T
B
1 X
IT#
door Louis Ferron
door Marianne Bulterman
b
y
rx e koningin was woedend. Ze was rézend. Ze was ontzèttend
Ikwééd. En ze zon op wraak. Hoe vaak heb ik 'Sneeuwwitje'zo
U nu al voorgelezen, de tekst hier en daar flink aandikkend om de
boodschap vooral toch maar duidelijk over te brengen aan m’n
nog zo prille en onbedorven gehoor, een dochter van bijna drie? Ik die
mijn best doe een gezond kritische houding ten opzichte van
koningshuizen te bewaren, zie mezelf bezig mijn kind sprookjes te
vertellen. Zo kon het gebeuren dat ze op de derde dinsdag van de
laatste september vol verwachting voorde beeldbuis ging zitten, om
aanstonds het wonder van een echte, sprekende koningin te kunnen
aanschouwen. De werkelijkheid is haar, te oordelen naar de toon
waarop ze haar kommentaar uitsprak, overigens niet meegevallen.
„Mevrouwtje", zei ze teleurgesteld: ze zag een doodgewoon
mevrouwtje, niets meer, een soort oma maar dan met hoed op.
2
11
r
J
-
agen
in
rond
and
■n
I
il”.
irg,
i
met
ed
ste
n
mer
en
rton
al
it
de
aren,
jes,
Het doek gaat weer op als de definitieve
plaatsing van zowel Zonnevechter als
Boekdrukuitvinder opnieuw aan de orde
komen. Er is nu sprake van een voor de
buitenstaander verwarrend heen en weer
tussen gemeenteraad, college van B&W,
schoonheidscommissie en last but not
least, de publieke opinie. Samengevat
komt het er op neer dat Spronken insi
steert op de plaatsing van zijn beeld op de
oorspronkelijk overeengekomen plaats
en majoretteactiviteiten. Einde eerste
bedrijf.
dat niet gegund is zal het me toch in
elk geval lukken ze op te zadelen
met frustraties. De strategie van de
verschroeide aarde is ook een
strategie, immers. (Dank, heren,
voor uw waardevolle lessen op dit
gebied.) Maar er is nog zoveel méér
ergernis. Witwoedend kan ik me
maken over die sportieve
automobilisten die hun eigen
kinderen veilig thuis weten dan wel
met als gevolg dat Coster naar elders zou
moeten verhuizen, wat de Haarlemse be
volking in het verkeerde keelgat schiet
omdat men plotseling een nooit vermoede
verering koestert voor de vermeende uit
vinder van de boekdrukkunst.
Wat eens een fluitje van een cent was,
bleek opeens een kwestie van gemoederen
te zijn. Zeer verhitte. „Zet die Zonnevech
ter maar op een plaats waar wij binnen-
stadbewoners er geen last van hebben,”
morde het volk. Omdat men het beeld
kennelijk lelijk vond zag men er het liefst
de bewoners van de buitenwijken mee
wanen, en die - in een andere buurt,
in een andere straat - met jeugdig
elan, of vol agressie, of dronken, en
in elk geval op weg naar eigen
ondergang - hun automobiel tot de
prestaties dwingen die 'Stop de
Kindermoord’ zoveel werk geven.
En ’ergernis’ is slechts een
understatement voor de woede die
ik in me voel opkomen als ik me
even probeer voor te stellen hoe dat
Argument twee om de Zonnevechter de
laan uit te sturen bleek het feit dat Coster
oudere en historisch onderschraagde
rechten zou hebben. Daar is wat voor te
zeggen, zelfs als Coster de boekdrukkunst
niet zou hebben uitgevonden. Zelfs een
foutief gericht eerbetoon aan een dergelij
ke uitvinding is op zijn plaats en boven
dien is traditie een schone zaak die niet
opgezadeld. Een van weinig solidariteit
getuigend geluid. Alsof die buitenwijkbe
woners al niet genoeg ellende aan hun kop
hebben.
per se voor het nieuwe behoeft te wijken.
Maar waarom heeft men dat dan niet van
tevoren bedacht? Zou, achteraf bezien,
het belang van een dode Coster en dito
beeldhouwer moeten prevaleren boven
dat van een levende Spronken?
