Het verkeerde
De verbijstering fietst mee
keelgat in
I
SARDONISCHE GENOEGENS OP DE WEG
k
Eï
WVRfiKWt
door Rien Polderman
door Maria Schlichting
door Joost ten Hom
s---
ER ZIJN LIEDEN die de auto een zegen vinden
voor de mensheid. Laten ze niet voor mijn
voeten komen als ’t kreng op ’n mistige vroege
ochtend weer eens niet wil starten. Een zegen?
Het dorp duwt zich een hartvergroting aan de
startmoeilijkheden (al moet gezegd, dat de
nieuwe wagen minder problemen geeft). En ik
krijg er te weinig lichaamsbeweging door, dus
op den duur hartklachten, naar ik vrees.
Naast de fietser en de automobilist
heeft ook de vrachtwagenchauffeur
zo af en toe genoeg reden zich te
ergeren aan zijn medeweggebruiker.
Vooral de afmetingen van de meeste
vrachtwagens zorgen ervoor dat het
gevaarte niet altijd even gemakkelijk
te hanteren is, hetgeen
automobilisten dan weer vaak ergert
en de vrachtwagenchauffeur in staat
van grote woede kan doen komen.
Verslaggever Joost ten Horn (die zelf
enige tijd bestuurder van zo’n
gevaarte is geweest) reisde mee met
de 31 -jarige vrachtwagenchauffeur
Ton Smit en hoorde uit diens mond
een aantal ergerniswekkende zaken.
Reeds op veertienjarige leeftijd placht ik op gezette tijden te dromen dat ik, door
de een of andere calamiteit in de familiekring, plotseling genoodzaakt was een
auto te besturen. In de dromen, die dan ook zeker niet het karakter van een
nachtmerrie hadden, liep dat overigens altijd goed af. Heel anders was het toen
ik, eenmaal achttien jaar geworden, autorijles nam en af moest rijden. Liefst
zeven maal liep het mis, hoewel het met de theorie altijd wel goed zat. Het
behoeft geen betoog dat ik na de scheppen geld die ik vergeefs aan de rijlessen
besteedde tóch besloot er mee te kappen. Voorgoed. Achter het stuur van een
auto kan niemand mij dan ook meer krijgen. In de plaats daarvan verplaats ik mij
meestal met de fiets, een prima voertuig, dat fragiel en wendbaar, met name voor
de korte afstand vele voordelen heeft boven de zo beminde vierwielige bolide.
Twee oorzaken
[an
en
alt
sn
Niet blij dat ik rij
ie
re
n-
‘g
;n
it
1
M
1
f
je
m-
ijd
én
[n-
te-
te
ut
ir-
de
iat
1
t
„Wat ik af en toe enorm irritant vind, is
dat er in het verkeer vaak zo weinig
rekening wordt gehouden met de
vrachtwagen. De meeste andere
verkeersdeelnemers, vooral de
bestuurders van personenauto’s, hebben
geen flauw benul van hoe het is om met
zo’n grote wagen te moeten
manoeuvreren”.
bent dat je rijdt, of infantiel, of slecht
geïnformeerd, of alle drie. Maar in elk geval niet
goed bij je hoofd, steekje los, enfin, u weet wel. Ik
kan mé voorstellen, datje blij bent datje ergens
al of niet op tijd arriveert. Maar blij om te rijden?
Ga weg.
Evenwel, de ergernis die een fietser
dagelijks voelt bij het gesneden worden,
onder de wielen gereden worden,
uitgescholden worden maakt het fietsen,
op zich toch een buitengewoon
ontspannen bezigheid, dikwijls tot een
kwelling. De fietser, niet opgewassen
tegen de in blik verpakte paardekrachten
krijgt er van twee kanten van langs.
Automobilisten die vanuit een duidelijk
machtsdenken het gedrag vertonen van
ware heersers belagen de fietser die, mede
door zijn geringe snelheid vaak wat
nonchalanter opereert.
