Fouten voorkomen met Antillen
w
DE KATER VAN PRONK EN DUIZENDEN SURINAMERS
15
MAANDAG 31
DECEMBER
19/9
land. Waar we naar toegaan? Ik weet
door Rob Sprenkels
door Fred Sanders
I
Het onafhankelijke Suriname wil maar moeilijk van de grond
komen. Dat blijkt onder meer uit het feit dat er maandelijks weer
zo'n 2000 Surinamers op Schiphol arriveren met het vaste voorne
men zich in Nederland te vestigen. De meesten van hen hebben in
Suriname een goede baan achtergelaten. Onze correspondent in
Zuid-Amerika, Rob Sprenkels vloog naar Paramaribo om na te
gaan waarom het in Suriname scheef gaat. Fred Sanders wijdt een
beschouwing aan de dekolonisatie.
Bedrogen
Doorbraak
Sinds op 30 mei 1969 Nederlandse mariniers in actie kwamen tegen zwarte
stakende arbeiders in Willemstad, Curasao, stond voorde meeste
progressieve Nederlanders vast, dat nog tijdens de jaren zeventig met kracht
zou worden gestreefd naarde onafhankelijkheid van Suriname en de
Nederlandse Antillen. Die brute verstoring van een gemoedelijke koloniale
relatie, die niet meer koloniaal mocht heten, schudde het thuisfront wreed
wakker.
Het Statuut voor het Koninkrijk was vijftien jaar tevoren binnengehaald als de
verwoording van een unieke vooruitstrevende relatie tussen moederland en
overzeese gebiedsdelen. Maar de tijd had sindsdien niet stilgestaan en de
ontwikkeling van die relatie wel.
Waar moet dat heen, hoe zal dat gaan, waar komt die rotzooi toch vandaan...
Zondagmorgen half tien, Barend Servet schalt de huiskamers en krotwoninkjes
binnen via de FM-golven van de SRS, de Surinaamse Radio Stichting. Toeval?
Vast niet.
Een dag eerder. Het parlementaire oppositielid Henk Herrenberg, net terug van
een verblijf buiten de grenzen, onder meer in Nederland: „We praten nu over
gezinshereniging, maar dan hebben we het over gezinshereniging in Nederland.
Dat is toch absurd. Ik vind dat dat gezinshereniging in Suriname zou moeten zijn,
het gaat tenslotte om Surinamers. Wanneer we zo doorgaan, zit eind 1980 de
helft van de bevolking in Nederland. Er is hier veel werk te doen, maar we praten
te veel, we doen te weinig. Ik weet soms echt niet waar we mee bezig zijn in dit
het niet”.
Gigantisch projekt
Positieve zaken O
I V
Het echec van
een oude kolonie
Op de markt in Paramaribo
j»
>02
:W::*
Oud-minister Jan Pronk: „Wat moesten
we anders?"
een dikke vinger in de Surinaamse poli
tiek kregen, hetgeen resulteerde in een
fraai circus, doorspekt met ontoelaatbare
dubbelfuncties en een alom tierende cor
ruptie.
De politici behoorden binnen de kortste
keren tot de kleine elite van de Surinaam
se samenleving, waardoor onderling alle
rassenhaat verdween. Niettemin bleven
zij de rassentegenstellingen aanwakkeren
vanuit het parlement, het kiezersvolk
moest immers dom worden gehouden om
de gevestigde partijen te laten voortbe
staan.
Nu, tien jaar later, aan het begin van de
jaren ’80, moeten we vaststellen dat
Suriname tot nu toe bepaald geen succes
is geweest, als onafhankelijke staat. Een
land waarvan de eigen bevolking
wegloopt, dat ondanks de
beschikbaarheid van gigantische
bedragen aan ontwikkelingshulp er niet
in slaagt economisch tot ontwikkeling te
komen.
Aan het eind van de jaren ’80 zullen de
zes eilanden van de Nederlandse
Antillen, in wat voor vorm dan ook,
zelfstandig zijn. Het is dan ook hoog tijd
dat we onszelf twee vragen stellen: wat
is er destijds verkeerd gegaan, bij de
voorbereiding van de onafhankelijkheid
van Suriname en: welke fouten zouden
we deze keer, bij de liquidatie van de
laatste resten van ons „koloniale rijk”
kunnen vermijden?
