De boze droom van de overheid
a
t
IMH
•1
Aan elkaar koppelen persoonsregistraties
O
Jl
SACTRICUM
.1
„LUSTOORD” VOOR ARCHEOLOGEN
ïl'
It
L
ESI
Herontdekt
EL- V1 g JM
door
Hein ten Kortenaar
De overheid wil wel van de volkstelling af.
Waarschijnlijk rekent ze op de controlemo
gelijkheden van haar gecomputeriseerde
persoonsregistraties. Deze zijn echter te
duur en bovendien privacy-bedreigend.
Het wordt tijd voor een koersverandering.
Door de eeuwen heen hebben regeringen,
ondanks vaak grote moeilijkheden, volkstellin
gen gehouden om informatie over de bevol
king te verzamelen. Koning David hield 1000
jaar voor Christus een volkstelling, de religieu
ze bezwaren ertegen trotserend. God strafte
de Israëlieten hiervoor met een pestepidemie
die aan 70.000 mensen het leven kostte (1
Kronieken 21). De Romeinen waren dol op
volkstellingen. Het doel was voornamelijk om
vast te stellen hoeveel belasting de individuele
burger kon betalen. De tellers censores
genaamd mochten echter ook zeer per
soonlijke vragen stellen, en hun afkeuring
over iemands levenswandel uitspreken.
door Jan Everink
BI
2 53
Jaloers
Regionale centra
machtige zusterstad Rome, komt langzaam weer te voorschijn onder
de voorzichtige handen en instrumenten van een aantal Nederlandse
gravers onder leiding van dr. Koen Stibbe, verantwoordelijk voor de
archeologische afdeling van het Instituut.
Wie op zoek gaat naar een boeiend vak, zal maar zelden uitkomen op
dat van archeoloog. Toch blijkt dit heel wat onverwachte
hartkloppingen op te leveren, vooral wanneer het (zoals het eigenlijk
hoort) wordt gecombineerd met dat van „opgraver”. Een goed
voorbeeld ontmoette ik dezer dagen in de nabijheid van Rome, waar
het Nederlandse Instituut in Rome in samenwerking met de
Groningse universiteit bezig is met het onderzoek naar een oude
Latijnse stad.
Satricum, een Latijnse nederzetting, meermalen genoemd door
antieke geschiedschrijvers als Titus Livius en Dionysius van
Halicarnassus, en spoorloos verdwenen na de verovering door de
Zwarte steen
Twee tempels
‘1
Uitwisseling
Uitgelepeld
Hoopgevend
Buitenkans
Mijnen!
gw -ff VJ*
Ak -x
r
Nederlanders graven
sch
stad op
Romeinse
d
>n
or
wJL
A
MIUIMMI
Drt
de
an
i.
:u-
17
1
i
ïen
is
de
te-
Hij vergelijkt zijn vak met dat van
een detective die stukje voor klein
stukje de ogenschijnlijk
onontwarbare puzzel van het
verleden in elkaar past en kan zich
nog levendig de opwinding
herinneren waarmee hij op een
avond zijn meest opzienbarende
vondst in zijn dagboek noteerde.
Die dag was er een steen
opgegraven, die eeuwenlang
ondersteboven diep in de grond had
gelegen. Bij het voorzichtig
afstoffen was er een opschrift aan
het licht gekomen, in kennelijk zeer
antieke Latijnse lettertekens
In de middeleeuwen raakte de volkstelling in
onbruik, maar rond 1800 begonnen alle westerse
regeringen weer te tellen. Herman Hollerith, di
recteur van het Amerikaanse volkstellingbureau,
bedacht in 1880 een machine waarmee het moge
lijk bleek de toen gehouden telling in drie jaar te
verwerken in plaats van in de verwachte 10 iaar.
Na dit succes nam Hollerith ontslag en begon
een fabriekje in ponskaartmachines, de voorlo
pers van de huidige computers. Zijn bedrijfje
groeide uit tot het nu alom bekende computercon
cern IBM.
Thans lijkt de volkstelling haar langste tijd te
hebben gehad. Die van 1971 werd een tamelijk
grote mislukking. Maar liefst 23.000 mensen ris
keerden een strafvervolging door ronduit te wei
geren. Een nog veel grotere groep was toevallig
niet thuis. In totaal deden 300.000 mensen niet
mee. De verwerking ging uitermate moeizaam.