De andere groep bedreigende elementen
wordt gevormd door de wielrijdende
lotgenoten en door de voetganger, die
denkt van de fiets niet veel te duchten te
hebben. Ook tegenover die eveneens
kwetsbare voetganger verkeert de
wielrijder in een ongunstige positie. De
breekbare balans, in stand gehouden door
het voortdurend in beweging blijven,
wordt immers gemakkelijk doorbroken
door plotsklaps de weg oprennende
tweevoeters.
De ergernis in haar algemeenheid en
zeker die in het verkeer is vaak het gevolg
van de ondergeschikte positie van de
fietser. Ergernis is namelijk gauw
verdwenen als je in staat bent de
irriterende factor lik op stuk te geven,
hetzij in woord, hetzij door handeling. De
fietser is door zijn kwetsbaarheid snel in
rij?” Man, zeik niet, heb ik eindelijk de tijd om de
krant te lezen, net als de treinreizigers. Nog meer
tunnels onder het kanaal, nog meer
verkeersdoorbraken door de stad, nog meer
parkeerplaatsen? Hou toch op, het veroorzaakt
alleen nog maar meer „Bljj-dat-ik-rijers”. De
ruimtehonger van de blikaanbidders is immers in
principe onstilbaar. Denk eens een keer na over de
consequenties en over de alternatieven. Je hoeft
toch niet met de auto naar Zandvoort? Er is een
uitstekende treinverbinding. Waarom met alle
geweld per auto 't centrum van Amsterdam in?
Gaan er geen trams?
Dat vraag ik mezelf ook steeds af, als ik dommer
dan de spreekwoordelijke, zich stotende, ezel
voor de zoveelste keer in ’t hoofdstedelijke spits-
verkeer ben vastgeraakt. Stom, stom; stom. Jawel,
de auto is een bron van ergernis, van waanzin, van
tegenstrijdig gedrag, van kortzichtige gemakzucht
en verslaving, van zelfkwelling, van kwaad dat
zichzelf straft. Ramwapen van allen tegen allen.
De voetganger en treinreiziger mogen hun
ergernisjes hebben. Over onherbergzame
industrieterreinen, gemiste aansluitingen en
onhebbelijke conducteurs. Het betekent allemaal
niets vergeleken bij de tomeloze ergernis die knaagt
aan een automobilistenhart.
Het reizen per trein kan gepaard gaan met
ongemak, onvoldoende zitplaatsen en
medepassagiers met een opdringerige uitstraling.
Maar, terug naar.de ergernis, enkele
voorbeelden zijn hier op hun plaats: Als
redelijk goed gedresseerde tweewieler
bevond ik mij eens op een vrij smalle
straat, waar een vrachtauto, gevolgd door
Die haast is wellicht de bron van alle
verkeersproblemen en is natuurlijk ook
een manifestatie van de snelheid
waarmee het dagelijks leven aan ons
voorbijraast. Een zichzelf respecterend
mens heeft het tegenwoordig toch altijd
druk?
de positie van de underdog gedwongen.
Een nieuwe minderheid kan zich, als het
om het verkeer gaat, met recht en reden
voegen bij de talloze groepen en groepjes
die die naam als een soort eretitel met zich
meedragen.
de spreekwoordelijk dikke Mercedes,
plotseling, zonder richting aan te geven,
rechtsaf een inrit in sloeg. Ik stond op
mijn remmen en vloekte, van de schrik.
Waarop de stevig uitgevoerde
automobilist zijn Mercedes verliet om mij
Van repliek te dienen. Ik verdiende niet
beter dan doodgereden te worden, zo
meldde deze heer. Niet alleen geïrriteerd,
maar vooral geschokt was ik door deze
manifestatie van onterechte ergernis.
Maar, op de vuist gaan is toch wat
overdreven. Het bleef vooral bij
verbijstering.
Geërgerde uitlatingen van
automobilisten, die zich overigens vooral
in de avonduren ook schuldig plegen te
maken aan: het rijden door rood licht, het
niet aangeven van richting zijn vaak
buitengewoon krachtig en sorteren dan
ook meestal een schokeffect. De kracht
van de uitlatingen is bovendien te
relateren aan het aantal paardekrachten
dat iemand tot zijn beschikking heeft.
Talloos zijn daarnaast natuurlijk de keren
dat je als fietser van de weg gedrukt
wordt. Het duidelijkst wordt dat op het
Kennemerplein, gelegen aan de
achterzijde van het Haarlemse station.
