De boze droom van de overheid a t IMH •1 Aan elkaar koppelen persoonsregistraties O Jl SACTRICUM .1 „LUSTOORD” VOOR ARCHEOLOGEN ïl' It L ESI Herontdekt EL- V1 g JM door Hein ten Kortenaar De overheid wil wel van de volkstelling af. Waarschijnlijk rekent ze op de controlemo gelijkheden van haar gecomputeriseerde persoonsregistraties. Deze zijn echter te duur en bovendien privacy-bedreigend. Het wordt tijd voor een koersverandering. Door de eeuwen heen hebben regeringen, ondanks vaak grote moeilijkheden, volkstellin gen gehouden om informatie over de bevol king te verzamelen. Koning David hield 1000 jaar voor Christus een volkstelling, de religieu ze bezwaren ertegen trotserend. God strafte de Israëlieten hiervoor met een pestepidemie die aan 70.000 mensen het leven kostte (1 Kronieken 21). De Romeinen waren dol op volkstellingen. Het doel was voornamelijk om vast te stellen hoeveel belasting de individuele burger kon betalen. De tellers censores genaamd mochten echter ook zeer per soonlijke vragen stellen, en hun afkeuring over iemands levenswandel uitspreken. door Jan Everink BI 2 53 Jaloers Regionale centra machtige zusterstad Rome, komt langzaam weer te voorschijn onder de voorzichtige handen en instrumenten van een aantal Nederlandse gravers onder leiding van dr. Koen Stibbe, verantwoordelijk voor de archeologische afdeling van het Instituut. Wie op zoek gaat naar een boeiend vak, zal maar zelden uitkomen op dat van archeoloog. Toch blijkt dit heel wat onverwachte hartkloppingen op te leveren, vooral wanneer het (zoals het eigenlijk hoort) wordt gecombineerd met dat van „opgraver”. Een goed voorbeeld ontmoette ik dezer dagen in de nabijheid van Rome, waar het Nederlandse Instituut in Rome in samenwerking met de Groningse universiteit bezig is met het onderzoek naar een oude Latijnse stad. Satricum, een Latijnse nederzetting, meermalen genoemd door antieke geschiedschrijvers als Titus Livius en Dionysius van Halicarnassus, en spoorloos verdwenen na de verovering door de Zwarte steen Twee tempels ‘1 Uitwisseling Uitgelepeld Hoopgevend Buitenkans Mijnen! gw -ff VJ* Ak -x r Nederlanders graven sch stad op Romeinse d >n or wJL A MIUIMMI Drt de an i. :u- 17 1 i ïen is de te- Hij vergelijkt zijn vak met dat van een detective die stukje voor klein stukje de ogenschijnlijk onontwarbare puzzel van het verleden in elkaar past en kan zich nog levendig de opwinding herinneren waarmee hij op een avond zijn meest opzienbarende vondst in zijn dagboek noteerde. Die dag was er een steen opgegraven, die eeuwenlang ondersteboven diep in de grond had gelegen. Bij het voorzichtig afstoffen was er een opschrift aan het licht gekomen, in kennelijk zeer antieke Latijnse lettertekens In de middeleeuwen raakte de volkstelling in onbruik, maar rond 1800 begonnen alle westerse regeringen weer te tellen. Herman Hollerith, di recteur van het Amerikaanse volkstellingbureau, bedacht in 1880 een machine waarmee het moge lijk bleek de toen gehouden telling in drie jaar te verwerken in plaats van in de verwachte 10 iaar. Na dit succes nam Hollerith ontslag en begon een fabriekje in ponskaartmachines, de voorlo pers van de huidige computers. Zijn bedrijfje groeide uit tot het nu alom bekende computercon cern IBM. Thans lijkt de volkstelling haar langste tijd te hebben gehad. Die van 1971 werd een tamelijk grote mislukking. Maar liefst 23.000 mensen ris keerden een strafvervolging door ronduit te wei geren. Een nog veel grotere groep was toevallig niet thuis. In totaal deden 300.000 mensen niet mee. De verwerking ging uitermate moeizaam. Onder meer gingen een miljoen telgegevens door een technische fout verloren. Pas in 1977 waren de resultaten bekend. voorteken voor de toen al jaren durende oorlog tegen Hannibal. Maar toen was Satricum, zoals