H
Letterkast
H
!F?1
Kl
O
Ga niet spitten!
Kt»-
fflg
Hartendwaas door
,l«
I
D
Hans Rombouts
J
Hans Rombouts
nuk
■et dorp werd groter. Er kwam een
nieuw-bouwwijk. De dorpsstraat leek
stads te worden. De winkeltjes werden
winkels. Enkele winkels tezamen een super
markt. Daar gingen ze ook bloemen en plan
ten verkopen. Maar wie koopt er planten, die
in plastic verpakt zitten, als er een kwekerij
vlakbij in de buurt is met planten, waar de
lucht van grond nog aanhangt.
Goed, het hek rond zijn tuin werd wat
gammel, de koude bakken wat slordig. Maar
daar ging het de klanten toch niet om. Ze
wilden immers echte planten, zo uit de na
tuur. En hij ging de supermarkt te lijf. Elk
kind dat bij hem wat kwam kopen kreeg een
dotje vergeet-mij-nietjes gratis. De klanten
bleven komen, al waren er wat haastigen,
die de tijd niet namen om te kiezen uit de
bedden en de rust niet hadden om achter de
tafel té wachten tot het hun beurt was om af
te rekenen. Die renden dan naar de super
markt en gristen snel wat groens bij elkaar.
Aan die lui had hij niets. Die gaven hem ook
geen voldoening. Hij wilde alleen maar men-
derwerp stuit. In het Nederlandsch Maga
zijn van 1836, waaruit ik al eerder citeerde,
trof ik onder het simpele kopje Stoomwa-
pens een verhandeling aan van een mede
werker, waarin de hele bewaneningswed-
Ons oude baasje lachte er eerst om. Wie
van zijn klanten nam een stadsmens met een
rare hoed op zijn kop serieus? Een man, die
zijn planten en bloemen niet zelf kweekte,
maar ze voor dumpprijzen opkocht?
Het baasje trok de stoute schoenen aan.
Hij kon ook moderniseren. Hij kocht een
grote plastic tent en zette daar zijn tafel en
nieerd papier. Een potlood eerst, later een
ballpoint. Dat was eigenlijk niks, want die
vlekte als er eens een druppel regen viel. En
sommige klanten wilden een papiertje, waar
hij de koopwaar op vermeldde. Dat was
voor de belastingen, zeiden ze. De laatste tijd
hoefde dat niet meer. De tuinplanten waren
niet meer aftrekbaar.
sen, die hun planten met liefde kwamen
kiezen.
15.000 in het uur, waartoe bijna 350 Ned.
ponden steenkolen worden vereischt; en om
zulk een aantal kogels met gewoon schiet
geweer te werpen, zoude men natuurlijk
15.000 patronen of ladingen kruid nodig
hebben. Het verschil nu tusschen de waarde
van 350 ponden steenkool en 15.000 patro
nen loopt te veel in het oog, dan dat niet
ieder onzer lezers dit opmerkt.”
-■-^r wordt dan uitvoerig melding gemaakt
B^ van een manier om met het stoomwa-
JLi pentuig 1000 kogels in een minuut af te
vuren. En opgewonden meldt de schrijver:
Op deze wijze derhalve zoude een enkele
loop, in den tijd van een paar seconden,
eene geheele kompagnie soldaten kunnen
vellen, en meer kogels kunnen uitwerpen
dan een geheel bataljon infanterie bij het
snelste vuren.”
„Tien stoomkanonnen zouden in een veld
slag meer uitrigten dan tweehonderd gewo
ne veldstukken. Tien kanonnen zouden in
staat zijn om in een dag een leger van
150.000 man te vernietigen. Hoe onmensche-
lijk het ook moge schijnen om zulks verba
zende middelen in den krijg te bezigen, zoo
kan men gerust verwachten, dat het invoe
ren daarvan de weldadigste gevolgen zoude
hebben, daar deze handelswijze stellig ze
ker de tegenwoordig in gebruik zijnde mid
delen niet meer overtreft dan de vuurwa
pens de vroeger algemeen gebruikte zwaar
den, lansen en pijlen overtroffen; en alge
meen wordt erkend, dat sedert het invoeren
van het schietgeweer, de oorlogen oneindig
minder bloedig worden gevoerd”.
nr-rnt is nu het frappante van het geval,
bedacht ik bij lezing van al dit fraais
▼V (oorlogen worden minder bloedig, ja
wel) dat je maar één letter hoeft ,te verande
ren om een hedendaags appel op een doel
treffender bewapening te verkrijgen. Veran
der de s van stoomwapen in een a. Dan zit je
midden in de huidige problematiek van de
bewapeningswedloop. Er verandert niets in
de menselijke samenleving. 1836 kon 1980
zijn.