Daar is geen ruimte voor de fietser die
zich onzeker toch maar in de
linkervoorsorteerstrook opstelt. Het
bewaren van het wankele evenwicht als
links en rechts de automobielen
optrekken vereist naast een zekere
handigheid vooral koelbloedigheid en een
gebrek aan angst. Angst die niet alleen
wordt gevoed door de vele ongevallen die
vandaag de dag gebeuren, maar evenzeer
door de buitengewoon harde
verwensingen die geblokkeerde
automobilisten uit hun mond laten vallen.
Ook in het verkeer is de toegenomen
gewelddadigheid te merken. Dat de
ergernis hand over hand toeneemt is
duidelijk. Zolang steeds meer mensen
zich steeds minder aantrekken van toch
democratisch vastgestelde spelregels,
kan dat alleen maar erger worden. De
fietser, buitenspel gezet, kan alleen
geërgerd toekijken.
ird
er-
ijn
is
de
t,
’t
bedrijfswege verstrekte auto, zonder welke ik niet
op de hoogte zou kunnen zijn en blijven van de
ontwikkelingen van en op de wegen, en de daarmee
samenhangende ruimtelijke warboel. Af en toe
verzet ik mijn autospiegel even en zie een figuur,
waar duidelijk de schaar doorheen is gegaan.
Inderdaad, door en door verknipt. Automobilist
tegen wil en dank, drinker van een bron van
ergernis, en af en toe zelfs blij dat ik rij. Dat is nog ’t
erge. Ergerlijk paradoxaal. Paradoxale ergernis.
Inderdaad mag ik soms best graag autorijden. Als
ik een ogenblik niet denk aan ruimtelijke ordening,
zou je zelfs kunnen zeggen, dat ik er een zeker
plezier aan ontleen. In domme verzaliging zit ik
achter het stuur. Een lichte regen slaat tegen de
voorruit en wordt door de trouwe wissers
weggemaaïd. Het motortje brömt gezellig en het is
knusjes warm. Niks aan de hand, net vakantie,
totdat zoefeen brallerige Alfa Romeo of BMW-
sport me inhaalt, een golf modderwater achter zich
aan sproeiend, ik zie even niks. Dan verschaffen
de wissers weer zicht, en wat zie ik? U raadt het? Ik
zie dat misselijke stickertje „Blij dat ik rij” op een
snel kleiner wordende achterruit.
Dat is voldoende om mijn stemming te doen
omslaan. De wezenloos domme uitdrukking
verdwijnt en ik kom tot mezelf. De stomme grijns
van het „Blij-dat-ik-rij”-mannetje hield me een
venijnig spiegeltje voor. En dat is de enige
verdienste van deze stupide campagne. Je moet
toch volslagen idioot zijn om te beweren, datje blij
geld binnen. Dat heeft dan tot gevolg dat
chauffeurs vaak doorrijden tot ze echt
niet meer kunnen. Uren maken, daar
gaat het om”.
Een ergernis die bij Ton Smit ontstaat
en die niet zozeer met zijn werk als
vrachtwagenchauffeur te maken heeft,
komt voort uit het heffen van
belastingen: „Ik stoor me er wel aan dat
ik over alle overuren zoveel belasting
moet betalen. In feite hou je maar de
helft over. En daar sappel je dan soms 80
uur in de week voor. Maar met acht uur
werken per dag kun je een
transportbedrijf niet laten draaien. Aan
die lange werkdagen zitten natuurlijk
wel haken en ogen, maar dat brengt dit
beroep nou eenmaal met zich mee.Ik
zeur er niet over hoor, ik wist waar ik
aan begon toen ik dit werk ging doen”.
De ergernis van de fietser is grof
gesproken aan twee oorzaken toe te
schrijven. De meest structurele is wel de
huidige verkeerswetgeving, waarin auto’s
meestal voorrang hebben, behalve bij het
afslaan, maar ook dan moet de fietser
vaak onderdoen voor de aanstormende
paardekrachten. De wetgeving is in wezen
de bevestiging van de mentaliteit die de
Nederlander manifesteert ten opzichte
van zijn fietsende naaste. Iedereen heeft
immers haast in het verkeer, de
automobilist die alleen ten koste van een
extra druppeltje benzine gas op de plank
kan geven nog meer dan de wielrijder die
de lange kilometers zelf moet wegtrappen.
