M
3
DUITS JOURNALIST DOET ONDERZOEK IN RIVIEREN
ANIMALLITEITEN
door Dick Horst
Advies
!t
„Sportvissers zijn vaak de
grootste vijanden van de vissen.
De meesten vangen ze, pakken
ze met de handen aan waardoor
de slijmhuid van de vis wordt
beschadigd en geïnfecteerd,
doen ze in een leefnet en
vervolgens vormt de
beschadigde vissehuid een
uitstekende voedingsbodem voor
bepaalde parasieten die de vis
kapot maken. Na een paar uur
worden de vissen weer
teruggezet in het water, maar
dan is het aftakelingsproces al
begonnen. Na een paar dagen
heeft zo’n vis een huid als een
schaap en is hij ten dode
opgeschreven”.
Dat is één van de vele
kernachtige uitspraken van een
sportvisser zelf: de 44-jarige
Westduitser Peter Ecke uit
Hoog-Elten.
Zuivering
m/ 4
mhmr
Sportvisser vaak de
grootste vijand van vis
irel
rk
ordt
ing
in
de
;n
)rdt
zich
jn
:Hij
ur
van
s
et
iar
st
Hij trekt wat laden van
archiefkasten open en deponeert
een groot aantal foto’s van
rietvoorns, baarzen, snoekbaars en
andere vissen op zijn rommelige,
maar efficiënt volgestapelde
bureau. „Kijk”, legt hij uit, „zo
gauw je een vis hebt aangepakt
en de meesten doen dat bovendien
nog met droge handen wordt de
de beroepsvisser Adrianus van
Sonsbeek uit het Nederlandse
Spijk. „Hij is de enige beroepsvisser
die mij eerlijk vertelt hoeveel vis er
nog in de Rijn wordt gevangen.
Andere beroepsvissers zijn altijd
bang dat publikatie van hun
wetenschap zal leiden tot verhoging
van de vlspachtprijzen. Ze zien het
belang van onderzoek naar de
milieuvervuiling en de visstand niet
in. Adrianus is de enige
beroepsvisser die begrijpt waar het
om gaat. Daarom geeft hij mij ook
Peter Ecke neemt ons mee naar een
speciaal voor zijn onderzoeken en
proefnemingen ingericht
gebouwtje achter de woning.
„Volledig geïsoleerd om de zaak
’s winters en zomers op de juiste
temperatuur te houden”, zegt hij,
terwijl hij ons meevoert naar de
levensgrote aquaria, waarmee het
gebouwtje is volgepakt.
Zijn aquariums zijn gevuld met
vissen, die hij zelfheeft gevangen in
de Nederrijn. Zowel in West-
Duitsland als in Nederland. In de
aquariums is de natuurrijke
omgeving van de vissen zo goed
mogelijk nagebootst: temperatuur,
waterplanten, vervuilingsgraad en
dergelijke. „Er zijn nu 22
verschillende vissoorten in de Rijn.
Er komen geen zalmen voor, maar
wel de hierop gelijkende zeeforel
die ook wel zilverzalm wordt
genoemd.
Ook bevat de Rijn honderden
snoeken en snoekbaarzen die het
blijkbaar prettig vinden in water
met een licht zoutgehalte, dat in de
alle Informatie”, aldus Ecke.
Hij heeft aan de hand van zijn
ervaringen en research een heel
eigen visie opgebouwd die hij
lardeert met kernachtige
uitspraken, die veel sportvissers
hem niet in dank zullen afnemen.
Kortom, we hebben van de mens
nooit veel plezier ondervonden.
Wel begonnen ze ineens een paar
jaar geleden te blaten, dat ze ons
niet meer hoorden kwaken. Wa
ren ze bezorgd voor ons? Welnee,
voor zichzelf. Want als wij niet
meer kwaken, kunnen de mensen
het wel helemaal vergeten. Trou
wens, waar zijn die nonnen geble
ven? Slachtoffers van het milieu?
