De futenmuts
MM
3
o
1
ANIMALLITEITEN
ih
F
Boerekoolvelden
Geen toeval
Recreanten
FÈ';
„In een brandgevaarlijke tijd hebben we constant twee vliegtuigen in de lucht. Zo
krijgen we nauwkeurige informatie bij een begin van bosbrand. Vroeger werkten
we met brandtorens. Nadeel was dat je nooit precies wist wat er aan de hand
was. Soms rukten we uit als er wat rook was bij een militaire oefening of als een
paar auto’s snel over een zandweg reden. Nu weten we veel preciezer de
omvang en plaats van een bosbrand”.
Aan het woord ing. A. Heijnen, commandant van de regionale brandweer Oost-
Veluwe. Het is een van de vier regionale brandweerkorpsen, die het grootste
natuurgebied van Nederland bewaken. Een gebied met 60.000 ha aan bos en
heide.
Taktiek
I l
p,ll
Zodra het weer zomer wordt, klinkt de
waarschuwing na vrijwel ieder
nieuwsbulletin op radio of televisie:
„Gevaar voor bos* en heidebrand”, en
Postbus 51 gooit er een serie spotjes
van Brandpreventje tegenaan. In ons
relatief natuurarme landje is het dan
ook van het grootste belang, dit soort
branden te voorkomen. Op droge,
brandgevaarlijke dagen, patrouilleren
boven de Veluwe continu twee
vliegtuigen, die elk begin van brand
kunnen signaleren, lokaliseren en
doorgeven aan een centrale
meldingspost beneden. Hoe dat in de
praktijk in zijn werk gaat ontdekte
onze verslaggever, die een dagje
meevloog met de Ajax-Zuid.
ft
r c
laar
Brandwacht in de lucht
stieke
lezer
ssend
en
11 als
i
el
eft
is
et in
om
i
le
i
ie
i.Tot
rden
itig en
ing.
iteur
die
sen van
Er is
hnisch
een
ben ik
lie
ouders
Het dichtbevolkte Nederland is niet rijk
aan natuur; zeker niet aan bossen. In
droge tijden is brand een van de
wezenlijke gevaren voor deze gebieden.
Ing. Heijnen: „In Nederland brandt
jaarlijks 0,25 percent van het totale
natuurgebied af. Je moet ervan uitgaan
dat het toch zeker tien jaar duurt voor een
terrein in oude luister is hersteld. Dat
betekent dat 2,5 percent er constant
minder mooi uitziet dan het zou kunnen
zijn. Bij 't Harde heeft tien jaar geleden
een grote bosbrand gewoed. Sommige
stukken zien er nu nog triest uit”.
Met een vliegende brandwacht is sinds
1976 geëxperimenteerd. Sedert vorig jaar
wordt de brandwacht in de lucht boven de
Veluwe professioneel aangepakt. De
negentien brandtorens werden vervangen
door vliegtuigen, waarvan er in droge
periodes constant twee in de lucht zijn.
„We kunnen geen bosbranden
voorkomen, maar we kunnen ze wel snel
lokaliseren”, zegt Gerard Klaver. Hij is
operations-manager van Air Service
Holland BV, gevestigd op het vliegveld
Teuge bij Apeldoorn. Het is zijn taak
leiding te geven aan de luchtbewaking.
Gerard Klaver: „Ongelooflijk wat er in de
natuur gebeurt. Soms lijkt het erop alsof
de Veluwe vol zit met pyromanen. Je kunt
niet meer geloven in toeval of in het
spontaan uitbreken van een brand door
bijvoorbeeld brandglaswerking door
scherven. Bij onze waarnemingen houden
we ook steeds rekening met de
mogelijkheid dat branden worden
aangestoken. We zijn daar attent op”.
Dat veel bosbranden worden
aangestoken, wordt bevestigd door
brandweercommandant Heijnen. „We
schatten dat een kwart van de branden
wordt gesticht. Meer dan vijftig percent
ontstaat door onvoorzichtigheid; mensen,
die een brandende lucifer of een peuk
Vanuit de lucht lijken de loofbossen van
de Veluwe op groene boerekoolvelden. We
zijn opgestegen van vliegveld Teuge om
de brandbewaking vanuit de lucht eens in
de praktijk mee te maken.
