Nöê.UEEE EE SEEMS Literatuur staat bol van ergernis Ws bekaaid i negentier zijn reisd ifgemete diedesfe Eentijdgi jan Busk Dordrech kerkhove grachten zien is; w; of een kal aanneeml signaleen dat Haart iieuitslu gphijnt vc Mulisch 1 Jad over i Amsterdï I D- boodscl nog zo p mijn bes koningsl vertellen laatste s aanstom aanscho waarop i „MevroL mevrouv I mm w ■b door Jan van Houts d door Ad Versluys f Nieuw-Guinea Hinderlagen Verpleegstersroman Welvaart Kort na de tweede wereldoorlog heeft een Franse filmregisseur een film gemaakt over al de kleine ergernissen die ons levenspad kruisen. „De Brekebenen" heette die registratie en veel staat me er niet van bij, of het zou die eindeloos telefonerende dame moeten zijn, die niets te vertellen hebbend en almaar doormelkend, met wellust de rij wachtenden vóór de cel groeien ziet. Niet alleen het doen en laten van onze lotgenoten, maar ook hun schrijven en denken kan aanleiding geven tot geërgerdheid. Neem deze notitie uit de (Waterlandse) Gezinsbode d.d. 29-11 -79, waarin uit de mond van een barkeeper wordt opgetekend: „dat het programma voor de feestdagen al gepland is: Op de eerste kerstdag zijn we dicht, tweede kerstdag open en men zal de deur ook gesloten vinden tijdens oudjaar”. Hier spreekt niet zozeer wanbegrip betreffende de viering van „feestdagen”, als wel misbruik van taal. En dat geeft ergernis. Moeder P Kneuterigheid en provocaties Heere Heeresma W. F. Hermans Willem Elsschot J.de Wit s f De vriendin en haar scheergenot Isabelle Huppert in La Den- tellière De „veelomvattende en veelzijdige" taak van de bestuursambtenaar die door het Ministerie van Zaken Overzee naar Nieuw-Guinea werd overgeheveld, staat in al zijn nutteloosheid te boek in „Zaken overzee” (1971). Het relativeren van ronkende verhalen, opgeblazen figuren doorprikken - dat is de bedoeling van de ex- aspirant-controleur C. J. Schneider, schrijvend onder de naam F. Springer. Hij is nu diplomaat, maar zijn ervaringen tussen 1957 en 1962 maakten hem schrijver, een miskende, dat wel. In een interview in de Haagse Post (18-8-’79) ziet hij zichzelf terug in die tijd: „een 25-jarig mannetje, baas over een zootje stront met misschien zesduizend Papoea’s drin”. Na heel veel gepraat leggen kerels met van die peniskokers in ruil voor het dekken van hun varkens, een weg aan voor een jeep - die nog moet komen, en als ie er eenmaal is, snel kapot gaat. Onderdelen worden besteld uit Holland, en als die er zijn is de weg overgroeid en zijn de bruggen in elkaar gedonderd. In het isolement van een onvindbare vallei doet Springer zijn pacificatiewerk, shag rollend met papier van zakbijbels, terug in het stenen tijdperk. Tot het begrip „zelfbeschikkingsrecht” wordt ontdekt en waar gemaakt:. „Alle bestuursposten kregen opdracht omgaand opgave te doen van zogenaamde „vooraanstaande Papoea’s” in ons gebied, want die moesten het idee niet alleen steunen, maar ook in de buitenwereld gaan uitdragen. Onze collega Kareis, nu in Hollandia, beschreef op humoristische wijze in een lange brief, dat hij de opdracht had een delegatie opperhoofden van over het hele eiland klaar te stomen voor een propagandareis naar Europa, Afrika en Amerika. Hij stak ze keurig in het kostuum, organiseerde een spoedcursus lezen, schrijven en Engels, leerde hun het gebruik van westerse wc’s, en zwaaide hen na vier weken met een warm gevoel van voldaanheid na, toen ze richting Europa vertrokken, in nette colbertjes, met twee vulpennen per persoon in de borstzak, aktetassen onder de arm, krakend nieuwe schoenen aan de voeten.” voorop reden, blinden voortgestuwd en mensen met drie of twee ledematen voortgeholpen werden. Daarachter het gros van die knuppels