L
Politicus van het
decennium
'WHMHkK
Iglllilll
MB
Aardse machten moeten bijdragen aan menselijk geluk”
Cn
door Henk Kolb
Opgesloten
Problemen niet voorbij
Geboortedorp
Het volk
Bureuacratie
Z
g is
Anwar el Sadat
Nog maar ternauwernood waren de jaren 70
begonnen, toen Anwar el Sadat president werd
van Egypte: een in de internationale politiek van
breder schaal dan de Arabische, geheel
onbekende, Sadat had zich nooit willen
losmaken uit de schaduwen, die Nasser
omgaven. Zonder opvallende functies in het
staatsbestel van na de revolutie, had hij zich
immer zo geruisloos in het midden van de
tumultueuze discussies onder de Vrije
Officieren opgehouden dat hij een vrijwel ideale
kandidaat was voor het vice-presidentschap:
een door dik en dun betrouwbare ja-broer. Op
28 september 1970 was hij plotseling
staatshoofd, nadat hij artsen huilend had
gesmeekt de reeds twee uur overleden Nasser
tot het (even terug te brengen.
tandwielen van eenvoudige irrigatiewerken rond
langs een Eindeloos pad. Daar in die Nijldelta, waar
tijd zo’n irrelevant gegeven is gebleken, maar de
aarde en water alles bepalende factoren werden.
Niet alleen voor de steenbakkerijtjes langs de
boorden of voor het gewas, doch ook als punten van
uitgang en terugkeer voor de mens.
Vrede is als politieke omstandigheid een
gegeven dat nog net ontsnapt aan de vraag
van de „kip en het ei”: was er vrede voordat
er oorlog was? Welnu er was vrede
aanvankelijk en sedertdien nog maar zelden.
De vrede is op die manier nog uitsluitend een
gevolg van oorlog, zij het van meer allure dan
alleen het ontbreken van vijandelijkheden.
Dat heet in de theorie de „negatieve vrede”.
Daar staat dus tegenover de „positieve
vrede” als gegeven van gerechtigheid, die
geweld uitsluit.
De Egyptische president Anwar el Sadat
heeft in de jaren tussen 1970 en 1980 met een
oorlog (1973) een vrede (1977) gewonnen.
Deze vrede is voornamelijk Sadats
schepping.
Het is voor de mensheid een tragisch
gegeven dat wij vrede hebben met het
compromis, dat vrede de oorzaak vindt in
politieke, economische en militaire
omstandigheden. En het is op die manier
mogelijk vrede te veronderstellen, omdat aan
de staat van oorlog die volop woedt tussen
de ideologieën, vooralsnog het gewelddadig
sterven ontbreekt. Althans op een schaal van
betekenis in de theorie van de grote getallen
waaraan de mate van oorlog cynisch wordt
afgemeten.
Toch: er woedt een oorlogje, waaraan zonder
dat er nog veel schieten bij te pas komt,
honderdduizend, een miljoen, twee miljoen
Cambodjanen komen te overlijden. Bij
gebrek aan eten en ten gevolge van een
fatale twist tussen ideologen, waarbij zich
het bizarre schouwspel voordoet, dat het
voor de hongersnood allereerst
verantwoordelijke regime om
volkenrechtelijke redenen óók slachtoffer is.
Vrede is voor heersers een soms gevaarlijk
gegeven, omdat, zoals bijvoorbeeld in
Egypte, de onontkoombaarheid van lijden
niet valt te rechtvaardigen uit de noodzaak
een oorlog voort te zetten. Het is
is ruimdenkend. Niet zo’n moslim als die anderen,
ik bedoel die zeer fanatieke mensen die ons geloof
zo’n slechte naam bezorgen. Hij is een ware moslim
en zijn houding is die van een echte moslim. Hij
gelooft. En hij doet altijd zijn best. Niet alleen voor
zijn eigen land, maar voor de mensheid”.