Onder meer gingen een miljoen telgegevens door
een technische fout verloren. Pas in 1977 waren de
resultaten bekend.
voorteken voor de toen al jaren
durende oorlog tegen Hannibal.
Maar toen was Satricum, zoals heel
Latium, al enige eeuwen aan Rome
onderworpen.
Zijn belang als knooppunt van de
wegen van Etrurië naar het zuiden
en van de zee naar het binnenland
was voorbij, sinds de Romeinen het
hele economische systeem
hervormden en „alle wegen naar
Rome” lieten lopen. Daarmee zette
het verval in, dat er tenslotte toe
leidde dat de stad geheel werd
verlaten en langzamerhand werd
overwoekerd en opgeslpkt door de
natuur.
Pas in 1896 werd Satricum
herontdekt door Italiaanse
archeologen, die de eerste
opgravingen ondernamen. Zoals in
die tijd nog gebruikelijk was,
beperkten zij zich grotendeels tot
schatgraven: hun vondsten, die
bestonden uit votiefbeeldjes van de
Mater Matuta, maar ook uit
gebruiksvoorwerpen en sieraden
afkomstig uit graftomben, beslaan
een hele zaal in het prachtige, maar
weinig bekende museum van Villa
Giulia in Rome.
Helaas publiceerden zij niets van
hun bevindingen; het enige wat er,
behalve de archeologische
vondsten, van toegankelijk is, is een
tamelijk nauwkeurige plattegrond.
Hieruit blijt dat Satricum ongeveer
40 hectare besloeg en dat zij er
overblijfselen vonden van het
huttendorp dat hiertussen de 10de
en 7de eeuw voor Christus bestond,
met ongeveer een meter hoger de
resten van de machtige stad,
waarvan de stenen fundamenten en
de scherven van dakpannen wijzen
op een permanente bebouwing in
Archeoloog Dr. Koen Stibbe van de
Groningse Universiteit toont een plat
tegrond van het antieke Satricum.
steen, die minstens van de 6de tot in
de 2de eeuw voor Christus heeft
bestaan.
rs
jit-
!ld
tie
te
IEI ISTETARAI POPLIOSIO VALESIO-
SIO SVODALES MAMAPTEI. De oudste
samenhangende latijnse tekst.
1
TS-
ink-
ie
Acropolisheuvel, door
ondernemende boeren diep
omgeploegd om er wijngaarden aan
te leggen. Voordat dit tot de
archeologische dienst in Rome
doordrong, gingen verscheidene
jaren heen. Intussen waren ook de
opvattingen over het verkennen
van antieke steden grondig
gewijzigd en was men minder
geïnteresseerd in eventuele
„schatten” dan in de reconstructie
van het stadsleven in de oudheid.
De verkenning van Satricum werd
dan ook schielijk tot urgentie-
object verklaard, maar het duurde
nog tot de jaren zeventig voor het
eindelijk aan het Nederlands
Instituut werd toevertrouwd. Voor
een klein instituut met weinig
ervaring in het opgraven was dit
een enorme opgave: in tegenstelling
tot vele andere nationale instituten
in Rome, was de Nederlandse
instelling pas in 1976 met graven
begonnen, en wel in de omgeving
van Porto Ercole, dat zich om
andere redenen in koninklijke, en
dus ook ministeriële, belangstelling
mocht verheugen.
Het ministerie van CRM, altijd
graag bereid zich voor een
dubbeltje op de eerste rang te
scharen, had hiervoor 8000 gulden
ter beschikking gesteld; dat het
resultaat hiermee evenredig was,
was niet zozeer te danken aan
ambtelijke vooruitziendheid als wel
aan de betrekkelijke
onvruchtbaarheid van de
graafplaats.
Hoe dan ook, het Nederlands
Instituut had zich bij de Italiaanse
archeologische dienst gemeld als
gegadigde voor verder onderzoek
en was ook onder het hoofd
„opgravingen” op de begroting van
CRM terecht gekomen. Deze beidé
s
De telling van 1981 zal waarschijnlijk minder
problemen opleveren omdat de regering de scher
pe kantjes van het gebeuren afgehaald heeft. Op
20 september werd namelijk een wetsontwerp
ingediend dat de volkstelling in feite terugbrengt
tot een flink wetenschappelijk onderzoek. De
strafbepaling op weigering is vervallen en eventu
eel zal met een steekproef in plaats van een
volledige telling volstaan kunnen worden. Verder
zullen de volkstellinggegevens niet meer gebruikt
worden ter controle van de gemeentelijke bevol
kingsregisters. Koppeling van de gegevens aan
andere registraties wordt verboden.