of keien konden hanteren. Die hinkende, zingende, dreigende massa kon onmogelijk met sabelhouwen worden uiteengejaagd als stakers of studenten en de zaak kreeg dan ook spoedig haar beslag. Want de regering, blij als zij was het geplengde bloed met geld en erelinten te mogen afwassen, haastte zich de geofferde krachten en organen in te delen in een zo’n kreng aan te schaffen. Je hebt de vorige tussen opstaan en de deur uitgaan nog niet vermorzeld onder de broodplank of een zorgzame vriendin met een zwak voor gladgeschoren mannehoofden haalt het in haar hoofd je te verrassen met het allerlaatste model scheergenot; een lekker in de hand liggend portable scheerapparaat met tondeuze voor de bakkebaarden (waar ik een gruwelijke afkeer van heb). Wat een uitdaging! Verwacht ze iets van me? Omdat ik die dingen schijnbaar altijd anders wil uitleggen en scheerapparaten haat als de pest, vergat ik de eerste weken mijn cadeau „hè alweer” mee te nemen. Ik legde haar uit, dat het eigenlijk wel makkelijk was het bij haar te laten staan. Ik kon me dan immers in voorkomende gevallen even lekker scheren. Na verloop van tijd doorzag ze me kennelijk. Opeens vond ik het nog steeds niet uitgepakte cadeau in m’n tas; ze was tot de aanval overgegaan. Een Supershave 2000. Ze had de batterijen er los bij laten inpakken. discussienota’s, convocaties, programma’s, verkenningen, voorlopige verkenningen, rondschrijvens, en zo voorts, en zo verder. Al dat kostelijk papier, dat anders vluchtig of helemaal niet gelezen in de vuilnisbak terecht zou komen om het milieu te verontreinigen, is door de schrijver dan toch nog op een heel nuttige wijze gebruikt. Dit is het Bestuur van de Rijksuniversiteit te Groningen niet ontgaan en onmiddellijk na Hermans vertrek heeft het een verordening uitgevaardigd dat het papier voortaan aan beide zijden moet worden bestencild”. „Het begint met uit eikaars glazen drinken en het eindigt met watjes in de oren om zijn gesnurk”. (Pascal Lainé, La dentellière) Daartussen, tussen begin- en eindstation van de aantrekkingskracht, liggen de hinderlagen van de ergernis. Zelden is in een film naar een boek daar duidelijker vorm aan gegeven. Een simpel verhaal van een ontmoeting die nooit had moeten plaatsvinden: die tussen een jonge student uit de betere kringen en een kapstertje. Haar aandeel in hun eerste gesprek bestaat uit ja’s en nee’s. Later, bij haar eerste bezoek bij hem thuis, zal hij haar onmiddellijk in de rede vallen, als ze op een vraag van zijn moeder naar haar studie, wil antwoorden. Het aanvankelijk vredig samenwonen wordt door hem langzaam verstoord. Ze heeft gewerkt, in de chique salon en in hun kleine kamer, ze geniet van de rust en bijt in een appel. Verstoord kijkt hij op van zijn studieboek. En ze zit verlamd, de krak van de beet nog in haar oren. Verbijsterd beluistert ze een intellectuele conversatie in zijn vriendenkring. Hij ziet dat, denkt dat ze zich verveelt, begint over rotfooien en te weinig loon voor hard werk als ze weer thuis zijn. Haar rust verdwijnt, haar werk wordt dwang. Ze blijft hem ergeren: ze moet vroeg op, ze bekommert zich na het werk alleen om het huishouden. Hij laat haar gaan, een verdwaald vogeltje, klaar voor het afschieten. Opeens is het zover. Met een schreeuw van pijn laat ik verschrikt het apparaat los, om vervolgens schaapachtig naar mezelf in de spiegel te staren. Het scheerapparaat bengelt aan m’n kin, vastgehecht aan de baardstoppels. Op zo'n moment kan ik niet nalaten denken, dat ze hierop heeft gewacht, de allang weer opgestapte vriendin. Het moment waarop ik me realiseer dat het enige wat ik nog kan doen om me van dat klereding te bevrijden is er een korte snelle ruk aan