)at
iet
ler
ns
ni-
tu-
nt.
i
te
ijl
te
n-
et
sn
rer-
ne-
ten
als
tel
oor
eer
Ton Smit weet naar zijn zeggen aardig
om te gaan met de ergernis die hij
dagelijks te verduren krijgt. Collega’s
van hem hebben het daar soms
moeilijker mee: „Je moet gewoon
makkelijk denken over dingen die in je
werk tegenzitten. Als je je tegenslagen
gaat aantrekken dan heb je zo een
maagzweer. Een vriend van me kreeg
het compleet op z’n zenuwen als-ie in een
file stond. Die heeft het uiteindelijk wel
aan zijn hart gekregen”.
„Als er twee rijstroken zijn om
bijvoorbeeld links af te slaan en ik rij op
de rechter strook, dan moetje niet
denken dat andere automobilisten er
rekening mee houden dat zo’n grote
oplegger bij het linksaf slaan een
binnenbochtje meepikt. Niks hoor, ze
blijven gewoon inhalen. Het is een
uitzondering als er eentje zijn beurt
afwacht. Die heeft dan zeker al eens in
de berm gezeten”.
Ook het opdraaien van een
voorrangskruising levert de nodige
problemen voor een
vrachtwagenchauffeur op. Ton Smit:
„Dat is nou ook weer een voorbeeld van
een bron van ergernis. Bij gescheiden
rijbanen kun je natuurlijk niet even in
het midden van de kruising gaan staan
wachten tot je de weg op kunt rijden,
dan blokkeer je een hele rijbaan. Je
moet dus wachten tot de hele weg vrij is.
Soms sta je wel tien minuten voor zo’n
kruispunt, niemand die even beleefd is
en je voor laat gaan. Behalve door onze
lengte, zijn we ook in het nadeel doordat
we niet zo snel kunnen optrekken”.
Obstakels op de weg kunnen de
vrachtwagenchauffeurs ook danig
ergeren. Een opgebroken weg is dan nog
tot daar aan toe, verkeerd geparkeerde
personenauto’s schieten de
vrachtwagenbestuurder wel eens in het
verkeerde keelgat. Ton Smit: „Mensen
zetten vaak hun wagen maar ergens
neer omdat ze gewoon te lui zijn om een
stukje te lopen. Echt kwaad kan ik
worden als ik netjes vraag of ze hun auto
even opzij willen zetten en ze weigeren
dat dan. Dat is dan geen onbegrip meer,
dat noem ik onwil”.
„De hele papieren business aan de grens
is bijvoorbeeld ook een brok ergernis. Je
staat soms uren bij de douane te
wachten. Een ander nadeel van die
buitenlandse ritten is datje alleen maar
verdient zolang je rijdt. Als je in de
cabine ligt te slapen komt er dus geen
Het „Blij dat ik rij”-plaatje werkt op mij als ’t
bekende alziend oog in de driehoek op een
katholiek, ’t Verwekt een knagend zonde-besef.
Van weten iets te doen dat eigenlijk niet in de haak
is, en „Eén die alles ziet”, die ziet dat ook. Een
ongemakkelijke situatie, ’t Domme stickertje
verwekt ook ergernis over het feit, dat ik in een auto
moet zitten, terwijl een milieuvriendelijke treinreis
meer in overeenstemming is met mijn geweten.
Schuldig kijk ik naar de teller, en laat de wijzer
weer naar honderd zakken. Consciëntieus parkeer
ik mijn wagen aan de rand van de stad en loop de
laatste paar honderd meter. In een nauw straatje
breek ik bijna de benen over de Alfa Romeo, die me
daarnet nog inhaalde. Het ding staat half op de
stoep en het „Blij-dat-ik-rij”-mannetje grijnst me
aan, met die onhebbelijke béte blik. Inderdaad een
voortreffelijke afbeelding van de afgestompte
automobilist. Een straat verder bekeurt een agent
een fietser, die weigerde om te rijden, en een
eenrichtingstraat verkeerd inreed. Vergeet je die
foutparkeerder niet, agent?
