I
De Nacht merrie
en haar berijders
Mezelf
t
H
Letterkast
I
I n
J?
w
BwW-
Dt
W
w iis
ay'j®
- 3
i ww
W
Klaas Pieter Rieksen
O
Later kwam ik mezelf tegen. We
spraken wat, ook hij was eens be
zweken voor de duistere onmacht,
plakte haar in als een goed be-
van een bovenbewustzijn. Dat heeft onge
twijfeld te maken met eerdergenoemde op
vatting over de mens als top van de evolutie.
Maar normaal is deze stelling allerminst. De
meeste religies geloven wel degelijk in een
hoger bewustzijn. De rage die momenteel in
het „materialistische” Westen bestaat voor
yoga, goeroe’s, meditatie en bewustzijnsver
ruiming door middel van bepaalde tover
planten, toont aan dat veel mensen genoeg
hebben van het geleuter over apen. Zij gaan
op zoek naar hun hogere zelf.
De offers die zij daarvoor brengen, zijn
vaak ongelooflijk. Sommigen geven alles op
en betalen hoge bedragen. Men vraagt zich
af, of niet vele sektes en goeroes handig
inspelen op de Westerse behoefte aan 'hoge
re kennis”, die, zoals iedere behoefte, een
goudmijn blijkt te zijn. Goeroes zijn tegen
woordig net zo duur als tandartsen en psy
chiaters.
Het was God, het Paradijs, de He
mel, nee, het was Het Leven. Dat
kon je niet inplakken, dat mocht
niet. Dat bewaar je niet in een boek.
Het is overal, op straat, in huis. God
bewaar me, niet daar, tussen verle
den en heden.
Ik zei mezelf niets. Ooit zou ik de
»-w-«erug naar onze voorouders. We reizen
I naar de zestiende eeuw, een eeuw van
B heksenverbranding en inquisitie. Ter
wijl de vrome christenen geplaagd werden
door de vreselijkste nachtmerries, klommen
de heksen zonder angst op hun bezemstelen,
om hun godheid te gaan vereren. We mogen
niet uit het oog verliezen, dat heksen ver
brand werden om hun dromen of hallucina
ties, want zelfs in die tijd geloofde men niet
dromen die je die nacht had? Die droomwe
reld, waar wij zo’n groot gedeelte van ons
leven doorbrengen, waar is die precies?
Onze voorouders hadden een tamelijk dui
delijk beeld van de droomwereld. Zij zagen
het als een wereld die altijd om ons heen
bestaat, maar waar we alleen binnen kun
nen komen als we slapen. Daar leven allerlei
wezens, die ons kunnen beïnvloeden, goed of
slecht. In je droom kon je bezocht worden
door engelen of demonen, en onze eigen
Jezus Christus schijnt uit zo’n droombezoek
van een engel geboren te zijn.
Wij echter geloven niet meer in góden en
engelen, duivels en vampiers. Het materia
listische Darwinisme van de negentiende
eeuw haalde een streep door de wereld van
god, geloof en sprookjes. Wij, blanke men
sen, wij zijn de hoogst ontwikkelde afstam
melingen van de apen. We stammen niet van
de góden af, of van Adam en Eva, maar van
de apen. Hogere wezens dan de blanke mens
bestaan niet. God is dood en de mens is god.
Zo redeneerden de intellectuelen van de
vorige eeuw, en zo kakelen vele rationalisten
ook vandaag de dag.
Deze redenering betekent natuurlijk ook,
dat we geen geheimzinnige duivels of kwade
krachten de schuld van de ellende op de
wereld kunnen geven. Dat we het allemaal
zelf hebben gedaan en dat al die nachtmer
ries en andere droomwezens dus uit ons
eigen onderbewustzijn komen. Het klinkt
prachtig, maar wat is het eigenlijk, het on
derbewustzijn? Iedereen schijnt het te heb
ben, maar bijna niemand kan er een zinnig
woord over zeggen. Natuurlijk, de naam
zegt het al, van het onderbewustzijn ben je je
niet bewust, dus valt er weinig over te zeg
gen. Het blijft vaag. Vrijwel niemand kent
de weg in het onderbewustzijn, terwijl het
toch een deel van ons zelf is. Onontdekt
gebied, zoals zoveel van de menselijke geest.
