L Politicus van het decennium 'WHMHkK Iglllilll MB Aardse machten moeten bijdragen aan menselijk geluk” Cn door Henk Kolb Opgesloten Problemen niet voorbij Geboortedorp Het volk Bureuacratie Z g is Anwar el Sadat Nog maar ternauwernood waren de jaren 70 begonnen, toen Anwar el Sadat president werd van Egypte: een in de internationale politiek van breder schaal dan de Arabische, geheel onbekende, Sadat had zich nooit willen losmaken uit de schaduwen, die Nasser omgaven. Zonder opvallende functies in het staatsbestel van na de revolutie, had hij zich immer zo geruisloos in het midden van de tumultueuze discussies onder de Vrije Officieren opgehouden dat hij een vrijwel ideale kandidaat was voor het vice-presidentschap: een door dik en dun betrouwbare ja-broer. Op 28 september 1970 was hij plotseling staatshoofd, nadat hij artsen huilend had gesmeekt de reeds twee uur overleden Nasser tot het (even terug te brengen. tandwielen van eenvoudige irrigatiewerken rond langs een Eindeloos pad. Daar in die Nijldelta, waar tijd zo’n irrelevant gegeven is gebleken, maar de aarde en water alles bepalende factoren werden. Niet alleen voor de steenbakkerijtjes langs de boorden of voor het gewas, doch ook als punten van uitgang en terugkeer voor de mens. Vrede is als politieke omstandigheid een gegeven dat nog net ontsnapt aan de vraag van de „kip en het ei”: was er vrede voordat er oorlog was? Welnu er was vrede aanvankelijk en sedertdien nog maar zelden. De vrede is op die manier nog uitsluitend een gevolg van oorlog, zij het van meer allure dan alleen het ontbreken van vijandelijkheden. Dat heet in de theorie de „negatieve vrede”. Daar staat dus tegenover de „positieve vrede” als gegeven van gerechtigheid, die geweld uitsluit. De Egyptische president Anwar el Sadat heeft in de jaren tussen 1970 en 1980 met een oorlog (1973) een vrede (1977) gewonnen. Deze vrede is voornamelijk Sadats schepping. Het is voor de mensheid een tragisch gegeven dat wij vrede hebben met het compromis, dat vrede de oorzaak vindt in politieke, economische en militaire omstandigheden. En het is op die manier mogelijk vrede te veronderstellen, omdat aan de staat van oorlog die volop woedt tussen de ideologieën, vooralsnog het gewelddadig sterven ontbreekt. Althans op een schaal van betekenis in de theorie van de grote getallen waaraan de mate van oorlog cynisch wordt afgemeten. Toch: er woedt een oorlogje, waaraan zonder dat er nog veel schieten bij te pas komt, honderdduizend, een miljoen, twee miljoen Cambodjanen komen te overlijden. Bij gebrek aan eten en ten gevolge van een fatale twist tussen ideologen, waarbij zich het bizarre schouwspel voordoet, dat het voor de hongersnood allereerst verantwoordelijke regime om volkenrechtelijke redenen óók slachtoffer is. Vrede is voor heersers een soms gevaarlijk gegeven, omdat, zoals bijvoorbeeld in Egypte, de onontkoombaarheid van lijden niet valt te rechtvaardigen uit de noodzaak een oorlog voort te zetten. Het is is ruimdenkend. Niet zo’n moslim als die anderen, ik bedoel die zeer fanatieke mensen die ons geloof zo’n slechte naam bezorgen. Hij is een ware moslim en zijn houding is die van een echte moslim. Hij gelooft. En hij doet altijd zijn best. Niet alleen voor zijn eigen land, maar voor de mensheid”. Ook: „En ik geloof dat God altijd met hem is vanwege zijn eerlijkheid. Hij jaagt met op behoud van zijn functie. Toen hij naar Jeruzalem ging, piekerde hij niet over een mogelijk verlies van populariteit, de waarschuwingen van onze beste vrienden ten spijt. Hij dacht alleen aan het voorkomen van oorlog tussen de twee landen. Hij wilde dat de vrede het sterkste zou blijken. Misschien zou het volk zijn bedoelingen afwijzen en dan was hij bereid te gaan. En daarom geloof ik altijd dat God aan de zijde staat van wie eerlijk is”. De jeugdige agitator tegen de Britse overheersing Sadat (die noch de