Geen mogelijkheden meer tot ver
menigvuldiging? En die snoeren
dan?
!h.
en
ën.
ten
ld
ir
n
crijk
.Het
•kt
n. In
en
nHij
ivait
is en
I
Ir. De
gt
is
Peter Ecke (44 jaar), wonend aan de
voet van de Westduitse Elter Berg,
Is journalist en - Indien zijn
schaarse vrije tijd als redacteur van
de Neue RuhrZeltung het toelaat-
sportvisser en fervent onderzoeker
van alles wat leeft in de Rijn.
In 1968 werd hij getroffen door een
hartinfarct en een paar jaar later
was hl] voor de tweede keer aan de
beurt. Advies van zijn arts: „Zoek
wat rust, ontspan je en ga
hengelen”. Peter ging vissen, keek
over de wateroppervlakte en werd
als gevolg van zijn journalistieke
nieuwsgierigheid geprikkeld door
de vraag wat er zich met dat water
en onder de waterspiegel allemaal
afspeelt. Dat leidde tot diepgaande
wetenschappelijke onderzoeken
naar de waterkwaliteit, de
sportvisser!] en de visstand In Rijn,
Oude IJssel en Byland bij Lobith.
Intussen zijn Ecke's ruggewervels
bezig te vergroeien waardoor hij
grote kans heeft over een aantal
jaren de rest van zijn leven in een
rolstoel te moeten slijten. „Op die
situatie ben Ik me nu aan het
voorbereiden, want zolang mijn
geest maar goed blijft kan ik er in
berusten”.
Dat voorbereiden op zijn toekomst
houdt In een diepgaande studie en
het produceren van
wetenschappelijke artikelen en
fraaie kleurenfoto’s. HIJ publiceert
in Nederlandse en Westduitse
vakbladen en tijdschriften voor
sportvissers.
Voor het bestuderen van het
vlssenleven vangt hij baarsjes,
snoeken, snoekbaarzen, kreeften
en tal van soorten witvis in de Rijn,
die hij vervolgens uitzet in een
natuurgetrouw nagebootste
omgeving om ze dan te observeren
en te fotograferen.
Bij het vergaren van Informatie uit
de praktijk bedient hij zich van de
kennis, wetenschap en ervaring van
tig
;e
de
is
e
Rijn is ontstaan door de
zoutlozingen van de Franse
kalimijnen. Onbegrijpelijk, want
het zijn eigenlijk typische
zoetwatervissen”
Peter Ecke is van mening dat de
zoutlozingen van de Franse
kalimijnen zo snel mogelijk moeten
stoppen. „Maar als je het positief
bekijkt, hebben die lozingen ook
twee positieve effecten, namelijk
een uitbreiding van de snoekbaars
stand in de rivier en de
aanwezigheid, de laatste tijd, van
zeeforel. Maar die positieve
effecten wegen niet op tegen de
nadelen. De Rijn moet schoon
water hebben omdat de rivier zorgt
voor de drinkwatervoorziening van
grote delen van Nederland en
voorts omdat de Rijn het
„vaderland” is van veel andere
vissoorten die nu, door het
vervuilde water, uit de rivier zijn
verdwenen. De Rijn moet weereen
echte zoetwaterrivier worden”.
Over verhalen dat de
waterkwaliteit in de Rijn beter zou
kers, gemakkelijk alles zien: onze
darmen, onze zenuwen, onze
bloedvaten. Dus, hoep, daar gaat
weer een kikker naar het experi
mentenlaboratorium. Zie je daar
tegen actiegroepen in het geweer
komen? Er worden wel viviesec-
tiehonden bevrijd. Maar kikkers?
Ik heb er nog niet van gehoord. U
wel?
zoals vogels, vissen en ook mijn
eigen volwassen soort, een lekke
re lunch. Want ik moet er toch
niet aan denken, dat al die eitjes
ook echte kikkers zouden worden.
