardige wastaferelen die
met bladgoud en kleuren werden versierd. Vooral
de grote kaarsen voor kerkelijk gebruik werden
vaak schitterend gedecoreerd. Te midden van die
pracht steekt af en toe de kitsch het kopje op: een
versierde holle kaars blijkt een speeldoosje te
verbergen dat op ijle toon het oude kerstlied
„Stille nacht” produceert. Veel antieke kaarsen
zijn afkomstig uit ZuidDuitsland, Zwitserland en
Oostenrijk, waar de versierde bijenwaskaars al
tijd een specialiteit is geweest.
balken in de demonstratieruimte van het Kaar
senmuseum. Bekende en minder bekende: wie
„om de kaars vliegt” stelt zich bloot aan gevaar,
wie „in de kaars vliegt” is erin gevlogen, wordt
gesnapt. Wie iemand „een kaars brengt” komt niet
met een geschenkje, maar brengt de ander een
eindje weg. En ten aanzien van lieden die zich
alleen maar fatsoenlijk gedragen zolang anderen
het zien, wordt opgemerkt: „De kaars uit, de
schaamte uit”. Ook in deze tijd wordt van mensen
die hun krachten roekeloos verspillen, gezegd dat
ze „hun kaars aan twee kanten branden”. En wie
met een kaarsje kan worden doorgelicht is er, wat
lichamelijke conditie betreft, niet best aan toe.
I
op een van de zijmuren, illustreren het vak van de
kaarsenmaker en zijn levensomstandigheden in
vroegere tijden. Daar was, bijvoorbeeld, de rei
zende vetkaarsenmaker die ter plekke zijn kaar
sen „dompelde” en aan de burgers verkocht.
Vetkaarsen konden ook worden gemaakt door het
I gieten van vloeibaar vet in trechtervormige
vormpjes. Het gebruikte vet was dierlijk vet en op
het platteland was het zelf maken van dbmpel-
kaarsen dan ook een ritueel dat bij de slacht
hoorde.
tussen 300 jaar voor en 300 jaar na het begin van
onze jaartelling. Gemakshalve neemt hij daarom
het jaar nul als uitgangspunt. Tussen dat jaar nul
en anno 1979 ligt een stuk cultuur, symboliek en
mystiek dat volgens hem bijna totaal in het ver
geetboek is geraakt. „Terwijl de kaars toch een
ongelooflijk grote rol in het leven van de mensen
heeft gespeeld” merkt Van der Heijden op.
„Steeds weer duikt die kaars op als symbool van
het geloof, en van het licht dat uiteindelijk wint
van de duisternis. Die kaarsvlam als symbool van
het leven: die gedachte zie je toch in de laatste
jaren weer wat terugkomen. Er worden weer
geboortekaarsen en verjaardagskaarsen ver
kocht. Vroeger begon het leven bij de doopkaars,
het eindigde bij de laatste kaars in het stervens
uur. Veel spreekwoorden en gezegden hebben
betrekking op de kaars. Maar verscheidene daar
van zijn ook in de vergetelheid geraakt”.
meterslange waskaars
jes, ,opgerold' tot allerlei
fantasievormen.
Jan van der Heijden,
directeur van het Goudse
Kaarsenmuseum, laat
zien hoe bijenwaskaar
sen worden gedompeld!
Links op de achtergrond
de antieke apparatuur
waarin kaarsjes met
tweehonderd stuks tege
lijk werden gegoten.
Die vetkaars was de eerste kaars voor huishou
delijk gebruik, en bezien vanuit meer verlichte
tijden was het een onding. De vetkaars gaf licht en
daar was dan wel alles mee gezegd. Vetkaarsen
walmden, stonken, dropen en gaven roet af. Pas in
1825 kwamen er betere tijden dankzij de ontdek
king dat stearine (het hoofdbestanddeel uit dier
lijk vet) en paraffine (een uit ruwe aardolie ge
wonnen bestanddeel) konden worden gebruikt als
grondstoffen voor kaarsen van aanzienlijk betere
kwaliteit. Intussen werden er ook bijenwaskaar
sen gemaakt via verschillende technieken: het
„aangieten” aan lonten die aan, een met de hand
rondgedraaid wiel hingen, het „trekken” van me
terslange kaarslinten die later in handzame stuk
ken werden verdeeld, en het met de hand kneden
van zachtgemaakte was rondom een lont. Die
bijenwaskaarsen waren voor de gewone man der
mate onbetaalbaar, dat alleen de rijkdom en de
kerk ervan konden profiteren.