Het lijkt er dus op dat de overheid wel helemaal
van de volkstelling af wil. Zij rekent er waar
schijnlijk op dat de verdergaande computerise
ring van haar diverse persoonsregistraties de con
trole door middel van een volkstelling overbodig
maakt. De gegevens over iedere burger zijn im
mers perfect vastgelegd in de diverse computer
systemen welke bij de overheid in gebruik zijn.
Het gemeentelijke bevolkingsregister is er daar
slechts één van. Andere bevinden zich bij de
Rijksbelastingen, de Sociale Verzekeringsbank,
het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, de Mo
torrijtuigenbelasting, de Rijks Psychologische
Dienst, de Centrale Directie Studiefinanciering
(Rijksstudietoelagen) en bij nog zo’n 110 instan
ties. Iedere Nederlander komt in een aantal regi
straties voor.
Het thans in werking zijnde automatische sy
steem van bevolkingsregistratie werd ontwikkeld
door de SOAG, de Stichting Ontwikkeling Auto
matisering Gemeenten. De verwerking gebeurt in
regionale centra. Deze centra omvatten te zamen
beeld met vaste regelmaat gegevens aan de Rijks
belastingen, de Raden van Arbeid en het Ministe
rie van Defensie. Weliswaar zijn de gegevens van
de bevolkingsregisters wettelijk geheim, maar dat
geldt niet voor verstrekkingen aan ambtelijke
instanties.
De automatisering van de bevolkingsregisters is
thans in fase 4. Deze fase houdt in, dat de informa
tie is opgeslagen op schijfgeheugens en direct
toegankelijk is. De ambtenaar kan zonder wacht
tijd de gewenste informatie over een bepaalde
persoon op het scherm tevoorschijn roepen. Een
grote rol speelt hierbij het Uniforme Persoons
Nummer, ook a-nummer genoemd, een door het
Rijks Computercentrum te Apeldoorn uitgegeven
voor iedere Nederlander uniek nummer. Dat
nummer doet dienst als sleutelgegeven. d.w.z. het
is de code' waaronder de computer de informatie
over een burger opbergt en weer terug kan vin
den. Het feit dat de overheid het nodig vindt
hiervoor landelijk een nummer uit te geven wijst
erop dat zij de diverse persoonsregistraties als één
geheel wil zien. Deze droom, het aan elkaar kop
pelen van alle persoonsregistraties, werd al in
1970 onder woorden gebracht door de commissie-
Westerhout. Deze droom bestaat nog steeds bij de
overheid. Het is een boze droom.
Een Nederlandse studente archeologie
aan het werk in Satricum
Dat klopte met de ouderdom van de
tempel waaruit de vondst
afkomstig was: ergens in het laatste
kwart van de zesde eeuw voor
Christus. Er waren twee redenen
om er uitzonderlijk blij mee te zijn.
Allereerst bestond er in de wereld
maar één Latijnse inscriptie die nog
iets ouder was: de z.g. „lapis niger”,
of zwarte steen, die op het
Romeinse Forum was gevonden.
Maar die steen was zwaar
beschadigd en er viel geen
samenhangende tekst uit te
reconstrueren.
Het opschrift uit Satricum
daarentegen was grotendeels
onbeschadigd en er stond wel een
duidelijk samenhangende tekst op:
...iei isteterai popliosio valesiosio
suodales mamartei. Dat betekent:
„...(de naam van de personen of de
groep, waarvan alleen de laatste
letters „iei” leesbaar zijn), vrienden
van Publius Valerius, richten dit op
ter ere van Mars”. Nu, aardig
natuurlijk: het oudste ontcijferbare
Latijnse opschrift, met beeldjes van
archaïsche woordvormen
(Popliosio Valesiosio, in plaats van
Publii Valerii), echt iets om een
archeoloog een blos naar de
wangen te jagen.
Maar echt opwindend, iets om de
hele volgende nacht van wakker te
liggen (en er later met nog vier
andere geleerden een boek van 200
bladzijden over te schrijven) wordt
het pas wanneer men een heel oude
bekende tegenkomt; een man
waarover al jaren wordt
gediscussieerd en waarvan
Op het hooggelegen deel van de
stad (de „Acropolis”), dat 4 ha
besloeg, lag de tempel van Mater
Matuta. De Italiaanse archeologen
vonden er zelf de resten van twee
opeenvolgende tempels, uit 550 en
500 voor Christus. De eerste werd
waarschijnlijk door brand of een
aardbeving verwoest, de tweede
werd ongeveer een halve meter
hoger, en merkwaardigerwijze in
een andere richting, op de resten
van de eerste gebouwd.
