a
Het schrijverke
Bedreigd leven (van rob en mens)
'1
nTï'
«te.
F
F
Li
-V
r»
'■vif
Vi:
i'7
7
n/
WW”
iO
au
Vl'll!
si
1
'7
ANIMALLITEITEN
all i 1 1
VASTLEGGER VAN VOLKSVERHALEN EN GEBRUIKEN
'.K.
Zinnen wentelen
Ondergeschoven
uw
ie-
)p-
all-
als
Imca Marina
Regionale omroepen
in-
)e-
door Hans Rombouts
Erop uit
Wanneer je in Nederland iets op wilt zoeken over volkskunde,
folklore, volksverhalen dan kom je praktisch zeker de naam dr. Tjaard
W. R. de Haan tegen. Hij is één van de ferventste speurders in het tot
voor kort nauwelijks in kaart gebrachte land van de volkskunde. Hij
telt ongeveer 45 fiches in de bibliotheek; anders gezegd: Tjaard de
Haan schreef of redigeerde 45 boeken. De nu zestigjarige auteur
voelde zich in zijn speurdersleven avonturier, deels
’wetenschapsman, deels een loper die de estafettestok van de
volksverhalen doorgeeft. Een geboren schrijvende verteller, die van
i zich zelf zegt: „ook al hang je in de strop dan vraag je nog naar
ballpoint en papier, want er moet nog zoveel vastgelegd worden”.
Een hinderlijke slijtageziekte, arthrosis deformans hij noemt het
een typische schrijversziekte beschouwt De Haan ontuitgesproken
als zijn strop. „Ik heb haast. Ik ben bang dat ik tijd te kort kom.
Vandaar, denk ik, die tomeloze produktie. Ik blijf druk bezig, ook al
gaat het allemaal wat moeilijker. „Onze Volkskunst” is nog niet zo
lang geleden uitgekomen, het „Balladenboek” ook. Ongeveerde helft
,'van de serie „Onze volksverhalen” uit de Nederlandse en Vlaamse
(provincies ligt al in de boekwinkels (zes van de veertien delen),
•eerstdaags komt een uitgebreide versie van „Europese
volksverhalen” uit alsmede een eigen dichtbundel
'„Springbalsemien”. En ik ben bezig met „Historische verhalen uit
I Vroeger tijd” en „Humor uit de oude doos”.
\j I
,1,- h r
'W..
/t. II
Jij]
*-7- J'./Z
I*'
I.
3
Schrijvers tekenen zich zelf'
zijn er nu instituten en media, die
per
Illustratie uit Volksverhalen’ bij het verhaal ,Het bang worden leren'
i
i
I
I
j
I
sen
i er
st.
lo
de
sst
dit:
ed
i
i
Tjaard de Haan
vanaf „en dan hoor ik of de klank
en het ritme goed overkomen. Bij
het lezen denk je aan dllerlei
associaties, die dicht onder de
oppervlakte liggen. De lezer zal dat
ook hebben. Ik houd er trouwens
ook van om bij verzen, die ik
tegenkom nu en dan eigen
muziekjes te maken, die zo volks
moeten zijn, aat elke boerejongen
ze zo kan zingen”. In zijn nieuwe
„Balladenboek” zijn daar
voorbeelden van te vinden.
Dr. De Haan heeft een eigen soort
humor. Zo kan hij het niet laten om
in elk boek een eigen verhaal onder
te schuiven bij de volkssprookjes.
„Ik vind het aardig om eens te
kijken of de strenge critici dat in de
gaten hebben. Dat is punt één. Ik
moet zeggen, dat ik de eerste nog
moet tegenkomen, die er erg in had.
Enige jaren terug kreeg de
volkskundige het aan de stok met
de platenmaatschappij
Phonogram. Imca Marina zong op
een plaat Groningse liedjes. Het
waren door Tjaard de Haan
bewerkte teksten. Hij procedeerde
vier jaar en drie weken voor de
Amsterdamse rechtbank en kreeg
gelijk. „Maar ja, ik schoot er
financieel niets mee op. De rechten
werden me wel toegewezen, maar
Ondanks alle acties van dierenminnaars tegen het
doodknuppelen van de zeehonden, de zadelrobben of
klapmutsen op het Canadese ijs, gaan die
jachtpartijen gewoon door. Green Peace en zijn
medestanders lijken tegen de bierkaai te vechten,
maar het blijft noodzakelijk de alarmklok te luiden.
