Nöê.UEEE EE SEEMS
Literatuur staat
bol van ergernis
Ws
bekaaid i
negentier
zijn reisd
ifgemete
diedesfe
Eentijdgi
jan Busk
Dordrech
kerkhove
grachten
zien is; w;
of een kal
aanneeml
signaleen
dat Haart
iieuitslu
gphijnt vc
Mulisch 1
Jad over i
Amsterdï
I
D-
boodscl
nog zo p
mijn bes
koningsl
vertellen
laatste s
aanstom
aanscho
waarop i
„MevroL
mevrouv
I
mm
w
■b
door Jan van Houts
d
door Ad Versluys
f
Nieuw-Guinea
Hinderlagen
Verpleegstersroman
Welvaart
Kort na de tweede wereldoorlog heeft een Franse filmregisseur een film gemaakt over al de kleine
ergernissen die ons levenspad kruisen. „De Brekebenen" heette die registratie en veel staat me er
niet van bij, of het zou die eindeloos telefonerende dame moeten zijn, die niets te vertellen
hebbend en almaar doormelkend, met wellust de rij wachtenden vóór de cel groeien ziet. Niet
alleen het doen en laten van onze lotgenoten, maar ook hun schrijven en denken kan aanleiding
geven tot geërgerdheid. Neem deze notitie uit de (Waterlandse) Gezinsbode d.d. 29-11 -79,
waarin uit de mond van een barkeeper wordt opgetekend: „dat het programma voor de feestdagen
al gepland is: Op de eerste kerstdag zijn we dicht, tweede kerstdag open en men zal de deur ook
gesloten vinden tijdens oudjaar”.
Hier spreekt niet zozeer wanbegrip betreffende de viering van „feestdagen”, als wel misbruik van
taal. En dat geeft ergernis.
Moeder
P
Kneuterigheid
en provocaties
Heere Heeresma
W. F. Hermans
Willem Elsschot
J.de Wit
s
f
De vriendin en haar
scheergenot
Isabelle Huppert in La Den-
tellière
De „veelomvattende en veelzijdige" taak van de
bestuursambtenaar die door het Ministerie van
Zaken Overzee naar Nieuw-Guinea werd
overgeheveld, staat in al zijn nutteloosheid te boek
in „Zaken overzee” (1971).
Het relativeren van ronkende verhalen, opgeblazen
figuren doorprikken - dat is de bedoeling van de ex-
aspirant-controleur C. J. Schneider, schrijvend
onder de naam F. Springer. Hij is nu diplomaat,
maar zijn ervaringen tussen 1957 en 1962 maakten
hem schrijver, een miskende, dat wel. In een
interview in de Haagse Post (18-8-’79) ziet hij
zichzelf terug in die tijd: „een 25-jarig mannetje,
baas over een zootje stront met misschien
zesduizend Papoea’s drin”. Na heel veel gepraat
leggen kerels met van die peniskokers in ruil voor
het dekken van hun varkens, een weg aan voor een
jeep - die nog moet komen, en als ie er eenmaal is,
snel kapot gaat. Onderdelen worden besteld uit
Holland, en als die er zijn is de weg overgroeid en
zijn de bruggen in elkaar gedonderd. In het
isolement van een onvindbare vallei doet Springer
zijn pacificatiewerk, shag rollend met papier van
zakbijbels, terug in het stenen tijdperk. Tot het
begrip „zelfbeschikkingsrecht” wordt ontdekt en
waar gemaakt:.
„Alle bestuursposten kregen opdracht omgaand
opgave te doen van zogenaamde „vooraanstaande
Papoea’s” in ons gebied, want die moesten het idee
niet alleen steunen, maar ook in de buitenwereld
gaan uitdragen. Onze collega Kareis, nu in
Hollandia, beschreef op humoristische wijze in een
lange brief, dat hij de opdracht had een delegatie
opperhoofden van over het hele eiland klaar te
stomen voor een propagandareis naar Europa,
Afrika en Amerika. Hij stak ze keurig in het
kostuum, organiseerde een spoedcursus lezen,
schrijven en Engels, leerde hun het gebruik van
westerse wc’s, en zwaaide hen na vier weken met
een warm gevoel van voldaanheid na, toen ze
richting Europa vertrokken, in nette colbertjes, met
twee vulpennen per persoon in de borstzak,
aktetassen onder de arm, krakend nieuwe
schoenen aan de voeten.”
voorop reden, blinden voortgestuwd en mensen
met drie of twee ledematen voortgeholpen werden.