geven... Als het onvermijdelijke moment is gekomen waarop ik me voor de derde maal verplicht voel niet met een ongeschoren kop achter m’n bureau te schuiven, moet ik me in acht nemen. De batterijen zijn inmiddels zover leeggeraakt, dat de motor het vereiste toerental om de baardharen af te kappen niet meer haalt. Dan is het zaak millimeter voor millimeter met zorg te behandelen. Met volle batterijen spint de Supershave 2000 over de huid. Zie je wel, niks aan de hand. Je steltje aan, prima apparaat en nog bedankt. De keer daarop gaat het anders. Vooral de platliggende baartharen in de hals zijn nagenoeg ongrijpbaar. Wat steviger drukken is dan een manier of met een vinger de huid strak trekken en er nog eens overheen. Toch geeft dat gerotzooi in de hals een wat schrijnend gevoel. Bovendien krijg ik meteen daar achteraan uitslag op de geïrriteerde gelaatsdelen. Maar ja, beter half- dan ongeschoren. „Hij ging vlak langs haar heen zonder haar te zien. Omdat ze een van de mensen was die geen teken geven, maar met geduld moeten worden gezocht”. In de afdeling „Valse Voorlichting” van de literatuur is de Verpleegstersroman een van de ergerlijkste verschijnselen. Boeken vol roeping en liefdessmart hebben voor ons het leven binnen de voorwerpen die me hebben geërgerd of dat zouden kunnen gaan doen het ontgelden. En daarna is er spijt om het verlies, wat overigens niet opweegt tegen de ergernis om het feit, dat ik me zo heb laten opfokken. Nou ja, de batterijen zijn nu in elk geval helemaal leeg. Voordat er nieuwe inzitten, zijn we alweer een maand of wat verder. Zo’n apparaat tors je hoofdzakelijk mee om, in het geval dat je weer eens ongeschoren de deur uit bent gelopen, dit op het werk nog even recht te trekken. Dus een keer in de maand komt ie zeker van pas. En voor de rest van de tijd lopen de batterijen langzaam leeg. Het komt er grofweg op neer, dat ik me met een lading van vier Philipsbatterijen drie keer kan scheren. En toch trap ik er telkens weer in. Elektrische scheerapparaten zijn rotdingen, martelwerktuigen, gemaakt om de argeloze bij de strot te grijpen, net op het moment waarop hij denkt er weer zonder scheuren in z’n kop vanaf te komen. Dus neem je je voor, nooit meer Voor het geval ik niet zou weten hoe er mee om te gaan, zat er een Spaanse gebruiksaanwijzing bij ingesloten. Plotseling zag ik schijnbaar toch het nut van het cadeau in, want na verloop van tijd had ik hem bij me, in m’n tas. Gek, dat ik scheen te vergeten, dat ik na elektrisch scheren prompt uitslag in m’n hals krijg. Toen ik op mijn veertiende baardgroei vermoedde en de witte Philishave van mijn vader hanteerde, kreeg ik daar al last van maar dat kwam omdat hij hem nooit schoonmaakte, dacht ik. ■z f-kond kfdes lllibe stelde: „1 een dode nooit ingi onderhui geheimzii gooit er ii hemelvaa schepje b die sinds rolkomei Haarlem i voormalij laatste pli mytholog burgemee Met Haar! de hier ge En wie de andere mi zfjn gekoi Het is nog versuffing boudeert, dan nog rond de p beeldhou enige stat reactiona: minachtir weerga ni overigens gekomen het betoo; -rf-aarl Upler 11. klei onmiddé waaien. H Coster fui goede ma bolwerkei doordrong commissi beeldhou' bestelde t fonteinba midden vi Spronken dienaanga zich geluk tt -w-oor ik het nou goed? Ik maak m’n 1—1 tas, die op de achterbank ligt, open Alen hoor onder alle troep vandaan een zacht tikkend, bijna ratelend geluid komen. Alsof ik in bed lig en onder de matras ter hoogte van mijn kussen een wekker bijna klaar is met aflopen, in een laatste poging me eruit te treiteren. Ik tast met m’n linker hand onderin de tas. Wat kan er nu in een tas zonder inhoud van betekenis zo’n idioot niet thuis te brengen geluid