Ik zou me hoogst ongelukkig voe
len. Die kleintjes maar papa roe
pen en tegelijk al het eten uit
vliet en sloot halen. Dat kan mooi
niet natuurlijk. Er zijn genoeg
huid beschadigd. De schubben
worden aangetast en geïnfecteerd.
In het begin is dat met het blote oog
niet te zien, maar wel onder de
microscoop.
Een bepaalde parasiet krijgt vat op
die aangetaste plekken en er
richt ontstaat een besmettelijke
virusziekte die zich in het viswater
verspreidt als je de gevangen vis
weer in het water teruggooit.
Die ziekte heet saprolegina
specialis. Bij het beschadigen van
zal
len
een vissehuid begint het
aftakelingsproces dat al na een
paar uur waarneembaar is. De huid
wordt steeds verder aangetast. Na
zeventig uur heeft de vis een huid
als een schaap. De vellen hangen er
als het ware bij en het dier gaat er
gegarandeerd aan dood. Intussen
heb je in het viswater de virusziekte
verspreid”.
Peter, die zelf als sportvisser en
onderzoeker hengelt met een haak
zonder weerhaak „om zoveel
mogelijk wreedheid te voorkomen”
geeft ook adviezen: „Zet een
gevangen vis nooit terug, maar
neem hem mee naar huis en doodt
het dier. Dat is beter voor het
viswater. Want wat zien we door al
dat terugzetten? De visstand wordt
Je zou er frustraties van krij
gen. Noemden ze ons vroeger al
niet de boerennachtegaal, als we
kwaakten? En graaiden kleine
jongetjes niet altijd naar de bul-
lekoppies, de kikkervissies? En
gingen we niet met onze billen
bloot op de dinertafels der wel-
gestelden? En werden we niet in
heksenbrouwsels gestopt? En
werden er godbetert niet
Olympische spelen voor het vér-
springen van kikkers gehouden in
Zuid-Afrika? (Ik weet niet of
daar alle kleuren kikkers moch
ten springen trouwens of dat er
ook gehandicapte vorsen moch
ten meedingen).
aangetast. Je vangt tegenwoordig
zelden een grote vis, want ze krijgen
geen gelegenheid meer te groeien.
Er zijn er te veel in vergelijking met
de hun beschikbare ruimte en
voedsel. In Noord-Duitsland is het
een normale zaak, dat sportvissers
alles wat ze vangen ook mee naar
huis nemen. En wat zie je daar? Dat
er wèl grote vissen worden
gevangen.”
Herr Ecke is niet zuinig met zijn
kritiek en adviezen. Hij signaleert
een grote inconsequentie onder
meer bij de grote visclub
Veluwezoom, welke vereniging de
Oude IJ ssel als viswater heeft
gepacht. „Er zijn daar duizenden
snoeken uitgezet. Je mag ze wèl
vangen, maar niet meenemen. Dat
is fout. Als je de vissen in het water
wil behouden, moetje ze ook niet
vangen, want alleen al het
aanpakken is dodelijk voor ze.
Maar wat gebeurt er? Ze worden
stevig vastgepakt en de fortuinlijke
visser laat zich met zijn vangst
fotograferen. Ziekte in de
snoekstand, krijg je er van”.
Er wordt in West-Duitsland dan ook
wel het een en ander aan gedaan.
De Bondsregering investeert voor
de zuivering van de Rijn jaarlijks
500 miljoen D-mark. Ook de
deelstaten Rheinland-Westfalen
dragen belangrijk bij. In Emmerich
wordt op het ogenblik aan de
Rheinpromenade een
rioolwaterzuiveringsinstallatie
gebouwd voor 25 miljoen D-mark.
