Rijst of dithyramben? ilf illi. 24 disd TOEKOMST VOOR OLIEVERBRUIKER SOMBER r I jen A door Jan Gerritsen Sabelgerinkel rgster Levensbloed Tientje te duur Toen de Arabische olieboycot over ons gekomen washet was eind oktober 1973 en de regering-Den Uyl de autoloze zondagen had afgekondigd, kwamen de kranten met artikelen hoe vreemd en stil het was in 1956. Na de Suezcrisis, die tot olieschaarste leidde, bestond in Nederland ook een zondagsrijverbod, tien weken lang. De toenmalige minister van economische zaken, dr. Jelle Zijlstra, sprak destijds een vermanend woord via de radio. „Draagt het zondagsverbod sportief”. Zijn oproep was gericht aan de 30.000 particuliere autobezitters die Nederland toen telde. Nu, nog geen kwart eeuw later, telt Nederland om en nabij de vier miljoen auto’s. Meer dan enig ander cijfer illustreert dat de toename van het energieverbruik. In 1970 was er nog vrijwel niemand die zich afvroeg of er ooit een einde zou komen aan dit onbekommerd verstoken van kostbare brandstof. President George Piercy van Exxon („moeder” van Esso) zei: „Tot 1970 was er weinig noodzaak voor actieve bemoeienis door de regeringen. Olie stroomde in steeds groeiende hoeveelheden tegen lage prijzen”. Spannend Oudejaarsavond 1973. Nederland beleeft de eerste energiecrisis. Aan het slot van zijn tv-conference heeft Wim Kan een troostend woord: „Als we elkaar over zeven jaar, dus in 1980, terug zullen zien, dan hoop ik dat er op een avond bij een van ons allen wordt gebeld, dat je dan opendoet en roept: Wie is daar? Koning Feisal. of je petroleum nodig hebt” Zes jaar later is de tweede energiecrisis al bijna een jaar oud. Wie olie nodig heeft, doet er verstandig aan niet te wachten tot aan de deur wordt gebeld. De olie is nog ruimschoots te koop, maar de prijzen lopen hoog op. Op de Rotterdamse vrijemarkt is al veertig dollar per vat betaald. Twee keer een oliecrisis in een decennium: de jaren ’70 vormen de definitieve breuk met de overvloed aan goedkope olie waaraan de wereld zo geriefelijk gewend was geraakt. „Het wordt nooit meer zoals het was”, zei drs. Joop den Uyl, Nederlands minister-president in die donkere tijd van autoloze zondagen, najaar 1973. De toekomst was niet meer wat hij geweest was. mf 1 Er zitten nog steeds kamelen op het behang helpen! i centen ten go® ian go« lanen d voor) Inmiddels had Henry Kissinger, Amerika’s minister van buitenlandse zaken, de instemming „Maar de grote problemen moeten nog komen”, waarschuwde minister Gijs van Aardenne (economische zaken) in de tweede Nederlandse energienota die afgelopen najaar, vijfjaar na de eerste verscheen. De kamelen op het behang waar Wim Kan op die donkere Oudejaarsavond van 1973 over zong, zitten er nog steeds. Maar nu zijn ook de strenge gelaatstrekken van de ayatollah zichtbaar: allerminst hoopgevend voor de gewone benzineverbruiker die we allemaal willen blijven. bolwerk 1-323215 kunnet In een rapport van de senaatscommissie-Church die in de Verenigde Staten een hearing hield over het beleid van de aldaar altijd gewantrouwde „big oil”, werd opgemerkt dat „in een democratie de belangrijkste vragen met betrekking tot een vitale grondstof als olie, het levensbloed van de industriële samenleving, niet kunnen worden overgelaten aan privéonderoemingen die handelen in overeenstemming met privébelangen en een gesloten cirkel van regeringsfunctionarissen”. Deze belangrijkste les van de eerste oliecrisis zou echter maar langzaam geleerd worden. Van 1974 tot en met 1978 bleef de olieprijs binnen de perken en was er voldoende olie beschikbaar. De OPEC-landen genoten van het goede geld dat ze verdienden (in 1974 ruim 90 miljard dollar tegen 23 miljard in het voorgaande jaar) en de industrielanden probeerden zoveel mogelijk te verdienen op de nieuwe