fanatici van de Moslim Brotherhood, noch de Duitsers als handlangers schuwde) werd ooit onder nummer 2151 opgesloten in cel 54 van de centrale gevangenis te Cairo. In die afzondering beleefde hij een geestelijke bevrijding, die voortaan zijn hele leven en handelen zou besturen. Zegt Sadat: „In cel 54... werden de banden die mij vastlegden aan de wereld van de materie, stuk voor stuk verbroken. Mijn ziel kwam, na het afstoten van deze aardse last, vrij, en schoot omhoog, als een vogel stijgend naar de ruimte, naar de verste uithoeken van het zijn, naar oneindigheid. Zolang de mens de slaaf is van materiele verlangens zal hem nooit iets toebehoren; hij zal altijd het eigendom zijn van „dingen”. Een slaaf van de dingen bestaat niet als menselijk wezen; slechts wanneer de mens een eind heeft gemaakt aan die behoefte tot bezit, kan hij waarlijk zijn eigen meester zijn en zodoende werkelijk bestaan”. „Wanneer de mens”, aldus Sadat met de welhaast visionaire zekerheid die sommigen aardser politiek niveau angst aanjaagt, „eenmaal de beperkingen van het ik heeft verlaten, met al zijn wereldlijk lijden en kleine emoties, stapt hij een nieuwe en nog onontdekte wereld binnen die groter is en meer rijkdommen biedt. Zijn ziel verkrijgt absolute vrijheid in de eenwording met het totale zijn, een vrijheid die aan tijd en ruimte ontstijgt. Via dit bevrijdingsproces, ontwikkelt de menselijke wil zich tot een kracht van liefde. En alle aardse machten (zelfs die welke de menselijke geest verstoren) dragen uiteindelijk bij aan het bereiken van de perfecte innerlijke vrede en verschaffen zo de mens absoluut geluk”. Hoe hoog die vogel van de niet door aardse overwegingen belaste geest ook mag klimmen naar de blauwe verten van wat Sadat bestempelt als „het> absolute geluk” een vrede in, met en voor Egypte kan het niet stellen zonder voeten die ferm geplant staan in de werkelijkheid. Zodoende zijn er in dat Egypte van vandaag nogal wat mensen wie de vrees bespringt voor het ogenblik dat vrede, als immaterieel gegeven, toch niet blijkt te voorzien in de eerste levensbehoeften. „Wij zijn”, zegt dan ook de niet geheel tan politiek opportunisme vrij te pleiten cavalariecommandant Chaled Mohi el Din, „een totalitaire staat zonder een duidelijk gedefinieerde toekomst”. Dat laatste is in de Arabische landen niets bijzonders. Een gigantisch borstbeeld van Nasser, samengesteld uit zo langzamerhand ietwat splinterende plankjes, siert niet zonder droefenis de vijfde verdieping van het min of meer vervallen gebouw in Cairo’s binnenstad, waar zijn strijdende volgelingen kantoorhouden. Een militair aandoend persoon, deze Mohi el Din, die altijd op tijd is en met de gelaatsuitdrukking van een op de muis wachtende „Wat”, vervolgt hij, „gebeurt er met het volk. Het tekort aan zichtbare vooruitgang, die ons Egyptenaren wel werd beloofd, schept een politieke beweging tegen Sadat, maar hij zal dat niet toestaan. De mensen beseffen dat vrede alleen geen welvaart brengt. Het wordt steeds duidelijker dat de problemen nog niet voorbij zijn”. Rond" Sadat, vult Mohi el Din hardere kleuren in: „In zijn boek breekt hij de door Nasser geleide revolutie af, maar als hij het dan zo meent met zijn beginselvastheid, waarom heeft hij dan nooit stelling genomen? Hij had niet veel invloed binnen de samenzwerende Vrije Officieren, noch later onder Nassers streng en achterdochtig bewind. Bij het uitbrekep van de staatsgreep zat hij in de bioscoop, hoewel hij was opgeroepen, en hij kende het codewoord niet eens”. Dat codewoord was voorspelbaar: „El Nassr” ofte wel „Victorie”. „Sadat”, zegt Mohi el Din, „was rechts, maar werd socialist, hoewel hij niet links kan worden genoemd. Hij moet nu enkele jaren de kans krijgen. Dan zal vanzelf wel blijken dat déze vrede op déze voorwaarden onder déze omstandigheden een vergissing is.” Het formaat van die vergissing staat