Ook: „En ik geloof dat God altijd met hem is
vanwege zijn eerlijkheid. Hij jaagt met op behoud
van zijn functie. Toen hij naar Jeruzalem ging,
piekerde hij niet over een mogelijk verlies van
populariteit, de waarschuwingen van onze beste
vrienden ten spijt. Hij dacht alleen aan het
voorkomen van oorlog tussen de twee landen. Hij
wilde dat de vrede het sterkste zou blijken.
Misschien zou het volk zijn bedoelingen afwijzen en
dan was hij bereid te gaan. En daarom geloof ik
altijd dat God aan de zijde staat van wie eerlijk is”.
De jeugdige agitator tegen de Britse overheersing
Sadat (die noch de fanatici van de Moslim
Brotherhood, noch de Duitsers als handlangers
schuwde) werd ooit onder nummer 2151 opgesloten
in cel 54 van de centrale gevangenis te Cairo. In die
afzondering beleefde hij een geestelijke bevrijding,
die voortaan zijn hele leven en handelen zou
besturen. Zegt Sadat: „In cel 54... werden de
banden die mij vastlegden aan de wereld van de
materie, stuk voor stuk verbroken. Mijn ziel kwam,
na het afstoten van deze aardse last, vrij, en schoot
omhoog, als een vogel stijgend naar de ruimte, naar
de verste uithoeken van het zijn, naar oneindigheid.
Zolang de mens de slaaf is van materiele
verlangens zal hem nooit iets toebehoren; hij zal
altijd het eigendom zijn van „dingen”. Een slaaf
van de dingen bestaat niet als menselijk wezen;
slechts wanneer de mens een eind heeft gemaakt
aan die behoefte tot bezit, kan hij waarlijk zijn
eigen meester zijn en zodoende werkelijk bestaan”.
„Wanneer de mens”, aldus Sadat met de welhaast
visionaire zekerheid die sommigen aardser politiek
niveau angst aanjaagt, „eenmaal de beperkingen
van het ik heeft verlaten, met al zijn wereldlijk
lijden en kleine emoties, stapt hij een nieuwe en nog
onontdekte wereld binnen die groter is en meer
rijkdommen biedt. Zijn ziel verkrijgt absolute
vrijheid in de eenwording met het totale zijn, een
vrijheid die aan tijd en ruimte ontstijgt. Via dit
bevrijdingsproces, ontwikkelt de menselijke wil
zich tot een kracht van liefde. En alle aardse
machten (zelfs die welke de menselijke geest
verstoren) dragen uiteindelijk bij aan het bereiken
van de perfecte innerlijke vrede en verschaffen zo
de mens absoluut geluk”.
Hoe hoog die vogel van de niet door aardse
overwegingen belaste geest ook mag klimmen naar
de blauwe verten van wat Sadat bestempelt als „het>
absolute geluk” een vrede in, met en voor Egypte
kan het niet stellen zonder voeten die ferm geplant
staan in de werkelijkheid. Zodoende zijn er in dat
Egypte van vandaag nogal wat mensen wie de vrees
bespringt voor het ogenblik dat vrede, als
immaterieel gegeven, toch niet blijkt te voorzien in
de eerste levensbehoeften.
„Wij zijn”, zegt dan ook de niet geheel tan politiek
opportunisme vrij te pleiten cavalariecommandant
Chaled Mohi el Din, „een totalitaire staat zonder
een duidelijk gedefinieerde toekomst”. Dat laatste
is in de Arabische landen niets bijzonders. Een
gigantisch borstbeeld van Nasser, samengesteld uit
zo langzamerhand ietwat splinterende plankjes,
siert niet zonder droefenis de vijfde verdieping van
het min of meer vervallen gebouw in Cairo’s
binnenstad, waar zijn strijdende volgelingen
kantoorhouden. Een militair aandoend persoon,
deze Mohi el Din, die altijd op tijd is en met de
gelaatsuitdrukking van een op de muis wachtende
„Wat”, vervolgt hij, „gebeurt er met het volk. Het
tekort aan zichtbare vooruitgang, die ons
Egyptenaren wel werd beloofd, schept een politieke
beweging tegen Sadat, maar hij zal dat niet
toestaan. De mensen beseffen dat vrede alleen geen
welvaart brengt. Het wordt steeds duidelijker dat
de problemen nog niet voorbij zijn”.