Is de geslachten ooit nog eens op
Haarlem neer zullen kijken, dan zul
len ze een rode draad van achteruit-
sukkeling en waanwijsheid ontwa
ren. Dan zullen zij merken dat wat eens de
stem van de bourgeoisie was, nu die van
de inspraakfanaten blijkt te zijn en de
„kuise coquetterie” van toen, nu het ijdel
vertoon van gebrek aan smaak van die
spraakmakende gemeente. Gelukkig, de
Zonnevechter blijft al zal zijn strijd meer
tegen lokaal obscurantisme gericht moe
ten zijn dan tegen de zon. Het is te hopen
dat de stakkerd er tegen bestand is.
voorspeld. Feillozer dan wij zal het
beslissingen nemen, die ons leven
regelen.
Hoever staan we nog af van dit
toekomstbeeld: tien, twintig jaar?
Een halve eeuw? Al te spoedig zal
de dag aanbreken waarop blijkt dat
we alles uit handen gegeven
hebben. Als de chip-technologie nog
macht afstaat, is het hoogstens aan
dat handjevol mensen die er met
hun verstand nog bij kunnen. De
anderen worden volmaakt
overbodig. U en ik moeten maar
hopen dat de optimisten gelijk
hebben die beweren dat we de chip
tenminste nog in muzikaliteit en
dichterlijkheid (toch al niet onze
sterkste kanten, trouwens) de baas
zullen blijven.
n
d
n
i.
i
leef-
i,
n
rk of
hij
:ien.
en
:ht”.
e
e
k
ij
n
i-
«■rrat is er toch met Haarlem aan de
MU hand dat de stad er in de literatuur
TT van de laatste honderd jaar zo
bekaaid af komt? Een
negentiende-eeuwse Italiaan had het in
ajn reisdagboek over de „aristocratische
afgemetenheid” en de „kuise coquetterie”
die de sfeer van de stad zouden bepalen.
Een tijdgenoot van hem, niemand minder
dan Busken Huet, noteerde: „Steden als
Dordrecht en Haarlem zijn ware
kerkhoven. Men vindt er straten en
grachten waar geen menschelijk wezen te
aen is; waar het verschijnen van een hond
of een kat den om vang eener gebeurtenis
aanneemt.” Hugo Brandt Corstius
ignaleerde in één van zijn columns eens
dat Haarlem - evenals Utrecht - een stad is
die uitsluitend fascisten of surrealisten
jphijnt voort te brengen. Terwijl Harry
Mulisch het alweer geruime tijd geleden
had over Haarlem als „de negerwijk van
Amsterdam”.
t-g-aarlem beschikt over een reusachtig
l-l plein. Te groot eigenlijk voor zo’n
A kleine stad. Gelukkig straft God
onmiddellijk en laat Hij het er altijd
waaien. Het beeld van Lourens Jansz.
Coster fungeert als windbreker, maar de
goede man kon het in zijn eentje niet
bolwerken. De gemeente bleek
doordrongen van dit euvel en stuurde een
commissie naar de Limburgse
beeldhouwer Arthur Spronken en
bestelde bij hem een beeldhouwwerk met
fonteinbak: te plaatsen zo ongeveer op het
midden van de markt. Met de heer
Spronken werd een contract
dienaangaande afgesloten en men mocht
zich gelukkig prijzen met een
a ha, u dacht dat ik het nu wel zo
ongeveer allemaal gehad had
xM. met m’n ergernissen. Mis
hoor. De ergste heb ik voor
het laatst bewaard. De groen en
gele ergernis over de chip. Niet over
dat handige, flinterdunne schijfje
silicium zelf: ik erger me over onze
kortzichtigheid.
De chip is bezig aan een onstuimige
opmars. Het is een dan ook erg
verleidelijk uitvinding: vrijwel
alle vervelende karweitjes kunnen
we straks aan de chip overlaten.
Maar pas op: nog even en het
schijfje met zijn
duizelingwekkende mogelijkheden
zal ons niet alleen het vervelende,
maar zelfs Alle werk uit handen
hebben genomen. En het bovendien
beter doen dan wij. De chip gaat
ons zelfs overtreffen in
denkvermogen, wordt nu al serieus
Ze was nooit echt char
mant tot ze stierf.
