i k V» 1 hgao WH PAUL VERMEULEN WINDSANT NEEMT RISICO’S DE MACHTELOOSHEID VAN SLAUERHOFF 24 door Max Smith f- )- >r I In een interview in de Haagse Post zei Paul Vermeulen Windsant, dat hij kort na zijn aanstelling als artistiek leider bij Globe niet precies wist, waarom hij op dat aanbod was ingegaan. De vraag is of hij er inmiddels wel achter gekomen is. Paul Vermeulen Windsant: „Al heel snel wel. Je stippelt voor je zelf iets uit. Je komt van de toneelschool, dan denk je: ik moet alles aanpakken, wat op me afkomt, want ik moet het vak leren. Op de toneelschool heb ik niet zoveel geleeerd en ik had helemaal geen praktijkervaring. Ik had zo'n beetje het voorbeeld van Leonard Frank voor ogen: over zo'n jaar of acht kan ik, als ik heel veel ervaring heb opgedaan een eigen groep beginnen. Toen bleek, dat het na vier jaar al het geval was". Jonger publiek van Globe ernstig In gevaar brachten. De gemeente Tilburg, ging zelfs zo ver, dat zij haar financiële bijdrage stopzette, met als beweegreden, dat Globe niet aan zijn verplichtingen had voldaan. De artistieke leiding werd In september 1978 toevertrouwd aan een driemanschap van Jonge regisseurs: Ulrich Greiff, Gerard Jan Rijnders en Paul Vermeulen Windsant. Greiff heeft Inmiddels het gezelschap weer verlaten. In dit vraaggesprek met Paul Vermeulen Windsant wordt een tussentijdse balans opgemaakt van anderhalf Jaar Globe nieuwe stijl. Geen vaste stijl 4? 1’ I®?®" gg® 1' Zuidelijk Toneel Globe Is maar net bekomen van een roerige lode. Na Jarenlang aandringen van subsidiënten Is het elschap ultelndelljk In augustus 1979 van zijn vestiging in sterdam verhuisd naar Eindhoven, de plaats waar het emble van oorsprong Is opgericht. Wat de artistieke en zakelijke leiding al die Jaren had gevreesd, gebeurde: niet alle acteurs waren even blij met de verandering van woonplaats. Omdat velen niet uit Amsterdam wegwilden, ontstonden er moeilijkheden In de personele bezetting. Maar het waren vooral verschillende subsidiegevers, die het voortbestaan ■K 1 Hilariteit s. 1 F/ I Globe wil publiek een kick n. geven plex Ik kan niet zeggen hoe ik Holland haat 1 uit nagelaten een GERRIT LUIDINGA jr Ie i. geen Baal, of geen vormingstoneel, geen politiek theater werd er uitgeroepen. Nee, we zijn gevraagd voor repertoire-toneel, dus maken we repertoire-toneel, maar wel zoals wij het willen. Daar was men aanvankelijk erg huiverig voor. En er werden ook door schouwburgen minder voorstellingen afgenomen”. Het was dus echt een vicieuze cirkel, waarin we terecht waren gekomen. Om die te doorbreken, hebben we ons erg recalcitrant opgesteld, in interviews, op onze toneelaffiches. Dat was publicitair ook wel nodig, want we moesten ons gezicht laten zien”. Er waren dus nog wat problemen met subsidiegevers. „O, hemel, daar kan ik heel lang over praten. Het eerste jaar hebben we waanzinnig veel moeilijkheden gehad. De subsidiënten hadden noch geloof, noch kijk op wat we van plan waren. Het was bijna pootje haken, wat ze deden. We konden toen haast geen acteurs contracteren, omdat we hun geen garantie konden geven, dat Globe de volgende dag nog zou bestaan”. „Globe had eerst een oud publiek, maar dat is zich nu aan het wijzigen: er komen hoe langer hoe meer jongeren bij. We hebben drie jaar gekregen om het op te zetten. We hebben dus nog niet helemaal onze draai gevonden. We zijn nu op de helft van de contractuele termijn. De subsidiënten waar ze het