We spraken daarover met twee politici,
die destijds nauw betrokken waren bij
de voorbereiding van Surinames
onafhankelijkheid en die ook nu weer
een rol zullen spelen bij de overdracht
van de laatste stukken soevereiniteit aan
de Nederlandse Antillen. Jan Pronk
(PvdA), toen minister voor
Ontwikkelingssamenwerking in het
kabinet-Den Uyl, nu lid van de Tweede
Kamer, en Piet van Zeil (CDA) toen en
nu lid van de Tweede Kamer.
Pronk: „Nederland is in Suriname een
heel slechte kolonisator geweest. We
hebben daar een nauwelijks
levensvatbaar land gecreëerd, een
wingewest, met plantages, gebaseerd op
slaven of economische dwangarbeid”.
Van Zeil: „Nederland heeft Suriname
altijd beheerd, nooit bestuurd. Het was
een soort schiereiland van Nederland,
helemaal op het moederland
georiënteerd, tot en met die beruchte
aardrijkskundeboekjes op school.”
Een nationale identiteit ontstaat meestal
onder druk van buitenaf, bijvoorbeeld
in bevrijdingsoorlogen. Maar Suriname
kreeg, de Antillen krijgen, de
onafhankelijkheid in de schoot
geworpen, zonder strijd, zodat het land
nu de samenhang mist die nodig is om
als natie te kunnen overleven.
De overeenkomst die Nederland
uiteindelijk sloot met Suriname, waarin
een hulpbedrag werd toegezegd van in
elk geval 2,7 miljard gulden, per project
te besteden, geldt internationaal als zeer
royaal.
Ook het feit dat de Nederlanders, bang
beschuldigd te worden van racisme, hun
grenzen nog tot vijfjaar na de
onafhankelijkheid openstelden voor
Surinamers, gold destijds als
ruimhartig. Hoewel achteraf deze open
grenzen misschien wel de grootste ramp
verdere ontwikkeling van de bosbouw, de
landbouw en de industrie.
Al vanaf het begin is dit plan mikpunt
geweest van felle kritiek. Een nieuwe stad
van 60.000 mensen in de rimboe is volgens
Surinaamse verhoudingen buiten propor
ties en zal volgens velen nooit uit de grond
kunnen worden gestampt. Tevens wordt
erop gewezen dat het merendeel van de
investeringen zal moeten worden gedaan
door de Suralco (een dochter van de Ame
rikaanse aluminium-gigant Alcoa) en Bil
liton (100 procent Shell); machtige con
cerns, waarvoor de Surinaamse overheid
geen enkele partij is tijdens onderhande-
lingen.
„Suriname zal zich volledig overleveren
aan de wil van multinationals en buiten
lands kapitaal”, zo redeneren de vele criti
ci. De ervaring heeft geleerd dat dat in de
Derde Wereld meestal weinig oplevert
voor de bevolking.
De balans van vier jaar MOP is bedroe
vend. Het Nederlandse idee erachter was
immers dat de volksverhuizing tot staan
zou worden gebracht en dat er condities
zouden worden geschapen voor de remi
gratie van de Surinamers. Gezien de re
sultaten tot nu toe was het eigenlijk niet zo
verwonderlijk dat Jan Pronk, in 1975 mi
nister van ontwikkelingssamenwerking,
zich acht weken geleden liet ontvallen dat
hij was „gechanteerd” bij de onderhande-
lingen over de onafhankelijkheid.
Pronk voelt zich bedrogen, maar wist
hij soms niet met wat voor mensen hij
rond de tafel zat? Een voorbeeld: Frank
Essed, de oud-premier. Hij is niet alleen
het belangrijkste lid van de Surinaamse
CONS-delegatie, maar maakt ook deel uit
van de raad van commissarissen van Billi
ton de aluminium-tak van de Shell) en
vervult diezelfde functie bij Bruynzeel.
Een opvallende bijkomstigheid is dat Es
sed in het begin van de jaren ’70 in zijn rol
van minister van opbouw de joint-ventu
res van Bruynzeel en Billiton met de Suri
naamse overheid tekende.
Het ligt voor de hand om te concluderen
dat Essed meer interesse heeft in het wel
en wee van Billiton en Bruynzeel, dan in
het reilen en zeilen van de Surinaamse
samenleving. Opvallend is in ieder geval
dat de regering-Arron (geadviseerd door
Essed) meer prioriteit toekent aan de ont-
zijn die Nederland het leeglopende
Suriname heeft aangedaan. Pronk wil er
ook geen misverstand over laten
bestaan, dat eventuele problemen rond
Surinamers in Nederland nimmer een
overweging mogen zijn om ernaar te
streven dat deze mensen terugkeren
naar hun land. „Die problemen hebben
we aan onszelf te wijten. Nee, als we
streven naar remigratie, dan is dat
omdat Suriname zelf de mensen hard
nodig heeft.”