Terence
jaartjes”, en ze hoopt dat dat al heel
gauw is. 't Arme kind. Naar de
kleuterschool willen. Wist ze alvast
maar beter. Ze zal er immers spijt
van krijgen? Maar eerst zal ze net
als alle andere kindjes - op die paar
na, die een echt utopistische
opvoeding krijgen - regelrecht in de
fuik lopen. En ik, die haar niet wil
afstaan, zal haar het duwtje geven
dat ervoor nodig is. In grote
machteloosheid zal ik me kwaad
maken op die wrede wereld, die
haar opeist. Van die dag af zal ze
pas echt goed kennis maken met
alle irrationaliteit, alle waanzin die
ons omringt en ik vrees en hoop, dat
ook zij zich daaraan zal leren
ergeren.
-w—en ander, door de communis opinio
aangevoerd argument leek te zijn dat
_1_J de Haarlemse bestuurderen maar
een eindje voor het vaderland weg
beslissen, dat diverse gemeentelijke dien
sten en bestuurslagen elkaar in de wielen
reden met tegenstrijdige adviezen, zonder
dat de bevolking ook maar ergens in ge
kend werd. Het is maar al te waar. Maar is
dat een reden die communis opinio haar
zin te geven? Eens in de vier jaar kiezen
wij onze stadsvertegenwoordigers; deze
kiezen uit hun midden een college en dat
college mag doen wat het nuttig acht,
tenzij het een halt wordt toegeroepen door
de gemeenteraad. Blijken we het met de
gang van zaken niet eens te zijn geweest,
dan kiezen we vier jaar later een geheel
andere raad en college. Dat is de controle
die wij burgers op dat beleid hebben. Met
privé- of rechtspersonen overeengekomen
verplichtingen kunnen dan niet altijd on
gedaan worden gemaakt. Ware dat wel zo,
dan zou die hele democratische construc
tie tot een puinhoop van willekeur ver
worden. Daar begint het soms trouwens al
aardig op te lijken. Waar inspraak en
verTrossing hand in hand gaan, daar
wordt moeders macramélap tot univer
seel kunstwerk en Louis van Dijk tot de
Beethoven onzer dagen. Zelfs het verval
van het oude Rome ging met meer stijl
gepaard.
Scherts terzijde. Het gaat hier om een
kwestie van cultuurbeleid. En dan kom ik
uit op de in de aanvang gememoreerde
citaten over de stad Haarlem. Een versuk
kelde stad zal op dat gebied een versukke
lend beleid voeren. Nu weet ik wel dat het
in veel steden niet veel anders gaat. Het zo
progressieve Amsterdam moet de eerste
paal voor zijn muziektheater ook nog
maar de grond in zien te krijgen. Maar
omdat ik nu eenmaal een toegewijd inwo
ner van Haarlem ben, ben ik zo vrij me
een beetje bezorgd te maken. Als de Zon
nevechter zijn rechtmatige plaats bevoch
ten heeft, dan is dat niet dankzij maar
ondanks aangevoerde argumenten als
„historisch besef’ en „inspraak”. Vervang
het woord „inspraak” trouwens eens door
„volkswil” en men zal begrijpen welk on
fris potje er, tesamen met dat „historisch
besef’ te koken staat. Fascisme of surrea
lisme, inderdaad, want als het het één niet
is, dan is het toch wel anders. En wat is
surrealistischer dan een bevolking te
hoop te zien lopen voor een monsterachtig
negentiende eeuws beeld?
beeldhouwer van dergelijk formaat tot
overeenstemming te zijn gekomen.
Tenslotte staan er al wat boetseerwerkjes
door de stad verspreid en kan een beetje
kwalitatief tegenwicht nooit kwaad.
Maar, moet men zich opeens bedacht
hebben, wat is een zichzelf respecterende
stad zonder een centraal gelegen
excercitieterrein: Spronkens
„Zonnevechter” - zoals het beeld bleek te
heten - werd naar een uithoek verbannen
waar hij lang op zon kon wachten.