Wanneer kwam de kaars voor het eerst het
leven op aarde verlichten? Aangeland bij dit punt
in zijn verhaal verklaart Jan van der Heijden dat
hij nu „een enorme slag om de arm moet houden”.
Ruw geschat moet de kaars, als een min of meer
logisch vervolg op de brandende tak en de fakkel
(de in hars of vet gedrenkte tak) ontdekt zijn
het stoffelijk welzijn der medeburgers gericht dan die van hun voorgangers. Sinds medio 1978 zijn
zij bezig met het opbouwen van een klein museum rondom de ongeveer 2000 jaar oude historie
van de kaars.
„Een kaarsenmuseum: dat bestaat, voor zover
wij weten, nergens ter wereld”, zegt Jan van der
Heijden, directeur van de stichting Het Kaarsen
museum, en al vele jaren verzamelaar van alles
wat met de historie van het kaarslicht te maken
heeft. „De hedendaagse mens kent de kaars alleen
nog maar als modieuze sfeermaker. En toch is het
nauwelijks anderhalve eeuw geleden dat de eerste
stearine kaars een kleine revolutie in de verlich
ting betekende”.
Met die opmerking zit hij meteen in „het verhaal
van de kaars”, zoals hij dat vele malen per jaar
aan bezoekers van het museum vertelt. De aan
loop tot dat verhaal speelt zich af in de achterste
ruimte van het smalle diepe pand aan de Turf
markt. Daar staat de ouderwetse, uit het midden
van de vorige eeuw daterende apparatuur waarin
de bekende witte „kerstboomkaarsjes” met twee
honderd stuks tegelijk werden gegoten. Op een
komfoor staat een grote ketel gesmolten bijenwas
naast een houten rek waarop de aan latjes beves
tigde lonten liggen. Met dit gereedschap demon
streert hij hoe door het steeds opnieuw onderdom
pelen van de lonten in de hete was, gaandeweg de
bijenwaskaars rondom de lont groeit.
Dia’s van oude zwart-wit prenten, geprojecteerd
Je begrijpt niet dat de Perzen zo’n
misbaar maken over de gevangenissen
en het harde regiem van de Savak, de
geheime politie. Want wat lees ik in het
boek „Sjah van Perzië verdiende kroon’’
van de Nederlandse heren Otto Kuyk en
Bart van Veen?
Ik citeer: „De meeste levenskansen
had men in de geweldige gevangenis
van Teheran. Toen hij in de dertiger
jaren werd gebouwd, behoorde hij tot de
modernste huizen van Bewaring in het
gehele midden-oosten. Als één van de
eerste gebouwen in Teheran was de
gevangenis uitgerust met centrale ver
warming, warm water, zitbaden en dou
ches en de gedetineerden kregen ieder
een Perzisch tapijt in hun cel. Onder de
rechtschapenen in Teheran vernam men
een duidelijk gemurmureer tegen het feit
dat veroordeelde misdadigers meer
comfort genoten dan de hoogste hoofd
ambtenaar, zij het dan achter tralies.
Buitenlandse toeristen kregen te horen:
Het beste hotel dat wij u kunnen aanra
den is onze gevangenis”.
De „hopeloze gevallen in de misdaad,
de opstandelingen tegen het sjah-regi-
me, de lustmoordenaars en recidivisten
liet de sjah sr. eenvoudig ombrengen”.
Dat wel.
Boze sprookjes zijn er over de sjah
verteld. Dat moet de conclusie zijn als
men niet de rapporten van Amnesty In
ternational leest, maar dit door Teleboek
uitgegeven boekje over de sjah (1968).
Wat leest men er onder meer:
„Ik wilde geen koning zijn over een
invloedrijke kaste corrupte reactionnai-
ren, feodale grootgrondbezitters en mis
leide verraders, die de belangen van het
land voor een appel en een ei aan het
buitenland verkwanselden”.
„Ik wilde soeverein zijn over 20 mil
joen hard werkende, edele mensen, die
in vertrouwen naar mij opzagen. Ik zag
hen zwoegen en ik zag hoe de schamele
opbrengst van hun wanhopige inspan
ningen terecht kwamen in de uitgestrek
te klauwen van de uitbuiters. Menigeen
zal gedacht hebben dat mijn persoonlijk
belang gebaat was bij de samenwerking
met die heersende klasse, maar ik heb
daartoe nooit enige neiging gevoeld”.