vandaan halen, weet ik niet die roepen bravo bij zo’n „Zeitgeist” en „Bloed van de hongerlijders”. De kranten zijn ons dit jaar ook goed gezind. Dat was voordien anders, die hebben ons toen behoorlijk weggeschreven”. Een van jullie uitgangspunten is de individuele spelprestaties niet tot norm te verheffen. „We kiezen niet een stuk, omdat we een acteur in huis hebben, die het zo mooi zou kunnen spelen. Bij veel gezelschappen is het zo, dat de artistieke leiders of de dramaturg een stuk uit de kast pakken en de acteurs moeten het maar spelen. Iedereen gaat dan razendsnel kijken, welke rol hij moet spelen. Vaak krijg je dan teleurstellingen. Vooral bij de steracteurs, wanneer zij niet de beste rollen hebben gekregen. Door de spelers wordt er dan ook te weinig over de inhoud van het stuk nagedacht. Als ze het maar prachtig kunnen vertolken”. „Daar zitten natuurlijk allerlei tussenvormen in. Maar wat wij doen is, denk ik, een unicum in het repertoire-toneel. Een keer in de maand houden we dramaturgie- gesprekken met het hele gezelschap. Voor het komende seizoen hebben we vijftien tot twintig stukken gelezen, en dat is erg veel. Daarover hebben we met zijn allen gepraat, en daar zijn dan Vele gezelschappen klagen steen en been, dat er zo weinig eigentijdse en goede stukken zijn. „Welnee, er is genoeg, maar ze zijn te bang. Niemand durft iets van Achtembusch te spelen. Wij wel. Kijk maar, wat we dit jaar brengen. „Bloed van de hongerlijders” van Sam Shepard. Niemand kent hem. „De kwekeling” van Ger Thijs. Het is zijn tweede stuk, maar zijn eerste grote zaalproduktie. Wat het publiek betreft, neem je met dit repertoire een ontzettend groot risico. We hebben ook „Tramlijn begeerte” van Tennessee Williams. Maar ga maar eens over die film heen. Ik hoor nu al van mensen, die zeggen, dat halen ze niet, daar moeten we naar kijken. We zijn dit jaar ook naar Amerika geweest om stukken te zien. Er zit genoeg bij”. De inhoud is voor jou belangrijker, dan het mooi spelen. „Inhoudelijk zijn Gerard Jan en ik het vaak helemaal met elkaar eens. Dat is een gelukkige omstandigheid (hij klopt driemaal op de tafel af). We verschillen wel eens van mening over de invalshoeken, van waaruit we zo’n stuk benaderen. We hebben voor het volgende speelseizoen vijf repertoirestukken uitgekozen. Een dat we in het eigen gebouw, dat nog niet klaar is, gaan spelen”. „We komen met „Chinchilla” van Robert David Mac Donald, dat in Engeland erg veel succes heeft. „Suzan” van de Duitser Herbert Achterbusch. Het gaat over een vrouw in vijf verschillende leeftijden, die door vijf verschillende actrices wordt uigebeeld. „L’Atelier” van Jeanne Claude Greenberg. Het stuk speelt zich af in een atelier in Frankrijk. „Cecila”, dat door Mia Meyer, die ook „Schreber” heeft geschreven, nog moet worden uitgewerkt. „Troilus and Cressida” van Shakespeare”. „Dan doen we nog iets voor het Holland Festival. De Westduitse regisseur Claus Peyman, die verleden jaar „De Rechtvaardigen” van Camus voor het Holland Festival heeft geregisseerd, zal ook dit maal de regie voeren. De organisatoren van het Holland Festival hebben ons als groep aanbevolen”. Slauerhoff uitoefening van zijn beroep als arts, evenmin in zijn veelvuldige reizen als scheepsarts over vrijwel de hele wereld, en wel het minist in zijn verblijf in Nederland. Na zijn studie greep hij van alles aan („Als je bij het toneel een seizoen mist, ben je nergens