De Surinaamse onderhandelaars
verzetten zich tegen de Nederlandse
„bemoeizucht”. Zij prefereerden een
ontwikkelingsrelatie door middel van de
bankrekening: stuur het geld maar, wij
Weten zelf wel hoe we het moeten
besteden. Aan Nederlandse kant stond
daar niet zozeer „bemoeizucht”
tegenover, als wel de noodzaak ervoor te
zorgen, dat Nederlands belastinggeld op
zo verantwoord mogelijke wijze zou
worden besteed en de plicht een
verantwoord ontwikkelingsbeleid te
voeren.
Van Zeil en met hem andere CDA’ers
willen de problemen die Nederland en
Suriname nu regelmatig hebben over
hun ontwikkelingsrelatie voor de
toekomst, de verhouding met de
onafhankelijke Antillen, voorkomen
door meer globaal te onderhandelen.
Niet over projecten, maar over
programma’s die de onafhankelijke
eilanden dan zelf zouden moeten
uitvoeren.
De PvdA is niet van plan met de Antillen
dergelijke „gemakkelijke” afspraken te
maken. Pronk: „De regering van de
Antillen is 20 jaar lang een financiële
chaos geweest. Nu is er weliswaar een
progressieve regering, die van Don
Martina, maar je moet nog maar
afwachten hoe dat afloopt. Dan is het
toch onverantwoord om te zeggen: hier
heb je zo en zoveel miljoen, kijk maar
hoe je het besteedt.”
In elk geval zal, zo verwacht men in Den
Haag, in de loop van het jaar 1980 een
beslissing zijn gevallen over een
toekomstige nieuwe verhouding tussen
Nederland en de Nederlandse Antillen.
Misschien nog geen volledige
onafhankelijkheid, maar wel een nieuwe
stap in die richting.
Er trad een schokeffect op, resulterend
in een Nederlandse houding die te
omschrijven valt als: de eerste die zijn
mond opendoet over onafhankelijkheid,
of het nu Suriname is of de Nederlandse
Antillen, die krijgt die
onafhankelijkheid ook. In de jaren
Zeventig, zo dramatisch voorbereid door
de revolutionaire tweede helft van de
jaren zestig, zou geen plaats meer zijn
voor koloniale banden.
In 1970 gaf een groep Nederlandse
parlementariërs na een bezoek aan
Suriname te kennen dat Suriname „op
redelijk korte termijn” onafhankelijk
zou dienen te zijn. Daarmee trad de
machinerie in werking.
Surinaamse regeringen hadden tot dat
moment weinig behoefte gehad aan
onafhankelijkheid. Maar in 1973, het
jaar van het optreden van het kabinet-
Den Uyl, werd er in Suriname volop
gestaakt, de regering-Frank Essed
moest plaatsmaken voor een jongere
generatie, de tijd was rijp.
De soevereiniteit over Indonesië had
Nederland slechts na twee smerige
koloniale oorlogen opgegeven. Die
schok had ons het Statuut opgeleverd,
de voor die jaren ongekend „moderne”
staatkundige verhouding tussen de
Westindische koloniën en het
moederland. De overdracht van Nieuw-
Guinea aan Indonesië was een tragische
wereldpolitieke klucht geworden.
Suriname zou „model-onafhankelijk”
worden.
In 1969 kwam er een eerste doorbraak.
Stakingen van onderwijzers dwongen de
door W.F. Hermans als dictator getypeer
de Jopie Pengel af te treden. Zijn opvol
ger, ir. Frank Essed, was vier jaar later
hetzelfde lot beschoren. Ruim twee maan
den werd er massaal gestaakt. Creolen,
Hindoestanen, Javanen en Chinezen ston
den zij aan zij op de barricades. Essed
ruimde het veld, maar er was geen poli
tiek alternatief. Henck Arron van de Nati
onale Partij Koalitie (het Creoolse blok)
wist handig in te spelen op de revolutio
naire verlangens die zich tijdens de mas
sale staking hadden ontwikkeld. Hij pre
dikte onafhankelijkheid van Nederland
en won de stembusslag. De Verenigde
Democratische Partijen van Jaggemath
Lachmon (het Hindoestaanse blok) had
den het nakijken en baseerden hun oppo-
sitievoering opnieuw op het verschil tus
sen Hindoestanen en Creolen.