Wel bleek hij een riante tribuneplaats te
bieden voor de liefhebbers van trommel-
jim WEI
I
m te beginnen valt er, ook in
11981 als het haar tijd is, nog
steeds niet te genieten van
’ongedeeld’ onderwijs. Bijna
veertig jaar na de oorlog zijn we
nog geen stap dichter bij een beter,
meer kindgericht en minder
geldverspillend onderwijs. Nee,
elke zuil heeft nog steeds een
onaantastbaar recht op eigen wijs.
Alsof dat nog niet erg genoeg is zal
mijn kind ook moeten ervaren wat
het is, een meisje te zijn in die
patriarchale samenleving van ons.
Zal mijn dochter straks ook durven
voetballen op het schoolplein? Je
moest wel opgewassen zijn tegen de
hoon, herinner ik me. Maar
misschien zijn er nog steeds
Henken en Peters te vinden, die zich
daar allemaal niets van aantrekken
en gewoon meedoen met zo’n club-
na-schooltijd. Of het intussen al
verheugend veel verder is gekomen
met de emancipatie van het
mannelijk volksdeel, dat betwijfel
ik ondertussen wel. Dat is op zich
ook weer iets, om je over te ergeren.
Maar kom, de strijd gaat verder en
een overwinning komt toch echt pas
een kwaaie, die koningin. Uit
I ander hout gesneden in elk
vF geval dan haar kwaadaardige
kollega uit het sprookje. Wat
een miserabel snertverhaal is dat
toch eigenlijk, denk ik elke keer. En
ik erger me. Aan de boze
stiefmoeder; een oppervlakkig en
door en door verwend wezen, een
vroegere Miss World zonder hart
die ziet dat ze het gaat afleggen
tegen Sneeuwwitje en die daar dan
maar liever het mes in laat zetten.
Maar ook Sneeuwwitje ergert me:
om te beginnen is ze zelfs nog
mooier dan de koningin en
vervolgens heeft ze ook al geen
hersens. Ze is bijvoorbeeld te stom
om te snappen dat ze gevaar loopt
door de jaloezie van dat holhoofdig
loeder van een stiefmoeder, blijft
alleen gespaard omdat de jager
teveel scrupules blijkt te hebben, en
is daarna zo naïef om in te trekken
bij zeven geilbaardige dwergen, die
natuurlijk zo hun eigen bedoelingen
hebben als ze het meisje 's avonds
in hun bedjes aantreffen en haar
dan vervolgens blijvend onderdak
aanbieden. Om ’t over die prins
maar niet eens te hebben. Met deze
ziekelijke misvattingen over
vrouwen konfronteer ik dus bij
volle bewustzijn m’n dochter. En ik
ben woedend. Ik ben razend. Ik ben
ontzettend kwaad. Op mezelf, dat
ook natuurlijk. Maar alle
schuldgevoel daarover kan ik
wegredeneren, als ik me even
realiseer dat de gruwelsprookjes
die het werkelijke leven te bieden
heeft, nog véél ergerlijker zijn. Hoe
vertel ik al die afschuwelijke
verhalen aan mijn dochter? Dat
kind van nu nog twee, over een paar
weken driejaar. Nou ja, drie:
vanavond nog hield ze vol dat ze
beslist ’zeven’ is. Ze wil dan ook
naar de kleuterschool en dat liever
vandaag dan morgen. „Over tien
in zicht als vrouwen zo verstandig
worden hun zonen anders aan te
pakken. Kregen we dat nou
eindelijk maar eens in de gaten: we
hebben het in eigen hand. Nou ja,
we? Ze, want die van mij zijn
dochters en die
verantwoordelijkheid rust dus niet
op mijn schouders. Ik hoef alleen
maar te proberen die meiden van
me feministisch te maken en als me
gaat aflopen daar in Iran. Die
ayatollah, dat kan toch helemaal
niet dat zo’n hoogbejaarde
volksmenner voor mij en de mijnen
zo’n groot risico vormt? Hoe
pakken we deze
nachtmerrieachtige variant op het
sprookje van duizend-en-een-nacht
in vredesnaam verstandig aan,
vraag ik me af. Mij bestormen
slechts sombere voorgevoelens, en
dat ergert me mateloos. Ach,
natuurlijk zal de juffrouw - of
misschien toch al een mijnheer -
van de kleuterschool zich straks
niet voor de taak gesteld zien om
dat kind van mij al deze
onbegrijpelijke dingen uit te leggen.