Daarachter het gros van die knuppels of keien
konden hanteren. Die hinkende, zingende,
dreigende massa kon onmogelijk met sabelhouwen
worden uiteengejaagd als stakers of studenten en
de zaak kreeg dan ook spoedig haar beslag. Want de
regering, blij als zij was het geplengde bloed met
geld en erelinten te mogen afwassen, haastte zich
de geofferde krachten en organen in te delen in een
zo’n kreng aan te schaffen. Je hebt de
vorige tussen opstaan en de deur uitgaan
nog niet vermorzeld onder de broodplank
of een zorgzame vriendin met een zwak
voor gladgeschoren mannehoofden haalt
het in haar hoofd je te verrassen met het
allerlaatste model scheergenot; een lekker
in de hand liggend portable
scheerapparaat met tondeuze voor de
bakkebaarden (waar ik een gruwelijke
afkeer van heb). Wat een uitdaging!
Verwacht ze iets van me?
Omdat ik die dingen schijnbaar altijd
anders wil uitleggen en scheerapparaten
haat als de pest, vergat ik de eerste weken
mijn cadeau „hè alweer” mee te nemen. Ik
legde haar uit, dat het eigenlijk wel
makkelijk was het bij haar te laten staan.
Ik kon me dan immers in voorkomende
gevallen even lekker scheren. Na verloop
van tijd doorzag ze me kennelijk. Opeens
vond ik het nog steeds niet uitgepakte
cadeau in m’n tas; ze was tot de aanval
overgegaan. Een Supershave 2000. Ze had
de batterijen er los bij laten inpakken.
discussienota’s, convocaties, programma’s,
verkenningen, voorlopige verkenningen,
rondschrijvens, en zo voorts, en zo verder.
Al dat kostelijk papier, dat anders vluchtig of
helemaal niet gelezen in de vuilnisbak terecht zou
komen om het milieu te verontreinigen, is door de
schrijver dan toch nog op een heel nuttige wijze
gebruikt. Dit is het Bestuur van de Rijksuniversiteit
te Groningen niet ontgaan en onmiddellijk na
Hermans vertrek heeft het een verordening
uitgevaardigd dat het papier voortaan aan beide
zijden moet worden bestencild”.
„Het begint met uit eikaars glazen drinken en het
eindigt met watjes in de oren om zijn gesnurk”.
(Pascal Lainé, La dentellière)
Daartussen, tussen begin- en eindstation van de
aantrekkingskracht, liggen de hinderlagen van de
ergernis. Zelden is in een film naar een boek daar
duidelijker vorm aan gegeven. Een simpel verhaal
van een ontmoeting die nooit had moeten
plaatsvinden: die tussen een jonge student uit de
betere kringen en een kapstertje. Haar aandeel in
hun eerste gesprek bestaat uit ja’s en nee’s. Later,
bij haar eerste bezoek bij hem thuis, zal hij haar
onmiddellijk in de rede vallen, als ze op een vraag
van zijn moeder naar haar studie, wil antwoorden.
Het aanvankelijk vredig samenwonen wordt door
hem langzaam verstoord. Ze heeft gewerkt, in de
chique salon en in hun kleine kamer, ze geniet van
de rust en bijt in een appel. Verstoord kijkt hij op
van zijn studieboek. En ze zit verlamd, de krak van
de beet nog in haar oren.
Verbijsterd beluistert ze een intellectuele
conversatie in zijn vriendenkring. Hij ziet dat,
denkt dat ze zich verveelt, begint over rotfooien en
te weinig loon voor hard werk als ze weer thuis zijn.
Haar rust verdwijnt, haar werk wordt dwang. Ze
blijft hem ergeren: ze moet vroeg op, ze bekommert
zich na het werk alleen om het huishouden. Hij laat
haar gaan, een verdwaald vogeltje, klaar voor het
afschieten.
Opeens is het zover. Met een schreeuw
van pijn laat ik verschrikt het apparaat
los, om vervolgens schaapachtig naar
mezelf in de spiegel te staren. Het
scheerapparaat bengelt aan m’n kin,
vastgehecht aan de baardstoppels. Op
zo'n moment kan ik niet nalaten
denken, dat ze hierop heeft gewacht, de
allang weer opgestapte vriendin. Het
moment waarop ik me realiseer dat het
enige wat ik nog kan doen om me van dat
klereding te bevrijden is er een korte
snelle ruk aan geven...