meer”). BI] F’Act regisseerde hij „De heldentenor”, bij De Appel „Preparadise now” van Fassbinder, bij Baal samen met Constant van Wessem, Slauerhoff uitgave BZZTÖH te Den Haag, 24,50 „Tramlijn Begeerte” ga ik op de punt van mijn stoel zitten, omdat ik denk: dat red ik niet. Hoe moet ik dit doen en hoe moet dat? Als je al die problemen weet te klaren, is het enorm bevredigend”. weet, watje te verwachten hebt. En dat is geruststellend voor het publiek. De mensen weten wat ze te zien krijgen”. „Bij Globe weetje het nog niet. Gelukkig voor ons komt er nu wat publiek, dat die kick van de verrassing wil hebben. Critici raken in verwarring van stukken die ze niet kunnen plaatsen, maar waar ze ook niet omheen kunnen. Zoals „Dimanche”, „De mensenhater”, „De stier en de maagd”. De een riep: fantastisch! De ander vond het niets”. S, n >r enst. Naar kluchten en blijspelen gaat niet bepaald je voorkeur uit. „De meeste kluchten en blijspelen irriteren me nog steeds door de manier, waarop ze worden gebracht. De wijze waarop Theater van de Lach een klucht speelt, heeft ons land al dermate overspoeld, dat de mensen het niet leuk vinden als je een blijspel iets subtieler brengt. Daar kun je heel moeilijk tegen ingaan”. „Ook omdat we de concurrentie met de vrije produktie niet aankunnen, willen we nog geen blijspelenof kluchten op het repertoire nemen. Al zie je bij de vrije produkties een terugkeer naar wat serieuzere stukken, omdat de acteurs het niet langer willen spelen, dat soort onzin. Mary Dresselhuys speelt liever „Een gelukkige hand”, of „Herfst in Riga” dan in een lach-of-ik-schiet- stuk. Het publiek kan het wel leuk vinden, maar voor de meeste acteurs is dat verschrikkelijk”. Ook de verplichte verhuizing van Amsterdam naar Eindhoven bracht moeilijkheden met zich mee. „We hebben heus niet alleen zoveel jonge acteurs aangenomen, omdat we met een jong ensemble wilden werken. We moesten toen wel. Bijna niemand van de acteurs van naam, die getrouwd waren en kinderen hadden, wilden van Amsterdam naar Eindhoven verhuizen. Achteraf is dat een voordeel, maar dat wist je toen niet. We hadden er ook over kunnen struikelen. In de kritieken werd geroepen: hoe kun je met die nieuwe mensen, die bijna allemaal net een jaar of wat de Je stelt nogal hoge eisen wat toneelvertolkingen betreft. „Ik weet ook wel hoe je een Molière moet spelen, zodat het publiek lekker een avondje uit is, en daarbij een stukje cultuur heeft geproefd. Dan gebeurt er ook niet meer dan mooie pakjes aantrekken en goede spelprestaties weggeven. Ik mag niet zeggen als bij de Haagse Comedie, maar daar is ook veel kritiek op. Omdat de voorstellingen daar gepresenteerd worden: zo van, ja, wat kunnen we nou mooi spelen? Wat vindt het publiek lekker? Nou ja, dan komen ze met zo’n „Volpone”. „Ik vind het best, dat de Haagse Comedie zo speelt, vooral omdat er publiek voor is, maar je zou willen, dat ze met wat ze aan talent in huis hebben, een stap verder gaan. Er zitten daar waanzinnig goede acteurs bij, maar daar gebeurt niets mee. Je kunt van tevoren voorspellen, hoe het eruit ziet. Dat kon je bij het Publiekstheater ook een hele tijd. Het Werktheater, het Onafhankelijk Toneel, Baal, de voorstellingen die zij geven kunnen goed of minder goed zijn, maar je Slauerhoff die naar eigen zeg gen alleen nog in zijn gedichten kon wonen, koesterde een diepe haat tegen zijn vaderland, zoals het een romanticus betaamt. Eén van de