ills* r r Ir. Piet de Sonneville, vader van de Karmijnappel a ANIMALLITEITEN Monsterachtige grill Levenslang lift IR! ©■Ir L i door Tony van der Meulen Hoop Gelukt Eenzijdig Granny Blij Deftig pe bloesem van de Jonathanappel had eerst nog een dag I in een vaas in de kamer gestaan om zo het stuifmeel wat I williger te maken. En toen gebeurde het: ir. Piet de I Sonneville, appelveredelaar te Winssen in het land van Maas en Waal, bracht met een pincet een beetje van dit stuifmeel over op de uitverkoren stamper in een Cox Orange-boom naast zijn woning Sonnehaert. i Het was net Pasen geweest in het jaar des Heren 1949, de i lente was mild van toon, in Den Haag kwam het proces tegen Rauter, „de beul van Holland” op gang, de trein Cairo-Haifa liep op een mijn, de uitgifte van scheerzeepbonnen werd iets verruimd en 's lands economie wachtte op het Marshall-plan om uit de naoorlogse problemen te komen. En rond de zo gewaagd bestoven stamper groeide en groeide de Cox-Jonathan- kruising. Na zeven zomers was het zover: op 8 oktober 1956 plukte de ingenieur het eerste resultaat van dit overspelige koppelen van twee appelrassen: een forse, gedeeltelijk rode appel. Hij noemde hem: Karmijn de Sonneville. Het duurde nog weer tot de herfst van 1973 dat het nieuwe ras zo royaal had aangejongd dat er van een heuse oogst sprake was. De appel kwam in de krant en voor de radio, de schil werd daarbij omschreven als „enigszins ruw”, het vruchtvlees was zonder meer stevig, de smaak: fris zuur. Hond wik wrgf lig: Een blije appel heeft een effen blos Jij t de n n ter n id TS ie r lag :tzo ide „Ja, waarom doe je dit? Het is de hoop iets goeds te vinden. Zaailingen overhouden aan het kruisen van een perzik met een pruim: daar zou ik bijvoorbeeld wel duizend gulden voor over hebben. Een fruitveredelaar vindt misschien één goed ras in zijn hele leven. Het duurt allemaal zo lang, het duurt 25 jaar. Ik loop, ook nu de Karmijn er is, nog steeds risico’s; er kan van alles misgaan, maar ik lieg als ik het ontken: de Karmijn de Sonneville wordt een groot ras”. Nadat we weer een aantal appels grondig hadden bekeken, waarbij de Golden Delicious streng werd afgewezen („de mensen zijn de Golden Delicious moe geworden, ik krijg brieven uit Duitsland dat ze zich ook daar aan de Golden Delicious „satt gegessen haben”), lichtte hij de boeiende wereld van het fruit toe met het verhaal over een appelveredelende kluizenaar in het land der Belgen: „Hij woonde in een soort kippenhok. Hij maakte er kruisingen, maar zijn broer, die het allemaal niet zo „Ach wat aardig nu dat u weer komt”, zegt de veredelaar door de telefoon, „er is in die jaren weer van alles gebeurd. De misschien wel wat te ruwe schil van de Karmijn, daar hebben we iets op gevonden. En weet u nog dat ik u zei er wel duizend gulden voor over te hebben als het lukte met een perzik en een pruim? den, een echte dan. Mijn domein is een groot boerenerf. Het enige waar ik nog mee tob is mijn snavel. Die hebben mijn vroegere kwelgeesten afgezaagd. Maar als u nu zelf ook nog met een kruising tussen een appel en een peer zou andere hoenders in onze legbatte rij opzij. Althans dat probeerden we, maar het lukte niet. Want we zaten bijna bovenop elkaar. We mochten elkaar natuurlijk niet verwonden, vandaar die afge knotte snavels. U bent, dacht ik, nog de enige veredelaar in Nederland. Over dit alles kunt u eigenlijk met niemand verstandig praten? Ingenieur De Sonneville knikt. „Ik wil er niet te veel over klagen maar op het instituut in Wageningen