Ik vraag me af waarom er alleen van een
onderbewustzijn wordt gesproken, en niet
dat heksen écht op bezemstelen vlogen.
Goed beschouwd zijn tienduizenden men
sen levend verbrand door de christelijke
rechters, omdat ze durfden te genieten van
een erotische droom, die volgens de kerk
„des duivels” was. De freudiaanse droom
uitleg herkent in de bezemsteel tussen de
benen van de heks zonder moeite een seksu
eel symbool.
De christelijke geestelijkheid schilderde
de zogenaamde heksensabbath af als een
afgrijselijk bloedbad, waar kinderen ver
scheurd werden en een bok op zijn kont
gekust. Wij weten tegenwoordig maar al te
goed uit welke koker dergelijke verhalen
komen, al zijn de heksen nu veranderd in
negers of joden, vrijmetselaars of krakers.
We mogen rustig aannemen dat de heksen
(hexa is een Saksisch woord en betekent
wijze vrouw) helemaal geen afschuwelijke
nachtmerries hadden, maar integendeel
droomden van een aantrekkelijke liefdes
partner. Zolang deze partner Jezus heette,
had de kerk er geen bezwaar tegen, want
zolang liep haar monopoliepositie geen ge
vaar. In die tijd zwijmelden duizenden non
netjes in kloosters weg bij de gedachte aan
hun bruidegom in de hemel, en de erotisch
getinte passie-poëzie van menig religieus
dichteres uit die dagen laat weinig te raden.
Maar wee de vrouw (of man), die droomde
ondersteboven. Ik zat naast mezelf
en vond hem niet aardig. Alles had
ik er voor over om het te vergeten.
Opnieuw te beginnen. De wereld uit
en onder de douche het verleden
afspoelen, goed drogen, nieuwe kle
ren aan. Maar iets weerhield me
ervan. Het verleden was vastge
roest, vastgebakken.
Ik dronk mijn pils op. Ik ook. Ik
verweet mezelf niets, maar toch, die
foto’s. Onverbiddelijk registrerend,
elke rimpel, elke lach, elke haar,
elke liefde, in de lens van de earner
ra. Keihard. Nietsontziend. En toen
was ze nog van mezelf. Later niet
meer. Toen had ik haar en deed ze
hetzelfde. Samen hepen we weg. We
praatten nog wat met elkaar. Niet
over de foto’s. De toekomst leek ver
weg. Het was de enige redding.
amen bereikten we het einde.
Mezelf en ik. Het verleden was
vergeten, alleen de toekomst
had nog zin. De dood stond voor de
deur. We waren alle twee uitgeput.
Die donkere nacht, die achter ons
lag, was voorbij. Alleen af en toe
nog een vage herinnering. Hand in
hand trok het verleden uit ons weg.
De dag brak aan. Langzaam zette
zich een nieuwe zon aan de hemel.
De nieuwe wereld lag voor ons. We
waren dood en stonden op. Onder
de grond rommelde de nacht nog
wat. Met een grote voet gaf de dag
een trap. Wij spuwden naar het ver
leden. De toekomst lacht. Ik gaf
mezelf een zoen en samen hepen we
in de richting van de horizon.
-w—e hitte deed de mensen geen
goed. Langs de waterkant kri-
B J oelde het van de beesten. De
massa. Overweldigende geur van
zweet, zonneolie, dode vissen. Het
water stonk. Langzaam gleden de
zeilboten voorbij, de avondschemer
was nog ver weg. De wereld bruiste
van niets. Langzaam.
■edereen kent de nachtmerrie uit persoon
lijke ontmoetingen. Het is een angst-
droom, vaak erger dan de verschrikkin
gen van de dag. Wij, de trotse generatie van
atoomkracht en ruimtevaart, zijn in onze
slaap als weerloze baby’s overgeleverd aan
de droomwezens. Miljoenen mensen kunnen
alleen de slaap nog vatten, als zij zich verdo
ven met slaaptabletten. Andere miljoenen
ploeteren jarenlang met hun psychiater,
rond in de moerassen van hun droomwe
reld.