heel Latium, al enige eeuwen aan Rome onderworpen. Zijn belang als knooppunt van de wegen van Etrurië naar het zuiden en van de zee naar het binnenland was voorbij, sinds de Romeinen het hele economische systeem hervormden en „alle wegen naar Rome” lieten lopen. Daarmee zette het verval in, dat er tenslotte toe leidde dat de stad geheel werd verlaten en langzamerhand werd overwoekerd en opgeslpkt door de natuur. Pas in 1896 werd Satricum herontdekt door Italiaanse archeologen, die de eerste opgravingen ondernamen. Zoals in die tijd nog gebruikelijk was, beperkten zij zich grotendeels tot schatgraven: hun vondsten, die bestonden uit votiefbeeldjes van de Mater Matuta, maar ook uit gebruiksvoorwerpen en sieraden afkomstig uit graftomben, beslaan een hele zaal in het prachtige, maar weinig bekende museum van Villa Giulia in Rome. Helaas publiceerden zij niets van hun bevindingen; het enige wat er, behalve de archeologische vondsten, van toegankelijk is, is een tamelijk nauwkeurige plattegrond. Hieruit blijt dat Satricum ongeveer 40 hectare besloeg en dat zij er overblijfselen vonden van het huttendorp dat hiertussen de 10de en 7de eeuw voor Christus bestond, met ongeveer een meter hoger de resten van de machtige stad, waarvan de stenen fundamenten en de scherven van dakpannen wijzen op een permanente bebouwing in Archeoloog Dr. Koen Stibbe van de Groningse Universiteit toont een plat tegrond van het antieke Satricum. steen, die minstens van de 6de tot in de 2de eeuw voor Christus heeft bestaan. rs jit- !ld tie te IEI ISTETARAI POPLIOSIO VALESIO- SIO SVODALES MAMAPTEI. De oudste samenhangende latijnse tekst. 1 TS- ink- ie Acropolisheuvel, door ondernemende boeren diep omgeploegd om er wijngaarden aan te leggen. Voordat dit tot de archeologische dienst in Rome doordrong, gingen verscheidene jaren heen. Intussen waren ook de opvattingen over het verkennen van antieke steden grondig gewijzigd en was men minder geïnteresseerd in eventuele „schatten” dan in de reconstructie van het stadsleven in de oudheid. De verkenning van Satricum werd dan ook schielijk tot urgentie- object verklaard, maar het duurde nog tot de jaren zeventig voor het eindelijk aan het Nederlands Instituut werd toevertrouwd. Voor een klein instituut met weinig ervaring in het opgraven was dit een enorme opgave: in tegenstelling tot vele andere nationale instituten in Rome, was de Nederlandse instelling pas in 1976 met graven begonnen, en wel in de omgeving van Porto Ercole, dat zich om andere redenen in koninklijke, en dus ook ministeriële, belangstelling mocht verheugen. Het ministerie van CRM, altijd graag bereid zich voor een dubbeltje op de eerste rang te scharen, had hiervoor 8000 gulden ter beschikking gesteld; dat het resultaat hiermee evenredig was, was niet zozeer te danken aan ambtelijke vooruitziendheid als wel aan de betrekkelijke onvruchtbaarheid van de graafplaats. Hoe dan ook, het Nederlands Instituut had zich bij de Italiaanse archeologische dienst gemeld als gegadigde voor verder onderzoek en was ook onder het hoofd „opgravingen” op de begroting van CRM terecht gekomen. Deze beidé s De telling van 1981 zal waarschijnlijk minder problemen opleveren omdat de regering de scher pe kantjes van het gebeuren afgehaald heeft. Op 20 september werd namelijk een wetsontwerp ingediend dat de volkstelling in feite terugbrengt tot een flink wetenschappelijk onderzoek. De strafbepaling op weigering is vervallen en eventu eel zal met een steekproef in plaats van een volledige telling volstaan kunnen worden. Verder zullen de volkstellinggegevens niet meer gebruikt worden ter controle van de gemeentelijke bevol kingsregisters. Koppeling van de gegevens aan andere registraties wordt verboden. Het lijkt er dus op dat de overheid wel helemaal