kenmerken van een fana tieke romanticus is de afschuw voor alles wat binnen het bereik ligt. Alleen datgene wat veroverd moet worden, het vreemde, het verre, kan tot de verbeelding spre ken en rechtvaardigt mogelijk de verlenging van het verblijf hier op aarde. Hoewel het niet overhoudt, blijkens de woorden van Slauer hoff: In 't leven was geen dag ooit zonder tegenspoed. Zijn leven stond blijvend in het teken van de grote onvrede. Wie meent dat het leven een kleinig heid is, heeft de droom omge bracht. Wie de illusie echter insti tutionaliseert en met alle geweld in de plaats stelt van de alledaagse werkelijkheid in plaats van haar in harmonie daarmee te omhel zen, haalt de ellende in huis. Slau erhoff miste die mate van deca- Paul Vermeulen Windsant (35 jaar) was 17jaartoen hij als grlmeur-toneelkapper bij Michels avond aan avond In de kleedkamer het wel en wee van theater meemaakte. Hijzelf had graag naar de toneelschool gewild, maar zijn vader vond hem daar veel te jong voor. Na vijf jaar bij Michels gewerkt te hebben en na vervulling van zijn dienstplicht, volgde hij in 1969 een regle-opleiding bij de toneelschool. zonder onbillijkheid, zonder le gendevorming, maar ook zonder de kortzichtige veroordeling van wat ons eerst begrijpelijk kan worden wanneer wij er volledig kennis van hebben”. Van Wessem windt er inderdaad geen doekjes om, als hij zegt: „In vele opzichten is Slauerhoff de verwoester van zijn eigen leven geweest”. Hij stelt vast dat wat Slauerhoff in Holland en in de burgerlijke Hollander haatte dat gene was wat hij het meest in zichzelf haatte, namelijk dat hij hoe dan ook een burgerzoon is gebleven, „in zijn hart vaak we tend dat hij velen miskende uit deze haat tegen het burgerlijke bestanddeel in zichzelf; om tóch, niet in staat zich anders dan, tijde lijk, in zjjn dromen en gedichten te bevrijden, het moment zelf, dat hij, met één gebaar al het kleine en lagere uit zich wegvagend, goed willend en groot handelde, weer om te slaan in diezelfde „kleinbur gerlijk” achterdocht en gezochte - Nergens vond Slauerhoff wer kelijk vrede. Hij was onophoude lijk op zoek naar het geluk dat voor hem niet bestond, want hij zocht het op de verkeerde plaats: buiten zichzelf. Het geluk als het heimwee naar de zalige streken Die ik verdedig en zelf nooit bereik. Hij vond het geluk niet in de liefde, in de erotische extase, niet in het huwelijk, ook niet in de verdenkingen, die hij anderen zo zwaar aanrekende, stuurs en grimmig de banden van liefde en vriendschap vernielend met een ruwheid, waarachter ten slotte de wanhoop school van iemand, die alle geloof en vertrouwen in zich zelf had verloren”. Ongetwijfeld zal ook de vriendschap van Van Wessem danig op de proef zijn gesteld door Slauerhoff, die ver klaarde: Ik kan op mezelf geen staat maken, ik kan op mezelf niet vertrouwen. Maar hierover rept hij met geen woord. dentie, waarmee men in staat is illusie en werkelijkheid op een be zielende wijze van elkaar te schei den en met elkaar te vermengen. Hij is de gedoemde dichter van Hollandse origine, die zich af vraagt: Dicht ik het leven of leeft het Gedicht? Uitgeverij BZZTóH uit Den Haag heeft er goed aan gedaan de studie van Constant van Wessem over het leven en het werk van Slauerhoff (1940) opnieuw het licht te doen zien. Van Wessem, eerst betrokken bij „Het Getij”, was van 1924 tot 1939 redacteur van „De Vrije Bladen” en heeft in die funktie een