Er komt een kentering in de publieke opinie, zeker
ook in die van de Canadese bevolking. Met de
overheid is het wat anders. Zei immers de Canades
premier Trudeau niet in 1978 nog op een
persconferentie: „Degenen, die tegen de
zeehondenjacht protesteren zijn slachtoffers van
propaganda, slecht geïnformeerde propaganda”?
Trudeau was van het politieke toneel verdwenen,
maar hij is weer terug.
Hoe ergemisverwekkend die Canadese overheid wel
optreedt tegen hen, die de zeehonden willen
de kosten van alles bij elkaar waren
hoger dan wat ik in het begin van
het proces als schadevergoeding
had geëist. Zo gaat dat in de
wereld”.
Niet alleen het geschreven woord
rond de volkskunde interesseert De
Haan, ook de radio. „Regionale
omroepen zijn erg belangrijk. Ik
kan dat goed beluisteren op de
Belgische zender. Het totale
programma leeft dank zij de
regionale omroepen, zoals die van
Hasselt of Kortrjjk. Je krijgt
daardoor meer betrokkenheid van
de mensen, het volk bij hun eigen
cultuur. Je zou hier in Nederland
ook overal zulke instellingen
moeten hebben als het Starink-
Instituut in het oosten, de IJssel-
Akademie en de Fryske Akademy.
Zo breng je alles dichter bij de
mensen. Zo kun je de estafette van
de volksverhalen doorgeven. Daar
mag je best je eigen kleur aan geven
als je maar binnen het raam van de
natuurlijke vertelling blijft. Een
goede vertelling is niet afhankelijk
van diploma of beroep. Je moet
haar alleen wat styleren als het
nodig is. Er zijn nog echte vertellers
beschermen, maar niet tegen de knuppelaars, vertelt
Brian Davies in zijn boek „Bedreigd leven”. Hij
wordt aan alle kanten dwars gezeten en moest soms
zelfs vrezen voor zijn leven. Davies schrijft
daarover, maar meer nog natuurlijk over het object
van zijn activiteiten: de zadelrob. Hij beschrijft het
leven van de robben. Hij doet ook een boekje open
over de gruwelijke slachtpartijen. Hij kan er over
praten, want hij is er geweest en heeft het gezien.
Het boek is rijk aan kostelijke foto’s van jonge en
oude zeehonden. Zelfs zijn er onder-ijs-opnamen bij.
Het jammerlijke van een boek als dit is natuurlijk,
dat degenen, die het zich echt moeten aantrekken,
het wegschuiven als „slechte propaganda”.
genoeg. En het wonderlijke is datje
de eigen stijl van de verteller of
vertelster er ook weer uithaalt”.
Als ik vertrek wijst Tjaard de Haan
naar de springbalsemienen in de
tuin. „Ze komen net weer boven de
grond. Ze zijn de naamgevers van
mijn dichtbundel. Die schreef ik,
toen ik me zelf zielig vond door die
rot ziekte. Treurige en ook
ironische gedichten. Maar met je
zelf zielig vinden kom je er niet. Er
is nog zoveel te doen. Trouwens, de
balsemien zit ook niet stil. Straks
worden het weer zülke struiken
de.
<en
zich bezig houden met het
verzamelen van gegevens. Er is een
Volksrundecommissie, een
Dialectcommissie, een
Volksliedarchief, een
Naamkundecommissie. Maar er is
geen specifieke opleiding voor
Volkskunde.
