vpoHf.P'n cropri Varkens lopend naar de markt Bali, demonen, apen, eenden en witte lemboes w "ij 41 5 r vi/K»/ Him luim C/ door Bob Tadema Sporry Heremietkreeftjes Topdier f1 Apen Krekelgevechten st De buffels gaan elke dag in bad (links boven) om goed te kunnen werken. Boven midden: de vechtkrekel in het busje wordt aangespoord. De hanen (rechts boven) vechten uit zich zelf. De varkens gaan aan het touw lopend naar de markt. De apen van Sangeh zijn zeer brutaal. Links: de bekende loopeenden van Bali, wier leven be heerst wordt door bamboe met een wit vlaggetje. Hanen ie sn >9 r. sn ar Bali is niet voor niets het eiland der góden. Goed, er komen op drie, vier punten een groot aantal weinig goddelijke toeristen maar dat doet niets af aan het feit dat Bali uniek is en blijft, zoals ook ons eigen land vrij uniek is al komen er ongetelde massa’s toeristen kijken naar Marken, Volendam en het Damrak. Intiemer dan waar ook ter wereld zijn de góden met hun stoeten van demonen, heksen, spoken en geesten betrokken bij het menselijk leven en voor de Balinees is het leven zonder die góden dan ook onbestaanbaar. In deze wondere tropenwereld leven mens en dier heel nauw met elkaar verbonden en talloze dieren zijn heel erg magisch. Dat varieert van heilige runderen tot en met zwartmagische zeedieren. Uit de zee komt namelijk al het kwaad en een Balinees acht je stapelgek als je vrijwillig die zee induikt of bewondering koestert voor koraalvissen. Een vis is hooguit goed om op te eten maar meer niet. Van de bergen, de hemelhoge vulkanen komt al het goede want als op een Balinese Olympos wonen de góden op de Goenoeng Agoeng en de Goenoeng Batoer. Daar hoog boven, tot in de wolken en de rook der nog levende vulkanen leven de dieren van de lucht, de vogels. En op de hellingen en op het heilige eiland Bali zelf leven de dieren van het land waarover dit verhaal gaat. Sapi 1 krekelmannen n ?n Op de stranden van Bali leven miljarden heremietkreeftjes en bij eb hebben ze het er niet gemakkeljjk. Op hun draaddunne pootjes voortkrabbelend moeten ze heel dat gewicht van hun huis meesjouwen. En aangezien er genoeg vliegende vijanden boven hen ronddraaien is hun leventje een hachelijke zaak want een drooggelopen strand en dito rif is gevaarlijk. Er bestaat niets wonderlijkers dan een drooggevallen rif waar het dode Koraal een bodem van scherpe punten en diepe kuilen vormt. Kronkelriviertjes van vinger- tot handbreed voeren het zeewater naar de rand van het rif waar de Indische Oceaan met donderende brekers stukslaat op scherpe pieken. Op enkele meters van die rifrand af valt de zeebodem peilloos diep weg en niets is er meer om de zee in toom te houden, want tussen Bali en het zuidpoolgebied Antarctica is alleen maar water. Om de krekelgevechten heen bestaat een heel industrietje. Daar zijn bijvoorbeeld de makers van de krekelkooien van bamboe en de bladen waarop die kooien in nette rijen bewaard worden. Het zijn stukken bamboe van 12 tot 15 cm lang en Van krekels naar hanen is op Bali één pas. Maar er is één groot verschil. Krekelgevechten zijn pret voor iedere man en jongen, hanengevechten zijn er als gewijd ritueel en als zodanig magisch, iets De arena waarin gevochten wordt is piepklein en men moet er dan ook met de neus bovenop liggen. De arbiter is altijd een integere oudere heer die de krekels kent van a tot z. Hij zit achter de arena, een voetstukje waarop twee krekelkooien in eikaars verlengde liggen. Tot het gevecht begint houdt een dun plaatje blik de twee kampioenen gescheiden. Nu bestaan er vervelende krekels die niet willen vechten. Voor dat doel heeft de arbiter een dun ijzerdraadje met een graspluimpje aan het eind. Daarmee wordt zo’n onwillige krekel net zo lang geaaid en gekriebeld tot hij ineens wild wordt en bereid is iedere tegenstander aan te vliegen. Dan gaat het blikken schuifje