nog niet vast. Een andere voormalige Vrije Officier, Moestafa Kamel Moerad, is kennelijk succesvol betrokken bij de breeduit opbloeiende handel, die de vrede heeft meegebracht een goedgevuld type, tevreden vanwege een geslaagd bestaan aan de kapitalistische kant van de samenleving. Leider van de liberale oppostitiepartij. Van hem leende Sadat ooit een uniform om na het uitzitten van gevangenisstraf weer te kunnen worden ingelijfd bij het leger, waarin de Vrije Officieren al een groot stuk macht hadden veroverd. Buurman van Sadat sedert 1948. Hij gebruikt in een beschrijving van het staatshoofd de trefwoorden „dapper, doortastend, patriot, nederig, menselijk, gespeend van haat of jaloezie ten opzichte van andermans rijkdom, een (en dat is vernietigend) bescheiden socialist”. Moerad schildert omstandig hoe hij het gevoel kreeg onder een plotseling instortend plafond te staan, toen hem een dag voor het vertrek namens de president werd meegedeeld dat hij mee moest naar Israël. „Ik vond het vreselijk”, zegt hij. Maar later toch: „We hadden het jaren eerder moeten doen”. poes beweert dat ook voor Sadat eens de Dag Der Waarheid zal aanbreken. Hij somt op: „De verkiezingen zijn niet vrij geweest de uitslagen deugen niet, mijn partijkrant werd verboden, de pers is min of meer gelijkgeschakeld als pilaar onder Sadats politieke bouwwerk”. De woestijn begint aan weerszijden van Cairo waarde stad ophoudt. Terzijde van de tot vier zeer behoorlijke rijbanen verruimde autoweg naar Ismallla, bieden deze zandheuvels een traditioneel en romantisch beeld van een overigens onverbiddelijke woestijn. (Links). Een kilometer of negentig oostelijk van Cairo geeft dit monument de plek aan waar In de oktober-oorlog van 1973 de Israëlische troepen met polltleké middelen tot stilstand werden gebracht. Sadat destilleerde uit de gebeurtenissen behalve een politieke zegepraal ook een militaire overwinning. Op zo’n tachtig kilometer afstand van Sadats chique residentie in Cairo bevindt zich in de Nijldelta het dorp Mit Aboel-Koem. Sadat werd er geboren. Daar ligt eigenlijk het middelpunt van zijn wereld nog steeds, zelfs al gaapt een enorme afstand in vele opzichten tussen de stenen oven van zijn grootmoeder, waarop hij zo lekker en behaaglijk kon sluimeren, en het zorgvuldig herstelde antieke meubilair met dunne, in hoogglans gepolitoerde pootjes dat hem thans omringt. Sadat is dat dorp dankbaar voor wat het hem schonk: het collectieve werk aan de bevloeiing... „gaf mij het gevoel dat ik niet alleen maar behoorde tot mijn naaste familie thuis, of zelfs de veel grotere familie van het hele dorp, maar tot iets veel groters en van veel meer betekenis: het land. Dit besef deed mij, als ik tegen zonsondergang op weg was naar huis, naar het avondlandschap kijken met een zeldzame warmte, en liet mij een onzichtbare band gewaar worden van liefde en vriendschap met alles om mij heen de rook die de vallei doortrok, met de belofte van een heerlijk maal bij het afsluiten van een dorpsdag en een volmaakte rust en vrede in ieders hart”. In dit Mit Aboel-Koem poogt Sadat, alsof hij zo nu en dan, als iedereen, door de tegenwoordige tijd dreigt te worden overmeesterd, de hunkering naar dat verleden van betrekkelijk ongehinderd geluk te stillen met weldaden. Zodoende staan er te veel scholen, naar het lijkt, en een hospitaal. Als logisch vervolg op het tamelijk bescheiden, zij het wel met een zeer degelijke muur en een variëteit van overtuigend bewapende soldaten omringde landgoed, waar de president van Egypte poogt zijn verleden nog eens de hand te reiken. Tragische beperking van macht: nooit zal hij kunnen terugkeren naar de stille en geduldige samenleving van mannen en vrouwen wier profeet hij wenst te zijn en nimmer zal het méér zijn dan een blik van herkennend welbehagen, die hem bindt, nu, met de kleine jongetjes in lange pyama-jurken, die