■w-r-u was er één ding, waar hij zich wel wat
zorgen over maakte. Hij was geen baas
1 1 van de tuinderij. Hij had de grond
gepacht, gehuurd. En hij hoorde wel eens,
dat de heren van de supermarkt zijn stuk
grond graag zouden willen hebben voor par
keerterrein. Zijn huurbaas ging daar geluk
kig niet op in. Die was zelf kweker, aan de
andere kant van het dorp, boomkweker, dus
daar had hij geen last van.
Het werd wel een benauwde zaak, toen
naast hem, aan de andere kant van de Den
nenstraat, op zekere dag een aannemer ver
scheen. Hij mat een stuk weiland af. Niet
lang daarna was het duidelijk wat er aan de
hand was. Een man uit de stad ging er een
tuincentrum beginnen. Met een frivool hou
ten huis, een hal, een kas. Jan de tuinman
noemde hij zichzelf en zijn zaak. Hij droeg
altijd een strooien hoed, ook als de zon niet
scheen.
ij zat bijna roerloos op een oude keu
kenstoel. Alleen zijn ogen dwaalden
regelmatig weg naar het eind van het
pad, dat langs de volkstuintjes liep. Een pad
vol hobbels en kuilen. Er kwam niemand.
Althans in zijn ogen. Er daverden wel lieden
in een zwarte oude Porsche langs, ramen
open, Hilversum 3 voluit. Maar dat waren
niemands. Er kwamen wel ontluikende
/meisjes langs, te paard, in stretch, strak
gespannen, keuvelend over alles en niets.
Ook dat waren niemands.
Het oude baasje op de stoel bewoog niet,
als een zetstuk in een decor.
De stoel stond vlak achter de deuropening
van een grote plastic tent, bijna een mini-
sporthal. De tent stond midden in een per
ceel volkstuintjes.
In de tent: een zee van bloemen en plan
ten: rode salvia’s, roze en witte geraniums,
lila en paarse petunia’s, alle tinten violen,
luchtige pantoffelplantjes.
Een zware, zwoele lucht van gebloesemte
kroop over en langs het oude baasje naar
buiten. In de tent was het broeierig warm.
Buiten het witte plastic gevaarte, opge
bouwd rond halvemaanachtige staketsels,
stonden stapels kistjes met jonge plantjes
voor de groentetuin: sla, andijvie, kool.
Op de tuinen rondom de tent had niemand
die plantjes nodig. Overal stonden kassen
met kiemplantjes. De mannen sneden er al
volle kroppen sla uit de warme grond; wo
gen zelfs al kleine bloemkolen in hun
handen.
Het mannetje had met viltstift wat namen
van zijn planten neergekrabbeld. Geen we
tenschappelijke namen. Geen namen ook in
een schoolse spelling. De prijzen stonden er
achter, hier en daar doorgestreept en ver
laagd.
Zijn buren groetten hem vriendelijk, als ze
langs kwamen om water te scheppen uit de
sloot. Hij knikte nauwelijks zichtbaar. Wel
licht zag en hoorde hij de mannen niet.
Het was zaterdag. Hij wachtte op klanten,
zijn klanten. Zaterdag was altijd zijn beste
dag geweest, toen hij nog zijn bedoening had
in de dorpsstraat. Vooral in het voorjaar.
Dan kregen de mensen kriebels en wilden ze
zo snel mogelijk de tuin volstoppen met
verse planten. Dan konden ze zijn tuinderij
niet passeren zonder met dozen vol kleur
naar huis te gaan. Die dozen had hij de hele
winter opgespaard. Die kon hij zijn klanten
cadeau doen.
Hij kende ze allemaal. Hij wist wie er altijd
grote Afrikanen moest hebben en wie En
gels gras en wie dahliaknollen. Hij wist dat
er huisvrouwen waren, die de verleiding
niet konden weerstaan om petunia’s te ko
pen, bakken vol. Terwijl de nachtvorst toch
nog op de loer lag. Hij kende lieden, die
snel tegen sluitingstijd nog even een azalea
kochten. Een goedmakertje voor thuis. Hij
wist het.