van de volkstelling af wil. Zij rekent er waar schijnlijk op dat de verdergaande computerise ring van haar diverse persoonsregistraties de con trole door middel van een volkstelling overbodig maakt. De gegevens over iedere burger zijn im mers perfect vastgelegd in de diverse computer systemen welke bij de overheid in gebruik zijn. Het gemeentelijke bevolkingsregister is er daar slechts één van. Andere bevinden zich bij de Rijksbelastingen, de Sociale Verzekeringsbank, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, de Mo torrijtuigenbelasting, de Rijks Psychologische Dienst, de Centrale Directie Studiefinanciering (Rijksstudietoelagen) en bij nog zo’n 110 instan ties. Iedere Nederlander komt in een aantal regi straties voor. Het thans in werking zijnde automatische sy steem van bevolkingsregistratie werd ontwikkeld door de SOAG, de Stichting Ontwikkeling Auto matisering Gemeenten. De verwerking gebeurt in regionale centra. Deze centra omvatten te zamen beeld met vaste regelmaat gegevens aan de Rijks belastingen, de Raden van Arbeid en het Ministe rie van Defensie. Weliswaar zijn de gegevens van de bevolkingsregisters wettelijk geheim, maar dat geldt niet voor verstrekkingen aan ambtelijke instanties. De automatisering van de bevolkingsregisters is thans in fase 4. Deze fase houdt in, dat de informa tie is opgeslagen op schijfgeheugens en direct toegankelijk is. De ambtenaar kan zonder wacht tijd de gewenste informatie over een bepaalde persoon op het scherm tevoorschijn roepen. Een grote rol speelt hierbij het Uniforme Persoons Nummer, ook a-nummer genoemd, een door het Rijks Computercentrum te Apeldoorn uitgegeven voor iedere Nederlander uniek nummer. Dat nummer doet dienst als sleutelgegeven. d.w.z. het is de code' waaronder de computer de informatie over een burger opbergt en weer terug kan vin den. Het feit dat de overheid het nodig vindt hiervoor landelijk een nummer uit te geven wijst erop dat zij de diverse persoonsregistraties als één geheel wil zien. Deze droom, het aan elkaar kop pelen van alle persoonsregistraties, werd al in 1970 onder woorden gebracht door de commissie- Westerhout. Deze droom bestaat nog steeds bij de overheid. Het is een boze droom. Een Nederlandse studente archeologie aan het werk in Satricum Dat klopte met de ouderdom van de tempel waaruit de vondst afkomstig was: ergens in het laatste kwart van de zesde eeuw voor Christus. Er waren twee redenen om er uitzonderlijk blij mee te zijn. Allereerst bestond er in de wereld maar één Latijnse inscriptie die nog iets ouder was: de z.g. „lapis niger”, of zwarte steen, die op het Romeinse Forum was gevonden. Maar die steen was zwaar beschadigd en er viel geen samenhangende tekst uit te reconstrueren. Het opschrift uit Satricum daarentegen was grotendeels onbeschadigd en er stond wel een duidelijk samenhangende tekst op: ...iei isteterai popliosio valesiosio suodales mamartei. Dat betekent: „...(de naam van de personen of de groep, waarvan alleen de laatste letters „iei” leesbaar zijn), vrienden van Publius Valerius, richten dit op ter ere van Mars”. Nu, aardig natuurlijk: het oudste ontcijferbare Latijnse opschrift, met beeldjes van archaïsche woordvormen (Popliosio Valesiosio, in plaats van Publii Valerii), echt iets om een archeoloog een blos naar de wangen te jagen. Maar echt opwindend, iets om de hele volgende nacht van wakker te liggen (en er later met nog vier andere geleerden een boek van 200 bladzijden over te schrijven) wordt het pas wanneer men een heel oude bekende tegenkomt; een man waarover al jaren wordt gediscussieerd en waarvan Op het hooggelegen deel van de stad (de „Acropolis”), dat 4 ha besloeg, lag de tempel van Mater Matuta. De Italiaanse archeologen vonden er zelf de resten van twee opeenvolgende