Rond" Sadat, vult Mohi el Din hardere kleuren in:
„In zijn boek breekt hij de door Nasser geleide
revolutie af, maar als hij het dan zo meent met zijn
beginselvastheid, waarom heeft hij dan nooit
stelling genomen? Hij had niet veel invloed binnen
de samenzwerende Vrije Officieren, noch later
onder Nassers streng en achterdochtig bewind. Bij
het uitbrekep van de staatsgreep zat hij in de
bioscoop, hoewel hij was opgeroepen, en hij kende
het codewoord niet eens”. Dat codewoord was
voorspelbaar: „El Nassr” ofte wel „Victorie”.
„Sadat”, zegt Mohi el Din, „was rechts, maar werd
socialist, hoewel hij niet links kan worden
genoemd. Hij moet nu enkele jaren de kans krijgen.
Dan zal vanzelf wel blijken dat déze vrede op déze
voorwaarden onder déze omstandigheden een
vergissing is.”
Het formaat van die vergissing staat nog niet vast.
Een andere voormalige Vrije Officier, Moestafa
Kamel Moerad, is kennelijk succesvol betrokken
bij de breeduit opbloeiende handel, die de vrede
heeft meegebracht een goedgevuld type,
tevreden vanwege een geslaagd bestaan aan de
kapitalistische kant van de samenleving. Leider
van de liberale oppostitiepartij. Van hem leende
Sadat ooit een uniform om na het uitzitten van
gevangenisstraf weer te kunnen worden ingelijfd
bij het leger, waarin de Vrije Officieren al een groot
stuk macht hadden veroverd. Buurman van Sadat
sedert 1948. Hij gebruikt in een beschrijving van het
staatshoofd de trefwoorden „dapper, doortastend,
patriot, nederig, menselijk, gespeend van haat of
jaloezie ten opzichte van andermans rijkdom, een
(en dat is vernietigend) bescheiden socialist”.
Moerad schildert omstandig hoe hij het gevoel
kreeg onder een plotseling instortend plafond te
staan, toen hem een dag voor het vertrek namens de
president werd meegedeeld dat hij mee moest naar
Israël. „Ik vond het vreselijk”, zegt hij. Maar later
toch: „We hadden het jaren eerder moeten doen”.
poes beweert dat ook voor Sadat eens de Dag Der
Waarheid zal aanbreken. Hij somt op: „De
verkiezingen zijn niet vrij geweest de uitslagen
deugen niet, mijn partijkrant werd verboden, de
pers is min of meer gelijkgeschakeld als pilaar
onder Sadats politieke bouwwerk”.
De woestijn begint aan weerszijden van Cairo waarde stad ophoudt.
Terzijde van de tot vier zeer behoorlijke rijbanen verruimde autoweg
naar Ismallla, bieden deze zandheuvels een traditioneel en romantisch
beeld van een overigens onverbiddelijke woestijn. (Links).
Een kilometer of negentig oostelijk van Cairo geeft dit monument de plek
aan waar In de oktober-oorlog van 1973 de Israëlische troepen met
polltleké middelen tot stilstand werden gebracht. Sadat destilleerde uit
de gebeurtenissen behalve een politieke zegepraal ook een militaire
overwinning.
Op zo’n tachtig kilometer afstand van Sadats
chique residentie in Cairo bevindt zich in de
Nijldelta het dorp Mit Aboel-Koem. Sadat werd er
geboren. Daar ligt eigenlijk het middelpunt van zijn
wereld nog steeds, zelfs al gaapt een enorme
afstand in vele opzichten tussen de stenen oven van
zijn grootmoeder, waarop hij zo lekker en
behaaglijk kon sluimeren, en het zorgvuldig
herstelde antieke meubilair met dunne, in
hoogglans gepolitoerde pootjes dat hem thans
omringt.