De door de stakingsbeweging veijaagde
Frank Essed was vrijwel vanaf het begin
een van de belangrijkste adviseurs van
het kabinet-Arron. In feite was er weinig
Wachten op vervoer naar Nederland, limo-
nadeverkopers doen goede zaken
•fr Door de uittocht van vooral jongere, beter
opgeleide Surinamers is er een levendig aan
bod aan tweede hands bromfietsen
Kamerlid Piet van Zeil (CDA): Bij Antillen
ander ontwikkelingsbeleid voeren.
Het MOP staat of valt in feite met de
blootlegging van West-Suriname, een gi
gantisch project, ontsproten aan het brein
van oud-premier Frank Essed. Het gaat
om het gebied nabij Apoera, waar in en
rond het Bakhuys-gebergte grote hoeveel
heden bauxiet zijn aangetroffen. Een im
mens stuwmeer zal voor relatief goedkope
energie moeten zorgen, waarmee de
bauxiet kan worden verwerkt tot alumini
um. Het dorpje Apoera zal volgens de
plannen moeten veranderen in een stad
van 60.000 inwoners. De aanleg van een
spoorlijn, die Apoera met de vindplaatsen
van het bauxiet verbindt, is al zo goed als
klaar. Verder zal er een kanaal worden
aangelegd waarlangs duizenden hectaren
landbouwgrond moeten worden ingepol-
derd. Het idee achter al deze plannen is
dat de bauxietwinning zal leiden tot een
In heel Paramaribo is praktisch geen
loodgieter meer te krijgen, ze zitten alle
maal al in Nederland. Maar er is veel meer
loos. De hoofdstad, waar naar schatting
200.000 mensen wonen (bijna tweederde
van de hele bevolking), verkeert in deplo
rabele staat. Er is geen enkele vorm van
onderhoud, de stad verloedert. Er komt
nauwelijks nog water uit de kranen. Het
rioleringssysteem raakt met de dag ernsti
ger verstopt, na elke tropische regenbui
staat vrijwel het gehele centrum van de
stad blank, een lichtbruin mengsel van
afval- en regenwater. Het huisvuil wordt
vaak niet meer opgehaald of dat is nog
nooit gebeurd. Een postbode is in verschil
lende wijken een geestverschijning. De
landbusdienst is vrijwel geliquideerd, dui
zenden mensen moeten het regelmatig
zonder openbaar vervoer stellen, omdat
de particuliere busjes de afgelegen wijken
zoveel mogelijk proberen te mijden.
Rond 75.000 mensen zitten op elkaar
gepropt in krotten, die officieus onbe
woonbaar zijn verklaard. De schrijnende
armoede van vier jaar geleden is groten
deels uitgebannen, maar de bewoonde de
len van Suriname worden verwaarloosd.
Het is begrijpelijk dat veel mensen het
vliegtuig naar Nederland pakken. Vischal
is een van hen. Enigszins teleurgesteld
komt hij het passagekantoor van de SLM,
de nationale luchtvaartmaatschappij, uit
lopen. „Er is pas over drie maanden
plaats”, klaagt hij. Vischal werkt bij de
overheid, een goede baan. Hij verdient
zo’n 850 gulden per maand, naar Suri
naamse begrippen een hoop geld voor een
jongeman van 21. Waarom dan toch naar
Nederland? „Ach meneer, wat moet ik
hier met mijn geld. Ik heb thuis telefoon,
maar wanneer ik mijn familie in Nickerie
wil opbellen, krijg ik geen verbinding. Ik
heb een luxe badkamer, maar ’s middags
om half drie, als ik thuiskom van mijn
werk, is er geen water. Het wordt elke dag
erger hier. Ik heb twee jaar in Utrecht
gestudeerd, daar ken ik mensen en vind ik
wel een baan. Het liefst zou ik morgen nog
gaan”.
Het zijn vooral Surinamers met een
degelijke opleiding die momenteel op
Schiphol arriveren. Ze hebben vaak een
goede baan achtergelaten; het zijn de zo
genoemde middenklassers. Het aantal
vluchten van Paramaribo naar Amster
dam zal binnenkort worden vergroot van
drie tot vijf per week, het lijkt een herha
ling te worden van de exodus van 1975. In
december is er een kerstgratificatie uitge
keerd. Duizenden mensen zullen dat extra
geld gebruiken om te „vluchten” voordat
het te laat is, want na november 1980 zal er
waarschijnlijk een visum nodig zijn om
Nederland binnen te kunnen komen.