Na hun opgravingscampagne heten
de Italianen de huns inziens
nutteloze resten open en bloot
liggen, die langzamerhand weer
door de natuur ingelijfd werden.
Maar na de Tweede Wereldoorlog
werd vrijwel de hele oppervlakte
van de stad, behalve de
a
K
Diverse overheidsinstanties wisselen gegevens
uit. De bevolkingsregisters verstrekken bijvoor-
Is deze toekomst inmiddels begonnen? Er zijn
een tweetal ontwikkelingen die wellicht toch
hoopgevend zijn.
De eerste is het steeds goedkoper worden van de
computer als gevolg van de technische vooruit
gang. Doordat de chip een eigen computer voor
iedereen betaalbaar heeft gemaakt kan de
overheid moeilijk haar beleid van centralisatie
van computerkracht blijven volhouden. De SOAG
erkent thans al in een beleidsnota dat haar op het
centralisatieprincipe gebaseerde activiteiten een
fiasco zijn geworden. Het zou jammer zijn als de
overheid hiervan niet iets geleerd had. Van de 72
miljoen die de SOAG uitgaf voor automatisering
blijkt thans slechts 25 miljoen gulden terug te
komen, zodat zij met een tekort van 47 miljoen zit.
De gemeenten geven er de voorkeur aan met een
eigen systeem te werken, lezen we in het rapport.
De overheid geeft in totaal 700 miljoen per jaar uit
voor computertoepassingen. De vraag kan gesteld
worden of dit bedrag in het licht van de huidige
techniek verantwoord is. Bezinning hierop zal
onvermijdelijk leiden tot decentralisatie van com
putergebruik, hetgeen kostenbesparend is en bo
vendien de privacy ten goede komt.
De andere hoopgevende ontwikkeling is het
groeiende privacy-besef bij politici. De activitei
ten van de Stichting Waakzaamheid Persoonsre
gistratie hebben hier ongetwijfeld veel mee te
maken. De vele vragen die al in de Kamer gesteld
werden in verband met de CPA en de persoonsre
gistratie roepen de verwachting op dat de behan
deling van de privacy-wet niet aan de oppervlakte
zal blijven. Deze wet, die na eindeloos uitstel
binnenkort dan toch wel behandeld zal gaan wor
den, zou wel eens bepaalde aspecten van bestaan
de persoonsregistraties onwettig kunnen maken.
Het stopzetten van de uitgifte van a-nummers
zou zeker een keer ten goede betekenen. In Ameri
ka is een uniform persoonsnummer er nooit door
gekomen. Het gebruik van het a-nummer is in
feite een afspraak waardoor koppelingen van
persoonsregistraties mogelijk worden. Dergelijke
afspraken zouden verboden kunnen worden.
Door de centrale uitgifte te stoppen, en iedere
gemeente zelf nieuwe nummers te laten uitgeven,
is de landlijke uniformiteit binnen een paar jaar
verdwenen. Beter ten halve gekeerd dan ten hele
gedwaald.
cultuscentrum, waar nog vóór de
eerste tempel er was religieuze
feesten werden gevierd. Het is, voor
het geoefend oog, herkenbaar aan
een vage verkleuring van de aarde.
„Hier stond,” vertelt Stibbe, „de
tempelhut; daarvoor werden de
offerdieren geslacht en hier (hij
wijst op nauwelijks zichtbare
koolsporen) werden de ingewanden
op de tempelhaard gestookt.
Daarna volgde het feestmaal en
tenslotte werden de kookpotten
stuk gegooid.” En dat is dan weer
een feest voor de archeoloog, want
potscherven vallen te dateren, en zo
wordt het „doe-het-zelf’-
geschiedenisboek van Satricum
voor ons opgeslagen.
Even verder zien we de jongste
vondst van deze opgravingen: het
bijgebouw van de tweede tempel,
met opnieuw een schatkamer voor
archeologen: namelijk een put. En
putten, daar wordt niet vaak aan
gedacht, zijn gaten waar niet alleen
water uit wordt geput (dat hier
allang is opgedroogd), maar waar
ook allerlei dingen in worden
gegooid, als kapotte kruiken en
andere onbruikbaar geworden
voorwerpen, die, zorgvuldig aan
elkaar gelijmd, of ook In voor ieder
ander onherkenbare fragmenten,
door de archeoloog kunnen worden
gedetermineerd.