spetterend door modder en hollend in het stof, de dingen doen die van jongetjes zijn. Voor die ventjes is Sadat voornamelijk een jeugdig portret aan de muur van een ouderlijk huis waar hij ooit woonde. Bescheten door onophoudelijk zoemende vliegen kijkt zodoende een jong officier naar de notabelen van het dorp, die uiterst behendig, met vlugge vingers en zwijgend, voor de deur tric-trac spelen. De keukénkachel van grbotmoeder is niet meer te vinden, en dat stelt teleur. Maar het is hier dat de wortels nog liggen voor wat Sadat vandaag zegt. Zoals op 19 september 1976, toen hij vooreen tweede ambtstermijn was gekozen: „In naam van Allah, broeders en zusters. Burgers van dit trouwe volk... de hartslag van ons volk heeft mij geleid, ongeacht de cijfers van statistieken, en ik dank Allah dat hij mij heeft geleid de gevoelens van het volk goed aan te voelen”. De gevoelens van het volk: een essentieël gegeven in Sadats denken? Mevrouw Jihan Sadat lacht haar mooie lach. Sadat is het volk, vindt hij zelf, ook al is de verwijdering onmiskenbaar tussen een president en de stinkende korst van barre armoe, onmiskenbaar dat vrede welvaart brengt met minder risico’s dan oorlog, maar het bestuur van de staat kan het zonder de belofte dat zodoende vrede goed is niet stellen. En het volk krijgt te maken met motiveringen van geheel andere aard, in het leven van alledag, waarin uiteindelijk voor sommigen de strijd om het overleven op aarde, ongewapend maar niet minder bruut moet worden uitgevochten, terwijl voor een bovenlaag het beginsel van de voortdurende verrijking niet in de weg wordt gestaan door de omstandigheid van oorlog of het moeilijk tastbaar te maken beginsel van vrede. Anwer el Sadat heeft zich als president van Egypte bekleed met een vrijwel absolute macht, die onverminderd blijft, ook bij aarzelende pogingen, ter wille van gezag onder de westelijke en rijke industriële democratieën, het volk enige zeggenschap in het bestuur te verschaffen. Dit is dan het dagelijks leven: tot aan de strot in het vuil, omringd door bederf van bittere af moede, zonder zichtbare toekomst, maar gezegend met vrede Micl auto voet Crui en k iem< Hij l die\ gêne zonj Hij c verg gem were nad volt assis bijn; Micl op z Mür Ren spie zelfs tege oefe Crui sterl werf „WK Stef; pers trad: toev verlt door Pusl bes! iets i voet de nr 1979 speli Sant raan aan 1 dag! van 1 was. Die I speli te wi ramt dooi aang ongf Hun Crui De i fina gez De i hij, imiti Hij i naa «99' om< trap atta zelf Hijc Op de dag van Nassers begrafenis, een van de meest chaotische gebeurtenissen in de toch niet onberoerde geschieden^ van Cairo stortte Sadat ineen, bij. het vertrek van de stoet. De plechtigheid voltrok zich buiten aanwezigheid van Egypte’s nieuwe heerser, die met vijf injecties ijlings in slaap was gesusd. De jaren ’70 zijn thans verstreken en Anwar el Sadat is een groot staatsman, winnaar van de Nobelprijs voor de vrede, een man voor wiens indrukwekkend kaliber voormalig Amerikaans minister van buitenlandse zaken Henry Kissinger onlangs in zijn memoires het certificaat van echtheid ondertekende. „Weinig buitenstaanders begrepen”, zo schrijft Kissinger, „met welk een moed, visie en vastbeslotenheid hij zijn land en zijn regio zou stuwen naar een omwenteling in internationale zaken, om zodoende tevoorschijn te komen als een van de grote leiders van onze tijd”. Sadat zelf registreert zijn gedachten omtrent het presidentschap, nadat hij op 15 oktober 1970 definitief was gekozen, aldus: „Ik voelde dat ik beschikte over een enorme werkelijke macht, die moest worden gebruikt om goed te doen. Dit was mijn sterke punt en ik ging uit van de idealen die ik, geïnspireerd door mijn liefde voor Egypte en het verlangen mijn land gelukkig te maken, altijd had gehuldigd. Nooit had ik een betere kans gehad om mijn beginselen in de praktijk te brengen, dan toen het volk