Grillen van het
dagelijks leven
in Sovjet-Unie
i.
2
j
24
la Biennale
artivisive’80
door Jan Zumbrink
TELEURSTELLING IN
ft.
Ie.
;he
Haarlem-Keulen-Venetië: Wie als toerist naar
de Italiaanse provincie Veneto trekt, zal best eens
zijn campingrust willen onderbreken voor een
dagje stad. Steden als Verona, Vicenza, Padua en
Venetië bieden daartoe historische kunsten in
overvloed. Villa’s en parken zijn er ruim aanwezig,
maar Venetië spant de kroon door ligging, historie
Fantasievol
en kunst. Dit jaar trekt „La Serenissima” nog meer
bezoekers door zijn „tweejaarlijkse” ofwel de
Biennale voor de eigentijdse kunst. Voor menig
kunstenaar, galeriehouder en schrijver is deze
grote expositie in de Giardini (tuinen), bij de laatste
halte naar het zomerse Lido aan de Adriatico, het
hoofddoel van een reis.
Realisme
DE STRAAT VAN DE RODE PROLETARIËR”
t|
rv
Kunst uit de jaren ’70
7
ani-
uits
van
riet te
■te
JACOB LOOSJES
I
Dier.
aal-
i onder-
De leidende gedachte is ditmaal
om „kunst van de jaren zeventig” te
brengen, juist om een tè moeilijke
motivering te vermijden. Niettemin
leveren de vier critici Bonito Oliva,
Compton, Kunz en Szeemann (zeer
bekend van de thematische
exposities Vrijgezellenmachines,
Museum van het Geld en Monte
Onze krant berichtte er al over in
het kort, onder een wat misleidende
titel „Chinezen op traditionele
Biennale”, want traditioneel kun je
dit overzicht moderne kunst zeker
niet noemen, als je onder traditie
slechts de historische beeldende
kunst verstaat. De kracht en helaas
vaak de zwakte van de Biennale is
juist de afvaardiging per land, nu 32
in getal, (de Biennale zelf is
nummer 39). Het hangt met name af
van een juiste samenstelling en de
visie van de landencommissies of er
iets behoorlijks geboden wordt in
de paviljoens. Elk land dat wil
deelnemen heeft zijn eigen
paviljoen of expositiegebouw en die
bouwwerken zijn op zich al een
wandeling waard. De protserig-
decoratieve, historisch
monumentale (vanwege fascisme)
én de nieuw-functionele facades
(van het Nederlandse paviljoen
door Gerrit Rietveld) zijn zo
verschillend dat ze best de
aandacht verdienen. De hekken die
toegang geven tot de expositie,
staan voor u open van tien uur tot
acht uur ’s avonds. Je koopt een
dagkaart voor het hele terrein en
dat is tamelijk uitgestrekt. Katalogi,
folders, foto’s en boeken, alles is er
te koop in de houten kiosk voor het
grote centrale paviljoen, of aan de
balie binnen.
Dat al neemt niet weg dat Wim
Beeren en Gijs van Tuyl als
Nederlandse keuze-kommissie een
meer dan uitstekende inzending
gemaakt hebben met de
fantasievolle werken van Ger van
Elk; in zijn, meest fotografisch
samengestelde werken treffen we
een gelukkige kombinatie van
persoonlijke vindingrijkheid en
internationaal aanzien. Nauwgezet,
de titel The Pluralistic Decade;
opvallend is daarbij het
bloemenperk vóór het gebouw van
de hand van Peter Hutchinson. Het
is een ingreep in het aanzien van het
park zoals we al in 1971 in Arnhem
op de glooiingen van park
Sonsbeek konden bekijken. Toen
was het bedacht door de ruimtelijk
werkende Amerikaan Fred
Sandback, die vreemd genoeg
Nina en Jean Kéhayan, twee Franse
communisten, hebben in het begin
van de jaren zeventig twee jaar in
de Sovjet-Unie gewoond. Nina had
Russisch gestudeerd, Jean was
journalist en kon gaan werken bij
het persbureau Novosti. Het land
van de Oktoberrevolutie waar ze in
1972 naar toe reisden was een
politiek ideaal. Twee jaar later
keerde het Franse echtpaar
ontgoocheld naar Frankrijk terug.
Nina: „Zevenhonderd dagen
waarin ik soms met wanhopige
hardnekkigheid heb gezocht naar
de maatschappij die, naar mij thuis
en in de partij altijd was verteld, ten
dienste zou staan aan de
mensheid”. Vier jaar zweeg het
jonge Franse echtpaar „we
waren te zeer geschokt. Het was
alsof we een zwaar ongeluk hadden
gehad, iets waar we lange tijd niet
over konden praten”. In 1978
schreven ze „De straat van de Rode
Proletariër”, waarin ze hun kritiek
op het Russische staatssysteem
wilden doorgeven aan de
communisten in het westen.