Sadat is dat dorp dankbaar voor wat het hem
schonk: het collectieve werk aan de bevloeiing...
„gaf mij het gevoel dat ik niet alleen maar behoorde
tot mijn naaste familie thuis, of zelfs de veel grotere
familie van het hele dorp, maar tot iets veel groters
en van veel meer betekenis: het land. Dit besef deed
mij, als ik tegen zonsondergang op weg was naar
huis, naar het avondlandschap kijken met een
zeldzame warmte, en liet mij een onzichtbare band
gewaar worden van liefde en vriendschap met alles
om mij heen de rook die de vallei doortrok, met
de belofte van een heerlijk maal bij het afsluiten
van een dorpsdag en een volmaakte rust en vrede in
ieders hart”.
In dit Mit Aboel-Koem poogt Sadat, alsof hij zo nu
en dan, als iedereen, door de tegenwoordige tijd
dreigt te worden overmeesterd, de hunkering naar
dat verleden van betrekkelijk ongehinderd geluk te
stillen met weldaden. Zodoende staan er te veel
scholen, naar het lijkt, en een hospitaal. Als logisch
vervolg op het tamelijk bescheiden, zij het wel met
een zeer degelijke muur en een variëteit van
overtuigend bewapende soldaten omringde
landgoed, waar de president van Egypte poogt zijn
verleden nog eens de hand te reiken. Tragische
beperking van macht: nooit zal hij kunnen
terugkeren naar de stille en geduldige samenleving
van mannen en vrouwen wier profeet hij wenst te
zijn en nimmer zal het méér zijn dan een blik van
herkennend welbehagen, die hem bindt, nu, met de
kleine jongetjes in lange pyama-jurken, die
spetterend door modder en hollend in het stof, de
dingen doen die van jongetjes zijn.
Voor die ventjes is Sadat voornamelijk een jeugdig
portret aan de muur van een ouderlijk huis waar hij
ooit woonde. Bescheten door onophoudelijk
zoemende vliegen kijkt zodoende een jong officier
naar de notabelen van het dorp, die uiterst
behendig, met vlugge vingers en zwijgend, voor de
deur tric-trac spelen. De keukénkachel van
grbotmoeder is niet meer te vinden, en dat stelt
teleur. Maar het is hier dat de wortels nog liggen
voor wat Sadat vandaag zegt. Zoals op 19
september 1976, toen hij vooreen tweede
ambtstermijn was gekozen: „In naam van Allah,
broeders en zusters. Burgers van dit trouwe volk...
de hartslag van ons volk heeft mij geleid, ongeacht
de cijfers van statistieken, en ik dank Allah dat hij
mij heeft geleid de gevoelens van het volk goed aan
te voelen”.
De gevoelens van het volk: een essentieël gegeven
in Sadats denken? Mevrouw Jihan Sadat lacht haar
mooie lach. Sadat is het volk, vindt hij zelf, ook al is
de verwijdering onmiskenbaar tussen een
president en de stinkende korst van barre armoe,
onmiskenbaar dat vrede welvaart brengt met
minder risico’s dan oorlog, maar het bestuur
van de staat kan het zonder de belofte dat
zodoende vrede goed is niet stellen.
En het volk krijgt te maken met motiveringen
van geheel andere aard, in het leven van
alledag, waarin uiteindelijk voor sommigen
de strijd om het overleven op aarde,
ongewapend maar niet minder bruut moet
worden uitgevochten, terwijl voor een
bovenlaag het beginsel van de voortdurende
verrijking niet in de weg wordt gestaan door
de omstandigheid van oorlog of het moeilijk
tastbaar te maken beginsel van vrede.