mij tot president koos”. In de loop der jaren heeft Sadat zich ontwikkeld van een politiek niet gedefinieërd staatshoofd, dat vooral vanwege een gebrek aan profilering aan de macht raakte, tot een vernieuwer, die de grenzen van het politieke denken in zijn gebied voortdurend verruimt. In de rede bij de aanvaarding van zijn ambt (8 oktober 1970) beloofde hij het Egyptisch parlement, dat nauwelijks een rol had te spelen: „Ik geef u mijn plechtig woord van eer, dat ik, onder alle omstandigheden, Nassers wegen zal volgen”. Later, in zijn boek „Op zoek naar een identiteit”, veroordeelt hij Nasser scherp: „Nasser... liet steeds een spoor van haat achter, een grote erfenis van haat”. ...„Ik heb nooit iemand gehaat”. Tastend naar de geestelijke machinerie achter Sadats handelen, springen enkele samenstellende delen onmiddelijk in het oog: macht moet wèl doen, het geliefde Egypte, dat land van boeren, moet gelukkig worden gemaakt, overtuiging omtrent eigen innerlijke kwaliteiten, die naar de smaak van sommigen niet meer is dan grandioze ijdelheid, een ware „vader des vaderlands”, een ziener die vanuit een diepe religieuze overtuiging een bij tijden vrijwel apostolische boodschap verkondigt, hoewel die gegeven de politieke verhoudingen, bijna absolute gehoorzaamheid veronderstelt. Weinigen in Sadats omgeving, dichtbij of wat verderaf, en al dan niet geteisterd door fluisterend beleden eerbied voor het staatshoofd, zijn in staat zijn innerlijke roerselen duidelijk gestalte te geven. En de vrees van voorbije jaren zit er nog diep genoeg in om de verontschuldiging te rechtvaardigen voor het uitblijven vah een duidelijk antwoord. Voormalig vice-premier en minister van buitenlandse zaken Ismael Fahmi roept kortweg: „Ik weet niet wat Sadat bezielt. Ga maar eens met zijn psychiater praten”. Fahmi vertrok uit het regerinsgbestel, omdat hij Sadats reis naar Jeruzalem niet kon billijken en brengt zijn dagen thans door in politieke afzondering, omgeven door de relikten van zijn vroegere macht: borstbeelden, schilderijen... allemaal Fahmi. Fahmi over Sadat: „Retoriek maakt geen vrede. Maar het kan een tijdelijke, aparte en denkbeeldige vrede brengen”. In zijn boek beschrijft Sadat hoe Fahmi zich voor de reis naar Jeruzalem ziek meldde. De ex-bewindsman bestrijdt dit ten stelligste: „Als Sadat een politieke twist niet kan winnen, verklaart hij dat zijn tegenstander ziek werd. Dat is zijn hoogste lof bij onenigheid. Om Sadat heen blijken voortduren mensen in te storten”. Fahmi is in het Egypte van vandaag geen politieke factor meer. Als een soort „Godfather” en merkwaardig genoeg ook met dezelfde sigaren, gebarentaal en hees grommende maar tamelijk hoge stem smeert hij orakeltaal uit over zijn bezoekers, zo af en toe starend naar de Nijl, de aorta van dit land, waarop boten met driehoekig zeil langzaam voorbij schuiven. Al sedert de Phoeniciërs varen die schepen met dat puntige doek aan de mast op dit water. Traag, maar onverbiddelijk en tijdloos. De Nijl droeg de steenblokken voor de pyramiden en bevloeit de kleine landerijtjes waarop Egyptes boerenstand zich een leven van naar moderne maatstaven zeer beperkte menswaardigheid verschaft. Even traag als de Nijl stroomt, trekken geblinddoekte karbouwen en magere muilezels de houten Moerad mag er allerminst van worden verdacht Sadat niet genegen te zijn. Integendeel, bulderend tussen buik en onderkinnen verhaalt hij hoe Jihan Sadat bij de zo langzamerhand schaarse bezoeken aan haar voormalige buurman steevast grapt: „Zonder jouw, veel te wijde uniform was Anwar nimmer teruggekeerd in het leger. Waar zouden we dan terecht zijn gekomen?”. Die dankbaarheid ten spijt zegt Moerad: „Vrij?”