koopkrachtige markt. Maar in 1978 was de koopkracht van een vat olie alweer gedaald onder die van 1974, omdat de prijzen van de industrieprodukten sneller stegen dan de olieprijzen die, vooral onder invloed van Saoedi-Arabië, betrekkelijk langzaam omhoog gingen. Omdat het Westen allang weer gewend was geraakt aan de beschikbaarheid van weliswaar duurdere, maar toch gemakkelijk betaalbare olie, was van enige bezuiniging vrijwel niets terechtgekomen. Tegenover een geringe daling in West-Europa stond een beduidende stijging van het verbruik in Amerika. De revolutie in Iran en de daarop volgende terugval in de Iraanse olieproduktie leidden tot de tweede oliecrisis, die ernstiger belooft te worden dan de eerste. Plotselinge schaarste in Amerika, die tot lange files voor de benzinepompen leidde, nieuwe prijsverhogingen (acht dollar in negen maanden) brachten Amerika, Europa en Japan er eindelijk toe om gemeenschappelijk ernst te maken met bezuinigingen. In Tokio spraken de leiders van de zeven belangrijkste industrielanden af in de tachtiger jaren limieten te stellen aan hun olie- importen. alle proporties. Autoloze zondagen afkondigen en vertrouwen op de goodwill van de oliemaatschappijen, meer kon Den Haag nauwelijks ondernemen. Een beroep op solidariteit bij de EG-partners liep stuk op bot egoïsme. Terwijl de oliemaatschappijenvooral het tussen Londen en Den Haag beklemde Royal Dutch-Shell het tekort „pond-pondsgewijs” over al hun afnemers verdeelden tot woede van Engeland en Frankrijkmaakte Nederland zich op voor bezuinigingen op het olieverbruik. Ruud Lubbers, minister van economische zaken, adviseerde de tv-kijkende kiezers de centrale verwarming lager af te stellen en de overgordijnen te sluiten. Premier Den Uyl voegde eraan toe (in een interview met „Der Spiegel”): „Als er minder te verdelen is, moeten eerst de bevoorrechten een offer brengen. Als er energie gespaard moet worden, moet men bijvoorbeeld stoppen in grote auto’s te rijden”. Het koninklijk huis, waar altijd een zekere belangstelling voor grote en snelle voertuigen had bestaan, gaf het gewenste voorbeeld: Engelse middenklassewagens werden uitverkozen voor verplaatsingen in den lande. De chauffeurs hadden strikte opdracht de aanbevolen maximum-snelheid van 100 kilometer per uur niet te overschrijden. De vorstin ondertekende ook een persoonlijke boodschap aan de Saoedische koning Feisal die moest bijdragen tot een snelle opheffing van het embargo tegen Nederland. Niettemin werden de eerste voorboden van de I omslag in de wereldenergiebalans zichtbaar. 1 Terwijl de oliemaatschappijen in hun strijd om de consumentengunst nog opwekten tijgers in de tank te stoppen, maakten ze zich zorgen over de financiering van de olie-exploitatie in de toekomst. Moeilijk te winnen olie, zoals bijvoorbeeld in de 1 Noordzee in 1969 was het grote Ekofiskveld ontdekt vergden immers zeer grote investeringen. De „zeven zusters” zoals de giganten als Esso, Shell en BP familiaal werden I genoemd bepleitten hogere marges en meer I winst teneinde in de toekomstige uitgaven te kunnen voorzien. Vooralsnog werd met dubbeltjes gerekend. Algerije trok de olieprijs eenzijdig op van 2,08 tot 2,85 dollar per vat (159 liter), hetgeen een crisis met i Frankrijk uitlokte. De eis van de landen van de OPEC (olieproducerende en -exporterende landen), een allang bestaand maar tamelijk krachteloos kartel, tot verhoging van de olieprijs met 65 Hollandse centen per vat, bracht de oliemaatschappijen tot verontwaardiging. De Amerikaanse president Nixon, altijd dik bevriend met het oliekapitaal, sprak van een „bedreiging van de westerse welvaart en macht”. Over de prijs werd gevochten tegen de achtergrond van het streven van de meer radicale olielanden Algerije, Libië en Irak naar