Als het onvermijdelijke moment is
gekomen waarop ik me voor de derde
maal verplicht voel niet met een
ongeschoren kop achter m’n bureau te
schuiven, moet ik me in acht nemen. De
batterijen zijn inmiddels zover
leeggeraakt, dat de motor het vereiste
toerental om de baardharen af te kappen
niet meer haalt. Dan is het zaak millimeter
voor millimeter met zorg te behandelen.
Met volle batterijen spint de Supershave
2000 over de huid. Zie je wel, niks aan de
hand. Je steltje aan, prima apparaat en
nog bedankt. De keer daarop gaat het
anders. Vooral de platliggende
baartharen in de hals zijn nagenoeg
ongrijpbaar. Wat steviger drukken is dan
een manier of met een vinger de huid
strak trekken en er nog eens overheen.
Toch geeft dat gerotzooi in de hals een wat
schrijnend gevoel. Bovendien krijg ik
meteen daar achteraan uitslag op de
geïrriteerde gelaatsdelen. Maar ja, beter
half- dan ongeschoren.
„Hij ging vlak langs haar heen zonder haar te zien.
Omdat ze een van de mensen was die geen teken
geven, maar met geduld moeten worden gezocht”.
In de afdeling „Valse Voorlichting” van de
literatuur is de Verpleegstersroman een van de
ergerlijkste verschijnselen. Boeken vol roeping en
liefdessmart hebben voor ons het leven binnen de
voorwerpen die me hebben geërgerd of
dat zouden kunnen gaan doen het
ontgelden. En daarna is er spijt om het
verlies, wat overigens niet opweegt tegen
de ergernis om het feit, dat ik me zo heb
laten opfokken. Nou ja, de batterijen zijn
nu in elk geval helemaal leeg. Voordat er
nieuwe inzitten, zijn we alweer een maand
of wat verder.
Zo’n apparaat tors je hoofdzakelijk mee
om, in het geval dat je weer eens
ongeschoren de deur uit bent gelopen, dit
op het werk nog even recht te trekken.
Dus een keer in de maand komt ie zeker
van pas. En voor de rest van de tijd lopen
de batterijen langzaam leeg. Het komt er
grofweg op neer, dat ik me met een lading
van vier Philipsbatterijen drie keer kan
scheren. En toch trap ik er telkens weer
in.
Elektrische scheerapparaten zijn
rotdingen, martelwerktuigen, gemaakt
om de argeloze bij de strot te grijpen, net
op het moment waarop hij denkt er weer
zonder scheuren in z’n kop vanaf te
komen. Dus neem je je voor, nooit meer
Voor het geval ik niet zou weten hoe er
mee om te gaan, zat er een Spaanse
gebruiksaanwijzing bij ingesloten.
Plotseling zag ik schijnbaar toch het nut
van het cadeau in, want na verloop van
tijd had ik hem bij me, in m’n tas. Gek, dat
ik scheen te vergeten, dat ik na elektrisch
scheren prompt uitslag in m’n hals krijg.
Toen ik op mijn veertiende baardgroei
vermoedde en de witte Philishave van
mijn vader hanteerde, kreeg ik daar al
last van maar dat kwam omdat hij hem
nooit schoonmaakte, dacht ik.
■z
f-kond
kfdes
lllibe
stelde: „1
een dode
nooit ingi
onderhui
geheimzii
gooit er ii
hemelvaa
schepje b
die sinds
rolkomei
Haarlem i
voormalij
laatste pli
mytholog
burgemee
Met Haar!
