Giftig Li V p zK- «O F •H ALS CEES ZWART ZICH OMDRAAIT SLAAN ZE TOE ANIMALLITEITEN Jr I door Cees Kramer s 4 L-’Jk etterkas r IS Vindersloon ^.1 Schipper - S I Souvenirjagers Op het parkeerterrein bij de strandopgang, die door stormen met een enkeldikke zandlaag is gestoffeerd, stopt hij. „Hier sta ik nou zo’n drie keer per dag,” mompelt strandvonder Cees Zwart vanonder zijn kapuchon, terwijl ie naar de zee kijkt. Sjokkend snoem? door het rulle zand wijst de Derper, de bijnaam voor lieden uit Egmond aan Zee, naar een strandpaal, die, zegt hij, volgende week wel eens onder het zand bedolven kan zijn. "Daar heb je geen idee van hé, hoeveel zand de zee bij hoog water meeneemt. Zie je in de verte die palen. Nou, pas geleden kon je ze nauwelijks zien. Nu staan ze een paar meter boven de grond.” me it hij' le vraag es, met >_=._T erkin ne gaat i priesters lestaanda sten of ft lopen, jkheden. Poolseen ids leren" ter dat i vooreen beter Meteen werk ’s zomers bij De Groot die dan strandstoelen verhuurt en van lieverlee ben ik de strandvonderij gaan uitvoeren, ook al omdat ik een halftruck uit het leger heb, waarmee we over het strand rijden. Dat strand trekt, hè. M’n vader viste en jutten heb ik ook altijd gedaan. Als Egmonder is het trouwens moeilijk om te vertellen wat voor gevoel dat strand je geeft. Ik denk niet dat ik in een plaats zonder strand kan leven. Neem nou dat werk als schipper op de reddingboot van de NZHRM. Dat doe ik sinds twee jaar en daarvoor was ik opstapper. Ik krijg er niks voor, maar ik ben er gek van. Voor een oefening, liefst bij rotweer, vangen we vijf gulden. Nou, dan kom je daarna zeiknat thuis. Kun je alles laten wassen en dat kost dan veel meer dan vijf gulden, maar dat hindert helemaal niks.” Mijn baas heeft het goed bekeken: hij heeft een slangenkuil gemaakt vlak bij een oude boedha-tempel. De toeristen komen op de zwijgende boedha af als dieven op een brandkast. En maar fo to’s maken. Ook van mij. Ik denk dat ik de meest gefotografeerde cobra ter we reld ben. de vijf kilometer lange loop over het strand beginnen. Op het parkeerterrein stappen enkele mensen van een museum uit Leiden, gealarmeerd door Cees, uit hun bus. Zwart praat wat met hen, wijst ze een plek achterop de aanhangwagen en dan begint de tocht. De strandvonder omzeilt met zijn voertuig brokken aangespoeld hout, rijdt af en toe door het water en wordt jaloers nagekeken door hele families die welgemoed aan de wandeling zijn begonnen, maar zich beginnen af te vragen waar ze aan zijn begonnen. In de verte wordt een groepje mensen zichtbaar ende potvis. Het beest stinkt als de hel, liters bloed vermengd met olie lopen uit zijn bek en Cees constateert dat souvenirjagers al hun mes in de kaak van het gevaarte hebben gezet. Hij praat hier en daar wat met kennissen, terwijl de museummensen drukdoenerig heen en weer lopen. Dan krijgt iemand het idee de kaak te verpakken, zodat er niet meer in gesneden kan worden door „onbevoegden”. Cees is met een en ander naar twee verderop liggende dekluiken gereden. De avond ervoor kreeg ie een telefoontje van de kustwacht dat ze op het Maar wat schiet je er mee op. Ik kan alleen maar met weemoed terugdenken aan de tijd, dat ik in de Thaise jungle mijn kostje bij elkaar schuifelde: een muis of rat hier, een vogel daar, wat hagedissen, een slang. Egmondse strand konden worden geworpen door de storm. Een paar keer ging Zwart er het donkere strand voor op de afgelopen nacht, maar die ochtend ontdekte hij ze pas. Een stalen kabel van een dekluik wordt door hem op zijn „Vroeger,” weet de strandvonder, „verlichtte een aangespoeld schip de armoede van de mensen een beetje. Alles sloopten ze er dan vanaf. Nu is het zo dat