. Hij denkt even. „Nou ja, we zijn op weg. Maar er is meer democratie nodig. En er bestaat een inflatie van minstens dertig procent (hoewel de officiële cijfers maar twaalf procent aangeven, maar die zijn dan ook van 1977). Als je de voedselsubsidies eraf trekt, is de inflatie veertig procent. De bureaucratie is hier een enorm probleem”. Sadat dus. De vrede dus. Sadat, die naar eigen zeggen zo gemakkelijk door schoonheid overweldigd kan raken, heeft de neiging die schoonheid dan ook zelf te gaan scheppen in de gebaren die hij maakt op het toneel van de wereldpolitiek, om vervolgens te gaan zitten wachten op het applaus. En wanneer dat niet luid genoeg klinkt of indien er zonder zijn medeweten nog een solist blijkt te zijn uitgenodigd (zoals Begin bij de Nobel-prijs voor de Vrede) mokt hij stilletjes, in weerwil van alle ervaringen op het gebied van de bevrijde geest. Op zulke momenten is hij niet van de allure die hem soms bevangt, en mist hij de koele calculatie die hem in staat stelt zo’n Gordiaanse knoop als de betrekkingen met Israël door te hakken op de wijze waarvoor Alexander de Grote ooit het recept heeft geschreven. Sadats denken sluit doorgaans aan bij systemen en filosofieën van Westen. Hij wordt dan ook navenant en vaak haastig geëerd, zonder dat zijn overigens zeer Arabische achtergrond daarbij toereikend in het geding wordt gebracht. Sadats voorganger Gamal Abdoel Nasser betoogt in zijn „Filosofie van de revolutie” dat de historie vol is van grote rollen waarvoor nimmer een acteur kon worden gevonden, en dat het Midden-Oosten op zoek was naar een held. Dit was anno 1954. Nasser speelde toen ongetwijfeld met de gedachte dat hij uit de coulissen van het verleden als die held naar voren zou kunnen treden. Hij had ongelijk, want, zo heeft ook Sadat geconcludeerd, met Nassers draaiboeken is het Egyptische volk niets opgeschoten. Echter, hoewel Sadat het karakter én de belichting vah de doorlopende politieke voorstelling in het Midden-Oosten aanmerkelijk hèeft gewijzigd, blijkt dat de reeds in het bijbelboek Exodus actuele vleespotten van Egypte zich nog niet opnieuw vullen, hoewel het door Sadat beminde volk ademloos en ietwat hongerig over de rand kijkt. waarop het moderner Cairo drijvend blijft. Met die ellende heeft zelfs het gelukkige plattelandskind uit Mit Aboel-Koem nooit veel gemeen kunnen hebben, en het is denkelijk ook niet met dit volk dat mevrouw Sadat, met haar verfijnde goede smaak, voor het staatshoofd verbindingen legt. Uit de krotten van de metropool tussen de uitlopers van de binnenstad en de heuvels van Mokkattam in het oosten, waar het luchtverdedigingssysteem met zeildoek tegen bederf wordt gevrijwaard, maken zich dagelijks horden kinderen los. In de vroege ochtenduren gaan zij op weg in ezelwagentjes, om althans iets op te halen van het vuil dat zich in Cairo ophoopt. Tegen zonsondergang keren zij terug naar de vuilnisbergen naast de dodenstad, hun toch al dralende dieren aansporend met zwiepende twijgslagen op bloedende schuurwonden van trektouwen. De kinderen hebben de kleur van de vuilnis aangenomen zij vormen de schaars overlevende onderlaag van het Egyptische volk, de nieuwe generatie van onderdanen, die, de vrede ten spijt, veroordeelt lijkt tot een niet al te lang leven tussen kerkhof en vuilnishoop. Broeders en zusters, niettemin, „van dit aanhankelijk volk”. „Mijn man”, zegt mevrouw Sadat, peinzend toch wel, „wilde dat ons volk werkelijk zou kunnen genieten van de vrede”. Voordat zij ging zitten, had zij nog snel even een besmeurde asbak uit de buurt gezet, met het redderige gebaar van vele huisvrouwen. De secretaris, had tevoren al gezegd, met afgeleide trots wijzend naar de meubeltjes, dat het allemaal eigen bezit was van de Sadats. Na verloop van tijd pratend over haar man, zegt mevrouw Sadat stralend van overtuiging: „Hij is een eerlijk menstegenover zichzelf, tegenover het volk... tegenover iedereen in de wereld is hij werkelijk heel erg eerlijk. Hij gelooft in God, maar ff f T

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1979 | | pagina 26