Uit een steile klim duiken we keer op keer
naar beneden, boven een zo te zien, net
uitgebroken bosbrand bij Wolfheze.
Beneden ons snellen twee gele
bosbrandweerauto’s over de weg.
De lokatie van de brand is doorgegeven
naar de centrale brandmeldingspost in
Ede. De laatste paar honderd meter om de
vuurhaard te bereiken is een kwestie van
samenspel tussen de vlieger van de PH-
GRE en de chauffeurs van de
brandweerauto’s.
In het vliegtuigje is de spanning te
snijden. Opnieuw duiken we naar
beneden. Als we een korte draai hebben
gemaakt, zien we dat de
brandweerwagens de plaats van het vuur
hebben bereikt. Nog één keer vliegen we
over de brand. Rob, onze vlieger, laat het
kleine vliegtuigje even heen en weer
rollen. Een groet voor we weer verder
gaan.
Brandwacht spelen op een hoogte van 400
tot 500 meter boven de kurkdroge bossen
en heidevelden van de Veluwe.
Brandweercommandant Heijnen heeft
eens gezegd: „Soms heb je van die dagen
dat zelfs water gaat branden”. Vandaag is
het zo’n dag.
weggooien zonder zich het risico te
realiseren. Daarnaast spelen wat
technische oorzaken een rol, zoals vonken
die van treinen kunnen springen en oude
munitie die in bossen ligt”.
Een van de problemen is volgens Heijnen
dat brandstichting moeilijk is aan te
tonen. „Soms weetje bijna zeker dat er
een pyromaan aan het werk is. Je merkt
wel eens dat die mensen bij elke brand
iets leren. Ze gaan het steeds beter doen”.
nieuw brilletje geven.” Ik heb die twee
nooit meer gezien.
Ik heb nu wel twee niéuwe exempla
ren van dat mensensoort in mijn buurt;
jongere uitgaven. Leukere ook, moet ik
toegeven. Maar dat komt misschien wel,
omdat die twee, duidelijk een koppeltje,
gelijk met ons op doen. Ze nestelen bij
ons in de omgeving. Ik heb geen erge
last van ze in mijn territorium. Ik moet
ze natuurlijk wel in de gaten houden.
Ze lijken me geen .futenjagers. Ze heb
ben het zo druk met elkaar. En ik heb
Rob Sigtenhorst (35 jaar), vlieger in vaste
dienst van Air Service Holland BV, laat de
Cessna aan het begin van de startbaan
even op toeren komen. De kist is
afgeladen vol met benzine. In het uiterste
geval kunnen we viereneenhalf uur
wegblijven. Maar de opdracht voor de
Ajax Zuid, onze roepnaam, is een
patrouillevlucht van vier uur boven het
zuidelijk deel van de Veluwe. Toch een
hele zit.
Naast Rob zit brandwacht G. R.
Gabriëlse, een vrijwillig brandweerman
uit Apeldoorn. Hij is de waarnemer.
Om twee uur moeten we de andere Ajax
Zuid, die al vier uur in de lucht zit,
aflossen. Als hij op een paar kilometer na
Teuge nadert, drukt Rob de gashandle
naar voren. We zijn los.
Even na ons schiet de Ajax Noord de strak
blauwe lucht in. Ajax Noord bewaakt het
gebied ten noorden van de E 8
(Amsterdam-Almelo). Alles wat daar
beneden ligt, is ons werkgebied. We
vliegen keer op keer een vast patroon,
maar zo, dat vanaf een hoogte van
ongeveer 400 tot 500 meter de hele Zuid-
Veluwe is te overzien.
Apeldoorn verdwijntHet eerste zeer
brandgevaarlijke gebied met heel veel
recreanten ligt onder ons: De
Loenermark. Vervolgens koersen we over
door mijn domein varen. De golven sloe
gen gewoon stukken uit de kant. Ons
nest raakte aan één kant los.
De golven klotsten ook in het nest van
de twee jonge mensen. Het meisje gaf
de Imbos, de Rheder- en Worth-
Rhederheide, Onzalige Bossen, het gebied
rond de Posbank, het Rozendaalse Veld,
het natuurgebied ten noorden van
Arnhem met Terlet en Deelen. Na de
Ginkelse Heide draaien we naar het
noordoosten, de Hoge Veluwe, Kootwijk
en na nog wat tussensprongetjes weer
richting Beekbergen. De tweede ronde
begint.