als iemand iets op het strand vindt hij het eigenlijk bij mij moet aangeven. Degene die het aanbrengt krijgt vindersloon dat loopt van vijf gulden tot honderd afhankelijk van de opbrengst. Komt er bijvoorbeeld een grote partij hout aanzetten dan wordt het ook doorgegeven aan de burgemeester en de politie, die het bewaakt als het de moeite waard is. Als we weten wie de eigenaar is bellen we de verzekering. Tegenwoordig staan er merktekens op hout, dus dat is makkelijk voor de verzekering. De verzekering heeft het eerste recht. Maar ik heb natuurlijk mijn werk eraan. Zoals in ’74 met die enorme lading. Telkens als we met een volle wagen het strand verlieten waren ze er, de jutters, maar ach je kunt niet alles zien. Wordt er nou iets verkocht dat hier is aangespoeld, dan houden wij daar een percentage van. Blijft er nog wat van de opbrengst over dan gaat dat naar de griffie in Den Haag.” „Hulpstrandvonders worden er niet rijk van. Het is een hobby, anders doe je het toch niet?” aanhangwagen geladen. Als de bioloog van het museum in Leiden zijn pen waarmee hij alle gegevens over de potvis noteert niet meer vast kan houden van de kou en Cees vindt dat er overleg moet worden gepleegd over het weghalen van de stinkende kolos begint de terugtocht. Het zand giert de open cabine van de truck in. Niemand op de wagen zegt een woord, maar Zwart stuurt het oude legervoertuig breeduit lachend over „zijn” strand. 1 mtact mmijn tl naar ■hun l af. En de niet a ste den. Hj. iet zo i zichj lega- es dwa: i. dat: ten, da >rden, reerd ilusVl ndse ld. Toe.- Lebranc, Lit ok nis 1 Maar naar ak ïht als een genheid lat eft i i. „Ik bei »-• B paus ulus VI ‘er mensei )ppen, .emand et Lat d hji -nog ter j heeft annes ens bbenjn 1 t mogelij rat er sinds lemen. paus moemd. :md? ter”. srlandse 1 volledig la kan functï uerem i. op dit >ok, zei in. De 'olslage i 'egevei Haddt i' ien /estie ningva Zijn vrouw krijgt opdracht het plakboek erbij te halen. Volop foto’s. Cees bij aangespoelde dolfijnen. Het strand als decor voor bossen hout. Het vrachtschip de Wan Chung, die op het strand liep en waarvan de Egmondse reddingsboot met Zwart aan boord de opvarenden met een wippertoestel in veiligheid bracht en een artikel, netjes ingeplakt, over een partij hasj, die in Egmond aan land had moeten komen. „Ja, dat was mooi. Met een kottertje waren een stel lieden met tweeduizend kilo hasj onderweg naar Texel, maar daar had de politie een tip gekregen, dus moesten ze meteen naar land. In de duinen werkten toen mensen van Rijkswaterstaat aan de beplanting en opeens zien die twee rubberboten het strand op komen. Zo’n opzichter van Rijkswaterstaat gaat erop af en zegt tegen een van die jongens in dat bootje „Wat moeten jullie”? Ze zeggen niks, maar pakken enkele plakken hasj en rennen daar als gekken de duinen mee in. Onderweg verloren ze de helft en niemand heeft ze ooit teruggezien.” Volgens Zwart is het in Egmond voor 99 procent zeker dat wat er aanspoelt wordt aangegeven. „Sloffen sigaretten en vaten bier niet. Die houden ze. Van alles hebben we al op strand gehad. Koeien, ’n stier, varkens, paarden, ’n kottertje, jachten. Ik denk dat het komt omdat wij hier in een dooie hoek zitten. De kustlijn kromt bij Egmond en de radar van IJmuiden komt hier niet meer. Voor ons is dat gunstig, maar het zegt niet alles. Dat aanspoelen ligt aan veel factoren.” Cees kijkt eens op zijn horloge. Er wacht die dag nog een klus in de loods waar zijn truck staat. Het voertuig vraagt nog wat onderhoud, want als er wat gebeurt moet de strandvonder er snel bij zijn. Van huis uit ben ik een schuw beest. Dat gif, waar ieder mens zo bang voor is, gebruik ik alleen maar voor mijn maaltje. Even een uitval