„Als dat klaar is, kunnen de vissen
hier weer leven”, aldus Ecke. De
installatie moet vóór 1981
functioneren, want met ingang van
dat jaar wordt er een wet van
kracht volgens het principe „de
vervuiler betaalt”. Er zullen heel
hoge boetes worden gevraagd van
clandestiene vuillozers.
Om het Rijnwater rond Krefeld nog
verder te verbeteren is daar de
Limnologische Werkgroep
opgericht, die geleid wordt door de
72-jarige mevrouw Kathe Seidel,
doctor honoris causa in de
natuurwetenschappen. Zij heeft
een unieke zuiveringsmethode
ontwikkeld die erg spectaculair is,
maar waarvan men zich nog
afvraagt hoe het systeem praktisch
en economisch kan wordn
toegepast. Het komt er op neer dat
er enorme vlaktes met
waterplanten worden verbouwd.
Daarop wordt vervuild Rijnwater
gespoten en dan blijkt, dat het
reinigend vermogen van de
waterplanten zo hoog is, dat het
vieze water op natuurlijke wijze zo
schoon wordt als drinkwater.
De vraag blijft echter of
wetenschap en techniek in de
(verre?) toekomst zo nauw kunnen
samenwerken dat deze
revolutionaire methode praktisch
bruikbaar gemaakt kan worden.
worden zegt hij: „Er komen de
laatste tijd berichten als zouden er
weer kreeften in de Rijn
voorkomen. Men bedoelt dan die
grote edelkreeften die je in het
delicatessenlokaal aantreft. Maar
dat kan eenvoudig niet, want
omstreeks 1867 zijn alle kreeften in
de Rijn gestorven aan de
kreeftenpest. Wat nu wèl voorkomt
is de Amerikaanse kreeft. Die is óók
zwart, maar dan vanwege de
modder, vervuiling, chemicaliën
enzovoort. De vervuilingsgraad van
het water is af te leiden van de
vissen.
Ik heb in Nederland een aantal van
die kreeften in de Rijn gevangen.
Clandestien, want het is verboden.
Ik heb nauwkeurig onderzoek
verricht op mijn illegaal gevangen
kreeften. Het gaat om de
Orconectes limosus rafinesque, ook
wel genoemd de cambarus affinis
say. Deze Amerikaanse kreeft is
omstreeks 1885, na de fatale
kreeftenpest in de Rijn,
geïmporteerd door ene heer Van
den Borne en in de Rijn uitgezet.
Ze komen thans erg veel voor in de
Byland bij Lobith-Tolkamer. Het is
niet te schatten hoeveel. Het
kunnen er tienduizenden, maar ook
wel een miljoen zijn. Ze „wandelen”
aan de Kleefse kant van de Rijn de
rivier op en af tot aan Wesel toe.
Ook in de jachthaven van
Emmerich zijn deze kreeften zeer
talrijk. Als het Rijnwater nog zo
vies zou zijn als vijf tot tien jaar
geleden, dan zouden die kreeften er
niet zijn. Het water wordt dus
duidelijk beter”.
beesten en mensen die kikkerbil-
letjes lusten. Als ze maar van
mijn achterdeel afblijven.
Hé, wat is dat? De zon gaat
even schuil. Duiken en wegwezen.
Juist, ja, dat was een reiger, die
op me afkwam. Gelukkig had-ie
zijn aanvliegroute naar me toe
met de zon achter zich. Had ik ’m
bijtijds in de smiezen. Even voor
zichtig kijken of-ie verdwenen is.