Zo wordt hier centimeter voor
centimeter uitgelepeld, beoordeeld,
gecatalogiseerd, om later een
verrassend beeld te reconstrueren
van een oude Latijnse stad. Na het
einde van de campagne (in
september, wanneer de colleges in
Nederland weer beginnen) wordt
het hele perceel zorgvuldig
afgedekt, om volgend jaar zomer
weer verder te worden onderzocht.
Maar dat betekent niet dat er geen
zorgen zijn over het project. Het
gebied van Satricum maakt in onze
prozaïsche eeuw deel uit van een
gehucht, Le Ferriere, dat in zijn
geheel „te koop” staat. Het bestaat
uit een strokartonfabriek, een
flatgebouw voor arbeiders, wat
losse huizen en een kerk. De
eigenaar van dit geheel sloot de
fabriek op zijn oude dag en maakte
daarmee het hele dorp brodeloos:
de ouderen werken nu in de
omgeving als dagloners en de
jongeren zijn elders
fabrieksarbeiders geworden’
Als er een koper voor de fabriek
komt opdagen, wordt deze
automatisch ook eigenaar van
Satricum en, hoewel dit natuurlijk
door de monumentenwet wordt
beschermd, zou hij het de
onderzoekers toch op allerlei
manieren moeilijk kunnen maken.
Dr. Stibbe’s droom: dat een
cultureel geïnteresseerde
Nederlandse ondernemer fabriek,
gehucht en opgravingsterrein
ovemeemt en zich op die manier
beschermheer maakt van dit
belangrijke archeologische
onderzoek. Hij heeft er al (tot nu toe
zonder succes) mee geleurd: wie zei
er nog dat archeologie een saai vak
is?
11 miljoen Nederlanders. Er zijn in totaal 240
gemeenten waarin 3 miljoen Nederlanders
die niet meedoen. Sommige hiervan zoals de ge
meenten Beegden en Berkenwoude, werken nog
met een „handmatig” systeem, maar de gemeente
Tilburg heeft een systeem dat al verder is dan dat
van de SOAG. In Tilburg kan de ambtenaar niet
alleen informatie opvragen, maar ook direct wijzi
gingen invoeren.
De volgende stap, fase 5, is waarschijnlijk het
automatiseren van de gegevens-uitwisseling.
Sommige verstrekkingen, zoals die aan het minis
terie van defensie, gebeuren al gecomputeriseerd.
Bij de verdere integratie (is: samenvoeging) van
persoonsregistraties is een belangrijke rol toebe
deeld aan de CPA, de Centrale Persoons Admini
stratie, die in het Rijks Computercentrum gereed
staat om in werking te worden gesteld. Het doel
van de CPA zou zijn, als „doorgeefluik” te dienen
bij de gegevensuitwisseling tussen de verschillen
de registraties. De huidige stand van de techniek
heeft een dergelijk doorgeefluik echter overbodig
gemaakt. Diverse computers kunnen thans auto
matisch gegevens uitwisselen zonder de tussen
komst van een centraal systeem.
In 1880 stond de volkstelling aan de wieg van de
computer. Thans, 100 jaar later, is de computer
oorzaak van het overlijden van de volkstelling. De
mogelijkheden van de computer hebben de volks
telling uitgeschakeld. In 1976 schreef Dick
Overkleeft: „Dit is de dageraad: een mens om
ringd door een kooi van gegevens over hem,
monddood door zijn eigen verleden”.
langzamerhand algemeen werd
aangenomen dat hij nooit echt
bestaan heeft.
'Want wie was nu wel deze Publius
Valerius, wiens vrienden de
inscriptie heten vervaardigen?
Volgens alle oude verhalen was hij
een lid van het driemanschap dat
tegen het einde van de zesde eeuw
voor Christus de laatste
Etruskische koning, Tarquinius
Superbus, uit Rome verjoeg en de
republiek stichtte. Hij was er zelfs
het brein van en bedacht een aantal
volksgezinde wetten, waarvoor hij
eeuwenlang geëerd werd. De
aanleiding voor de opstand was de
verkrachting van de deugdzame
matrone Lucretia door de zoon van
de koning en haar daarop volgende
zelfmoord: voor de oude
geschiedschrijvers een verhaal om
van te smullen, maar voor hun
latere vakgenoten te mooi om waar
te kunnen zijn.