omhoog en de vechtjassen gaan hun gang. Wie wint heeft de tegenstander tot achterin diens kooi gedreven en zijn eigenaar kan het geld opstrijken. met een doorsnede van 6 cm. Opdat de krekel lucht krijgt zijn er spleten in gemaakt. Het open einde van de kooi wordt afgesloten met een bamboe dop en het andere einde bestaat uit het natuurlijke tussenschotje van de bamboestang. Per kooi gaat er één krekel in. Deze wordt uitstekend gevoed want alleen dikke krekelmannen kunnen goed vechten. waar menig toerist het maar moeilijk mee heeft omdat hij er niets van snapt. Het échte hanengevecht dat plaats heeft bij ieder tempelfeest is bedoeld om door het bloedoffer dat hiermee gebracht wordt de aarde beter en vruchtbaarder te maken. Zulke hanengevechten hebben plaats in de wentilans, grote open gebouwen die dan tjokvol mannen en jongens zitten. Ze hebben voor deze gelegenheid hun mooiste kleren aan en hun mooiste hanen bij zich. En natuurlijk wordt ook hier vaak gegokt maar dat vinden de góden en demonen niet erg. Vechthanen worden gefokt volgens regels die minstens duizend jaar oud zijn en men gaat er even zorgvuldig bij te werk als bij een kostbaar racepaard. Alle vechthanen zijn mooi, verwend en vechtlustig. Ze huizen in fraai gevlochten korven en krijgen een uitgezocht dieet aan mais, rijst en gehakt vlees. Iedere Balinees weet dat hanen echte bermtoeristen zijn en daarom staan ze meestal in hun korven langs de weg om te genieten van het verkeer. Wat men zo als buitenlander te zien krijgt betreft oefengevechten waarbij ook wel eens -niet vaak!- een slachtoffer valt. Een écht gevecht krijgt men minder goed te zien. Dan wordt het ernst voor de verwende hanen. Aan de poot krijgen ze sons een stalen dolkje gebonden waarmee ze moeten proberen de vijand in het hart te treffen en omdat iedere haan precies weet waar het hart van zijn tegenstander zit duurt ieder gevecht hooguit een halve minuut, meestal slechts een paar seconden, waarbij twee veren ballen hoog opspringen en rondstuiven tot er één neervalt en de winnaar luid kraaiend van zijn overwinning kennis geeft. De dode haan gaat in de kookpot van zijn verliezende baas zodat die ook nog wat heeft. Je kunt een Balinees niet kwader maken dan iets te prevelen over ’wrede hanengevechten’. Eten toeristen nooit jonge haantjes? En draait men die niet kort en goed de nek om of hakt hem zijn kop af: Nou dan! Kun je dan als haan niet veel beter je leven afsluiten met één enkel glorieus en voor de haan volmaakt natuurlijk gevecht-tot-de-dood-er-op- volgt? Al zijn de varkens ’vrouwenbeesten’, het is nu ook weer niet zo dat die vervelend moeten gaan doen als er een varken nodig is voor een of andere ceremonie. Dat zullen ze trouwens wel uit hun hoofd laten want op Bali is het gemeenschapsgevoel meer dan normaal ontwikkeld en niemand zal zich er aan onttrekken. Bij feest of ceremonie gaat big of varken automatisch in handen der mannen over want zij zijn het die het tempelvoedsel bereiden moeten. Voor het feestvarken wordt de toestand er niet leuker op al is men wel zo ethisch dat het doden van het varken in het duister plaats heeft zodat het dier er zo weinig mogelijk van merkt. Balinezen zijn hindoes en houden dus niet van doden maar soms kan dat noodzakelijk zijn als het het heil van de gemeenschap betreft. in Voor ieder op het strand en in de zee levend heremietkreeftje breekt de dag aan dat hij of zij ruimer moet gaan wonen omdat het eigen huis te klein wordt. Op die dag wordt dit huis, een schelp, verlaten en het arme kreeftje dat zo kwetsbaar is als een levend wezen maar zijn kan gaat op zoek naar een nieuwe behuizing in de vorm van een horentje waar het, staart vooruit, zo snel mogelijk in kruipt. Hij wriggelt een beetje, draait een beetje en reeds sluit de schelp als een behaaglijke maar bovenal veilige huid om zijn tere