Naarmate onze wakkere psychologen die
per doordringen in de raadselachtige wer
kelijkheid van ons droomleven, worden hun
verklaringen vager. En de vele boeken met
droomuitleg en met „vertalingen” van
droomsymboliek brengen de leergierige le
zer steeds verder van huis.
Vroeger waren er minder problemen. De
droomwezens werden geaccepteerd als be
staande bewoners van een bestaande
wereld:
„De nachtmerrie komt des nachts, Wan
neer men de uitgetrokken schoenen of mui
len met het vooreinde naar het bed gekeerd
laat staan, zeer stil bij den slapenden als
nachtdrukker en nachtmerrie (incubus en
succubus) opklimmen, gaande op de borst
van de slapende zitten. Hij zit ongemeen
gaarne op den ontblooten borst eener jonge
schoone, vanwaar hij de hijgende en in
benauwdheid slapende, al drukkende (Pni-
galium) stijf aanziet. Men heeft ook nacht
ridders, nachthengsten en schuimsche bul
len waargenomen”.
Aldus M. J. Teenstra in zijn Nederland-
sche Volksverhalen. Maar er kan dan ook
heel goed een nachtmerrie in huis verborgen
zijn, vooral als meer leden van een gezin
door angstdromen geplaagd worden. Teen
stra beveelt de volgende proef aan:
„Een Jan-in-de-zak, ketelkoek of meelpuil
kan in het bijzijn van een nachtmerrie van
binnen niet gaar worden. Dit geldt ook voor
een tulband of dikke pofferd. Als het gebak g
niet in zijn geheel loslaat, is er een nachtmer
rie in huis”.
■eb je niet vaak het gevoel als je ’s och
tends' wakker wordt, dat de stemming 2
die je voelt verband houdt met de S
1 -I 1 J 11
van een buitenkerkelijke minnaar,
moest de duivel zijn!
-w- aten we het woord „nachtmerrie” eens
nader bekijken. Vaak kan men uit de
B 1 geschiedenis van een woord heel wat te
weten komen.
In het Oud-Teutonisch betekent mara
„drukgeest”, en ook heeft het woord iets te
maken met paarden en met melken.
In het Sanskriet vinden we de wortel mar.
Deze heeft zowel een gunstige als een ongun
stige betekenis. In de eerste plaats betekent
mar: veranderen, oplossen, zacht maken. In
het Nederlands vinden we van deze stam
sporen terug in woorden als: Malen, smel
ten,mild.
De negatieve betekenis in het Sanskriet
van de stam mar is: pijn, slecht, duivel.
Ook hiervan vinden we sporen in onze
taal: smart, en mal.
Het duidelijkst is het Frans: mal (slecht);
mer (zee); mère (moeder); Marie (moeder
van god).
Nachtmerrie betekent dus onder meer:
nachtpaard, nachtmelken, nachtpijn, nacht
zee, nachtmoeder.
Zo kunnen we uit één woord een heel
verhaal lezen.
Oorspronkelijkbetekende nachtmerrie
iets als Moeder van de nacht en was hele
maal niet negatief. De oude Ieren koester
den een grote liefde voor de Nachtmoeder,
die zij Lilith noemden. Deze Lilith wordt
door joodse en christelijke theologen be
stempeld als een duivelin, een soort demoni
sche hoer. Maar de Ierse Kelten schilderden
een heel ander beeld van haar: Lilith is
vriendelijk, gul, melancholiek en betove
rend. Ze is een liefdevol minnares van dro
mende mannen en ze vereert vooral mystici,
celibatairs en kluizenaars met haar nachte
lijke bezoeken.
Zo leert men inzien, hoe betrekkelijk de
waarheid is. Wat voor het ene volk de heilig
ste godin is, wordt door het andere als „de
hoer van Babylon” bestempeld. De moslems
spreken soms nog over „christenhonden” en
de christenen noemen alle andere religies
gemakshalve „heidendom” en afgoderij.