Dr. De Haan: „Er is geen lectoraat,
geen docentschap zelfs in die
discipline, die natuurlijk
veelomvattend is. Wel gaat de
culturele antropologie zich steeds
meer bezig houden met thema’s
over de volkskunde. Misschien gaat
men er in universitaire kringen
vanuit dat de volkskunde al
ondergebracht is in die culturele
antropologie”.
sn-
en
ïhi-
,oo/:
is, van wie binnen één jaar vijf
boeken een herdruk beleven. Hij
heeft natuurlijk de tijd mee. Er is
een grote vraag naar alles wat op
vroeger slaat. Hij bevaart de zee der
nostalgie met grote bekwaamheid.
Voor hem zelf gaat het nauwelijks
om een nostalgische koers. Hij was
al lang bezig in de volkskunde,
voordat de grote massa maar
vermoedde dat er zoiets bestond.
Punt twee is, dat ik gewoon wil
kijken of ik het werk zó in de
vingers heb, dat ik een
aanvaardbaar verhaal in de
volkstaal kan schrijven. Dat is geen
falsificatie in zo’n boek, maar een
soort mystificatie. Dat niemand
daar nog achter gekomen is, pleit
eigenlijk enigszins voor mij, niet
tegen de kritiek”.
Een voorbeeld van zo’n
ondergeschoven verhaal vindt men
in „Nederlandse Volkssprookjes”.
Daar is het verhaal „Het boek van
Grebus-Grabus in opgenomen, in
het Gronings.
De affiniteit tot de noordelijke
dialecten is hem ingeboren, want
zijn moeder was een vrouw van het
Groningse platteland en zijn vader
een Fries. De Haan schreef
„Smeulend vuur” dan ook in het
Gronings, een bundel Groningse
volksverhalen, die hij verzamelde
tijdens zijn verblijf in de oorlog in
Wagenborgen.
Zijn kennis van het Fries kon hij
verdiepen tijdens zijn leraarschap
(Nederlands) in Drachten. Hij werd
uitgenodigd lid te worden van de
Fryske Akademy, de Groningers
bonden hem door een lidmaatschap
van Het Groninger Genootschap.
Landelijk werd zijn werk
gewaardeerd, toen hij gevraagd
werd zitting te nemen in de
Akademie van Wetenschappen.
Tjaard de Haan verhuisde als
leraar naar Den Haag en later naar
Haarlem, waar hij van 1953 tot 1976
Nederlands gaf aan het
Lorentzlyceum. In zijn Haarlemse
tijd dook hij zoals hij dat ook in
het noorden had gedaan direct in
de regionale volkskunde. Hij
schreef o.a. historisch-
heemkundige werken over
Zandvoort, Haarlemmermeer,
Spaamdam en omgeving,
Bennebroek-Vogelenzang en
Schoten (Haarlem-Noord).
Het werkterrein van Tjaard de
Haan is groot. Drie Nederlandse
uitgeverijen profiteren van zijn
werklust en deskundigheid en nog
enkele Vlaamse (zo heeft hij o.a. de
patronage over de Vlaamse
Volksboeken, navertelde Vlaamse
volksverhalen). Hij is voorzitter van
het Beraad voor het Nederlandse
Volksleven (een CRM-lichaam). Hij
is ook de grote promotor en
hoofdredacteur van het
toonaangevende periodiek
Neerlands Volksleven. Hij schreef
twee dichtbundels, maar hij en
dat is weer een andere kant van zijn
interessen analyseerde ook het
werk en de stijl van Cissy van
Marxveldt, de
„bakvissenromanschrijfster”.
k
Hoewel Tjaard de Haan zeer
produktief is legt hij voor zich zelf
strenge kwalitatieve eisen aan.
„Met mijn vermoeide pootje schrijf
en herschrijf ik steeds; schrappen,
strepen, inkorten. Zinnen worden
gewenteld en gekanteld. Dat heb ik
geleerd van mijn vader, die, als
architect, tekeningen als volgt
beoordeelde: zitten er geen
raderingen (uitgummingen, red.) in,
dan is er iets mis, want niets kan
ineens helemaal honderd percent
goed zijn”. Hij pakt een bundeltje
gelinieerd papier en laat zijn
schrijfprocédé zien; stukken
doorgeschrapt en herschreven.