en een beet. Jullie doen niks anders in jullie slacht huizen. Jullie doden, alleen mecha nisch. Geen handwerk meer of eerlijk tandwerk zoals ik doe. Die giftand heb ik niet als een achterbaks soort stiletto bij me. Ik heb wel andere middelen om jullie de stuipen op het lijf te jagen. Je zag het aan die vent, die van angst de modder inrolde. Ik blaas mijn kraag op, ga op mijn achterlijf wiegen en sis eens stevig. Als iemand dan vervelend tegen me gaat doen, ja dan kan ik natuurlijk niet rustig blijven zitten tot-ie me mors dood slaat. Kinderen vinden de slangenkuil leu ker en in ieder geval griezeliger dan de tempel. Dat staat vast. Ze genieten van hun angst. Dat zie je duidelijk. Angst is als de eerste hagedis die je eet: je gruwt en vindt het lekker. Vreemde manier van eten? Het is maar wat je gewend bent. Jullie zullen je liefdesspel ook wel anders spelen dan ik. Als ik aandrang voel dan zoek ik een wijfje. We kronkelen zo door en in el kaar dat we bijna in de knoop komen. Mijn achterlijf zoekt de geslachtsope- ning van het wijfje op. Op een gegeven moment kan ik bij wijze van spreken roepen: pik, ik heb je. Het kan zijn, dat het vrouwtje nog niet in de juiste stem ming is - vindt ze me de ware jacob niet: Geeft niets. Geduld is een schone zaak. Ik haal de gebruikelijke truc uit. Achter mijn insteekapparaat heb ik wat papil len en stekels, die ik opzet als ik mijn intrede heb gemaakt. Zo kan het wijfje me niet afschudden. Ik zit aan haar iet ■mingen onder dt hulpstrandvonder. „Dat zit zo. Ik gesleept toen een maand terug een potvis van zo’n 35 ton aanspoelde. „Tja, dan sta je wel effe vreemd te kijken. Het was op een zaterdag. Rome i» Daar lag dat beest en wij moesten gen van een- en dd zal w van o truck van het strand te hebben jogde tafel jlemen i, blijft o het opruimen. Ik dus naar de burgemeester, die het hoofd is van de strandvonderij. Nou, die zat net over de gemeentebegroting te praten. Ze komen toch al tekort en toen hoorde hij dat we ook nog hoge kosten zouden moeten maken voor het laten weghalen van die potvis. De man krabde wel effe aan z’n hoofd. Maar later bracht het bijna nog wat op. We hebben heel wat musea gebeld om te vragen of ze dat beest wilden hebben. Eentje k adviseerde toen het spek te verkopen. Dat gebeurde, terwijl het geraamte naar een onderwijsmuseum in Den Haag ging.” rukovet Officieel staat Egmonder H. de katholle n Groot geregistreerd als hulpstrandvonder, maar Cees Zwart voert de strandvonderij in het dorp eigenlijk alleen uit sinds zeven jaar. De burgemeester heeft de titel van hoofdstrandvonder, terwijl De Groot bij de griffie in Haarlem is beëdigd als Cees Zwart, volbloed Derper. Zo eentje met juttersbloed. Met halftij zie je ze gaan in Egmond. Bij tientallen. Hebben volgens Cees ook allemaal de Enkhuizer Almanak die hoog en laag water aangeeft. Bij stormweer worden ze •d hééft onrustig, pakken zich goed in en stropen dan het strand af in de hoop iets te vinden. Zoals in ’74 toen het schip De Rijnborg voor de kust van Egmond tweehonderd kub hout verloor en het hele dorp maanden later nog timmerklussies had. Alleen Cees mocht het als strandvonder meenemen, maar als ie zich had omgedraaid dan waren ze er weer die jutters. Honderd kub raakte weg. „Toch spelen we sportief in Egmond. Ik krijg niet op m’n donder van jutters. Bijna alles dacht Zwart al met zijn vastgeklemd als met een soort klinkna gel. Als ze kwaad wordt of moet vluch ten kan het wel eens gebeuren, dat mijn piemel afbreekt. Naar. Pijnlijk. Toege geven. Maar.... ik heb een reserveonder deel. Voor mijn prooien - althans voor hun soortgenoten - is het jammer, dat ze in één klap dood zijn als ik bijt. Ze kunnen elkaar niet doorgeven, dat