grotere zeggenschap, participatie en zelfs nationalisatie. Onder invloed van de alsmaar toenemende vraag naar ruwe olie die gevaarlijk dicht de grens van de maximaal mogelijke produktiecapaciteit benaderde, was het tij niet te keren. Na de nationalisatie van BP in 1971 door Libië was de overname van de IPC in Irak in 1972 het voorlopige hoogtepunt: meer dan enig ander symbool stonden de letters IPC voor westers olie-imperialisme. In maart 1973 liet een profetische stem zich horen. Op een congres van de Europese Beweging in Amsterdam bepleitte de Amerikaanse I oliedeskundige Walter J. Levy een gemeenschappelijke energiepolitiek van Amerika, Europa en Japan. „Een breed akkoord is nodig om I machtsmisbruik door de producentenlanden te voorkomen”, betoogde hij. „De opeenstapeling van deviezen uit oliebetalingen zal in het Midden oosten groter zijn dan waar ook in de moderne geschiedenis”. Levy kreeg gelijk: dit jaar ontvangen de OPEC-landen gezamenlijk meer dan 120 miljard dollar. De boodschap bleef zonder gevolg, niet het minst omdat de Arabieren in de voorafgaande weken gewend waren geraakt aan boodschappers uit het Westen die belust op olie waren. In ménige woestijnhoofdstad wachtten bewindslieden uit Europa „gereed om de zoom van elke passerende chellabia te kussen”, zoals een vertegenwoordiger van een oliemaatschappij schamper opmerkte. De fraaiste exercitie kwam van de Franse minister van de meeste Europese landen alsmede van Japan gekregen voor zijn „tegen-kartel” tegen OPEC, het Internationaal Energie Agentschap (IEA), dat in februari 1974 in Washington werd opgericht. Frankrijk was het enige EG-land dat niet meedeed, omdat het geen confrontatie met de olielanden in het Midden-Oosten wilde zoals uit het diplomatieke sabelgerinkel uit Washington af en toe viel af te leiden. De IEA werd overigens spoedig een braaf overlegorgaan. „Niemand toonde vroeger enig respect voor ons. Nu wordt de Arabische wereld als een belangrijke factor beschouwd”, constateerde de Algerijnse olieminister Abdessalem in maart, toen het olie- embargo tegen Amerika werd opgeheven. De ironie wil dat de Arabische olielanden dit mede te danken hebben aan de „zeven zusters” die de boycotopdrachten „naar de letter uitvoerden, maar naar de geest frustreerden” middels hun „verdelende rechtvaardigheid” van spreiding van het te weinige over alle afnemers. Door de enorme waardevermeerdering van hun voorraden boekten de oliemaatschappijen enorme winsten. Exxon vergrootte zijn winst van 1532 miljoen dollar in 1972 tot het ongekende cijfer een absoluut wereldrecord van 2443 miljoen in 1973, door de Amerikaanse senator „Scoop” Jackson als „obsceen” betiteld. Deze cijfers gaven voedsel aan wantrouwen tegen de maatschappijen en leidde tot diverse onderzoeken, met als centrale vraag of ze niet anders dan op zakelijke wijze van de noodsituatie hadden geprofiteerd. Amateuristisch opgezette hearings in de Tweede Kamer leidden in 1975 wel tot de bevestiging dat de „Shell-voorraden in Rotterdam tijdens de crisis vrijwel voortdurend op hetzelfde peil zijn gebleven”. Shell-directeur ir. Montijn verklaarde: „Van acute schaarste bleek achteraf geen sprake te zijn, wel van dreigende schaarste”. Een onderzoek door de Europese Commissie naar het gedrag van de maatschappijen leidde tot de conclusie dat deze in Nederland en België „terughoudend” waren omdat ze de maximumprijzen (die door de overheid werden vastgesteld) te laag vonden. JSen halfjaar later brak het uur van de waarheid al aan. Of, zoals in de december-aflevering van het Shell-personeelsblad „Olie” stond te lezen: „De kinderen van de volgende eeuw zullen leren dat de wereld in het najaar van 1973 een van de spannendste perioden in de energievoorziening sinds de Tweede Wereldoorlog beleefde”. Na