Hij zat zijn hele leven in de kwekerij. Had
hij van zijn vader. Hij kweekte alleen maar
goede spullen. En dat wisten zijn klanten.
Als hij een geranium verkocht dan was dat
een gezond exemplaar. Punt uit. De stekken
had hij stuk voor stuk door zijn handen
gehad. Hij had ze zelf in de rulle teeltaarde
gestopt. Hij genoot als hij ’s morgens vroeg
tussen de bedden liep. Hij begoot de planten
nog een keer. Ze zagen er fris en sterk uit in
de ochtendzon, wanneer de eerste mensen
keurend en zoekend de tuinderij in kwamen.
Hij was dan trots op zijn spulletjes.
Het was een kwestie van vertrouwen tus
sen hem en de klanten. Zij konden planten
uitsteken. Aan het hek had hij een tafel
staan, een stoel erachter, een oude keuken
stoel. Ernaast de stapel dozen en kleine
kistjes. Op de tafel een opschrijfboekje, geli-
loop tussen de grote mogendheden (van die
dagen) uit de doeken wordt gedaan. Leest u
maar mee:
„Wanneer het gebruik van deze werptui
gen (stoomwapens) gemeen ingevoerd
wordt, dan zal gewis, in de wijze van den
oorlog te voeren, eene geduchte verande
ring, en zoo wij hopen ten beste, plaats
hebben. Hoewel de uitvinding nog slechts in
de geboorte is, zoo is van dezelve tegen
woordig reeds door de onvermoeiden ijver
van den heer Perkins een gebruik gemaakt,
waaruit ten duidelijkste is, dat niets, wat
tot nu toe door den mens gebezigd is om de
gewrochten van zijn arbeid te vernietigen,
met de alles vernielende kracht van deze
stoomkanonnen kan wedijveren. Voor eeni-
gen tijd werden in de fabrijk van gemelden -
heer te dien aanzien proeven genomen, wel
ke de gunstigste resultaten opleverden.”
-w—^e schrijver van het artikel in Neder-
landsch Magazijn vertelt dan over een
J—F demonstratie voor de hertog van Wel
lington en verscheidene hoofdofficieren met
het stoomkanon. Zo zegt hij o.m.
„De heer Perkins begon zijn schoten te
richten tegen een ijzeren scherm, hetwelk
op eenen afstand van 35 yards (nagenoegd
32 ellen) aan het uiterste einde der plaats
bij de fabrijk gesteld was. Met de laagste
drukking (de geringste kracht) werden de
logden geweerkogels uit eene buis, welke de
wijdte had van eenen gewonen snaphaans-
loop, volkomen plat geschoten en vlogen bij
een vermeerderde druk tot gruis.”
”De tot dus verre genomene proeven heb
ben niet alleen bewezen, dat men met stoom
dezelfde en grootere uitwerking verkrijgen
kan dan met kruid spelling van NM), maar
insgelijks, dat het gebruik maken van de
eerste oneindig minder kostbaar is. Het
stoomkanon, bij voorbeeld, werpt bij een
gematigden gang 250 kogels in de minuut of
stoel in. Hij stouwde de ruimte vol mét
planten en bloemen. Hij kon zijn klanten nu
ook goed ontvangen als het regende. De
ballpoint vlekte niet meer.
Jan de tuinman ging steeds vreemdere
fratsen uithalen. Hij begon er ook bielzen en
tegels en potten en pannen bij te verkopen.
En tuinkabouters. En bruggetjes. Dat zou
hem opbreken. Dat zou hem op den duur
dun door de broek lopen, meende onze erva
ren tuinder met de tent.
Maar, ja, ons baasje werd ouder en stram
mer. De bedden wieden ging wat moeilijker.
Hij had nog wel vaste klanten. Dat waren de
oudere dorpsbewoners. De jongeren lieten
zich lokken door al die moderndoenerij.
^-^p een dag kwam zijn huurbaas op be-
fl B zoek. Hoe of het met hem ging. En dat
V^F het toch eigenlijk beter zou zijn, als hij
maar eens wat rustiger aan ging doen. Die
moordende concurrentie was toch niets voor
zo’n landman als hij. Het hoge woord kwam
er uit. Hij moest maar stoppen. De huurbaas
zei dat hij maar van de tuinderij af moest.
