1 i rlo l Oud bos Dromen Visioenen van Ostara 'ij Dag-dro Bovendrijven Nocturne Provinciale Stoomboot Dienst Daglicht „OGEN” 1' MIJN OUDE TANTE lichtblauw doorschijnend ing< '■ij zijn wat ik op een kier had J. Terp: Fenna Smilde, Amersi ;zi MEVR. ROBBEN-DEKKER, ARNHEM Marco v. d. Plasse, Boxmeer ;e Cees Jongepier, Raalte L. Geerse, Middelburg der te Wie kijken kan kan hier zijn kijkers testen Spinakers overal, bollen en zwellen Op vingers van vier handen niet te tellen Een verre pijper kruist een moker met een sikkel Maar lijkt ons juister dan een spleetoog aan een pikkel Want culturele revolutie bleek goddank een hersenschim Een gele zon schuift in een schele kim Met Trix erheen en op Iréén terug Oranjebruiden bruikbaar als een brug In oude sluikgewesten Terwijl de zon de hoogste toppen van onze wereld betreedt, spreekt zij over schoonheid, over een ander beminnen. Terwijl het vochtige web verdroogt door de warmte, wieg ik mee op het ritme van haar zuivere zinnen. Waar anderen sterven, zal zij kunnen spelen en lachen, zij leeft als geen ander, zij leeft arcadisch en diep. Zij is juist datgene wat wezens soms voelen en delen, ik probeer haar te houden, omdat ze iets in mij schiep. Terwijl een schaduw verschijnt in het licht van de maan, staar ik haar na, en een mauve verschijnsel vloeit in elkaar. Terwijl de lentegeest zingt, als in een tijdloos bestaan, voel ik de morgen, de kracht en het leven van haar. Jan Kooistra Wouterswoude (Fr.) wat met z’n mond wijd open lag na te gapen, na te roddelen „Goede- dag buurman. Zo, ook laat naar bed gegaan?! Ja, zie je ik vond het licht zo laat nog aan...” dat ik het ver weg zingen hoor in wind en riet of het ontweek naar een gebied waaraan ik niet behoor soms reikt het heimwee naar een lied dat ik sinds lang verloor ,’t Is triest voor h Zij kan niet mee Maar luisteren, c Geen woord gaai Al mijn geheimen Zij zijn bij haar Dit gelooft zij wel ’t geeft haar wat Voor - - morgen! dichten is gezichten verlii zoda .ten ze zwichten Kijk mij aan, ik kijk terug soms voel ik ’t prikken in mijn rug. Ogen zijn soms uitgeblust Ogen worden graag gekust. Ogen, staan als sterretjes te stralen lijken donker als de nacht Ik wilde meegaan met de cirkels die op het water kwamen, Verder dan de overkant, waar ze tegenaan botsten, en zie: Ze kwamen weer terug, groter, breder en mooier dan tevoren, Je zou zin hebben om weer te blijven. Er groeide zoete liefde in het park, iedereen schreeuwde het uit, de bloemen de bomen, het gras en de grijsaard, Het geluk keek door het lover en lachte breed, zijn stem, ging met de cirkels mee, van oever tot oever. Vanachter mijn bureau door de geraniums - de ruit - de brilleglazen van een voorbijganger. Zoals een oude kathedraal, gewijd en fris, Zo is het oude bos, waarvan de bladertooi - dat ruw gehavend dak - verhoedt dat ooit het licht Te krachtig heerst: de vete tussen vorst en dooi. De warme moeder wordt geweerd, maar niettemin Streelt zij de kruinen van haar vrucht, die haar zijn hoge Rug heeft toegekeerd, doch door haar vuurgespin Het tere spel van licht en schaduw moet gedogen. Door het duister zag ik haar niet komen. In het duister hoorde ik wel haar tred Of lag ik misschien weer te dromen. Mijn raam had ik op een kier gezet. de feesttent leeg wappert weerloos in de wind. uden pijn ze even bli even vrij zijn dat zou fijn zijn soms in de avond komt het voor als er een ster verschiet en evet hoe ze dat ze van lee en” ien ien, ge- on- te- /an it is on- is 3 Het ijk- net t u: tiet, •uw be en reu ter, een en wat :en. zen be- lik ‘uls tot ien- d- 'e-' ie. lij o- ge nt sn >e- m nt lij er ?n jn jd ie Er dreef iets... zwevends in de zee. Was het een gedachte of maar een lopen vol met hete tranen, OGEN-open houden trouw de wacht. Terwijl de zon de onzichtbare bergen afdaalt, vraag ik aan haar: wat is nou eigenlijk het leven? Zij lacht, niets is mooier dan leven en leven is niets, het is een race om iets te bereiken, en dan blijven kleven. En haar turkooizen ogen huilen om hen die glorieus wonnen, maar zij lacht met diegenen, die wegens absentie verloren. Zijn als jezelf, en daarmee tevens het andere voelen, dat is de bron, waarin zij en Pindarus werden geboren. Er dreef iets onnozels in de sloot, was het iets doms of iets idioots Er dreef iets... doorzichtigs in de gracht, was het de mist of was het de nacht en DAT komt nou weer bovendrij ven Zij gelooft mij niet Als ik haar zeg ,,’k Heb veel van U geleerd” Zij gelooft mij niet Haar antwoord is: „Ik deed zoveel verkeerd” Zwevend kwam ze binnen, slank als een fee. In een toilet. Zacht beroerde de wind haar lokken. En het raam wat ik op een kier had gezet. en DAT komt nou weer bovendrij ven Er dreef iets... groots in de rivier, was het een mens of was het