voortbrengen? Voor een tijdbom kom ik niet in aanmerking, trouwens best een geruststellende gedachte. Tussen de rommel in de tas vis ik het in een zachtleren foedraal verpakte scheerapparaat van het merk Supershave 2000. Waarschijnlijk door een schok aangesprongen. Daar kan ik tenminste om lachen. Tien minuten geleden, na een ergerlijk telefoongesprek, had ik, onbesuisd als ik kan zijn, het waarschijnlijk in de gracht geflikkerd, mezelf wijsmakend, dat zo’n apparaat toch nergens goed voor is, overbodige ballast. In zulke buien moeten meestal Dank zij het papier kunnen lezer en schrijver, het harde woord moet er uit, communiceren. Maar ook de fotograaf heeft het niet makkelijk, hij, en de vervaardiger van het onderschrift kunnen te grazen genomen worden, getuige deze ingezonden brief (Parool, 29-3-’77): „Ik geloof dat de journalistieke ethiek gebaat zou zijn geweest met een zwart streepje over het gelaat van de lakei die zo gedienstig het hondje van hare majesteit aan de riem mocht houden op de foto die vrijdag in Het Parool stond. Amsterdam Een van de ergerlijkste verschijnselen onzer dagen is het probleem van de welvaart. Hans Ferré heeft dat in „Avenue” (april, 1979) met zijn artikel „Cultuur in het Loonzakje” voorgoed opgelost. Hij onderscheidt drie soorten consumpties: „1. Consumptie uit noodzaak, dus gewoon om in leven te blijven. 2. Comsumptie uit blijdschap, omdat je wat te vieren hebt. 3. Consumptie uit verdriet, omdat je wat te compenseren hebt.” Wat gebeurt er nu volstrekt wetmatig in een maatschappij met toenemende welvaart? De comsumptie uit noodzaak (aardappelen, brood, melk) raakt hoe langer hoe meer op de achtergrond en wordt vervangen door de comsumptie van goederen die vroeger, toen we nog armoedig waren, symbolen van feestvreugde waren: patat, taartjes, alcohol”. Ferré constateert dat elke dag feest ook geen lolletje is, dat stress de kop opsteekt, op het werk of voor de buis. Zodat fase 3 intreedt. Leren-leven- met-de-welvaart, dat aftands probleem, denkt hij als volgt creatief op te lossen: alle werknemers moeten elke maand een cadeautje krijgen, dat bijdraagt aan hun culturele vorming en persoonlijke groei, en daarenboven de werkgelegenheid bevordert. Voor de eerste maand reserveert hij: „een legpuzzel in 500 stukjes. Desnoods met de portretten van Wim en Arie, opdat elke werknemer wete aan wie hij dank verschuldigd is. Bovendien een prima injectie voor de noodlijdende strokarton in Groningen. De tweede maand bv. een speciaal geschreven boek „Van Marx tot Maslow”, opdat elke werknemer wete hoe de opvattingen over de menselijke vooruitgang in 100 jaar geëvolueerd zijn. De derde maand een lidmaatschap voor een l jaar van zowel de VPRO als de VARA, opdat bewustmaking en emancipatie niet door de algemene vertrossing van de beeldbuis zullen wijken. De vierde maand een LP getiteld „Geld maakt niet gelukkig”, waarop een twaalftal Nederlandse kleinkunstartiesten liedjes op dit thema ten gehore brengen. De vijfde maand wederom een speciaal gemaakt boek „Gastarbeiders in Nederland”, dat vertelt over leef- en cultuurgewoonten van Turken, Marokkanen, enz. Met enkele pagina's „zeg eens wat aardigs in het Turks, Marokkaans enz. tegen een collega”. De zesde maand twee tickets voor de schouwburg, ballet, toneel, opera enz. De zevende maand een dankbetuiging van de Novib vooreen maand deelname aan de aktie „Gast aan tafel”. De achtste maand een fraai plaatwerk „Kunst kijken is geen kunst” met een populaire handleiding voor museumbezoek. De negende maandenfin, ik geloof dat het zo wel duidelijk is waar ik heen wil”. de poëzie binnen en Rutger Kopland zag het aan vol ergernis: Een moeder loopt langzaam naar haar kind om