de hier ge
En wie de
andere mi
zfjn gekoi
Het is nog
versuffing
boudeert,
dan nog
rond de p
beeldhou
enige stat
reactiona:
minachtir
weerga ni
overigens
gekomen
het betoo;
-rf-aarl
Upler
11. klei
onmiddé
waaien. H
Coster fui
goede ma
bolwerkei
doordrong
commissi
beeldhou'
bestelde t
fonteinba
midden vi
Spronken
dienaanga
zich geluk
tt -w-oor ik het nou goed? Ik maak m’n
1—1 tas, die op de achterbank ligt, open
Alen hoor onder alle troep vandaan
een zacht tikkend, bijna ratelend
geluid komen. Alsof ik in bed lig en onder
de matras ter hoogte van mijn kussen een
wekker bijna klaar is met aflopen, in een
laatste poging me eruit te treiteren. Ik tast
met m’n linker hand onderin de tas. Wat
kan er nu in een tas zonder inhoud van
betekenis zo’n idioot niet thuis te brengen
geluid voortbrengen? Voor een tijdbom
kom ik niet in aanmerking, trouwens best
een geruststellende gedachte. Tussen de
rommel in de tas vis ik het in een
zachtleren foedraal verpakte
scheerapparaat van het merk Supershave
2000. Waarschijnlijk door een schok
aangesprongen. Daar kan ik tenminste
om lachen. Tien minuten geleden, na een
ergerlijk telefoongesprek, had ik,
onbesuisd als ik kan zijn, het
waarschijnlijk in de gracht geflikkerd,
mezelf wijsmakend, dat zo’n apparaat
toch nergens goed voor is, overbodige
ballast. In zulke buien moeten meestal
Dank zij het papier kunnen lezer en schrijver, het
harde woord moet er uit, communiceren. Maar ook
de fotograaf heeft het niet makkelijk, hij, en de
vervaardiger van het onderschrift kunnen te
grazen genomen worden, getuige deze ingezonden
brief (Parool, 29-3-’77):
„Ik geloof dat de journalistieke ethiek gebaat zou
zijn geweest met een zwart streepje over het gelaat
van de lakei die zo gedienstig het hondje van hare
majesteit aan de riem mocht houden op de foto die
vrijdag in Het Parool stond.
Amsterdam
Een van de ergerlijkste verschijnselen onzer dagen
is het probleem van de welvaart.
Hans Ferré heeft dat in „Avenue” (april, 1979) met
zijn artikel „Cultuur in het Loonzakje” voorgoed
opgelost. Hij onderscheidt drie soorten
consumpties:
„1. Consumptie uit noodzaak, dus gewoon om in
leven te blijven.
2. Comsumptie uit blijdschap, omdat je wat te
vieren hebt.
3. Consumptie uit verdriet, omdat je wat te
compenseren hebt.”
Wat gebeurt er nu volstrekt wetmatig in een
maatschappij met toenemende welvaart? De
comsumptie uit noodzaak (aardappelen, brood,
melk) raakt hoe langer hoe meer op de achtergrond
en wordt vervangen door de comsumptie van
goederen die vroeger, toen we nog armoedig waren,
symbolen van feestvreugde waren: patat, taartjes,
alcohol”.
Ferré constateert dat elke dag feest ook geen
lolletje is, dat stress de kop opsteekt, op het werk of
voor de buis. Zodat fase 3 intreedt. Leren-leven-
met-de-welvaart, dat aftands probleem, denkt hij
als volgt creatief op te lossen: alle werknemers
moeten elke maand een cadeautje krijgen, dat
bijdraagt aan hun culturele vorming en
persoonlijke groei, en daarenboven de
werkgelegenheid bevordert. Voor de eerste maand
reserveert hij:
„een legpuzzel in 500 stukjes. Desnoods met de
portretten van Wim en Arie, opdat elke werknemer
wete aan wie hij dank verschuldigd is. Bovendien
een prima injectie voor de noodlijdende strokarton
in Groningen. De tweede maand bv. een speciaal
geschreven boek „Van Marx tot Maslow”, opdat
elke werknemer wete hoe de opvattingen over de
menselijke vooruitgang in 100 jaar geëvolueerd
zijn. De derde maand een lidmaatschap voor een l
jaar van zowel de VPRO als de VARA, opdat
bewustmaking en emancipatie niet door de
algemene vertrossing van de beeldbuis zullen
wijken. De vierde maand een LP getiteld „Geld
maakt niet gelukkig”, waarop een twaalftal
Nederlandse kleinkunstartiesten liedjes op dit
thema ten gehore brengen. De vijfde maand
wederom een speciaal gemaakt boek
„Gastarbeiders in Nederland”, dat vertelt over leef-
en cultuurgewoonten van Turken, Marokkanen,
enz. Met enkele pagina's „zeg eens wat aardigs in
het Turks, Marokkaans enz. tegen een collega”.
De zesde maand twee tickets voor de schouwburg,
ballet, toneel, opera enz. De zevende maand een
dankbetuiging van de Novib vooreen maand
deelname aan de aktie „Gast aan tafel”. De achtste
maand een fraai plaatwerk „Kunst kijken is geen
kunst” met een populaire handleiding voor
museumbezoek. De negende maandenfin, ik
geloof dat het zo wel duidelijk is waar ik heen wil”.
de poëzie binnen en Rutger Kopland zag het aan
vol ergernis:
Een moeder
loopt langzaam naar haar kind om
het niet te laten schrikken,
Pakt het voorzichtig op om
Het niet te beschadigen,
Slaat dan keihard.