een dier? Ze pakte mijn hand, of ik de hare, bij zoiets sta je niet stil. Ik wilde met de oude man meezingen, en met haar dansen. Zodat alle bloemen een groot orkest werden, er waren viooltjes. Op de cirkels van het water zouden we dansen, van oever tot oever. Terwijl de zon de onzichtbare bergen beklimt, kijk ik naar haar, zij, die niet als wezen bestaat Terwijl waterige wolken verstarren tot kleur, voel ik van haar iets, ergens ver van hartstocht en haat. Terwijl bloemen ontwaken en vogels zingen en lachen, raak ik haar aan, en mijn geest gaat plotseling bloeien. Ik zie duizenden kleuren, ik hoor duizenden klanken, terwijl dauwdruppels verdampen en lammetjes stoeien. TOTDAT IK ERGENS KOM BO VENDRIJVEN Maar goed zien hart Zij is zo levenseci En zag De poet de splet Van hei gezet. Jazeker, het was die baas van mij, die gisteren nog weer tegen me zei: „Als jij niet meer doet in een kwartier dan donder je maar op van hier!” zie ik mijzelf zitten. Zie ik mijzelf, door de brilleglazen van een voorbijganger, door de ruit - de geraniums. en dat komt nou weer bovendrij ven Een meisje nam me mee, naar de rand van het park. Waar het groen de kleuren van haar ogen weerspiegelde, Een grijsaard zong een oud dorpsliedje, en lachte daarbij, Ik pakte een steentje en gooide het tegen het water. Ogen lokken en zij strelen ’k zal me nooit bij hen vervelen. Ook al vlammen ze van boosheid of staan dood en dof van moeheid. De 10 besten mogen hun verzen dan voordragen op een landelijke finale, waarvan de NOS- televisle op 31 mei opnamen maakt. Zondag 1 Juni (tegen het eind van de middag) zijn de Zondagsdichters gedurende 50 minuten op het scherm te bewonderen. De allerbeste gaat met de Gouden Ller-1980 strijken. De Indruk Is dat het peil van de inzendingen zeer wisselend is. Er Is mooie, slechte en zeer professionele poëzie bij. De gedichten variëren van verliefde hartekreten van tieners tot weloverdachte terugblikken op lange levens van bejaarden. Met medewerking van de plaatselijke organisatoren verzamelde Peter Huysman een landelijk verspreide selectie uit de grote hoeveelheid inzendingen. Poëtisch Nederland was aan het werk - kijk eens wat u ervan vindt. Als dan de grond het zwaargekleurde blad onthaalt, Krijgt zij de kans te zegevieren met haar gloed, Om dan - te laat - te zien dat het aan krachten faalt, En waterig te dralen waar het duister woedt. Theo van der Vlugt - Haarlem Het lijkt erop dat In ons land meer gedichten worden geschréven dan gelézen. Men is geneigd tot die conclusie als men kijkt naar het aantal Inzendingen voor het Nationaal Concours Zondagsdichters. Dat aantal bedraagt namelijk ruim 3.000. Het concours wordt gehouden in het kader van de Boekenweek (17 tot en met 30 april) en is opgezet door de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond - die 100 jaar bestaat - en de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB). Tot 2 maart konden de amateurdichters hun werk insturen naar boekhandels, bibliotheken, culturele centra en de CPNB. Plaatselijk en regionaal worden de gedichten door deskundigen beoordeeld. In 10 regio’s worden tenslotte In combinatie met allerlei festiviteiten de finalisten aangewezen. tussen verdwaalde stoelen zoekt mijn kind kleine scherven muziek. buiten waait weer klein verdriet niet noemenswaard als nederlandse regen. Jean Severeijns, Maastricht Ogen, laat me naar jou kijken, Uren zullen dagen lijken! Greet Bus, Groningen die slaapwandelde met mijn vrouw, die telkens weer hetzelfde wou „breien..., kijken..., naar Lies en Jan, en soms wat vrijen..., maar nooit te lang” Ze vleide zich op een bankje neder. Vlakbij, waar ik dromend lag te bed. Mijn hand reikte naar haar en raak te alleen Het raam wat ik op een kier had Zij gelooft mij niet Als ik haar zeg „U moet voor mij blijven bestaan” Zij gelooft mij niet Haar antwoord is: „Was ’t maar met me gedaan” ’t Is triest voor haar, mijn tantelief Haar ogen zijn zeer slecht "i, doet ze met haar Ineke v. Hardeveld, Doetinchem Hendrik van der Ham, Amsterdam Overal zijn ogen hier en nu en altijd weer. Ogen lachen en zij glimmen kijken vaak bij mij naar binnen. Krimpen soms van pijn OGEN... ik vind ze fijn. acht janken werd ik wakker 1 in de schemer nog net g door dat ik een beetje vrij wil wezen, alleen met mezelf, geen mens te vrezen die mij iets zegt. Ik neem me nu mee heel luchtig zwevend door de zee ar, mijn tantelief scherp horen •,t is haar kracht ?r 'verloren. mijn verdriet 'eborgen zij weet dat goed noed Zij gelooft mij niet Als ik haar zeg „Lief mens, ik heb je nodig” Zij gelooft mij niet Haar antwoord is: „Ik voel me overbodig” ierget Nederland dichtte als nooit tevoren S». i door ■f. ■e st

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1980 | | pagina 21