het niet te laten schrikken, Pakt het voorzichtig op om Het niet te beschadigen, Slaat dan keihard. Uitingen van ergernis, onze literatuur staat er bol van. In de middeleeuwen laat Van Maerlant de kerk klagen, roept hij op tot een nieuwe kruistocht na de val van het laatste christenbolwerk Akko in 1291:. „Kerstenman, wat’s di geschied? Slaapstu? Hoe ne dienstu niet Jesum Christum, dinen Here?” roept hij uit, terwijl hij ziet dat het volk niet in beweging komt, omdat het naar weelde haakt, andermans bezit begeert en alleen aan amusement denkt. Driehonderd jaar later krijgt diezelfde kerk het harder te verantwoorden, als Marnix van St. Aldegonde zijn „Biëncorf der H. Roomscher Kercke” schrijft. De middeleeuwse klaagtoon, bezwerend en smekend, is dan vervangen door sarcastisch constateren van (blijvende) misstanden. Dan heeft, vergeefs, Anna Bijns al haar verontwaardiging tegen de nieuwe godsdienst samengevat in de slagzin: „Als sonde deught es, de Lutheranen sijn santen.” Vondel hekelt in de zeventiende eeuw de verdeeldheid van de predikanten, de corruptie van de staatsdienaren. Zijn woede hapt naar adem, zeker in „Roskam” (1630) als hij tot P.C. Hooft het woord richt: „Hoe koomt, doorluchte Drost, dat elk van Godsdienst roemt En onrecht en geweld met dezen naam verbloemt?” Voor hem is hebzucht de drijfveer van menselijk handelen - maar hij weet ook al dat de waarheid niet mag gezegd worden: „Dies roemt men hem voor wijs, die vinger op de mond leit. O, kon ik ook die konst: maar wat op ’s harten grond leit, Dat welt me na de keel: ik word te stijf geparst, En ’t werkt als nieuwe wijn, die tot de spon uitbarst.” In 1860 zal Multatuli zijn „Gebed van de onwetende” besluiten met de regel: „O God, er is geen God,” nadat hij de dragers van het „ware geloof’ geplaatst heeft tegenover de zoekenden en ,d walenden. In dit land is nergens de ergernis luider aan het woord geweest dan op het terrein van het geloof. Maar ook andere gebieden bleken een bruikbaar werkterrein. Pas ontdekt, van deze tijd. Laat ons niet denken aan het feminisme, evenmin aan de teevee-voortbrengselen, nog minder aan particuliere executies van literaire critici. Kies met ons voor de omgekeerde voorlichting. een I ano VF gei kollega i een mise toch eige ik erger i stiefmoe door en vroegere die ziet d tegen Sn maar hei Maar ooi om te bei mooier d vervolge hersens, om te snt door de j loeder vt alleen ge teveel sc is daarna bij zeven natuurlij hebben t inhunb< dan verv aanbiedt maarnie ziekelijk vrouwen volle bev ben wo» ontzettei ook natu schuldgt wegrede realiseer die het w heeft, no vertel ik verhalen kind van weken d vanavon beslist ’z naar de 1 vandaag Ziekenhuismuren blootgelegd. Er was geen houden aan. Tot „Nachtzuster Nolda” verscheen, tot Heere Heeresma haar een nacht volgde in de ban van haar kreet: „Zijn hier nog sputumpotten of gebittenbakken?” Ze bezat zich om te beginnen aan de medicinale alcohol, dient de groenten wassende en po’s schrapende keukenhulp haar dagelijks injectie toe, gapt chocola, sigaretten, zakkammetjes uit de laatjes van de snorkende patiënten. Kortom, een bezig nachtje. Toch valt haar werk vaak stil omdat ze moet denken. Dat doet ze dan op het vers opgemaakte bed van een patiënt die een (mislukte) operatie onderging: „En nu maar denken. Waar dacht ze aan? Ineens kwam de derde wereld voor haar geestesoog. Ze doorvoelde de armoede en het schrijnend onrecht van de armoede. En het leed dat de verse heersers hun onderdanen bezorgden mitsgaders al die handige machines die de o zo westerse landen stuurden en die door het gebrek aan animo en benzine of zo, stonden te roesten en al roestende onder oerwoud en alang-alang verdwenen. En