het uitbreken in oktober van de Yom-Kippoeroorlog tussen Egypte en Israel kondigden de Arabische olielanden, verenigd in de OAPEC, maatregelen af die een effectief tweesnijdend zwaard bleken. Tegen Amerika, Nederland en Denemarken werd een boycot afgekondigd. Amerika werd „gestraft” vanwege zijn politieke en materiële hulp aan Israel (vooral elektronika om de succesvolle Egyptische SAM-raketten te neutraliseren), Nederland en Denemarken omdat ze zich pro-Israel hadden opgesteld. De olieprijs werd opnieuw opgetrokken en tenslotte werd een produktievermindering aangekondigd vijf procent per maand „zolang Israel zich niet volledig heeft teruggetrokken uit de bezette Arabische gebieden en de wettige rechten van het Palestijnse volk zijn hersteld”. Evenals de gemiddelde Amerikaanse automobilist, die ontdekte dat hij voor zijn benzine mede afhankelijk was „van een sjah en zes sjeiks”, was Nederland compleet verrast. Weliswaar had minister Max van der Stoel direct na het uitbreken van de oorlog in een officiële verklaring laten blijken dat de Egyptenaren „waren begonnen”, maar dat dit een boycot tot gevolg had, leek buiten Jobert, die enige miljoenen tonnen kon inslaan, maar wel een tientje per ton te duur zoals hij later bemerkte. Terwijl een Haagse krant automobilisten aanraadde schoenen met dunne zolen te dragen opdat het gaspedaal gevoelig bediend kan worden, publiceerde het Engelse weekblad The Economist begin december een overzicht van afvaarten van tankers uit Ras Tanura, de Saoedische oliehaven, waaruit bleek dat van produktievermindering en schaarste aan olie nauwelijks of geen sprake kon zijn. Dat verhinderde het kabinet-Den Uyl niet begin januari tot benzinedistributie over te gaan, een oefening in spaarzaamheid die op een falikante mislukking uitliep. Inmiddels had de OPEC een besluit genomen, dat de komende jaren zwaar in de wereldeconomie zou doorwegen. In de donkere dagen Voor Kerstmis de feestverlichting was op aanraden van Ruud Lubbers gedoofd zette de sjah van Iran zijn wil door op een OPEC-bijeenkomst in Teheran. De olieprijs werd opgetrokken tot 11,65 dollar per barrel, vier maal de prijs van begin 1973. Sjeik Achmed Zaki Yamani, olieminister van Saoedi- Arabië, had de prijsverhoging beperkter willen houden. Hij zei later: „Ik was bang dat in het Westen een diepe depressie zou ontstaan. Ik wist dat wij mee naar beneden zouden gaan als jullie naar beneden gingen”. De sjah, die vijf jaar later uit zijn land veijaagd zou worden, glorieerde. „De nieuwe olieprijs is vastgesteld op basis van edelmoedigheid en vriendelijkheid”, zei hij. En tot de consumenten in het Westen had hij een vermanend woord: „Al die kinderen van welgestelde families, die elke maaltijd genoeg te eten hebben, die hun eigen auto’s hebben en die bijna als terroristen optreden en hier en daar bommen gooien, moeten deze voorrechten van de ontwikkelde industriële wereld weer overdenken. En ze zullen harder moeten werken”. Omdat de boycot tegen Nederland (en Amerika) nog altijd voortging, en de benzinedistributie, hoezeer ook onnodig, werd doorgezet, meldde menig verslaggever zich voor de zoveelste maal bij een merkwaardige hoofdrolspeler op het Nederlandse toneel, de honorair consul van Koeweit, de heer Machmoed Rabbani. Deze diplomaat had zich in de afgelopen maanden ontpopt als „vraagbaak” voor Arabische politiek, hetgeen hij als pleitbezorger van de Palestijnse zaak (Rabbani is van afkomst Palestijn) met grote gretigheid deed. Het Jaar van het Kind onder auspiciën van de Verenigde Naties. Was het nodig: nog eens extra de aandacht op de toestand van het kind op deze aarde vestigen? Overdreven? Een modetrend? Onzin? Ach, als je zoals dit jaarfilms ziet en verslagen leest over de barre toestanden in Cambodja, waar