hebben ze het veredelen van appels en peren gewoon afge§chaft. Ze zullen er spijt van krijgen”. Driemaal daags neemt ingenieur De Sonneville onder het werk zelf een appel: om tien uur, twaalf uur en drie uur. En toen de kinderen nog wat jonger waren schilde hij elke avond onder het Journaal een groot bord appels voor het hele gezin. Dit alles dan nog weer aangevuld met af en toe een portie goed op smaak gebrachte appelmoes. „Soms denk ik wel eens: zo’n leven is haast te eenzijdig. Je hebt ook tijden dat het allemaal heel gewoon is en er niets bijzonders gebeurt. Maar toch blijft steeds die uitdaging. Zwarte bessen met rode bessen kruisen, en dan weer met kruisbessen. Dat kan. Of: bramen met frambozen”. Hebt u zich op dit punt nog een doël gesteld? >re, per n lie net ie an, i. JP or a, of if op ir g nd P 'ij „En ik ben al 62. Dat is het hem: het duurt allemaal geweldig lang. De ontwikkeling van zo’n Karmijnappel, dat loopt ook een levenlang met je mee. Maar toch: het is belangrijk. Voor de mensheid, voor de wereld. Als ik een nieuw ras win, gaat het straks over miljoenen goede vruchten”. Er komt een groene Granny Smith op tafel. „Geen mooie, dit exemplaar. Maar op zichzelf is het wel een fraaie, tamelijk houdbare appel, maar niks bijzonders. Mijn Meiprinses is zeker zo houdbaar. Maar in die warme landen staan ze nu Granny’s te plukken en zij liggen zo zes maanden op ons voor. Maar het blijft gewoon een groene appel, die Granny Smith”. „Ik moet er eerlijk bij zeggen: mijn Meiprinses mocht ook nog wel wat roder. Ik moet nog maar eens kruisen met een mooie gekleurde appel, zodat hij zijn sappige smaak en z’n houdbaarheid houdt, maar nog wat meer kleur krijgt”. We gaan praten over de blijheid van appels, een begrip waar je in het begin ok :en ie- zo de mt hi- ri”, ner üt- ie- ie. ra m en er- Nu, hier op en rond de boerde rij, weet ik wat lucht is; weet ik wat ruimte is om vrij in rond te lopen; weet ik wat het is om door een haan betreden te worden; weet ik wat het is om in de grond te krabben en dan een lekkere worm op te diepen; weet ik wat het is om gewoon rond te scharre len. Mijn snavel groeit langza merhand ook weer aan. En ik heb een stelletje lekkere kuikens om me heen. Mijn liefje wat wil ik nog meer? Gewoon met een soort ijzerzaag je. Dat was beter voor hun pluim- veestapel. Dan konden we elkaar niet pikken. Alsof we dat voor ons lol deden. We wilden gewoon wat levensruimte om ons heen scheppen en duwden en pikten de Onder een eerste kop thee met een cocosmacroon blijkt dat de Karmijnappel na zijn zo hoopgevende begin door diepe dalen is gegaan. Met name de onverwacht ernstige nachtvorst in de nacht van 28 op 29 april 1976 werd een slag, die een hele jaargang vernielde. Te meer daar er ook nog een droge zomer op volgde, terwijl de Karmijn, zo zegt de veredelaar juist het best aardt in een gelijkmatig vochtig kustklimaat, met droge nachten. De Sonneville: „Het is zo’n grote appel. Maar dat zegt niets. Ook bij mensen is het niet zo dat de kleinsten automatisch de zwaksten zijn”. De Karmijn kwam dat rampjaar te boven, er worden nu weer veel jonge bomen verkocht, „maar ik ben er bepaald niet voor dat iedereen hem maar plant. Hij moet voldoende bekendheid krijgen, maar hij moet niet te gewoon worden, want dan daalt de prijs”. Let u er in winkels scherp op of uw Karmijn er verkocht wordt en hoe hij erbij ligt? beginnen, gaat daar weer zo’n twintig jaar overheen. „Ik kom zelden in de stad, maar je hoort wel eens wat. Laatst kreeg ik in een toch wel vrij