„Typen kan ik met die ziekte niet
meer. De uitgever vindt dat geen
ramp. Er is grote vraag naar mijn
werk. Dat geeft voldoening. Ik
erger me alleen, dat ik niet meer zo
vooruit kan als vroeger. Die
schrijversnek is net zoiets als
stoflongen vooreen mijnwerker.
Schrijven is een edel ambacht.
Daar wordt tegenwoordig te weinig
aandacht aan besteed, vind ik. Met
letters op papier zetten alleen ben je
er echt niet. Er moet harmonie in
zitten. Zeker ook in die
volksverhalen. Ik lees ze voor”
hij legt er declamerend een proeve
Van dr. Tjaard de Haan zijn onlangs de
volgende boeken uitgekomen: In de serie
Volksverhalen, waarvan hij de redactie
voert: „Groningen”, door Tjaard de
Haan zelf; „Friesland”, door J. van der
Kooi; „Zeeland en de Zuidhollandse
eilanden”, door Willem Geldof; „Utrecht
en het Gooi”, door Willem de Blécourt;
„Gelderland”, doorG. H. J. Krosenbrink;
„Óóst- en West-Vlaanderen”, door drs.
Renaat van der Linden en prof. dr.
Lieven Cumps (uitgeverij Het Spectrum,
prijs per deel 29,50).
Het Prisma „Balladenboek” met oude en
nieuwe balladen uit binnen- en
buitenland plus commentaar,
muziekvoorbeelden en registers
(uitgeverij Het Spectrum).
„Onze Volkskunst” met onderwerpen als
eten, drinken, volksgeloof,
klederdrachten, wooncultuur, spel en
dans, wagens, door Tjaard de Haan
(uitgeverij Elsevier).
'ie.
de dag niet meer zien: die mannen
hebben vaak enorme bossen haar
op hun hoofd, zonder dat kale
plekje; en soutanes zie je ook niet
meer langs de rietkraag). Er wa
ren schrijvertjes, die hun reper
toire hadden uitgebreid. Zij krin
kelden en winkelden een zinnetje
in het niet meer zo pure water:
God is dood. Maar ook die kreet
zie ik tegenwoordig nauwelijks
meer schrijven door companen.
Het lijkt wel of Moeder Natuur
door al die vervuiling of Vader
God (u mag kiezen) moe is gewor
den. Er zijn trouwens niet zo veel
schrijvertjes meer. Evenmin veel
vriendelijke mensen, die een
praatje met ons willen maken. Ik
zelf moet de eerste nog tegen
komen.
I De man, die in 1950 in Nijmegen
promoveerde op het proefschrift
„Volk en dichterschap” met Gerard
I Brom als promotor (de bul staat
zelf zeggen. Dus dacht een van
hen, waarom zou ik die vriende
lijke mens niet een antwoord ge
ven dat hem deugd doet. Als er
een humanist op de oever gestaan
had, zou mijn voorvader waar
schijnlijk geantwoord hebben,
dat hij alsmaar Moeder Natuur
in het water etste met zijn lijf. Nu
Guido daar stond, tilde hij zijn
kopje uit het water en vertelde
hem, dat hij de naam van God op
de pure oppervlakte kalligrafeer
de Ik weet wel - en dat is ook bij
overlevering - dat de kleinkinde
ren van dat 'bewuste schrijvertje
later niet meer wisten, wat zij
zeggen moesten, als er een domi
nee voorbij kwam of iemand van
wie ze vermoedden dat het een
priester was (je kan dat vandaag
ti
bang’ tijd te
kort te komen
Tjaard de Haan gaat er prat op, dat
hij waarschijnlijk de enige auteur
H.R.
„Bedreigd leven”, door Brian Davies. Uitg. Van Holkema en
Warendorf 27,50).
Tjaard de Haan
k t
i
I nonchalant in de kamer tegen de
wand), trok jaren geleden met de
bandrecorder langs velden, wegen
i en straten: op zoek naar
volksverhalen en volksgewoonten.
Dat is allemaal veranderd. Waar
Zelfportret Jos Ruting uit het boekje vroeger individueel werd gewerkt
lijk aangetrokken door het kleine
in de natuur. Nou dan was hij bij
ons natuurlijk aan het juiste ad
res. Draaikevers zijn geringe die
ren vergeleken bij kanjers als
koeien en paarden.