Uitingen van ergernis, onze literatuur staat er bol
van. In de middeleeuwen laat Van Maerlant de kerk
klagen, roept hij op tot een nieuwe kruistocht na de
val van het laatste christenbolwerk Akko in 1291:.
„Kerstenman, wat’s di geschied? Slaapstu? Hoe ne
dienstu niet Jesum Christum, dinen Here?” roept
hij uit, terwijl hij ziet dat het volk niet in beweging
komt, omdat het naar weelde haakt, andermans
bezit begeert en alleen aan amusement denkt.
Driehonderd jaar later krijgt diezelfde kerk het
harder te verantwoorden, als Marnix van St.
Aldegonde zijn „Biëncorf der H. Roomscher
Kercke” schrijft. De middeleeuwse klaagtoon,
bezwerend en smekend, is dan vervangen door
sarcastisch constateren van (blijvende) misstanden.
Dan heeft, vergeefs, Anna Bijns al haar
verontwaardiging tegen de nieuwe godsdienst
samengevat in de slagzin: „Als sonde deught es, de
Lutheranen sijn santen.”
Vondel hekelt in de zeventiende eeuw de
verdeeldheid van de predikanten, de corruptie van
de staatsdienaren. Zijn woede hapt naar adem,
zeker in „Roskam” (1630) als hij tot P.C. Hooft het
woord richt:
„Hoe koomt, doorluchte Drost, dat elk van
Godsdienst roemt
En onrecht en geweld met dezen naam verbloemt?”
Voor hem is hebzucht de drijfveer van menselijk
handelen - maar hij weet ook al dat de waarheid
niet mag gezegd worden:
„Dies roemt men hem voor wijs, die vinger op de
mond leit.
O, kon ik ook die konst: maar wat op ’s harten
grond leit,
Dat welt me na de keel: ik word te stijf geparst,
En ’t werkt als nieuwe wijn, die tot de spon
uitbarst.”
In 1860 zal Multatuli zijn „Gebed van de
onwetende” besluiten met de regel: „O God, er is
geen God,” nadat hij de dragers van het „ware
geloof’ geplaatst heeft tegenover de zoekenden en
,d walenden.
In dit land is nergens de ergernis luider aan het
woord geweest dan op het terrein van het geloof.
Maar ook andere gebieden bleken een bruikbaar
werkterrein. Pas ontdekt, van deze tijd. Laat ons
niet denken aan het feminisme, evenmin aan de
teevee-voortbrengselen, nog minder aan
particuliere executies van literaire critici.
Kies met ons voor de omgekeerde voorlichting.
een
I ano
VF gei
kollega i
een mise
toch eige
ik erger i
stiefmoe
door en
vroegere
die ziet d
tegen Sn
maar hei
Maar ooi
om te bei
mooier d
vervolge
hersens,
om te snt
door de j
loeder vt
alleen ge
teveel sc
is daarna
bij zeven
natuurlij
hebben t
inhunb<
dan verv
aanbiedt
maarnie
ziekelijk
vrouwen
volle bev
ben wo»
ontzettei
ook natu
schuldgt
wegrede
realiseer
die het w
heeft, no
vertel ik
verhalen
kind van
weken d
vanavon
beslist ’z
naar de 1
vandaag
Ziekenhuismuren blootgelegd. Er was geen houden
aan. Tot „Nachtzuster Nolda” verscheen, tot Heere
Heeresma haar een nacht volgde in de ban van haar
kreet: „Zijn hier nog sputumpotten of
gebittenbakken?”
Ze bezat zich om te beginnen aan de medicinale
alcohol, dient de groenten wassende en po’s
schrapende keukenhulp haar dagelijks injectie toe,
gapt chocola, sigaretten, zakkammetjes uit de
laatjes van de snorkende patiënten. Kortom, een
bezig nachtje. Toch valt haar werk vaak stil omdat
ze moet denken. Dat doet ze dan op het vers
opgemaakte bed van een patiënt die een (mislukte)
operatie onderging:
„En nu maar denken. Waar dacht ze aan? Ineens
kwam de derde wereld voor haar geestesoog. Ze
doorvoelde de armoede en het schrijnend onrecht
van de armoede. En het leed dat de verse heersers
hun onderdanen bezorgden mitsgaders al die
handige machines die de o zo westerse landen
stuurden en die door het gebrek aan animo en
benzine of zo, stonden te roesten en al roestende
onder oerwoud en alang-alang verdwenen. En
ondertussen werd wat armer was armer en wat
rijker was rijker en er was geen beginnen aan.