belangrijke, lei dende rol gespeeld. Volgens Roel Houwink zou Van Wessem de ont dekker van Slauerhoff zijn ge weest. Hij heeft het materiaal voor zijn studie bijeengebracht en ge ordend uit talrijke verspreide ge gevens om hiermee een beeld van Slauerhoff te geven, „dat de waar heid zo dicht mogelijk nabijkomt, zonder te verfraaien, maar ook ’„Wat moet ik met het repertoire- Moneel, dacht ik. Daarbij krijg je .meteen zo’n gewichtige baan. Je “bent opeens artistiek leider. Nu -blijkt het bij dit gezelschap wel ’gemakkelijk te gaan, als je maar -geen directeurtje speelt en niet Lmoeilijk doet. Toen we met Frits Bloemkolk (zakelijk leider Globe - -red.) praatten, stond het gezelschap op instorten. Toen is er echter een [►beroep gedaan op Gerard Jan FRijnders en mij. Wij waren de 'riaatste gegadigden”. IJ,Er waren eerst grotere geesten ^gevraagd, maar die wilden niet, of die konden niet voldoende acteurs jneekrijgeh. Want in het Zuiden werd in eerste instantie om .sterrentoneel gevraagd; een tweede Publiekstheater. Maar veel acteurs van naam hadden geen zin om naar ^Eindhoven te verkassen”. „Toen dacht men, daar zijn nog Ztwee van die jongens in Rotterdam. Gerard Jan en ik hebben onder meer bij F’Act free lance regies gedaan. Als we niet op dit aanbod -w ingegaan waren, zou het gezelschap opgehouden zijn te bestaan. En dat mag niet bij het Nederlands toneel, ’’want als een gezelschap wordt I opgeheven, komt er niets voor terug. Kijk maar naar de Noorder Compagnie. Dat lijkt een beetje zielig, maar achteraf bleek die precaire situatie ook een stok ;achter de deur te zijn. We konden 'toen met eisen bij de subsidiënten komen: we doen het zo, als jullie het i niet goed vinden, ontsla ons dan ‘maar”. toneelschool achter zich hebben een stuk als bijvoorbeeld „Leonce en Lena” spelen?” „We hebben toen gezegd: de spelers moeten maar bewijzen, dat ze het aankunnen. Kleine of grote rollen, we moeten het met zijn allen doen. We hebben nu zeker drie succestukken achter de rug. Het pand hier in Eindhoven is ideaal. Je kunt er de hele dag met elkaar werken. In Amsterdam werd je te veel afgeleid, zat je altijd in de kroeg met anderen te kankeren over wat er op het toneel gebeurde”. geen vaste stijl. We gaan er eerst vanuit wat de schrijver wil zeggen. De inhoud van het stuk probeer je zo goed mogelijk te laten overkomen. Daar heb je steeds andere middelen voor nodig. De ene keer is het abstract, de andere keer is het bijna realistisch”. „Zo’n „Zeitgeist” van Fassbinder verschilt enorm wat speelstijl betreft met „Bloed van de hongerlijders”. Met „Zeitgeist” heb ik verschrikkelijk veel moeite gehad. Stukken als „Henry de Tweede” en „De stieren de maagd”, die heb je echt voor het publiek gedaan. In de beginperiode moest je nog concessies doen. Je kunt het verwachtingspatroon van het publiek niet in één klap doorbreken”. „Dat er iets met je gebeurt, dat de grote zelfwerkzaamheid van het publiek wordt geprikkeld, dat vind ik het belangrijkste van toneel. Ik verveel me wel eens te pletter bij sommige stukken van andere gezelschappen. Alles wordt je zo voorgekauwd. Als ik nu naar „Zeitgeist” terugkijk, dan zie ik er zoveel van mij en de acteursin terug, dat het me soms verlegen maakt. Ik vind wel, dat je zo moet werken, op het scherp van de snede”. „Vaak weetje het niet precies, waarom je een stuk wilt doen. Het spreekt je gewoon aan. Bij Er is nog geen duidelijke lijn in jullie repertoire-keuze. „We