Anwer el Sadat heeft zich als president van
Egypte bekleed met een vrijwel absolute
macht, die onverminderd blijft, ook bij
aarzelende pogingen, ter wille van gezag
onder de westelijke en rijke industriële
democratieën, het volk enige zeggenschap in
het bestuur te verschaffen.
Dit is dan het dagelijks leven: tot aan de strot in het vuil, omringd door
bederf van bittere af moede, zonder zichtbare toekomst, maar gezegend
met vrede
Micl
auto
voet
Crui
en k
iem<
Hij l
die\
gêne
zonj
Hij c
verg
gem
were
nad
volt
assis
bijn;
Micl
op z
Mür
Ren
spie
zelfs
tege
oefe
Crui
sterl
werf
„WK
Stef;
pers
trad:
toev
verlt
door
Pusl
bes!
iets i
voet
de nr
1979
speli
Sant
raan
aan 1
dag!
van 1
was.
Die I
speli
te wi
ramt
dooi
aang
ongf
Hun
Crui
De i
fina
gez
De i
hij,
imiti
Hij i
naa
«99'
om<
trap
atta
zelf
Hijc
Op de dag van Nassers begrafenis, een van de
meest chaotische gebeurtenissen in de toch niet
onberoerde geschieden^ van Cairo stortte Sadat
ineen, bij. het vertrek van de stoet. De plechtigheid
voltrok zich buiten aanwezigheid van Egypte’s
nieuwe heerser, die met vijf injecties ijlings in slaap
was gesusd.
De jaren ’70 zijn thans verstreken en Anwar el
Sadat is een groot staatsman, winnaar van de
Nobelprijs voor de vrede, een man voor wiens
indrukwekkend kaliber voormalig Amerikaans
minister van buitenlandse zaken Henry Kissinger
onlangs in zijn memoires het certificaat van
echtheid ondertekende. „Weinig buitenstaanders
begrepen”, zo schrijft Kissinger, „met welk een
moed, visie en vastbeslotenheid hij zijn land en zijn
regio zou stuwen naar een omwenteling in
internationale zaken, om zodoende tevoorschijn te
komen als een van de grote leiders van onze tijd”.
Sadat zelf registreert zijn gedachten omtrent het
presidentschap, nadat hij op 15 oktober 1970
definitief was gekozen, aldus: „Ik voelde dat ik
beschikte over een enorme werkelijke macht, die
moest worden gebruikt om goed te doen. Dit was
mijn sterke punt en ik ging uit van de idealen die ik,
geïnspireerd door mijn liefde voor Egypte en het
verlangen mijn land gelukkig te maken, altijd had
gehuldigd. Nooit had ik een betere kans gehad om
mijn beginselen in de praktijk te brengen, dan toen
het volk mij tot president koos”.
In de loop der jaren heeft Sadat zich ontwikkeld
van een politiek niet gedefinieërd staatshoofd, dat
vooral vanwege een gebrek aan profilering aan de
macht raakte, tot een vernieuwer, die de grenzen
van het politieke denken in zijn gebied voortdurend
verruimt. In de rede bij de aanvaarding van zijn
ambt (8 oktober 1970) beloofde hij het Egyptisch
parlement, dat nauwelijks een rol had te spelen: „Ik
geef u mijn plechtig woord van eer, dat ik, onder
alle omstandigheden, Nassers wegen zal volgen”.
Later, in zijn boek „Op zoek naar een identiteit”,
veroordeelt hij Nasser scherp: „Nasser... liet steeds
een spoor van haat achter, een grote erfenis van
haat”. ...„Ik heb nooit iemand gehaat”.
Tastend naar de geestelijke machinerie achter
Sadats handelen, springen enkele samenstellende
delen onmiddelijk in het oog: macht moet wèl doen,
het geliefde Egypte, dat land van boeren, moet
gelukkig worden gemaakt, overtuiging omtrent
eigen innerlijke kwaliteiten, die naar de smaak van
sommigen niet meer is dan grandioze ijdelheid, een
ware „vader des vaderlands”, een ziener die vanuit
een diepe religieuze overtuiging een bij tijden
vrijwel apostolische boodschap verkondigt, hoewel
die gegeven de politieke verhoudingen, bijna
absolute gehoorzaamheid veronderstelt.