Het zicht is goed. Bij Oud Reemst kringelt
rook omhoog. Het is het gebied van de
Veluwe, waar een dag eerder een felle
brand een prachtig stuk natuurschoon
heeft verwoest. De Edese brandweer is ter
plaatse. Men kan snel ingrijpen als het
vuur weer verontrustend begint op te
laaien. We groeten even.
het riet te liggen. De jongen en het
meisje doken het water in. Ik kon net
nog bij ze uit de buurt blijven. Ik mag ze
wel, die twee.
We hadden het druk om ons nest weer
op orde te brengen. We legden wat mod
der en blaren op de eieren, terwijl we
bezig waren met het herstellingswerk.
Volgens brandweercommandant Heijnen
is bij het bestrijden van bosbranden
vooral de taktiek van belang. Daarom
krijgen de bevelvoerders een speciale
cursus waarin ze horen hoe ze een
bosbrand moeten aanpakken en hoe
uitbreiding kan worden voorkomen. Voor
bosbrandbestrijding worden andere
voertuigen gebruikt dan bij brand in
steden. De wagens hebben een grotere
tank die meer water kan meenemen, alle
vier wielen worden aangedreven en de
auto’s kunnen rijdend spuiten. „Toch is er
geen voertuig dat uitsluitend voor bos- en
heidebranden wordt gebruikt”, vertelt
Heijnen. „Ze zijn bijvoorbeeld ook
bijzonder geschikt voor
boerderij branden’
De brandweercommandant zou graag in
een vroeger stadium worden betrokken
bij bosbouw, omdat hij dan adviezen kan
geven die uitbreiding van brand remmen.
Zo is hij groot voorstander van
loofboomsingels; het vuur verplaatst zich
het vlugst via naaldbomen.
„Een van de bijzonderheden van
bosbranden is datje altijd in een
waterarm gebied zit. Bovendien kan een
brand zich bijzonder snel verplaatsen. Er
is een uitbreiding mogelijk tot een lengte
van kilometers. Dat betekent datje inzet
als brandweer veel mobieler moet zijn
dan in een stad”.
dj
isen of
i, hun
en
:en
We maken een tussenlanding om een
storing aan de boordradio te verhelpen.
Kort daarna zien we rook in de buurt van
Beekbergen. Het blijkt afkomstig van een
boer, die op zijn erf rommel verbrandt.
Een kwartiertje later zien we rook bij
Wolfheze. Niet ver van de brandhaard
begint de bebouwing. Prachtige
bungalows aan de rand van het
natuurgebied. De plaats van de brand
wordt snel doorgegeven. Van bovenaf
hebben we een goed zicht. Vlammen
zoeken zich een weg over de bodem. Het
vuur komt gelukkig niet in de
boomkruinen, want dan zou het snel
overspringen en binnen korte tijd zou de
brand zich over tientallen, misschien zelfs
honderden, meters kunnen verspreiden.
In de omgeving van de brand is niemand
te zien.
Korte tijd later zien we rook in de buurt
van Dieren. Een begin van bosbrand
vlakbij een zwembad. Er is ook hier
niemand te zien. Het is merkwaardig dat
zo midden in het bos brand kan ontstaan.
Of misschien ook niet.
Onachtzaamheid met vuur is een van de
oorzaken, maar te denken geeft de
opmerking van een
bosbrandweercommandant. „Het lijkt
wel of de Veluwe vol zit met pyromanen”.
Een angstaanjagend idee, zeker nu de
ondergroei van de bomen door zon, wind
en nachtvorst kurkdroog is geworden.
dkaar
m de
t
Hst
deren
nde
van
lover
m dan
m. Zij
I toe
eigen
emen.