hebben er nog geen lijn in kunnen brengen, terwijl de kranten ons wel ergens willen plaatsen. Er wordt steeds geroepen dat we een jong gezelschap zijn. Nou, dat vind ik van mezelf ook al niet meer. Dan krijg je zo van die stempels opgedrukt, waar je je weer tegen moet afzetten. Geen sterrentoneel, dat hebben we in het begin geroepen, en nu komt Josée Ruiter van het Publiekstheater naar ons toe. Johan Ooms komt ook als gast bij ons werken”. „Omdat Ulrich Greiff bij ons is weggegaan, willen we gastregisseurs aantrekken. Voor de acteurs is het ook plezierig om zo nu en dan met iemand anders aan de slag te gaan. Voor toneel-maken moeten geen regels of wetten bestaan. Zolang je die gaat stellen, beperk je jezelf. De wetten, die er zijn, moeten zoveel mogelijk worden doorbroken”. „Ook bij het publiek, watn er is een waanzinnig vooroordeel bij de toeschouwers, wat betreft de manier, waarop ze naar toneel kijken. Als je iets anders probeert te doen, dan ze gewend zijn, is een deel ervan meteen in verwarring. De kunst is middelen te vinden, waardoor je aan de ene kant de mensen niet in de zaal uitjaagt en aan de andere kant het spel met nieuwe inzichten verrijkt”. In nagenoeg al zijn gedichten en prozastukken is er sprake van machteloosheid, van desillusie, van onverdraagzaamheid. Toch was hij volgens de bevindingen van Van Wessem au fond een goedwillend mens met medege voel voor anderen, wat vooral ma nifest was in zijn omgang als arts met zjjn patiënten. Dat Slauerhoff een goed mens was, wordt door zijn vrienden en kennissen niet in twijfel getrokken. Ik herinner mij een Slauerhoff-herdenkingsbij- eenkomst in Bergen, nu al weer jaren geleden. Wat ik mij hiervan vooral herinner is de nadruk waarmee over de beminnelijkheid van de mens Slauerhoff werd ge sproken. Ter illustratie hiervan werd verteld hoe hij zich kon ver liezen in het spel met kinderen. Wat zal Slauerhoff zijn vrienden op de proef hebben gesteld dat zij dit met zo’n overtuigingskracht telkens weer naar voren brengen. Hoe schaars daarentegen is de be richtgeving over zijn mislukte hu welijk met de danseres Daija Col lin. Maar toch ben ook ik overtuigd van de oprechtheid in zijn omgang met anderen, afgaan de op het karakter en de toon van zijn werk. Constant van Wessem is er in geslaagd in klare taal een genuan ceerd beeld te schetsen van een groot en droefgeestig kunstenaar, die in 1936 op 38-jarige leeftijd definitief afscheid nam van alles wat hem zo verafschuwde. Ik kan niet zeggen hoe ik Holland haat. Bij ’t woord alleen grijpt walging mij de keel, ’k Zag ’t liefst veranderd in een groote Peel, Waarin ‘t wegzakken kon met al zijn kwaad. (fragment gedicht) Gerard Jan RIJnders „Torquato Tasso” van Goethe en „Evan Peron” van Copi voor het Holland Festival. In 1977 kreeg hl) de Albert van Dalsumring voor „SChreber”. Het stuk werd door Gerard Jan Rijnders en Mia Meyer geschreven. Paul Vermeulen Windsant regisseerde het. Samen met Gerard Jan Rijnders maakt hij momenteel deel uit van de artistieke leiding van Globe. Bij dit gezelschap heeft hij „Henry de Tweede” het toneelschrljversdebuut van criticus Willem Jan Otten, geregisseerd, alsmede „Dimance” van'Michel Deutsch, „De stier en de maagd” van Faldbakken en „Zeitgeist” van Fassbinder. S„Ons beleidsnotaatje zorgde bij hen ivoor grote hilariteit: het wordt toch r~ 111®! s! 0

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1980 | | pagina 25