Die Guido moet een vorser ge
weest zijn, iemand die altijd het
naadje van de kous wilde weten.
Hij kwam elke dag langs en hield
dan stil om te kijken, wat die
schrijvertjes allemaal aan het
doen waren. Het moet ook wel een
eigenaardig gezicht zijn: al die
blauwzwart-glinsterende torret
jes op het water draaiend door
elkaar. Ik heb daar nooit zo bij
stilgestaan. Stil staan doen we
so-wie-so al weinig.
Als schrijvertje moet je alles in
de gaten houden: boven en onder
water. De vijand slaapt nooit en
een prooi komt je niet in het bekje
gedreven. Degene, die ons ge
maakt heeft zoals wij zijn: de
schepper, zeggen de priesters; de
natuur zelf, roepen anderen aan
de waterkant; die maker dan
heeft ons prima oogapparatuur
ter beschikking gesteld. We heb
ben ogen, die in tweeën gedeeld
zijn. Daardoor kunnen we tege
lijk zowel boven als onder water
kijken. Die Guido had dat niet in
de gaten. Dat zei-ie later ook.
Het verhaal wil, dat hij op zeke
re dag zijn nieuwsgierigheid niet
meer bedwingen kon. Hij wilde
bij hoog en bij laag wel eens we
ten wat die schrijvertjes daar op
het water deden. Hij meende als
maar dat ze een soort woorden
boek op de waterbladspiegel aan
het schrijven waren. Hij riep dan
ook: wat schrijven jullie nou toch
allemaal op?
Nou zijn draaikevertjes niet op
hun platte achterhoofd gevallen.
Zij wisten heel goed, dat er een
priester op de oever van de Reien
(of de Mandei, daar wil ik vanaf
zijn) stónd. Dat zag je aan zijn
soutane, aan zijn witte boordje en
aan dat merkwaardige kale plek
je op zijn achterhoofd. Dat hoor
de je ook aan de manier waarop
hij praatte. Een priester praat
heel anders dan een boer of een
stroper of een visser. Het is net of
die boer, die visser en die stroper
precies weten waar ze mee bezig
zijn en een priester altijd maar
aan het zoeken is naar iets. Juist
zoals die Guido aan de water
kant.
Draaikevertjes zijn vriendelij
ke beesten. Laat ik het maar eens
Wij hebben het van overleve
ring: iedereen moet dan maar uit
maken, wat hij voor waar houdt
en wat voor verzinsel. U weet hoe
het gaat met een verhaal. De een
vertelt het de ander. Wat de een
interessant vindt, dikt hij wat
aan. De ander weet dan niet beter
.dan dat het allemaal waar is. Ik
waarschuw u maar. Welaan dan.
De overlevering zegt ons, draai
kevers, dat er op een goede dag
een aardig mens langs de Reien in
Brugge liep. Maar het kan ook de
Mandei bij Roeselare geweest
zijn. Daar is in de loop der jaren
wat onduidelijkheid over ont-
- staan. In ieder geval was het een
Vlaams riviertje. Die man kwam
altijd even babbelen met de die
ren in het water. Net zoals die
andere figuur, nog verder in het
verleden, ene Franciscus. Die kon
hele sermoenen houden aan het
adres van de vissen. Dat schijnt
iets van Roomse priesters te zijn,
dat keuvelen met schepselen, die
niet hovaardig verkondigen dat
zij het allemaal zo goed weten.
Zouden die priesters op een gege
ven moment genoeg hebben van
de beminde gelovigen? Ik denk
dat ik die priesters geen ongelijk
kan geven. Maar wie ben ik? Een
ongeletterde schrijver. Wat een
prachtige contradictie in termi
nis.
Die mens in Vlaanderen was een
gezellig type. „Ik ben Guido",
moet hij geroepen hebben naar de
statige zwanen, naar de luie een-
den en naar mijn bedrijvige fami
lieleden. Hij voelde zich kenne-
Éi