De Blij-dat-ik-rijers bereiken bij mij precies het
tegendeel van hun campagnedoel. „Niet blij in de
Niettemin, missen zou ik hem niet kunnen. Hoe zou
ik anders mijn regelmatige beschouwingen over de
funeste wisselwerking tussen auto en ruimtelijke
wanorde tijdigd.w.z. bij nacht en ontijter
redactie kunnen afleveren? Met de fiets? Kom. Dat
gaat niet. Als gevolg van een op de auto afgestemd
ruimtelijk beleid was er voor mij geen ander
behoorlijk huis te vinden, dan een in een uiterst
sub-urbane dorpsuitbreiding. Die heeft mij en mijn
gezin volkomen afhankelijk gemaakt van de auto.
Er worden geen huizen gebouwd op en direct
rondom spoorweghaltes, hoewel dat technisch
j. gemakkehjk zou kunnen. Evenmin let men bij
bedrijfsvestigingen op de noodzaak van een voör
’i voetgangers-werknemers bereikbaar spoorstation
in de buurt. Toegegeven, de afstand van mijn
bedrijf naar het station is in vijftien minuten te
lopen. Maar vraag niet hoe. Een zeilpak met
gasmasker en veiligheidshelm zou tot de
standaarduitrusting moeten behoren van de
voetganger die het aandurft. En bovendien moet
men zijn ziel in lijdzaamheid bezitten bij het
springen van de ene verkeersheuvel naar de
andere, tussen de optrekkende en remmende auto’s
door.
Ik durf ’t liever niet aan, en mijn ziel in
lijdzaamheid bezit ik ook niet. Dan toch maar liever
met de auto. Een opgelegde keuze voor de van
Maar men kan er zich tegen te weer stellen met de
distinctie van oude verarmde adel.
Dat afweermechanisme kan de automobilist niet
toepassen, zonder genoegen te moeten nemen met
een benarde positie tussen twee hoge stinkende
vrachtwagens. De nette automobilist tegen wil en
dank is weerloos overgeleverd aan het oprukkend
proletendom der Blije Rijers.
Men onderscheidt:
De hatsjikidee-wie-doet-me-wat figuren, die
zonder de invoegstrook te benutten, nog dwars over
de witte voormarkering, vlak voor iedereen langs,
naar de linkerstrook schieten.
De „Rij-dat-ik-snij-rijders”, die van de linker
strook, vlak voor iedereen langs, de afrit opstuiven.
De „Wil-je-wel-eens-gauw-opsodemieteren-als-
ik-er-aan-kom”-vlerken, die met hun wagen vlak op
je bumper komen zitten en toeteren en seinen, dat
je naar rechts moet.
Onderworpen is de niet blije rijder aan de terreur
van deze wegproleten.
De enige remedie tegen doodschrik en ergernis is
kalm blijven en terugpesten. Dat kan gevaarlijk
zijn. Maar men ontleent een duivels genoegen aan
een geslaagde vertragingsmanoeuvre Je niet op
laten jagen. Rustig doorgaan de vrachtwagen in te
halen. In je spiegel kijken. Je niet laten intimideren
door lichtsignalen en getoeter. Rustig ook die
andere vrachtwagen nog passeren, als je dat van
plan was. Kalmpjes een tikkeltje naar rechts als de
wegproleet aanstalten maakt, je rechts in te halen.
Dan weer naar links. Inhaalmanoeuvre voltooien
en rustig weer naar rechts. Hoe sardonisch is het
plezier, als hij het volgende stoplicht net niet haalt.
Je ziet hem vloeken.
Geen beter middel tegen auto-ergemis, dan de
ergernis van een Blij-dat-ik-rijer. Geen betere
remedie tegen de schizofrenie van de automobilist-
tegen-wil-en-dank, dan het tomeloos uitleven van
de gespletenheid.
Heckler: Zou jij
niet graag een man
willen zijn Agnes
McPhail: Jawel, jij
niet dan?