De mythe van een vredige, veilige
wereld kan misschien ook daar nog
wel even ongestoord in stand
gehouden worden. Maar
ondertussen, wat moet ik met mijn
verbijstering over de overkill, de
nutteloze, zinloze, heilloze, redeloze
bewapeningswedloop? Al zolang ik
me kan herinneren weten we, dat
die ene druk op de knop genoeg is
om aan alle
toekomstverwachtingen en alle
menswaardigheid een definitief
einde te maken. Niet ineens,
misschien. Maar dan toch wel
lekker langzaam en lekker pijnlijk.
Kernwapens genoeg om dat voor
ons te regelen. Zelfs de vreedzame
toepassing van kernenergie schijnt
trouwens ervoor te kunnen zorgen,
dat we zelfhef einde der tijden nog
kunnen meemaken als het even
meezit. Zijn we dan met z’n allen zó
gek of zo apathisch dat we daar
niets tegen ondernemen? Zien we
dan niet dat we gruwelijke risico's
lopen en dat het ons allemaal uit de
hand dreigt te glippen? En zullen
we ons eigenlijk maar niet liever
haasten om ervan af te zien, van al
die fantastische vooruitgang?
pk onduit hysterische brieven ontving
de schrijver van een artikel in een
11. liberaal avondblad waarin hij
stelde: „Haarlem is onmiskenbaar
een dode stad. De rigor mortis is echter
nooit ingetreden, af en toe vibreert er iets
onderhuids en dat maakt de stad tot een
geheimzinnig lijk.” Diezelfde schrijver
gooit er in zijn essaybundel De
hemelvaart van Wammes Waggel nog een
schepje boven op: „Haarlem is een stad
die sinds de negentiende eeuw aan
volkomen vergetelheid ten prooi is.
Haarlem is het schimmenrijk van de
voormalige Bourgeoisie, wat niet in de
laatste plaats te danken is aan een bijna
mythologische reeks achteruitstrevende
burgemeesters.”
Met Haarlem is precies aan de hand wat
de hier geciteerde schrijvers constateren.
En wie denkt dat daar door inspraak en
andere moderniteiten verandering in zou
zijn gekomen, die vergist zich deerlijk.
Het is nog steeds kortzichtigheid en
versuffing geblazen. Schrijver dezes
boudeert, denkt u wellicht. Welnu, volg
dan nog éénmaal met hem de discussie
rond de plaatsing van een eigentijds
beeldhouwwerk en u zult getuige zijn van
enige staaltjes cultureel analfabetisme,
reactionaire vooringenomenheid en
minachting van kunstenaars die hun
weerga niet kennen. Dat die discussie
overigens nog tot een fatsoenlijk einde is
gekomen doet aan de inhoudelijkheid van
het betoog niets af.
|egen deze ontwikkeling past
maar één radikale stap. Even
flink zijn: gewoon afzien van
deze zegeningen der techniek,
een dikke streep door dit hoofdstuk
in ons geschiedenisboek. Hetzelfde
alles-of-niets gaat trouwens ook op
voor de kernenergie, dus overboord
er maar mee.
Dat is een puur pleidooi voor
boekverbranding, toegegeven.
Terug naar de middeleeuwen, ik
besef het. Zoals ik ook bereid ben
onder ogen te zien dat mijn kind op
straat dan geen absolute veiligheid
gegarandeerd kan worden,
bijvoorbeeld. Dat is heel erg. Het
idee is zelfs nu al vergaand te
realiseren en dan ook bijna te
verleidelijk voor me. Maar nee.
Want als ik zwicht voor de chip,
veroordeel ik tegelijkertijd mijn
kind tot een leven in totale
afhankelijkheid, totale
zinledigheid. Dan kies ik tegen
haar. Dan is het niet eens meer
nodig dat ze naar de kleuterschool
gaat. En dat zou me pas écht goed
kwaad maken.
Mijn kind tussen
wal en chip
K
-