tempels, uit 550 en 500 voor Christus. De eerste werd waarschijnlijk door brand of een aardbeving verwoest, de tweede werd ongeveer een halve meter hoger, en merkwaardigerwijze in een andere richting, op de resten van de eerste gebouwd. Na hun opgravingscampagne heten de Italianen de huns inziens nutteloze resten open en bloot liggen, die langzamerhand weer door de natuur ingelijfd werden. Maar na de Tweede Wereldoorlog werd vrijwel de hele oppervlakte van de stad, behalve de a K Diverse overheidsinstanties wisselen gegevens uit. De bevolkingsregisters verstrekken bijvoor- Is deze toekomst inmiddels begonnen? Er zijn een tweetal ontwikkelingen die wellicht toch hoopgevend zijn. De eerste is het steeds goedkoper worden van de computer als gevolg van de technische vooruit gang. Doordat de chip een eigen computer voor iedereen betaalbaar heeft gemaakt kan de overheid moeilijk haar beleid van centralisatie van computerkracht blijven volhouden. De SOAG erkent thans al in een beleidsnota dat haar op het centralisatieprincipe gebaseerde activiteiten een fiasco zijn geworden. Het zou jammer zijn als de overheid hiervan niet iets geleerd had. Van de 72 miljoen die de SOAG uitgaf voor automatisering blijkt thans slechts 25 miljoen gulden terug te komen, zodat zij met een tekort van 47 miljoen zit. De gemeenten geven er de voorkeur aan met een eigen systeem te werken, lezen we in het rapport. De overheid geeft in totaal 700 miljoen per jaar uit voor computertoepassingen. De vraag kan gesteld worden of dit bedrag in het licht van de huidige techniek verantwoord is. Bezinning hierop zal onvermijdelijk leiden tot decentralisatie van com putergebruik, hetgeen kostenbesparend is en bo vendien de privacy ten goede komt. De andere hoopgevende ontwikkeling is het groeiende privacy-besef bij politici. De activitei ten van de Stichting Waakzaamheid Persoonsre gistratie hebben hier ongetwijfeld veel mee te maken. De vele vragen die al in de Kamer gesteld werden in verband met de CPA en de persoonsre gistratie roepen de verwachting op dat de behan deling van de privacy-wet niet aan de oppervlakte zal blijven. Deze wet, die na eindeloos uitstel binnenkort dan toch wel behandeld zal gaan wor den, zou wel eens bepaalde aspecten van bestaan de persoonsregistraties onwettig kunnen maken. Het stopzetten van de uitgifte van a-nummers zou zeker een keer ten goede betekenen. In Ameri ka is een uniform persoonsnummer er nooit door gekomen. Het gebruik van het a-nummer is in feite een afspraak waardoor koppelingen van persoonsregistraties mogelijk worden. Dergelijke afspraken zouden verboden kunnen worden. Door de centrale uitgifte te stoppen, en iedere gemeente zelf nieuwe nummers te laten uitgeven, is de landlijke uniformiteit binnen een paar jaar verdwenen. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. cultuscentrum, waar nog vóór de eerste tempel er was religieuze feesten werden gevierd. Het is, voor het geoefend oog, herkenbaar aan een vage verkleuring van de aarde. „Hier stond,” vertelt Stibbe, „de tempelhut; daarvoor werden de offerdieren geslacht en hier (hij wijst op nauwelijks zichtbare koolsporen) werden de ingewanden op de tempelhaard gestookt. Daarna volgde het feestmaal en tenslotte werden de kookpotten stuk gegooid.” En dat is dan weer een feest voor de archeoloog, want potscherven vallen te dateren, en zo wordt het „doe-het-zelf’- geschiedenisboek van Satricum voor ons opgeslagen. Even verder zien we de jongste vondst van deze opgravingen: het bijgebouw van de tweede tempel, met opnieuw een schatkamer voor archeologen: namelijk een put. En putten, daar wordt niet vaak aan gedacht, zijn gaten waar niet alleen water uit wordt geput (dat hier allang is opgedroogd), maar waar ook allerlei dingen in worden gegooid, als