Zijn zoons konden niet allemaal op de boom
kwekerij. Hij kon de grond, die tenslotte
toch van hem was, maar al te goed gebrui
ken. En zijn zoons zouden die Jan de tuin-
man eens flink mores leren. Wat moest die
snuiter hier eigenlijk in het dorp?
Het oude baasje raakte helemaal van de
kaart. Zijn planten hadden er onder te lij
den. Het werd steeds stiller aan zijn tafel.
Het opschrijfboekje lag vaak doelloos naast
de ballpoint.
De huurbaas wist een oplossing. Er was
een volkstuinencomplex, niet zo ver weg,
waar men niet zo nauw keek met de regels.
Je kon zelf bepalen, welk huisje je erop
zette. Je kon planten en verbouwen wat je
wilde. En het was goede grond, misschien
wat venerig, maar daar kon je wat aan doen.
Het baasje begreep, dat zijn dagen in de
Dorpsstraat geteld waren. Hij hing een
bordje aan de tent, waarop stond, dat hij
iedereen bedankte voor de jarenlange klan
dizie. Hij zei tegen zijn laatste klanten, dat
hij ging verhuizen, maar dat hij ze elders
ook prima kon bedienen. Op het volkstui
nencomplex, de tweede straat achter de
school, dan de eerste straat rechts, de bocht
om, schuin achter een sportveld. De weg was
wel niet zo best, maar dat hinderde toch niet.
Zijn spullen waren goed.
—-et behulp van de huurbaas en diens
wl zonen werd de tent afgebroken. Het
1» A baasje was zo nerveus geworden, dat
hij bij het tillen van de tentstaketsels zijn
enkel ernstig verzwikte. De tent ging over
naar het nieuwe piepkleine lapje grond. Er
bleef nauwelijks ruimte over om te kweken.
Hij mocht zo zeiden de zonen wel
planten van hen betrekken, als hij er om
verlegen zat
De enkel werd, zij het langzaam, beter. Het
baasje ging naar de tent en zette er de tafel
in met de keukenstoel. Doordeweeks moest
hij nog wat rusten. Maar zaterdags zou hij er
opnieuw tegenaan gaan.
Hij vulde de tent met salvia’s, geraniums,
petunia’s, violen en pantoffelplantjes. Bui
ten stapelde hij de groenteplantjes in kistjes
op.
Zo zat hij er zaterdags, de hele dag op de
keukenstoel in de ingang van de tent, turend
naar het begin van het pad- Zijn klanten
zouden komen. Ze moesten felleen nog even
de weg vinden. De planten waren toch mooi,
eerste klas?
De lieden in de Porsche kwamen terug
over het pad. Luidruchtig riepen ze: „dag
opa”. Ze zwaaiden uitbundig. De paarden
van de meisjes sloegen bijna op hol. Dan
werd het stil.
^e wapenwedloop is niet iets van van-
daag of gisteren. Het is iets vanaf het
-LF begin van de mensheid. Je realiseert je
zoiets, als je al lezend in oude boeken of
paperassen ineens op het bewapeningson-
/j
h
h
gij
Bi
L
H. R.
PS. Ga ook maar niet spitten in uw tuintje. Je
weet nooit wat je vind en wat niet weet, wat
niet deert.
Benzeen, tolueen, trychloretaan,
polychloorbenzeen. tri, xyleen, kobalt, zink,
broom, kwik, naftaleen, koper, cadmium,
arseen. Uitzoeken, wat u in uw tuintje of
onder uw huis verwacht te vinden, als u aan
het spitten gaat. We zijn weer wat nieuwe
begrippen en woorden rijker geworden in
onze gemiddelde woordenschat.
Ik ben er intussen ook achter gekomen, dat
het niet zo gezond is om zand of grind te
consumeren. Dit las ik in een bericht, dat
handelde over een fikse vondst aan arseen
(arsenicum dus) in een Apeldoornse vijver:
mensen die ook maar een geringe
hoeveelheid zand of grint uit de vijver zouden
binnen krijgen, zouden ernstig gevaar
lopenDaar gaat je dagelijkse portie kiezels
Dat kun je ook al weer vergeten. Niets blijft
een mens over.