Sommige arbeiders van de Suralco (een
van de grote aluminiummaatschappijen)
laten zich overplaatsen en wenden de ver
goeding voor de verhuiskosten aan voor
een ticket naar Nederland.
Bijna iedereen in Suriname is ontevre
den en men heeft weinig vertrouwen in de
toekomst van het land. Dat is niet zo
onbegrijpelijk. Mensen die voor een of
andere voorziening of subsidie bij de
overheid aankloppen, stuiten op het logge,
onwerkbare apparaat van 42.000 ambte
naren, bijna de helft van de totale be
roepsbevolking, een miljoenen verslin
dend waterhoofd. De algemene ziektever-
goeding, die AZV, werd al in 1977 beloofd,
maar is voorlopig van de baan. Duizenden
mensen kunnen het zich daardoor financi
eel niet permitteren om ziek te worden. De
regering komt de met de ambtenarenvak
bond gemaakte afspraken over de ar
beidsvoorwaarden niet na, prikacties zijn
het gevolg. Dagelijks worden de kranten
kolommen gevuld met politieke ruzies, het
ene corruptieschandaal volgt het andere
op. x
Het Surinaamse politieke wereldje is
nooit veel soeps geweest. De leidinggeven
de politieke partijen zijn niet ontsproten
uit ideologische ideeën, maar uit de door
Nederland gecreëerde en altijd in stand
gehouden rassenscheiding. Vanaf het mo
ment dat een eigen Surinaamse regering
de zaken moest bedruipen (het statuut van
15 december 1954), ging het mis. Grote
internationale bedrijven, veelal van Ne
derlandse origine, zorgden ervoor dat ze
Niettemin zijn er de afgelopen jaren ook
best positieve dingen gebeurd in Surina
me. Het welvaartspeil is aanzienlijk geste
gen, de in het begin 1976 nog wijdverbrei
de honger is vrijwel uitgebannen. Ook het
aantal werklozen is stevig teruggedron
gen, al is het geschatte cijfer nog schrik
barend hoog; 30 procent. Veel werklozen
weten toch aan geld te komen door op
straat wat lekkemijën te venten, dingen
waar echt wel behoefte aan is. Zo kunnen
de jongens met hun karretjes schrapijs in
warme maanden wel eens een winst boe
ken van 500 gulden of meer.
Een andere positieve ontwikkeling is
dat er elk jaar tussen de 500 en 700 Surina
mers remigreren, terugkeren naar hun
geboorteland. Een aantal van hen heeft in
korte tijd een aardig bestaan weten op te
bouwen. Sinds vorig jaar juni zit er op de
Nederlandse ambassade in Paramaribo
een speciale functionaris van het ministe
rie van sociale zaken om remigranten op
te vangen en te begeleiden. Inmiddels is
hij zover dat hij de mensen daadwerkelijk
kan helpen bij het zoeken naar een baan
of het verkrijgen van kredieten. En omdat
er op het ogenblik zoveel kaderpersoneel
naar Nederland vertrekt, zitten teil van
bedrijven en de overheid te springen om
gekwalificeerde krachten, vooral om tech
nisch personeel.
Verder bieden de buiten het parlement
staande partijen wat uitzicht op verbete
ring, want dat er een frisse wind door de
Surinaamse politiek moet waaien, is
overduidelijk. Dat werd bijvoorbeeld nog
eens duidelijk toen het elitegroepje van 39
man in november min of meer besloot om
tot de verkiezingen van maart 1980 nog
slechts twee routinezittingen te houden en
de begrotingsvoorstellen van het kabinet-
Arron maar niet meer te behandelen. „Dat
heeft toch geen zin, zo vlak voor de verkie
zingen”, luidde de algemene verklaring.
De PALU de Progressieve Arbeiders
en Landbouwers Unie) heeft zich na het in
elkaar zakken van een aantal ambitieuze
land- en bosbouwprojecten nu met succes
geworpen op het buurt- en clubhuiswerk.
Door de samenwerking met de PNR (de
Partij Nationale Republiek, die tot 1977
deel uitmaakte van de regerende NPK) is
er kans op een zetel bij de verkiezingen
van maart.