kapotte kruiken en andere onbruikbaar geworden voorwerpen, die, zorgvuldig aan elkaar gelijmd, of ook In voor ieder ander onherkenbare fragmenten, door de archeoloog kunnen worden gedetermineerd. Zo wordt hier centimeter voor centimeter uitgelepeld, beoordeeld, gecatalogiseerd, om later een verrassend beeld te reconstrueren van een oude Latijnse stad. Na het einde van de campagne (in september, wanneer de colleges in Nederland weer beginnen) wordt het hele perceel zorgvuldig afgedekt, om volgend jaar zomer weer verder te worden onderzocht. Maar dat betekent niet dat er geen zorgen zijn over het project. Het gebied van Satricum maakt in onze prozaïsche eeuw deel uit van een gehucht, Le Ferriere, dat in zijn geheel „te koop” staat. Het bestaat uit een strokartonfabriek, een flatgebouw voor arbeiders, wat losse huizen en een kerk. De eigenaar van dit geheel sloot de fabriek op zijn oude dag en maakte daarmee het hele dorp brodeloos: de ouderen werken nu in de omgeving als dagloners en de jongeren zijn elders fabrieksarbeiders geworden’ Als er een koper voor de fabriek komt opdagen, wordt deze automatisch ook eigenaar van Satricum en, hoewel dit natuurlijk door de monumentenwet wordt beschermd, zou hij het de onderzoekers toch op allerlei manieren moeilijk kunnen maken. Dr. Stibbe’s droom: dat een cultureel geïnteresseerde Nederlandse ondernemer fabriek, gehucht en opgravingsterrein ovemeemt en zich op die manier beschermheer maakt van dit belangrijke archeologische onderzoek. Hij heeft er al (tot nu toe zonder succes) mee geleurd: wie zei er nog dat archeologie een saai vak is? 11 miljoen Nederlanders. Er zijn in totaal 240 gemeenten waarin 3 miljoen Nederlanders die niet meedoen. Sommige hiervan zoals de ge meenten Beegden en Berkenwoude, werken nog met een „handmatig” systeem, maar de gemeente Tilburg heeft een systeem dat al verder is dan dat van de SOAG. In Tilburg kan de ambtenaar niet alleen informatie opvragen, maar ook direct wijzi gingen invoeren. De volgende stap, fase 5, is waarschijnlijk het automatiseren van de gegevens-uitwisseling. Sommige verstrekkingen, zoals die aan het minis terie van defensie, gebeuren al gecomputeriseerd. Bij de verdere integratie (is: samenvoeging) van persoonsregistraties is een belangrijke rol toebe deeld aan de CPA, de Centrale Persoons Admini stratie, die in het Rijks Computercentrum gereed staat om in werking te worden gesteld. Het doel van de CPA zou zijn, als „doorgeefluik” te dienen bij de gegevensuitwisseling tussen de verschillen de registraties. De huidige stand van de techniek heeft een dergelijk doorgeefluik echter overbodig gemaakt. Diverse computers kunnen thans auto matisch gegevens uitwisselen zonder de tussen komst van een centraal systeem. In 1880 stond de volkstelling aan de wieg van de computer. Thans, 100 jaar later, is de computer oorzaak van het overlijden van de volkstelling. De mogelijkheden van de computer hebben de volks telling uitgeschakeld. In 1976 schreef Dick Overkleeft: „Dit is de dageraad: een mens om ringd door een kooi van gegevens over hem, monddood door zijn eigen verleden”. langzamerhand algemeen werd aangenomen dat hij nooit echt bestaan heeft. 'Want wie was nu wel deze Publius Valerius, wiens vrienden de inscriptie heten vervaardigen? Volgens alle oude verhalen was hij een lid van het driemanschap dat tegen het einde van de zesde eeuw voor Christus de laatste Etruskische koning, Tarquinius Superbus, uit Rome verjoeg en de republiek stichtte. Hij was er zelfs het brein van en bedacht een aantal volksgezinde wetten, waarvoor hij eeuwenlang geëerd werd. De aanleiding voor de opstand was de verkrachting van de deugdzame matrone Lucretia door de zoon van de koning en haar daarop volgende zelfmoord: voor de oude geschiedschrijvers