Ons woord „duivel” is afkomstig van het
Indiase „deva”. Het merkwaardige is, dat
„deva” juist een goede geest of godheid is.
Maar in het buurland Perzië volgde men
Zoroaster en daar werden de deva’s juist als
duivels bestempeld.
-™- -«-et lijkt mij niet te ver gezocht, om een
M—1 verband te zien tussen de seksuele
B I onderdrukking van het christendom
en de heksenjacht op de „Nachtmoeder”
enerzijds, en anderzijds de freudiaanse the
orie dat nachtmerries (maar ook agressie)
ontstaan uit onderdrukte seksuele verlan
gens.
De grote wijsgeer en geneesheer Paracel
sus constateerde vijfhonderd jaar geleden
al:
„Er verschijnt een morbide incubus in een
droom? Dat betekent een overwinning van
de hel op de gefrustreerden, die kuis willen
blijven en zo de eeuwige deugden van de
penis minachten”.
»-g-«enslotte nog een opmerking. In het
B Latijn betekent Dio „god”, wat in het
B Frans Dieu werd.
Dia is Latijn voor „godin”. Dit werd in het
Frans Diable, hetgeen „duivel” betekent.
En het is opvallend dat alle goede godin
nen van de oudheid door het christendom
uit hun tempels gejaagd zijn: Venus en Justi-
tia, Isis en Freya, er is nauwelijks iets van
terug te vinden in de patriarchale religies
van het Westen en Midden-Oosten.
De Moeder van de nacht is hier verworden
tot de gevreesde nachtmerrie, en de vrouw
was volgens de „heilige” Hieronymus niets
anders dan de poort van Satan. Geen won
der dat we aardig in de knoop zitten met ons
onderbewustzijn.
landen. Noord en zuid. Boven en
onder, links en rechts.
Mag ik twee bier Van u, zei ik.
Voor wie, vroeg hij brutaal.
Voor mij en mezelf graag, ant
woordde ik.
De wenkbrauwen fronsend liep
hij weg. Ik was kwaad op mezelf.
Dat ik haar ook had gehad, eerder
dan mezelf. Het kon niet. Ik was
verward, had te veel gedronken.
Door die warmte stond mijn hoofd
waarde herinnering. Tussen het
verleden en het heden, daar lag zij,
glimlachend. Ik herkende haar.
Daar is ze dan, zei ik.
Ik glimlachte. Ik kon mezelf wel
doodschieten. Dat ik zoiets zou
doen. Het verleden als een mummie
verpakken, bewaren als een mooie
herinnering. Het was meer. Godver-
Het leven stond nog net niet in zijn domme, het was veel meer dan dat.
achteruit. De stilstand was kom
pleet. De man met de cola deed
goede zaken. Strompelend kwamen
zijn klanten aanlopen. Omdat het
moest van haar. En dan doe je het.
Ik lag in de schaduw van de bomen.
Langzaam was ik weggezakt. Het
water kabbelde. Een vis lag omge
keerd in het water. Hij keek be
nauwd. Hij was dood. Even sloeg ik
de ogen nog op. Een kreet over het
water. Iemand viel uit een boot.
Lachen.
Dat^
et was in de tijd dat de wereld
nog nieuw was, alles kon. On
bezorgd zette ik mijn ene voet
voor de andere. Twee voeten, twee
handen, twee ogen, neus. Ik voelde moed op moeten brengen het te ac-
mijn hart langzaam op gang komen, cepteren. Dat ze daar thuishoort,
bonzen. Langzaam, misschien tè. tussen de vorige en de volgende. Het
Was het dan toch weer gebeurd, leven ging verder, door haar nieuwe
Mijn hart uitgerukt. Mijn hart, dat
ene, weggegeven aan een ander.
Moest het, kon het, mocht het wel?
Plotseling was ik verliefd op haar,
dat was duidelijk. De stilte voor de
storm werd doorbroken. De beer
was los.
ter
r
h
s ->
I
Grote allure
t het
lorna
KEES TOPS
-
het
irie-
et --
o-
die
h
t' V
w
8
c
I
.j
kunnen haar liedjes eigenlijk alleen
maar bevredigend worden vastgelegd in
platenstudio's in verre warme oorden),
maar de manier waarop ze het woord
„falderalderaliedje” uitsprak, stelde me
gerust. Zij bracht het met hóórbare
afkeer over de lippen, alsof ze iets
omschreef dat in hoge mate
onwelriekend was.