deftig hotel een Karmijn geserveerd. Dat doetje dan goed”. Omdat je in het veredelen en telen van appels niet gauw een rijk bestaan vindt en hij daarnaast ook wat grond in reserve wil houden, doet de heer De Sonneville ook in tarwe. Is dat niet behelpen voor een appelveredelaar in hart en nieren? Hij antwoordt op zijn bekende kalme toon: „Ach. Ik kweek bijvoorbeeld ook sterappels. Dat staat er weer tegenover. Ik hoop over een jaar of tien een mooie sterappel te hebben. Daarnaast heb ik mijn Meiprinses, een hele late appel, een hoge appel ook. Waarschijnlijk, maar ik weet dat niet zeker, een nakomeling van de Glockenapfel”. „Maar vooral met zo’n sterappel ben je toch ook wel bezig met het oude ideaal van de appel: lekkeren mooi. Vroeger legden ze die sterappels na de pluk ook eerst een tijdje buiten in het stro om op kleur te komen”. Toch een heel ander gezicht dan zes waterige Golden Delicious in een plastic zakje. De Sonneville: „Zeker. In korte tijd is een heel assortiment verdwenen. Op het tuinbouwinstituut in Wageningen had ik duizend appel- en duizend peresoorten. ’t Was prachtig, maar na mijn vertrek is het allemaal weggedaan, want het kostte zoveel ruimte. Ik vermoed dat dit niet verstandig is geweest”. „Het mooie van oude rassen is vaak dat ze ongevoelig zijn voor allerlei ziekten, zodat je niet hoeft te spuiten. Zo’n bellefleur bijvoorbeeld of de appels van de Lunterse Tuinbouwvereniging die daar in de tuin van notaris Ten Ham hingen. De Lemoenappel, de Notarisappel en de Lunterse Pompelling. Prachtige appels zonder te spuiten, terwijl als je bij goudrenetten niet spuit, ze vol kroet zitten”. „Het verdwijnt allemaal. Wat ik bijvoorbeeld nog wel eens zou willen hebben is een Fertility-peer. Maar niemand weet er eentje te staan; ik denk dat ik nog eens een oproep plaats in ons vakblad. Je moet het van gelukjes hebben. Toen ik een Karmijnboom naar Engeland bracht, ben ik daar nog eens een Pappie tegengekomen, een geslaagde kruising tussen appel en peer”. Een mooie effen gele blos, dat bedoel ik met blije appels. Is het geen plaatje? Vogels pikken altijd in blije appels en dat is een goed teken. Want het zijn niet de slechtste vruchten waar de vogels in pikken en de insecten aan knagen”. Ik ben een ordentelijke kip. En zoals u weet zijn wij geen trekvo gels. Voor ons geen verre reizen naar Afrika. En toch heb ik me een keer trekvogel gevoeld. Maar dan op een onnatuurlijke en be roerde manier. Trekvogel in een auto. Een benauwde geschiede nis. Ik zat in een grote vrachtwa gen, op weg naar Italië geloof ik. We waren boven op elkaar ge drukt. In dozen. Het was om te stikken. Een aantal van mijn me- de-reisgenoten deed dat dan ook. Ik zat tot mijn geluk boven in de bovenste doos, in de buurt van een gat in de wagen. Zo kon ik als de wind op mijn zijkant stond nog wat frisse lucht binnenkrijgen, want het stonk in de kar als de ziekte. Wat wil je: dooie en zieke kippen, die hun ei en uitwerpse len niet kwijt kunnen. En warm dat het was. Ik moet zeggen, dat ik verschil lende malen heb gedacht dat mijn eind gekomen was. Ik zakte dan kokhalzend weg in een doezeling. Ik hoorde allerlei verlokkelijke geluiden en zag schitterende din gen, alsof ik in een vallei liep op een weiland dat bewoog van de wormen en de torren. Het water Toen ineens een verschrikkelij ke klap. De aanhanger kantelde en scheurde open. De motor bleef doordraaien. De nog levende kip pen schreeuwden het uit van angst en paniek. Een aantal kon zich loswringen. De rest werd stiller en stiller