ondertussen werd wat armer was armer en wat rijker was rijker en er was geen beginnen aan. „Watertje naar de zee en botertje aan de boom”, zei ze zachtjes tegen zichzelf.” In het voorjaar van 1975 schrijft Prof. Dr. B. J. O. Zomerplaag het „Nawoord” van „Onder Professoren”. Een roman van 421 pagina’s over een Nobelprijswinnaar, werkzaam aan de kleinste universiteit van een klein land. Over een man „zo saai, daar kan jij zelfs geen roman over schrijven”. (Een Gronings geleerde tot W. F. Hermans). Betoogd wordt dat het boek geen sleutelroman is, dat het handelt over denkbeeldige professoren en een denkbeeldige stand. (Feit is dat Hermans heel wat ergernis van zich heeft afgeschreven: heel de kneuterigheid van een dichtgeslibd groepje plattelandsintellectuelen en hunne gades wasemt door de bladzijden. Seksclub, witte dranken, betaalkaarten, supermarkt, kretologie, vakjargon het krijgt alles een beurt). Zomerplaag Hermans tenslotte geeft toe dat er wel iets van de Groningse academia, waar hij jaren werkte, inzit: „Om eens iets te noemen: het boek werd (in klad) geheel geschreven op de blanco achterzijden van gestencilde universitaire mededelingen- nota’s. Bernard Shaw stuurde eens twee kaartjes voor de première van zijn nieuwe stuk naar Winston Churchill. Hij schreef daarbij: ,,Neem een vriend mee, als je er tenmin ste een hebt”. Churchill ant woordde Shaw dat het hem speet dat hij juist die avond verhinderd was, maar dat hij graag kaartjes wilde hebben voor de tweede voorstelling, „als er tenminste nog een komt”. „Wanneer ons fier rood-wit-blaauw boven ons hotel wappert en jullie op het veld ontvangt, strijdt dan voor die kleuren en weet dat heel Nederland heel de wereld naar jullie uitziet, jullie verrichtingen met spanning en hoop tegemoet ziet.” (Karei Lotsy, mental trainer van ons wondervoetbalteam uit de dertiger jaren). Indien u na het ondergaan van dit proza de brok in uw keel heeft door geslikt en erin geslaagd bent de vlag niet uit de motteballen te halen, moet u toch overschakelen naar een andere zender, die van Willem Elsschot in „Pensioen” (1937). Indien het verband u onduidelijk is, laat u dan gezegd zijn dat volgens een onzer (denkende)trainers voetbal oorlog is. Zie hier: „Er is een wet gestemd ten gunste van de oud strijders Alles wat van het leger was overgeschoten had een flinke actie op touw gezet en optochten gehouden waarin rompen in karretjes behoorlijk tarief dat de opwellende wraaklust in de kiem verstikte. En aangezien men de afwezige doden niet uitschakelen kon had Alfredje nu recht op een pensioen dat tot zijn meerderjarigheid zou worden uitgekeerd.” Het Nederlands gezinnetje anno-nu vond een samenbundeling naar leven en streven op een blaadje van de Bescheurkalender 1979: Moeder Mavo Vader Volvo Kindje Lego Poesje Bonzo Hoe veel minder blij moet dat maatschappijtje in de jaren dertig van de vorige eeuw zijn geweest. Het kind zijn vader deed in schoenen, maar leeft niet meer, het heeft een broer die onderwijzer is en dat is al erg genoeg, zijn moeder is ervan overtuigd dat ’n mens z’n geloof er niet toe doet „als i maar braaf is en niet Rooms”. Zo’n kereltje verkwanselt zijn bijbeltje, de huisdominee is „puur ontsteld”, van zijn meester moet hij een vers schrijven, getiteld „De Deugd”. Hij weigert te zeggen wat hij met het geld gedaan heeft. Alle gebruikelijke middelen worden aangewend om het te weten te komen: „Water en brood; water en geen brood; brood zonder water; water noch brood; huisdominee; broer, Habakuk, Juffrouw Laps, tranen, slaag... alles tevergeefs”. (Multatuli, Woutertje Pieterse) En toch in 1969 sloop nog een dergelijke moeder

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 22