Weinigen in Sadats omgeving, dichtbij of wat
verderaf, en al dan niet geteisterd door fluisterend
beleden eerbied voor het staatshoofd, zijn in staat
zijn innerlijke roerselen duidelijk gestalte te geven.
En de vrees van voorbije jaren zit er nog diep
genoeg in om de verontschuldiging te
rechtvaardigen voor het uitblijven vah een
duidelijk antwoord. Voormalig vice-premier en
minister van buitenlandse zaken Ismael Fahmi
roept kortweg: „Ik weet niet wat Sadat bezielt. Ga
maar eens met zijn psychiater praten”. Fahmi
vertrok uit het regerinsgbestel, omdat hij Sadats
reis naar Jeruzalem niet kon billijken en brengt zijn
dagen thans door in politieke afzondering,
omgeven door de relikten van zijn vroegere macht:
borstbeelden, schilderijen... allemaal Fahmi.
Fahmi over Sadat: „Retoriek maakt geen vrede.
Maar het kan een tijdelijke, aparte en denkbeeldige
vrede brengen”. In zijn boek beschrijft Sadat hoe
Fahmi zich voor de reis naar Jeruzalem ziek
meldde. De ex-bewindsman bestrijdt dit ten
stelligste: „Als Sadat een politieke twist niet kan
winnen, verklaart hij dat zijn tegenstander ziek
werd. Dat is zijn hoogste lof bij onenigheid. Om
Sadat heen blijken voortduren mensen in te
storten”.
Fahmi is in het Egypte van vandaag geen politieke
factor meer. Als een soort „Godfather” en
merkwaardig genoeg ook met dezelfde sigaren,
gebarentaal en hees grommende maar tamelijk
hoge stem smeert hij orakeltaal uit over zijn
bezoekers, zo af en toe starend naar de Nijl, de
aorta van dit land, waarop boten met driehoekig
zeil langzaam voorbij schuiven.
Al sedert de Phoeniciërs varen die schepen met dat
puntige doek aan de mast op dit water. Traag, maar
onverbiddelijk en tijdloos. De Nijl droeg de
steenblokken voor de pyramiden en bevloeit de
kleine landerijtjes waarop Egyptes boerenstand
zich een leven van naar moderne maatstaven zeer
beperkte menswaardigheid verschaft. Even traag
als de Nijl stroomt, trekken geblinddoekte
karbouwen en magere muilezels de houten
Moerad mag er allerminst van worden verdacht
Sadat niet genegen te zijn. Integendeel, bulderend
tussen buik en onderkinnen verhaalt hij hoe Jihan
Sadat bij de zo langzamerhand schaarse bezoeken
aan haar voormalige buurman steevast grapt:
„Zonder jouw, veel te wijde uniform was Anwar
nimmer teruggekeerd in het leger. Waar zouden we
dan terecht zijn gekomen?”. Die dankbaarheid ten
spijt zegt Moerad: „Vrij?”. Hij denkt even. „Nou ja,
we zijn op weg. Maar er is meer democratie nodig.
En er bestaat een inflatie van minstens dertig
procent (hoewel de officiële cijfers maar twaalf
procent aangeven, maar die zijn dan ook van 1977).
Als je de voedselsubsidies eraf trekt, is de inflatie
veertig procent. De bureaucratie is hier een enorm
probleem”.
Sadat dus. De vrede dus. Sadat, die naar eigen
zeggen zo gemakkelijk door schoonheid
overweldigd kan raken, heeft de neiging die
schoonheid dan ook zelf te gaan scheppen in de
gebaren die hij maakt op het toneel van de
wereldpolitiek, om vervolgens te gaan zitten
wachten op het applaus. En wanneer dat niet luid
genoeg klinkt of indien er zonder zijn medeweten
nog een solist blijkt te zijn uitgenodigd (zoals Begin
bij de Nobel-prijs voor de Vrede) mokt hij stilletjes,
in weerwil van alle ervaringen op het gebied van de
bevrijde geest.