Dus ik dacht: dat zit wel snor met Sjouk.
Geen gedingedong, geen mallemolens,
geen Fernando’s of Filipo’s, maarhet
betere lied.
En jawel hoor!
In Amsterdam Amsterdam is van alles
aan de gang, Amsterdam Amsterdam
bestaat al eeuwenlang, Amsterdam
Amsterdam, de stad waar alles kan,
Amsterdam Amsterdam, iedereen die
weet ervan.
Waarde lezer. Vele, zeer vele artiesten
hebben onze hoofdstad bezongen. U
weet dat. Maar neemt u van mij aan: iets
van dit gehalte was nog niet tot stand
gebracht. Wij hebben hier te maken met
een creatie van grote allure, en nu
hebben we het nog slechts over het
refrein.
Het verhaal dat daar in twee coupletten
omheen is geweven, kan onze eerbied
alleen nog maar vergroten. Het gaat over
iemand die zich elders in de wereld
bevindt, daar aan een moment denkt
waarvan de herkomst hem niet duidelijk
is, maar welke hem direct daarop te
binnen schiet. Amsterdam! Hierop volgt
een treffend sfeerbeeld van deze
eeuwenoude stadiedereen voelt zich er
vrij en blij, niemand is er ooit alleen, men
hoort erbij!
Het raffinement dat in dit gezongen
portret van onze hoofdstad schuilt, is dat
het gepresenteerd wordt alsof het op de
werkelijkheid berust, terwijl iedereen
weet dat dit niet zo is. Wét nou vrijheid?
Wat nou blijheid? Wèt nou nooit alleen
zijn?
We treffen in de tekst dus een innerlijke
spanning aan, die pas wordt ontladen
zodra de wérkelijke bedoeling van het
lied tot ons doordringt. En die kan
natuurlijk geen andere zijn dan de grote
stad te beschrijven zoals een eenvoudig
meisje van het platteland haar ziet!
Amsterdam bezongen vanuit
Krabbendam.
Dit, lezer, bedoelen wij met kwaliteit.
Geen löos klokkengebeier,
kermisgezwier of quasi-romantisch
gefemel, nee, een in een zinvolle
kunstvorm gegoten schrijnend en
actueel tijdsbeeld. Het resultaat is een
grensverleggend chanson, dat
genadeloos het Echte Grote Leven
blootlegt.
Bravo!
J We gaan dus eindelijk weer het
B songfestival winnen. Hiep hiep hoera,
q Vijf lange, bittere jaren hebben we
J moeten wachten. Nu worden we
B daarvoor beloond. Maggie MacNeal zal
q haar concurrenten verplètteren. Ze
J zullen om genade piepen. Nederland zal
B weer meetellen in de wereld van het
j lichte lied. Hoezee!
f Denk intussen niet dat Sjoukje de zege
B cadeau krijgt. Zo’n liedje, Amsterdam, is
niet in een vloek en een zucht gemaakt,
Mintegendeel. Daar hebben vier man
B eventjes de schouders onder gezet en
dat kun je wel merken ook!
Ik moet daar direct aan toevoegen dat ik
ri er geen moment aan heb getwijfeld, of
Sjoukje zou met een lied van niveau voor
de draad komen. Ze had dat zelf al min
of meer aangekondigd, op de radio, een
week of zes geleden. „Ja kijk es”, zei ze
toen, „je moet van mij natuurlijk niet een
"F falderaldera-liedje verwachten, met
bellen en draaimolens en zo. Ik mag dan
k' meedoen aan het songfestival, maar ik
q zal wél iets zingen dat bij mijn eigen stijl
J past”.
BNu wist ik niet precies wat ik me bij die
q eigen stijl moest voorstellen (als ik de
Jsummiere informatie van de
Bri platenmaatschappij goed begrijp, dan
k.;' v s
V - -
-
t'. t,'