■wijzen
in
en de
ie
om
en,
laan
7
We zitten nu in de drukke periode van
het onderricht aan onze jongen. Ze
zwemmen al. Als het gevaarlijk wordt,
omdat er dieren en mensen in de buurt
komen, die niet te vertrouwen zijn, dan
duiken we naar de kleintjes, komen
onder ze boven water, zodat we ze op
scheppen. Ze houden zich vast aan onze
vleugels. Dan duiken we met jongen en
al en zwemmen onder water een eind
weg. En wat het eten betreft: de tijd van
het insekten voeren is voorbij. We geven
de jongelui nu visjes. We doen voor hoe
ze die moeten opeten en hoe ze die
moeten vangen. Ik was daar laatst zo
druk mee bezig, dat ik niet zag, hoe de
jongen en het meisje naar me zaten te
kijken. Toen ik het door had, zag ik dat
de jongen het meisje zat te voeren. Ze
ker bij gebrek aan jongen, want voorzo
ver ik het kan bekijken heb ik nog geen
kleintjes van die twee in het water zien
duiken.
een gil. De jongen lachte. Ze schreeuw
den iets naar de kinderlijke man-met-
pet op de boot. Die riep terug, dat ze
hun fatsoen moesten houden en dat het
geen pas gaf om met zijn tweeën tussen
I
Vol trots - dat geef ik toe - gaf ik een
demontratie rond-toeren met mijn
kroost. De kleintjes klommen op mijn
rug en ik dobberde rond. Vanaf de oever
hoorde ik alleen maar kirrend gelach.
Het riet verborg de twee mensenkin
deren.
het druk met mijn man en mijn kin
deren.
Ik woon, zwem en duik in een uitzon
derlijk mooi stuk plassengebied. Veel
vaarten, sloten en poelen, grote opper
vlakten met water, aan de kant rietkra
gen met lissen, egelskoppen en biezen.
Op het water dotterbloemen en waterle
lies, die voor eeuwig verankerd liggen
op een vaste plek, kabbelend op de
rimpels of dansend als de plassen door
een storm worden bewerkt. Tussen het
riet zijn plekken met gras en mos, alles
in overdaad. Daar is het nest van die
jongen en dat meisje. Een tiental meters
daarvandaan ligt ons thuis. Mijn man
en ik hebben dat nest in een middag
gemaakt. We bepaalden samen de
plaats en doken toen alsmaar onder
water om modderige biezen en wortels
en bladeren bij elkaar te krijgen. Het
eilandje van waterplanten maakten we
tenslotte vast aan wat stevige rietsten
gels. Het drijft lekker op het water.
Geen kou aan de lucht.
Eén keer ben ik wel even bang ge
weest, dat ons nest los zou raken. Dat
kwam door zo’n belachelijke boot met
zo’n malloot van een kerel - met een
witte pet op het rode hoofd - aan boord.
Misschien kern je ze wel: een boot met
een stellage, waarop een draaistoel.
Zo’n man zit daar in feite volslagen
voor aap. Dat moet-ie natuurlijk zelf
weten, als-ie kapiteintje wil spelen.
Maar hij moet niet met een rotvaart
Gelukkig zijn de futenjagers verdwe
nen; mannen, die met geweren achter je
aan zaten. Waarom? Omdat er vrouwen
waren, die graag een muts of een man
telrand van futenbont wilden hebben.
We zijn godzijdank uit de gratie en
mode geraakt, zodat we geen last meer
hebben van in het geniep opgestelde
jagers. Je moet natuurlijk wel op je qui
vive blijven. Dat heb ik van mijn ouders
geleerd en ik geef het weer door aan
mijn eigen jongen. Ik herinner me de
schok, die ik kreeg, toen ik - wat drome
rig dobberend op de golfjes - ineens
boven het riet een dot aaneengenaaide
futen te zien kreeg. Onder die dot bleek
een vrouwenhoofd te zitten. Uit dat
hoofd kwamen, zo herinner ik me, dom
me kreten. Zo van: „Waar zit die fuut
dan? Nou wil ik dat beest wel eens in
het echt zien. Ik dacht, dat-ie groter
was.” Ze wees naar een waterkippetje.
„Nee, moe,” hoorde ik een uitgedoofde
mannenstem, „dat is een waterhoen.
Daar, links, dat is ’m. Hij heeft ook dat
oranjerige, dat cognacerige van jouw
pet.” „Ik heb geen pet; ik heb een cha
peau. Waarom pest je me toch altijd zo
met mijn futenhoed? En waar zit dat
kreng nou?”
Ik dook toen rap onder en kwam vijf
tig meter verder boven. Het mens met de
muts was razend. „Je bedondert me,
Jaap, ik zie helemaal niks. Je wijst
naar een plek, waar geen beest te beken
nen is. Ik zal je voor je vaderdag een