Op zulke momenten is hij niet van de allure die hem
soms bevangt, en mist hij de koele calculatie die
hem in staat stelt zo’n Gordiaanse knoop als de
betrekkingen met Israël door te hakken op de wijze
waarvoor Alexander de Grote ooit het recept heeft
geschreven. Sadats denken sluit doorgaans aan bij
systemen en filosofieën van Westen. Hij wordt dan
ook navenant en vaak haastig geëerd, zonder dat
zijn overigens zeer Arabische achtergrond daarbij
toereikend in het geding wordt gebracht.
Sadats voorganger Gamal Abdoel Nasser betoogt
in zijn „Filosofie van de revolutie” dat de historie
vol is van grote rollen waarvoor nimmer een acteur
kon worden gevonden, en dat het Midden-Oosten
op zoek was naar een held. Dit was anno 1954.
Nasser speelde toen ongetwijfeld met de gedachte
dat hij uit de coulissen van het verleden als die held
naar voren zou kunnen treden. Hij had ongelijk,
want, zo heeft ook Sadat geconcludeerd, met
Nassers draaiboeken is het Egyptische volk niets
opgeschoten.
Echter, hoewel Sadat het karakter én de belichting
vah de doorlopende politieke voorstelling in het
Midden-Oosten aanmerkelijk hèeft gewijzigd,
blijkt dat de reeds in het bijbelboek Exodus actuele
vleespotten van Egypte zich nog niet opnieuw
vullen, hoewel het door Sadat beminde volk
ademloos en ietwat hongerig over de rand kijkt.
waarop het moderner Cairo drijvend blijft. Met die
ellende heeft zelfs het gelukkige plattelandskind uit
Mit Aboel-Koem nooit veel gemeen kunnen hebben,
en het is denkelijk ook niet met dit volk dat
mevrouw Sadat, met haar verfijnde goede smaak,
voor het staatshoofd verbindingen legt.
Uit de krotten van de metropool tussen de
uitlopers van de binnenstad en de heuvels van
Mokkattam in het oosten, waar het
luchtverdedigingssysteem met zeildoek tegen
bederf wordt gevrijwaard, maken zich dagelijks
horden kinderen los. In de vroege ochtenduren
gaan zij op weg in ezelwagentjes, om althans iets op
te halen van het vuil dat zich in Cairo ophoopt.
Tegen zonsondergang keren zij terug naar de
vuilnisbergen naast de dodenstad, hun toch al
dralende dieren aansporend met zwiepende
twijgslagen op bloedende schuurwonden van
trektouwen. De kinderen hebben de kleur van de
vuilnis aangenomen zij vormen de schaars
overlevende onderlaag van het Egyptische volk, de
nieuwe generatie van onderdanen, die, de vrede ten
spijt, veroordeelt lijkt tot een niet al te lang leven
tussen kerkhof en vuilnishoop. Broeders en zusters,
niettemin, „van dit aanhankelijk volk”.
„Mijn man”, zegt mevrouw Sadat, peinzend toch
wel, „wilde dat ons volk werkelijk zou kunnen
genieten van de vrede”. Voordat zij ging zitten, had
zij nog snel even een besmeurde asbak uit de buurt
gezet, met het redderige gebaar van vele
huisvrouwen. De secretaris, had tevoren al gezegd,
met afgeleide trots wijzend naar de meubeltjes, dat
het allemaal eigen bezit was van de Sadats. Na
verloop van tijd pratend over haar man, zegt
mevrouw Sadat stralend van overtuiging: „Hij is
een eerlijk menstegenover zichzelf, tegenover
het volk... tegenover iedereen in de wereld is hij
werkelijk heel erg eerlijk. Hij gelooft in God, maar
ff
f T