„Watertje naar de zee en botertje aan de boom”, zei
ze zachtjes tegen zichzelf.”
In het voorjaar van 1975 schrijft Prof. Dr. B. J. O.
Zomerplaag het „Nawoord” van „Onder
Professoren”. Een roman van 421 pagina’s over een
Nobelprijswinnaar, werkzaam aan de kleinste
universiteit van een klein land. Over een man „zo
saai, daar kan jij zelfs geen roman over schrijven”.
(Een Gronings geleerde tot W. F. Hermans).
Betoogd wordt dat het boek geen sleutelroman is,
dat het handelt over denkbeeldige professoren en
een denkbeeldige stand. (Feit is dat Hermans heel
wat ergernis van zich heeft afgeschreven: heel de
kneuterigheid van een dichtgeslibd groepje
plattelandsintellectuelen en hunne gades wasemt
door de bladzijden. Seksclub, witte dranken,
betaalkaarten, supermarkt, kretologie, vakjargon
het krijgt alles een beurt).
Zomerplaag Hermans tenslotte geeft toe dat er
wel iets van de Groningse academia, waar hij jaren
werkte, inzit:
„Om eens iets te noemen: het boek werd (in klad)
geheel geschreven op de blanco achterzijden van
gestencilde universitaire mededelingen- nota’s.
Bernard Shaw stuurde
eens twee kaartjes voor de
première van zijn nieuwe stuk
naar Winston Churchill. Hij
schreef daarbij: ,,Neem een
vriend mee, als je er tenmin
ste een hebt”. Churchill ant
woordde Shaw dat het hem
speet dat hij juist die avond
verhinderd was, maar dat hij
graag kaartjes wilde hebben
voor de tweede voorstelling,
„als er tenminste nog een
komt”.
„Wanneer ons fier rood-wit-blaauw boven ons hotel
wappert en jullie op het veld ontvangt, strijdt dan
voor die kleuren en weet dat heel Nederland heel de
wereld naar jullie uitziet, jullie verrichtingen met
spanning en hoop tegemoet ziet.”
(Karei Lotsy, mental trainer van ons
wondervoetbalteam uit de dertiger jaren).
Indien u na het ondergaan van dit proza de brok in
uw keel heeft door geslikt en erin geslaagd bent de
vlag niet uit de motteballen te halen, moet u toch
overschakelen naar een andere zender, die van
Willem Elsschot in „Pensioen” (1937).
Indien het verband u onduidelijk is, laat u dan
gezegd zijn dat volgens een onzer
(denkende)trainers voetbal oorlog is. Zie hier:
„Er is een wet gestemd ten gunste van de oud
strijders Alles wat van het leger was
overgeschoten had een flinke actie op touw gezet en
optochten gehouden waarin rompen in karretjes
behoorlijk tarief dat de opwellende wraaklust in de
kiem verstikte. En aangezien men de afwezige
doden niet uitschakelen kon had Alfredje nu recht
op een pensioen dat tot zijn meerderjarigheid
zou worden uitgekeerd.”
Het Nederlands gezinnetje anno-nu vond een
samenbundeling naar leven en streven op een
blaadje van de Bescheurkalender 1979:
Moeder Mavo
Vader Volvo
Kindje Lego
Poesje Bonzo
Hoe veel minder blij moet dat maatschappijtje in de
jaren dertig van de vorige eeuw zijn geweest. Het
kind zijn vader deed in schoenen, maar leeft niet
meer, het heeft een broer die onderwijzer is en dat
is al erg genoeg, zijn moeder is ervan overtuigd dat
’n mens z’n geloof er niet toe doet „als i maar braaf
is en niet Rooms”. Zo’n kereltje verkwanselt zijn
bijbeltje, de huisdominee is „puur ontsteld”, van
zijn meester moet hij een vers schrijven, getiteld
„De Deugd”. Hij weigert te zeggen wat hij met het
geld gedaan heeft. Alle gebruikelijke middelen
worden aangewend om het te weten te komen:
„Water en brood; water en geen brood; brood
zonder water; water noch brood; huisdominee;
broer, Habakuk, Juffrouw Laps, tranen, slaag...
alles tevergeefs”. (Multatuli, Woutertje Pieterse)
En toch in 1969 sloop nog een dergelijke moeder