ik zo gevaar lijk voor ze ben. Ze vermoeden natuur lijk wel iets. Ze verstoppen zich. Nu ben ik wel doof (ik geloof dat ik geen trom melvlies heb), maar ik kan ze toch ho ren. Ik leg mijn kop op de grond en voel dan de trillingen in mijn kaakbeen. Die kaken - heb ik begrepen - zijn iets bij zonders: ze zitten met een band aan elkaar vast. Ik heb dus heel wat speling, ook door mijn beweegbare gehemelte, om een forse lekkere hap naar binnen te werken. Als de buit erg groot is, kan ik zelfs mijn strottenhoofd naar buiten steken. Dan kan het maal passeren naar mijn maag. Au. Ik schiet over end. Stom. Stom. Ik zat te dromen van vroeger. Ik vergat die man in de witte jas. Hij heeft me een tik gegeven en opzij gegooid. Ik moet er weer aan geloven. Ik maak er maar het beste van; denk dan dat ik een lekkere vette rat te pakken neem. Ben ik mijn gif kwijt en is mijn baas tevreden. Kijk die stomme toeristen eens loeren. Ddar krijg ik echt wat van... I Zondag 16 december 1979, een dag nadat de potvis door huizenhoge golven op het strand is geworpen. Cees Zwart staat met zijn halftruck met aanhangwagen voor de strandopgang. Zandverstuivingen ontnemen ieder zicht. Toch begint het al te wemelen van potviskijkers, die aangemoedigd door het nieuws spreekt n de steek □ok laar waar i, zie je nu Ik heb alle tijd om de toeschouwers boven me te observeren. Ik kruip dan aan de buitenkant van de kluwen slan gen in de kuil. Ik lig er doodstil en kijk en kijk. Ik zoek uit de krans van toe schouwers de man met de meeste praat jes. Die hangt meestal over de railing flink te doen. Vanuit volslagen stil stand schiet ik dan ineens omhoog, maak mijn kraag breed en sis. De krans mensen wijkt naar achteren, wordt in eens heel breed. De man met de praatjes valt meestal achterover in de modder. Hilariteit. Ik zak weer terug. Probeer me te verbergen in de kluwen gladde lijven. Want ik weet wat er gaat gebeu ren. De man in de witte jas, die zich dokter noemt, (maar ik weet wel beter) gaat met een stok staan poeren in de slangenberg zoals een Italiaan in een portie spaghetti. Hij zoekt de vitaalste slang er uit en duwt die met de stok op zij, los van de andere. Dan schiet zijn hand uit en voordat je het weet heeft-ie je in de keel gegrepen, achter je kop, zodat je met je tanden geen kant uit kan. Gegil en geroep bij de toeschou wers De witte jas haalt een glazen scho teltje uit zijn zak. Als slang weet je dan wat er komt en wat er van je verwacht wordt. Je moet je gif op het schoteltje spugen. Hij knijpt net zolang in je keel tot je kwaad wordt en inderdaad gif produceert. De witte jas voert je dan in (zijn) triomf langs de rijen: zo van: dat heb ik ’m toch maar weer geflikt. Hij roept dan iets over levensgevaarlijk werk, niet verzekerd zijn, bloedjes van kinderen, een invalide vrouw, een de mente vader en een ongeneeslijk zieke moeder. De baths vliegen dan om je oren en vallen rinkelend op de betonnen vloer van de kuil. Slimme baas; het mes snijdt aan vele kanten: hij krijgt entreegeld, grabbelt gevarengeld bij elkaar, verkoopt het gif aan een laboratorium en verkoopt fo to’s van ons. En als je ter ziele bent maakt-ie nog een handtasje van je ook. Ik kan daar goed giftig over worden. I ekwe-n Het is elke keer weer hetzelfde. Als die man met die witte jas verschijnt krijg ik kippevel, hoe gek dat ook klinkt voor een cobra zoals ik. Het is een vast ritueel. Elke dag hoor ik een paar keer per dag de motor afzetten van de rond vaartboten, die hier langs komen. Er wordt dan weer een lading toeristen uitgespuugd. Een tussendoortje bij het bezoek aan de drijvende markt van Bangkok. y I Jutten in w: -

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1980 | | pagina 23