Het boek zegt dan: „Zelf plaatste hij de
bepluimde kroon op zijn grijzende haar.
Wie anders dan hijzelf had het tenslotte
volbracht? Zo verkreeg de sjah op 26
oktober 1967 zijn verdiende kroon”.
De sjah vond zichzelf volgens dit boek
Gods vertegenwoordiger. „Ik heb het
gevoel dat God mij hier heeft neergezet
met de een of andere goede reden. In
alles wat ik heb gedaan en in alles wat ik
nog ga doen, beschouw ik mij als de
uitvoerder van Gods wil en ik bid, dat Hij
mij leidt naar de voltooiing van Zijn
opdracht en dat Hij mij behoedt voor
vergissingen”. (Wat zou de ayatollah
daarvan zeggen? En: over welke God
hebben de sjah en de ayatollah het
toch?)
Aardig is wat Kuyk over Farah Dibah
de keizerin o.a. meldde: „Ze had begrip
voor de moderne publiciteitsmedia.
Journalisten kregen altijd passende ant
woorden op hun vragen, als kende zij
hun verlangens ten aanzien van de ant
woorden, die zij het liefst hoorden”.
En wat te denken van fotobovenschrif-
ten als „Wie staat zie toe, dat zij niet
valle” (keizer en keizerin op de water
ski's) of „Mijn enige levensdoel is de
voortdurende verbetering van het wel
zijn van Iran” plus het fotobijschrift:
„Voor deze taak heb ik alles over zelfs
mijn leven”.
De sjah was geliefd bij zijn volk, aldus
Kuyk, „De sjah leefde hartstochtelijk in
de harten van een steeds groter deel van
zijn volk. De kroon was verdiend”. Dit
boekje uit 1968 lag heel terecht bij De
Slegte. Het is wél een historisch werkje
geworden. Een klassiek voorbeeld van
misleiding. Over de Savak (de Perzische
Gestapo) bijv, vind je niets. Noch over de
protestmars, die ene Khomeini in de
jaren zestig organiseerde tegen het
Sjah-regiem. Het is alles schittering rond
de sjah. Zijn leven geven voor Iran? Nog
niet eens voor vijftig onschuldige gijze
laars.
Een bijzondere collectie antieke stempels waar
mee vroeger kaarsen werden versierd, wordt nu
door het echtpaar Van der Heijden gebruikt voor
het decoreren, aan de hand van die oude technie
ken, van hedendaagse kaarsen. Ze doen dat, voor
namelijk in opdracht, met kaarsen die bestemd
zijn voor bijzondere gebeurtenissen: geboorte- en
doopkaarsen, communie- en verjaarskaarsen, hu
welijks- en jubileumkaarsen. „Voor zover bekend v||
is er in Europa nog maar een enkel atelier waar
kaarsen op deze manier nog helemaal met de
hand worden versierd”,.zegt Jan van der Heijden.
In het antieke kaarsenwinkeltje van zijn museum
staat een van de grootste waskaarsen ter wereld
(ruim drie meter hoog, van bijna 200 kilogram).
Ook deze kolos staat op de nominatie om in de
loop van het komend jaar van top tot teen te
worden gedecoreerd. Het Kaarsenmuseum heeft
een (nog heel bescheiden) vakbibliotheekje, met
als topper het Duitse standaardwerk „Das grosze
Buch vom Wachs”. Toekomstmuziek: het opzetten
van een internationaal documentatiecentrum
waarin alles zou moeten worden vastgelegd wat
her en der op de wereld over kaarsen bekend is.
„Het bewaren van een brokje cultuur, symboliek en mystiek”. Dat is, kort gezegd, de gedachte
achter een klein en nog jong museum in Gouda: het Kaarsenmuseum. Het is te vinden langs het
binnenwater van de Turfmarkt, achter de met houtsnijwerk omlijste ramen van een der oude
klokgevelpanden waar deze stad nogal royaal mee bedeeld is. Dit pand stamt uit 1611, en de op
het bovenraam geschilderde naam „In t Hemels broodt” verwijst naar het feit, dat bakkers in dit
huis meer dan drie eeuwen lang het dagelijks brood voor de Gouwenaars hebben gebakken. De
activiteiten van de huidige bewoners, het echtpaar Jan en Toetie van der Heijden, zijn minder op
V
I
Zuinige, dunne en
iUfWL’l
7/Z^Z
'O