Ja, dat was weer een ontsnapping
op het nippertje. Ik zei net, dat ik
gelukkig op een vrouwtje was ge
sprongen. Daar kijkt u raar van
op? Nou, u moet weten, dat we sex
nogal in gezamenlijkheid bedrij
ven. Ineens krijgt iedereen het op
de heupen. Als er dan een paar
vrouwtjes in de buurt zijn is het
een geplons en een gespatter van
jewelste. Kan je lachen ook. Want
ivat zag ik bijvoorbeeld? Mijn
maatje, die er ook lustig op los
kwaakte (hij had me een lucht-
blazen, waar ik werkelijk bang
van werd), dook in het rumoer de
plomp in. Hij besprong een stuk
klei of veen, dat op een kikker-
wijfje leek. Ik had dat al zien
liggen en had mezelf ook moeten
inhouden. Maar mijn maatje dan
dacht dat die beet had. Als ik
Nu ik het toch over hem heb:
toen-ie klein was had-ie niet over
pech te klagen. Hij werd gepakt
door een kraai. Die was iets te
gretig en hapte er een pootje af.
Mijn maat viel terug in het water.
Zijn poot groeide weer aan. Niets
aan de hand. Ik zei toch dat de
natuur mooi is en alles regelt.
Hért eindstadlum van het aftakelingsproces:
70 Uur nadat deze brasem was gevangen en
weer in het water was teruggezet heeft de ten
dode opgschreven vis een huid als een
schaap
even mijn kop optil uitkijken
voor ooievaars en reigers, vriend
dan zie ik hem nog met een
verbeten gezicht op die kluit zit
ten. Ik heb al geroepen: kom toch
hier; het is nep; je kunt wachten
tot sintjuttemis. Maar nee, hij is
eigenwijs. Hij is met een kluitje in
het riet gestuurd. Nou, hij doet
maar.
Hè, hè, effe uitblazen. Dat pa
ren gaat je ook niet in het kouwe
lijf zitten. Heb ik me twee dagen
moeten laten meezeulen door een
wijfje. Ze wilde maar geen eieren
loslaten of ze kon het niet. Weet
ik veel. Er is altijd wat. Ik maar
tegen haar buik en haar lendenen
aandrukken om de eieren uit
haar lijf te persen. Na een dag
dacht ik: het zal toch wel een
vrouwtje zijn, waar je op rond
hobbelt? Ja, het was een vrouwtje
gelukkig. Aan het eind van de
tweede dag begon ze eindelijk
willig te worden. En toen was er
geen houden meer aan. De eitjes
ratelden als in mitrailleurtempo
uit haar lijfje. Of laat ik liever
een andere vergelijking maken.
Vroeger zag je aan de water
kant nog wel eens een non zitten.
Had ze een snoer in haar handen.
Ik dacht in mijn onschuld dat die
non aan het paren was, want ze
had vanuit haar middel ook nog
een kanjer van een snoer met
knoepers van eieren (meende ik,
maar het waren kralen).
Wel, dat vrouwtje, dat me beken
de en waar ik nogal met een forse
klap op gesprongen was, leek op
een rozenkransfabriek. Een bij
kans oneindige snoer eitjes als
weesgegroetjes dreef het water
in, in de richting van de planten.
Ik had het druk met die kransen.
Want ik moest er mijn zegen over
geven.
Dat is je taak als mannetje. Daar
sta je voor. Zonder mij was die
enorme rozenkrans een onvrucht
baar lint.
De natuur is mooi, denk ik nu,
nu ik lig uit te blazen in de rimpe
ling van de vliet. Ik besproei die
vijfduizend eitjes van dat vrouw
tje (hoe zag ze er eigenlijk uit;
was ze knap? was het wel een
wijfje van mijn eigen soort? al
sloeg je me dood, ik zou haar niet
herkennen als ik haar tegen
kwam) en door die samenwerking
Nu ik toch wat lig te peinzen,
moet het me van het hart, dat de
menselijke wetenschap een
steeds groter gevaar wordt. Aan
de ene kant schijnt er voor de
mensenwijfjes door de techniek
een nieuw middel te zijn ontwor
pen om zwangerschap te kunnen
vaststellen (daar gebruikten ze
ons vroeger steeds voor), maar
aan de andere kant worden wij
meer en meer als vivisectiedier
■'■s.
‘■«WU. fZT'