lichaampje. Voorlopig kan hij weer voort. De mannen zijn het die het varken kruiden en roosteren boven een open houtskoolvuur waardoor de ongeëvenaarde babi goeling ontstaat, epn godenspijs waar later ook de mensen van genieten als de góden er de essentie uit hebben genomen. Voor ieder varken breekt de dag aan waarop het verkocht gaat worden. Dan krijgt hét een rotan strik om het vette 1 lichaam en wandelt op eigen kracht aan de lijn naar de markt. Maar er zijn ook varkens die heel wat verder weggaan, naar Hongkong, naar Java, naar Singapore want ook het Balinese varken is beroemd en levert topkwaliteit vlees. In dat geval krijgt het varken een mand aan en wordt het niet zo’n leuk gezicht als levende vracht op een truck geladen. Maar het blijft althans op Bali onbeschadigd want nergens ter wereld en zeker bij ons niet is men zo hef voor dieren als daar. ’schattige’ kleine aapje dat zo vertrouwelijk op je schouder zit weet dan haarscherp in je oorlel te bijten of een haarlok uit te trekken. Op Bali doen ook de eenden, de fameuze loopeenden die zo koddig recht overeind in troepen langs de wegen wandelen, aan magie. Witte magie uiteraard want een eend is een aardig dier. Dat kan men duidelijk zien aan het onweerlegbare feit dat ze er nooit vandoor gaan als hun hoeder gaat eten of slapen. Ze blijven dan allemaal braaf bij de lange dunne bamboe met een wit lapje eraan die in de grond geprikt vlakbij hen staat. De waarheid is nuchterder maar niet minder aardig. Eenden beginnen hun bestaan als kleine gele of zwarte donsballetjes en vanaf hun eerste dag gaan ze altijd samen in een grote platte mand naar de sawah om er te slobberen van kroos en kleine organismen. Vlakbij hen staat die bamboe in de mand en daar staat ook de houten draagbak met voer die iedere eendenhoeder op zijn schouder meetorst. De stok heeft nog een ander doel: deze maakt de eenden verkeersminded. Loopeenden scharrelen als kleine kereltjes naast en tussen elkaar door, luid snaterend en kwekkend en nooit op het verkeer lettend. Maar nadert er een auto of bus dan laat de hoeder zijn bamboe aan de straatkant langs hen neerzakken en dan weten ze dat ze in een rijtje moeten gaan lopen wat ze dan ook braaf doen. De prijs voor het mooiste dier gaat in Bali zonder meer naar de sapi, het onvoorstelbaar mooie rund dat befaamd is in heel Azië. Koeien en stieren en zelfs het kleinste kalfje is zo zeldzaam edel van lijn en gang en vorm, zo prachtig getekend met de scherpe witte achterspiegel en de goudbruine huid van de koe en de zwartbruine huid van de stier, dat ze meer op herten dan op koeien lijken. Als sapi leid je een luxebestaan op Bali al moet er op zijn tijd behoorlijk gewerkt worden. Maar iedere dag krijgt iedere sapi - en wat dat betreft ook iedere waterbuffel - een bad, na eerst stevig te zijn afgeboend met een dot hard gras opdat het laatste modderspoortje verdwijnt. Staarten worden goed uitgespoeld en voor het drogen weer in de krul gelegd. Horens worden opgewreven met een doekje en vaak krijgen ook de hoeven stuk voor stuk een beurt en worden deugdelijk nagekeken op doorns of ander akeligs. Na het dagelijks bad kan iedere sapi zo naar een tentoonstelling! Varkens, groot en klein zijn een geïntegreerd onderdeel van de samenleving en altijd en alleen het eigendom van de vrouwen. Inkomsten uit de varkensverfcoop komen dan ook alleen de vrouwen toe. De varkens behoren tot het weinig fraaie soort der hangbuikvarkens maar ze beginnen hun leventje met een keurig net ruggetje zodat een biggetje er erg hef uitziet. In de loop van het jaar verschijnt de knik in de ruggegraat. Een zwak ruggetje dus? Of een raskenmerk? Geen veearts op Bali die me er antwoord op wist te geven. Waarom zou hij? Het is immers zo. Het topdier van Bah krijgt vreemd genoeg niemand te zien behalve zij die het geluk hebben op een of ander manier naar de