kinderen sterven aan wat normaal de eerste bron van leven is, de moederborst, dan zeg je: er kan niet genoeg over het kind geschreven en gesproken worden. Maar helpt het, als je als Nederlandse burger (en dat geldt natuurlijk voor alle burgers waar ook ter wereld) iets in een collecteschaal stopt? Dat is het ergerlijkste wat bestaat: de Grote Onmacht van de gewone mens. Steeds maar weer zie je dat wat je als gewoon, simpel mens wilt en dat wat miljoenen simpele mensen samen met jou willen er toch niet komt. Er wordt geld ingezameld voor Cambodja. Maar allerlei schimmige politieke machten, daar ter plaatse, zorgen er voor, dat veel van de hulpgoederen, van het eten niet bij de arme sloebers in dorpen en steden komt, maar in de ransels van bezetters of militaire onderdrukkers belandt. Of wellicht zelfs naar andere landen wordt getransporteerd- De gewone, simpele man in Cambodja kan van honger sterven. Het gewone, simpele kind ook. Het is altijd zo geweest: mensen willen geen oorlog, willen geen honger, willen geen ellende. Maar via duistere machinaties op machtsniveau roepen leiders de gewone, simpele man op om de wapens te hanteren tegen de gewone, simpele man, die toevallig niet hier, maar déér geboren is (en omgekeerd). Op bevel van die hogere macht moordt men elkaar uit, hoewel men dat niet wil. Wie weigert wordt tot lafaard uitgeroepen en moet sterven, omdat hij niet voor machinaties wil moorden. Wie dienst weigert wordt beschouwd als schurk. Sla je je buurman naast je in de straat een blauw oog dan word je opgepakt, weggevoerd en als boef opgesloten. Sla je je buurman van over de grens dood dan ben je een held, word je op een zegekar ingehaald en als volksredder bejubeld. Wat is norm? Wat is ethisch? Het ziet er niet naar uit, dat er in de komende jaren een echt ethisch reveil komt. Dat er echt wat gedaan wordt om de wapens om te smeden tot ploegijzers; tanks om te bouwen tot wagens, die voedsel en geen dood aanvoeren. Wie is bang voor wie? Bent u echt bang voor die Russische huisvrouw? Of voor die Russische vuilnisman? Of voor die Russische bankbediende? Of voor die Russische verpleegster? Voor dat Russische kind? En zijn die gewone, simpele Russische mensen echt bang voor u en voor mij? Vragen die gemakkelijk te beantwoorden zijn. Iedereen wil het beste voor zich zelf en zijn kinderen. En in dat beste past het patroon van geweld en narigheid niet. Maar toch sta je machteloos. Het volk van Nigaragua de Sandinisten heeft zich vrij gemaakt van onderdrukking. Daar is ook bij gevochten. Daar ging het de gewone, simpele man om zijn eigen rechtvaardige minimum bestaan. Niet om machinaties. Die revolutie slaagde omdat iedereen buiten het hoogste machtsblok van Somoza zijn recht wilde. De gewone man vocht hier voor iets tastbaars. Een edele revolutie. De doodstraf werd afgeschaft, ook voor de moordenaars van het volk zelf. Maar wat zie je dan weer? Er worden processen gevoerd tegen Somoza-aanhangers, onder wie kinderen van 11 tot 15 jaar. Wat moet je dan weer denken van de nieuwe normen in Nigaragua? Het Jaar van het Kind. Onzin? Als het stimulerend heeft gewerkt is het goed geweest. Dan praten we natuurlijk niet over een Belgisch letterkundig gezelschap, dat een congres organiseerde teneinde het kind dichter bij de poëzie te brengen. De kinderen in Cambodja zitten niet te wachten op een schitterende dithyrambe, wel op een hap rijst. Kinderen moeten gestuurd worden naar het idee, dat bij het gebruik van wapens iedereen het kind van de rekening wordt. Als de ene gewone, simpele mens op de andere schiet, dan heb je rijst noch dithyramben meer. HANS ROMBOUTS Is het toevallig dat het laatste jaar van het nu ten einde gelopen decennium FWF: - «a O if.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 25