en hield op met bewegen. Ik was even versuft door het geweld. Maar ik kwam bij en worstelde me uit de chaos van ijzer, hout, veren en schroei ende veren. Net op tijd, want toen ik me kruipend en fladderend uit die wirwar had losgewurmd, schoot de boel in brand. Wat een stank. Een enorme steekvlam maakte een kippencrematorium, een monsterachtige grill van de vrachtwagenkolos. Ik zorgde dat ik zover mogelijk uit de buurt kwam. Want allerlei lui begonnen kippen te vangen. Ik probeerde me te verstoppen onder een struik, maar tevergeefs. Een ste vige hand greep me beet en stopte me in een tas. Ik maakte me er niet al te druk meer over. Ik had in mijn leven al zo veel meegemaakt. Ik zou wel zien, wat me boven het hoofd hing. In het ergste geval moest barbertje hangen. Ik belandde weer in een auto. Naast me hoor de ik nog wat gescharrel en ge rommel. Een paar maten, die ook aan de brandstapel waren ontko men. We mochten niet klagen. In tegendeel. Nu achteraf kan ik zeggen, dat ik het nog nooit zo goed heb gehad. En ik heb het recht om te vergelijken. Van leg- fabriek ben ik scharrelkip gewor- liep me uit de bek. En gek, steeds als ik naar zo’n lekkere vette worm hapte, schoot ik wakker uit die droom, uit die roes. Dan maakte die vrachtwagen kenne lijk een scherpe bocht. Die wonderlijke dromen wer den ook - het ging allemaal flit send natuurlijk - afgewisseld door nachtmerries. Dan zag ik massa’s kippelijven op me afko men. Dreigende grote snavels, die steeds geler en groter werden, ge ler en groter. Totdat het één enor me snavel werd, gericht op mijn borst. Gelukkig maakte de vrachtwagen veel scherpe boch ten. Kakelend vloog ik overeind, althans dat wilde ik, maar mijn lijf zat ingebed in de doos met gaten. Ik stootte telkens mijn kop. goed begreep, ruimde het dan weer op. Niemand had contact met hem, als er iemand op bezoek kwam, verborg hij zich”. „Ik ben op de motor onverwachts naar hem toegegaan en overviel hem als het ware bij zijn kippenhok. Nu had ik gelukkig iets aardigs voor hem meegenomen: een pruim die geel is, maar die toch rode vruchten geeft. Dat vond hij zo leuk, dat hij mij vertrouwde”. „Die man, die had precies het geduld dat je voor veredelen nodig hebt. Een natuurmens, hij had het geleerd van de broeders van het klooster. Een goed verstand, maar hij verdiende de kost niet”. „Rijk word je er ook niet van, het kost veel geld. Alles steeds weer nalopen. Appels merken terwijl ze nog aan de boom hangen. Kruisingen maken. Af en toe plukken kinderen je appels eraf. Ik heb ook wel gehad dat een hond de pitten uit de pot krabde. Allemaal tegenslagen. Maar toch ga je door: in feite wil je Nederland een nieuw ras geven. Je steltje een bepaald doel. Vroege pruimen, bijvoorbeeld. Of een late appel. Daar hoopje dan op”. Dat was ingenieur Piet de Sonneville in de late herfst van 1973. Je vergeet hem weer en zijn appel ook, tot de laatste maanden de kisten Karmijnappels een voorname plaats gingen innemen in menige groenten- en fruitzaak. De Karmijn zet door; de in de week na Pasen 1949 uitgevoerde bestuiving van de Cox Orange door een Jonathan, lijkt te gaan wortelen in fruitminnend Nederland. Ik kan u zeggen: het is voor elkaar”. Huize Sonnehaert aan de rand van het dorp Winssen (een tiental kilometers ten noordoosten van Nijmegen) ligt er nog net zo rustig bij als toen. De fruitschaal in de woonkamer is rijk opgetast. Aan de wand imponeert het in de vorige eeuw geschilderde voorgeslacht: een welgedane reder pralend temidden van de zijnen op het inmiddels