een verhaal om van te smullen, maar voor hun latere vakgenoten te mooi om waar te kunnen zijn. Zij togen dus vlijtig aan het werk met hun wetenschappelijke snoeimessen. Toen al het legendarische onkruid gewied en opgeveegd was, bleek ook Publius Valerius op de vuilnishoop beland. Om nu een dergelijk naar fabeltjesland verwezen figuur, om zo te zeggen, in levende lijve tegen te komen, als middelpunt van een vriendenkring, die te zijner ere een standbeeld (of wat dan ook) voor Mars opricht - en daarmee dus enkele generaties vakgenoten met de mond vol tanden te zetten - dat, zo begrijp ik uit het enthousiasme waarmee dr. Stibbe erover vertelt, is wel de droom van iedere archeoloog. Maar tegelijk is het een volslagen onverwachte buitenkans, iets waarop niemand had gerekend, toen men drie jaar geleden met zoveel gretigheid inging op het verzoek van de Italiaanse monumentenzorg om zich met Satricum bezig te houden. Dat voorstel was toch al zo aanlokkelijk, alleen al om de macht en het belang dat Satricum in de oudheid bezat, toen Rome zelfs de verering van de inheemse godheid Mater Matuta overnam (eerder een politiek dan een religieus gebaar). De beroemde tempel van deze godin werd in de literatuur herhaaldelijk genoemd, voor het laatst in 206, toen een blikseminslag werd geduid als een slecht Het pad dat door de struiken naar de opgravingsplaats leidt, is afgesloten met een houten hek. Er staat een bord bij: „Gevaar! Mijnen.” „Dat hebben we er maar bijgezet,” zegt dr. Stibbe, „om de schatgravers een beetje uit de buurt te houden, want er zijn nog steeds mensen die hopen dat hier goud gevonden kan worden.” Het goud en de sieraden zijn er aan het eind van de vorige eeuw al uitgehaald, maar dat is- tegenwoordig ook echt niet meer het belangrijkste waarnaar, althans door de archeologen, wordt gezocht. Op de groene heuvel waar zich vroeger de tempel van Mater Matuta verhief, steken nu alleen maar onherkenbare steenklompen omhoog. Pas wanneer we er de plattegrond bijhalen, wordt het patroon herkenbaar: de oude tempel, met scheef daarop de nieuwe, en daarbinnen nog een dieper, precies vierkant gat (het hele terrein is verdeeld in een keurig geometrisch raster, dat het mogelijk maakt precies aan te geven, waar iedere potscherf of dakpan is gevonden). In dit gat de nieuwste vondst van de Nederlandse opgravers: de schaduw (anders kan men het moeilijk noemen) van het oudste factoren leidden tot de bijna ongelooflijke opdracht van Satricum (waarop ook veel gerenommeerde instituten nog altijd diep jaloers zijn). In de zomer van 1977 begon dr. Stibbe met de eerste opgravingscampagne, die al dadelijk leidde tot de boven beschreven sensationele vondst. Deze zomer werd nu al de derde campagne gevoerd: de bijdrage uit Den Haag is intussen tot 20.000 gulden gestegen, maar nog belangrijker is dat er nu ook aan wordt deelgenomen door archeologiestudenten uit Groningen (onder leiding van prof. Maaskant) en vanaf volgend jaar waarschijnlijk ook uit Amsterdam (met prof. Boersma van de VU). Dr. Jos de Waele uit Nijmegen, die eveneens ter plekke is om de publiciteit over de tempel van Satricum voor te bereiden, is daarover heel enthousiast: „Er bestaat in Nederland een generatie archeologen,” zo zegt hij, „die inderdaad alles van archeologie afweet, maar die geen enkele praktische ervaring heeft in het opgravingsvak. Dit project in Satricum geeft ons nu eindelijk de kans om studenten hierin op te leiden.” En de studenten zelf blijken er al even gelukkig mee: de diep gebruinde gezichten, die zich ernstig buigen over de voorzichtig uitgeschepte aarde van een millennia-oude pot getuigen ervan dat ze, behalve een gezond, ook een meeslepend vak hebben gekozen. X* A •X

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1980 | | pagina 29