bij niet-Bahnezen onbekende dessa Taro te gaan. Dat dier is de heilige witte lemboe, die geen sapi is maar eerder een zeboe. De lemboes zouden nog afstammen van door de Indiërs geïmporteerde heihge Indiase runderen die hier vijftienhonderd jaar geleden heen werden gebracht- Ze zijn zo schaars geworden dat alleen in Taro er nog een handvol rondlopen. Albino’s zijnde hebben ze een volmaakt roomwitte huid en zwakke bleekblauwe ogen. De stierlemboe van Taro is een monument op zich. Nu hij geen kleine lemboetjes meer kan verwekken slijt hij zijn leven op een eigen welig grasland, vastgebonden aan een hardroze nylon kabel. Hij is nog altijd woest en sterk zoals die van Taro vol trots vertellen. Zijn huid is overdekt met httekens van ontelbare eervolle gevechten met vroegere rivalen, maar die huid glanst nog altijd want iedere dag wordt hij eerst gewassen en dan goed geborsteld. Zijn vrouwen en nakomelingen huizen een heel eind verderop op een wei onder grote bomen,de laatste resten van het oerwoud dat hier eens groeide. De lemboes hebben kennelijk van origine in dat woud geleefd maar toen de mensen bouwgrond nodig hadden voor sawahs werd het boom voor boom geslecht. De kleine kudde van nu ligt kennelijk met hun bestaan-buiten-een-bos overhoop. Ze zoeken altijd de schaduw op. Al leken de lemboes tot uitsterven veroordeeld, er is nu weer hoop met de moderne fokmethoden waardoor de oorspronkelijk slechts zes dieren tellende groep zich nu heeft ktinnen uitbreiden tot tien. Ze hebben dan wel gekleurde plus witte ouders maar door rationeel fokken zijn de eerste wasecht witte lemboes geboren en er is dus hoop voor de toekomst. Of ze ooit weer een bos ter beschikking zullen krijgen staat te bezien, maar ze zijn er tenminste. Want wat zou dessa Taro, diep verborgen in de bergen van Bali moeten zonder hun eige.n dierbare lemboes? jM Op Bali heeft het toerisme zelfs enkele dieren beroerd. In het druk bezochte heilige woud van Sangeh waar 1500 apen een prachtig somber bos met een paar dikbemoste tempels bewonen kan iedereen dat tot zijn schrik gewaar worden. Die apen van Sangeh zijn echter geen gewone apen. Overdag zien ze er normaal genoeg uit maar als het schemert en de boze krachten zich op het eiland der góden gaan weren is ook voor deze Sangehapen het uur aangebroken om zich in hun ware gedaante te tonen. De demonen die overdag de streek rond dessa Sangeh onveilig maken veranderen bij het vallen van de avond in de apen van het bos en geen zinnig mens die zich dan meer buiten waagt. Die demonische apen van Sangeh hebben rond en in het bos het toerisme zien groeien en scherp de toeristen gadegeslagen. Ze weten dat in iedere tas, plastic draagtas of zak wel iets zit dat een aap best kan gebruiken of het nu een filmrolletje, een lippenstift of spiegeltje betreft. Terwijl een bril helemaal spannend is. Ze kunnen nog geen ritssluitingen losmaken maar het scheelt niet veel. Hun ware aard tonen ze ook als de ongelukkige toerist geen apenoten of bananen bij zich blijkt te hebben. Dan wordt er gebeten en geblazen en dat Niet iedereen zal op het idee komen dat je met krekels geweldig spannende gevechten kunt organiseren waarbij een mens een gokje kan wagen en geld verdienen of verliezen. Maar op Bali ontdekte men in de krekelmannen een zeldzaam moordlustig wezen dat het uitnemend doet in de krekelarena. De basis van de edele sport is dat krekelheren bereid zijn zich dood te vechten als het om krekeldames gaat en om die vechtlustige krekelheren te vangen worden de kleine jongetjes uit het dorp er op uitgestuurd om ze te overmeesteren in het hoge gras wat weer een sport apart is. Balinese jongetjes zijn er bijzonder handig in want eeuwenlang hebben ook hun voorvaderen dit bedrijf in hun jeugd uitgevoerd. Alleen dikke ‘'■<318

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1980 | | pagina 29