Zij togen dus vlijtig aan het werk
met hun wetenschappelijke
snoeimessen. Toen al het
legendarische onkruid gewied en
opgeveegd was, bleek ook Publius
Valerius op de vuilnishoop beland.
Om nu een dergelijk naar
fabeltjesland verwezen figuur, om
zo te zeggen, in levende lijve tegen
te komen, als middelpunt van een
vriendenkring, die te zijner ere een
standbeeld (of wat dan ook) voor
Mars opricht - en daarmee dus
enkele generaties vakgenoten met
de mond vol tanden te zetten - dat,
zo begrijp ik uit het enthousiasme
waarmee dr. Stibbe erover vertelt,
is wel de droom van iedere
archeoloog.
Maar tegelijk is het een volslagen
onverwachte buitenkans, iets
waarop niemand had gerekend,
toen men drie jaar geleden met
zoveel gretigheid inging op het
verzoek van de Italiaanse
monumentenzorg om zich met
Satricum bezig te houden. Dat
voorstel was toch al zo
aanlokkelijk, alleen al om de macht
en het belang dat Satricum in de
oudheid bezat, toen Rome zelfs de
verering van de inheemse godheid
Mater Matuta overnam (eerder een
politiek dan een religieus gebaar).
De beroemde tempel van deze
godin werd in de literatuur
herhaaldelijk genoemd, voor het
laatst in 206, toen een blikseminslag
werd geduid als een slecht
Het pad dat door de struiken naar
de opgravingsplaats leidt, is
afgesloten met een houten hek. Er
staat een bord bij: „Gevaar!
Mijnen.” „Dat hebben we er maar
bijgezet,” zegt dr. Stibbe, „om de
schatgravers een beetje uit de buurt
te houden, want er zijn nog steeds
mensen die hopen dat hier goud
gevonden kan worden.”
Het goud en de sieraden zijn er aan
het eind van de vorige eeuw al
uitgehaald, maar dat is-
tegenwoordig ook echt niet meer
het belangrijkste waarnaar, althans
door de archeologen, wordt
gezocht. Op de groene heuvel waar
zich vroeger de tempel van Mater
Matuta verhief, steken nu alleen
maar onherkenbare steenklompen
omhoog. Pas wanneer we er de
plattegrond bijhalen, wordt het
patroon herkenbaar: de oude
tempel, met scheef daarop de
nieuwe, en daarbinnen nog een
dieper, precies vierkant gat (het
hele terrein is verdeeld in een
keurig geometrisch raster, dat het
mogelijk maakt precies aan te
geven, waar iedere potscherf of
dakpan is gevonden).
In dit gat de nieuwste vondst van de
Nederlandse opgravers: de
schaduw (anders kan men het
moeilijk noemen) van het oudste
factoren leidden tot de bijna
ongelooflijke opdracht van
Satricum (waarop ook veel
gerenommeerde instituten nog
altijd diep jaloers zijn).
In de zomer van 1977 begon dr.
Stibbe met de eerste
opgravingscampagne, die al
dadelijk leidde tot de boven
beschreven sensationele vondst.
Deze zomer werd nu al de derde
campagne gevoerd: de bijdrage uit
Den Haag is intussen tot 20.000
gulden gestegen, maar nog
belangrijker is dat er nu ook aan
wordt deelgenomen door
archeologiestudenten uit
Groningen (onder leiding van prof.
Maaskant) en vanaf volgend jaar
waarschijnlijk ook uit Amsterdam
(met prof. Boersma van de VU).
Dr. Jos de Waele uit Nijmegen, die
eveneens ter plekke is om de
publiciteit over de tempel van
Satricum voor te bereiden, is
daarover heel enthousiast: „Er
bestaat in Nederland een generatie
archeologen,” zo zegt hij, „die
inderdaad alles van archeologie
afweet, maar die geen enkele
praktische ervaring heeft in het
opgravingsvak. Dit project in
Satricum geeft ons nu eindelijk de
kans om studenten hierin op te
leiden.” En de studenten zelf
blijken er al even gelukkig mee: de
diep gebruinde gezichten, die zich
ernstig buigen over de voorzichtig
uitgeschepte aarde van een
millennia-oude pot getuigen ervan
dat ze, behalve een gezond, ook een
meeslepend vak hebben gekozen.
X* A
•X