gesloopte landgoed Goe Ree onder Bergen op Zoom. De man gokte op het zeil, dacht dat de stoommachine het nimmer zou redden, raakte hierdoor aan de grond en is, afgaande op dit treurig relaas, nog net op tijd in al zijn glorie geschilderd. De Sonneville: „Wij zijn in de familie allemaal slechte handelsmensen. Vroeger was je dan al helemaal vogelvrij”. wat aan moet wennen. Maar ingenieur De Sonneville is een geduldig mens. „Ja, wat is blij? Een blije appel heeft een blos. Daarom is zo’n Granny Smith natuurlijk geen blije appel. Al dat groen. Nee, een blije appel heeft een effen blos. Maar een groene appel met een rode blos, dat kan ik ook niet blij noemen”. „Neem een septerappel: prachtige appel, doet op de veiling over de gulden de kilo, smaakt redelijk, maar blij? Nee”. Hij pakt een schitterende vrucht, rood met een volle gele blos. Raak! „Dit is blij. We waren verplicht om te vre ten, we waren verplicht om te drinken, maar we waren vooral verplicht om eieren te leggen. Zo groot en zoveel mogelijk natuur lijk. Dat procédé ging elke dag maar door. Het eieren leggen werd iets dat buiten je om gebeur de. Een vast patroon. Je moest wel leggen of je wilde of niet. Ik kreeg er pijn van in mijn lijf, dat kan ik je wel verzekeren. Die eie ren rolden dan omlaag in een gootje. Koesteren of bebroeden was er natuurlijk helemaal niet bij. Een kip, die broedt is impro ductief. Die past niet in het sy steem en kost alleen maar geld. Ik werd ziek van narigheid en van een vaag heimwee. Waarnaar wist ik eigenlijk niet, want ik kende tenslotte niets anders dan die enorme ruimte met al die ka kelende en vechtende kippen. De lucht had ik nooit gezien. Die zag ik pas, toen ik in de doos gestopt werd en naar de auto vervoerd. Ik kon\door de gaten heengluren. In die dagen trof ik de appelveredelaar voor het eerst. Een rustige man, die jaren had gewerkt op het instituut voor veredeling van tuinbouwgewassen te Wageningen en die het beginnend succes van zijn nieuwe Karmijnappel kalm ontleedde. Op een vraag of zijn Karmijn ronduit mooi was, antwoordde hij bijvoorbeeld zeer genuanceerd: „Nou, hij heeft de roep erg kleurig te zijn. Dat vind ik persoonlijk wat sterk. In Wageningen zei iemand: hij is kenmerkend lelijk. Dat is natuurlijk onzin”. Het werd een ontspannen gesprek waarbij er steeds meer appels op het pluche tafelkleed kwamen om het betoog te illustreren of kracht bij te zetten. De ingenieur kreeg de bezoeker geheel op de knieën toen hij van een door zijn vrouw aangereikte peer eerst voorspelde hoe deze er binnen qua klokhuis uit zou zien, en hem daarna doorsneed: het klopte. „Ja, ik denk nog wel vaak eens aan een goede peer. Alle perekruisingen komen nu van de Conference-peer. Sterke schil, goede smaak. Ik vind dat een angstig gezicht: een peersoort waar verder al onze peren op berusten. Daar komt bij: voor een groot deel moet ik van de peren leven. Daarom: ik wou er eigenlijk wel graag een goede bij vinden. Goede smaak, sterke schil, een goede bewaarpeer, mooi van kleur ook; hoeft hij nog niet eens zo blij te zijn”. We lopen naar buiten voor een korte wandeling tussen de nieuwe zaailingen. Bij de buitendeur stoten wij op een kistje goudrenetten. Ingenieur De Sonneville neemt een zo op het oog gave renet in de hand, zoekt naar een bruine oneffenheid in de schil en zegt op haast ontdane toon: „Afgekeurd. Op de veiling. Gewoon afgekeurd. Ik wist niet wat ik hoorde. Echt, ik stond aan de grond genageld”.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1980 | | pagina 23