Maar verontrustend is de situatie praktisch
nooit. Want, zo horen wij altijd van de
autoriteiten: „Er isgeen reden tot ernstige
bezorgdheid". Die autoriteiten zelf wonen
meestal nooit op de plaats waar wat benzeen
is ontdekt.
Aardig is trouwens ook altijd, dat er geen
gevaar dreigt, „omdat het gif (of vaak ook
gebezigd: de ongerechtigheden) verdund
geen enkel risico oplevert”.
Niets aan de hand eigenlijk, want wonen wij
hier niet god zij gezegend in een
waterrijk land? Met attente bestuurders en
overheden? Wat zegt u? Dat die bestuurders
vroeger toestemming hebben gegeven om
die stoffen met die speelse woorden (proef
tolueen, het woord dan, bedoel ik, maareens
achter op de tong) onder uw huis te stoppen?
Tja, dat gebeurde vroeger, toen men nog niet
wist van giftige stoffen, maar
tegenwoordig.
ffnwmununrn Wj'mi
Waar heeft u het nu weer over? Greenpeace?
Dat is toch dat idealistische clubje, dat in
opblaasbootjes gekocht in een
speelgoedwinkel inZandvoort tegen
Ijsbergen aanbotst teneinde hardwerkende
vaders in hun bezigheden te storen? Vaders,
die voor hun kinderen toch ook brood op de
plank willen hebben. U merkt op dat
Greenpeace die bootjes ook in ons land
gebruikt. Maar we hebben hiertoch noch
ijsbergen noch robben, zij het wel
hardwerkende vaders?
Waar wilt u dan heen? Naar Bayer. Naar Rose
Marie en Kathe H. Zijn die laatste wellicht
vrolijke vrouwtjes in dirn-jurken? Nee, boten
die een pendeldienst onderhouden tussen
Rotterdam, waar de firma Bayer een
afvalopslagplaats heeft, en de Noordzee.
Binnenvaartschepen hebben via de
Nederlandse rivieren dat chemische afval van
Leverkusen naar Rotterdam gebracht. De
Rose Marie en de Kathe H vervoeren het naar
zee. Ze doen de kleppen van hun grove
buiken open. Pats. Daar verdwijnt per jaar
een half miljoen ton chemisch afval in de
Noordzee.
En wat zegt Bayern? „Verdund door al dat
zeewater kan dat afval helemaal geen
kwaad". Waar maken die idealisten van
Greenpeace zich dan zo druk over? Waarom
gaan ze hun opblaasbootjes dan toch
vastmaken aan Rose Marie en Kathe, die
liggen te schommelen op het in het zonlicht
schitterende Rijnwater? Want onze
bestuurderen, onze overheden, onze heer
Tuijnman zelf hebben toch toestemming
gegeven aan Bayern om kwik, lood,
cadmium, benzeen en naftaleen (ook al weer
zo’n aardige naam) weg te voeren naar ons
deel van de Noordzee?
Hebt u al gehoord van een in een brei van dat
hierboven genoemde spul gestikte badgast in
Hoek van Holland? Nou dan. En er zijn toch
ook geen huizen in zee gebouwd, die nu
ten koste van 125 miljoen zoals in
Lekkerkerk (hé, alweer zo'n leuke naam)
moeten worden afgebroken?
Wat zeurt men dan?
Die twee schippers en die matrozen van de
Rose Marie en de Kathe moeten toch ook
voor hun leeftocht zorgen. Die hebben ook
kinderen zoals u en ik. Die kun je toch hét
brood niet uit de mond stoten, zoals die
heden van Greenpeace doen? Al die drukte
over dat benzeen en arseen. Al die drukte
over die honderd koeien, die in Venray
langzaam een verlammingsdood stierven,
omdat het water en de wei door afvalwater
vervuild is.
Er zijn toch nog geen mensen omgekomen.
Zolang we nog maar niet gaan grazen of zand
en grint etén is er niets aan de hand. En u
kunt misschien ook beter niet gaan zwemmen
in zee en in de rivieren. En u kunt misschien
beter geen vis eten. Houd wel die nieuwe
woordenschat in de gaten. Daar kunt u straks
met sinterklaas uw voordeel mee doen. Er zijn
veel mooie rijmwoorden bij. Als u 5 december
haalt natuurlijk in uw eigen huis.
Verschil van één letter
1
Hit i - - X ’t-
t