Belangrijker nog lijkt de weg die de
Volkspartij is ingeslagen. Bij de verkiezin
gen van 1977 (Arron wist toen nog net zijn
hoofd boven water te houden, maar het
gonsde destijds van geruchten over frau
de) behaalde deze socialistische partij net
geen zetel. Sindsdien is er hard gewerkt
en heeft de Volkspartij zich opgewerkt tot
de best georganiseerde partij van Surina
me. In totaal zijn er nu zo’n 4000 leden, die
allemaal zijn geregistreerd. Op partijbij
eenkomsten is de belangstelling de afgelo
pen maanden onvoorstelbaar groot, zo’n
100 mensen op wijkvergaderingen, 1000
mensen op afdelingsbijeenkomsten. Een
van de opvallende factoren op die bijeen
komsten is dat Hindoestanen en Creolen
er vrij met elkaar omgaan.
Pipel, het weekblad van de partij, is
wellicht de meest gelezen periodieke uit
gave in heel Suriname: het heeft met 8000
exemplaren een bijna even grote oplage
als het grootste dagblad, De Ware Tijd.
Partijleider Rubin Lie Pauw Sam: „Het is
ongelooflijk, maar de laatste maanden
komen zelfs mensen van de NPK en de
VDP zich bij de Volkspartij aanmelden”.
Lie Pauw Sam heeft goede hoop dat zijn
partij als grote overwinnaar uit de in
maart te houden stembusslag zal komen.
De leider van de Volkspartij is waar
schijnlijk wel erg optimistisch, maar het
moet worden toegegeven dat de omstan
digheden hem in de kaart spelen. Veel
Surinamers zijn ontevreden en als ze niet
naar Nederland kunnen of willen, zullen
ze toch naar een ander alternatief zoeken.
Het was dan ook vast geen toeval dat het
nostalgische hitwerk van Barend Servet
op een zondagmorgen in november door
de Surinaamse ether schalde.
Inmiddels blijkt dat de voltooiing wel
licht 30 jaar zal duren en gauw zo'n 15
miljard gulden gaat kosten, hetgeen bete
kent dat met het Nederlandse geld nog
maar een kwart van het plan kan worden
gerealiseerd. De rest zal op tafel moeten
worden gelegd door de Surinaamse
overheid (die bijna geen cent heeft) en
commerciële investeerders, die in de eer
ste plaats op winst uit zijn.
veranderd. In Den Haag had het rooms
rode kabinet-Den Uyl wel oren naar de
Surinaamse onafhankelijkheidsroep: er
zou eindelijk een punt kunnen worden
gezet achter een stukje uiterst bedenkelijk
koloniaal verleden. Drukke onderhande-
lingen liepen uit in de vorming van de
Commissie Ontwikkelingssamenwerking
Nederland-Suriname (CONS), die de on
afhankelijkheid in een vat moest gieten en
begeleiden. Tienduizenden mensen pak
ten hun koffers en namen de „Bijlmer-
expres”; sommigen omdat zij bang waren
dat er rassenrellen zouden uitbreken, an
deren omdat zij weinig vertrouwen had
den in de plannen van Arron en diens
kameraden.
Op 25 november 1975 werd in Paramari
bo de onafhankelijkheid protocolair be
krachtigd. Suriname kreeg een gouden
handdruk van (maximaal) 3,5 miljard gul
den om - zoals het officieel luidde - het
verschil in welvaart tussen Nederland en
Suriname te verkleinen. De commissie
had een ambitieus plan opgesteld, dat
Suriname een economische basis moest
verschaffen en de armoede uitbannen: het
Meerjaren Ontwikkelings Plan, ook wel
het MOP genoemd. In totaal was het MOP
op 6,7 miljard gulden geraamd (zonder
rekening te houden met de inflatie) en zou
het binnen 15 jaar moeten zijn gereali
seerd.
wikkeling van West-Suriname dan aan
kleinschalige en meer sociaal gerichte
projecten waarom de bevolking zit te
springen en waar de Nederlandse rege
ring het ontwikkelingsbeleid op wil
richten.
Maar Pronk is niet de enige die er een
kater aan heeft overgehouden, duizenden
Surinamers hebben datzelfde gevoel. De
gouden bergen die Arron in 1975 beloofde,
blijken voornamelijk bestemd te zijn voor
mensen uit zijn directe vriendenkring. Zo
zijn er de afgelopen vijf jaar in het arme
district Nickerie 22.000 hectaren met be
hulp van de ontwikkelingsgelden ingepol-
derde landbouwgrond uitgedeeld aan een
dertigtal politici, handelaren, directeuren
van ingenieursbureaus, topambtenaren
en andere notabelen; 1300 kleine boertjes
hadden het nakijken.