Uitgeverij Ambo in Baarn heeft van
het boekje een Nederlandse
vertaling, van Maks Banens, laten
verschijnen.
Een verslag, geen analyse, bevat het
verhaal van Nina en Jean over het
alledaags bestaan dat ze onder de
Russen leidden. „Dankzij onze twee
kinderen waren we in staat een
vertrouwelijke band met onze
omgeving op te bouwen; we keken
met de ogen van strijdbare
communisten, bij voorbaat
welwillend, op het naïeve af’. Op
totaal ontbreekt in dit overzicht.
Het Belgische paviljoen met
Burssens (schilderijen en
tekeningèn), met de karikaturen
van de tekenaar GAL en met de
politiek-anekdotische schilderijen
van Robjee kun je werkelijk niet
een beste inzending noemen als je
het oog gericht houdt op de
beeldende kunst in België: je komt
inderdaad niet verder dan de
het eerste gezicht lijkt het verhaal
van het Franse echtpaar een
aaneenschakeling van voorvallen,
losse gedachten, alledaagsheden.
Maar wie doorleest zal een hecht
doortimmerde structuur
ontdekken, een doordacht op-een-
rij zetten. Mogelijk het resultaat
van gedegen journalistieke aanpak
(Jean) en taalgevoel (Nina).
Niets in de Sovjet-samenleving
verloopt rationeel, stellen de
Kéhayans: „Elk voorval, elke
nieuwe dag heeft weer iets
onbegrijpelijks toe te voegen aan de
min of meer normale gang van
zaken. Om zich te weer te stellen
tegn allerlei grillen van het
dagelijkse leven sluiten velen zich
met hun vrienden op. Slechts
enkele verlichte geesten weten zich
staande te houden door scheppende
arbeid, zoals schrijven, schilderen
en componeren. Volgens de Franse
schrijvers zijn het echt niet
allemaal dissidenten of erkende
randfiguren, deze „negers van de
Sovjet-samenleving'. Vroeg of laat
zullen deze mensen rijp zijn voor
het gesticht, door hun afwijkend
gedrag, „of omdat de Sovjet-
samenleving hen echt gek heeft
gemaakt, opgejaagd en vogelvrij
verklaard als ze zijn”.
Dan volgt een sterk voorbeeld: „We
hebben eens midden in de nacht,
toen we autopech kregen,
aangeklopt bij een
onderwijzersechtpaar in een kleine
plaats in de provincie; ze hadden
ooit bij ons gelogeerd. Het was vier
uur, er zat werkelijk niets anders
op. Toen er na lange tijd werd
opengedaan, stonden onze vrienden
aangekleed en wel in de
deuropening: ze waren ervan
overtuigd dat men ze „in het holst
van de nacht” kwam halen. Ze
hadden niets op hun kerfstok, maar
ze wisten alles van de Stalintijd:
alles is altijd mogelijk, een collega
of een buurman hoeft maar wat te
zeggen of je belandt in de grootste
narigheden”.
De straat van de Rode Proletariër, door Nina
en Jean Kéhayan Uitgeverij Ambo, Baarn,
vertaling: Maks Banens. Prijs: 24,50
Hoe de Russische reactie op het
boek zou zijn, wanneer het wat
overigens ondenkbaar zou zijn in
de Sovjet-Unie zou verschijnen,
vertelt een wetenschapsman en
partijlid aan Jean: „Ook u wordt als
een knecht van het imperialisme
beschouwd als u, al is het maar
ééntiende, vertelt van wat u hier
hebt meegemaakt. Niemand zal u
geloven. De wereld heeft behoefte
aan stabiliteit, de mensen willen
vrede en roepen om zoethouder
nummer één: consumptie. In de
kapitalistische landen op enorm
uitgebreide schaal, bij ons naar de
mate waarin wij het ons kunnen
permitteren”.
rtrou-
3
aan dogmatisme grenzend
onderzoek naar het gehalte van
kunst is hem vreemd. Speelse
invallen worden van alle kanten
onderzocht en tot slot nauwkeurig
afgewerkt. Zijn nieuwste werkstuk
„Triangle balance pull”, 1980 heeft
thematische overeenkomst met een
optreden van de jonge Bredase
kunstenaar Harry de Kroon, die in
1979 al keihard aan zichzelf trok. De
speelsheid van van Elk’s inval
kontrasteert wel met de
krampachtigheid van de
performance van De Kroon.
Typerend voor de situatie in de
beeldende kunst is ook dat
sommige jongeren een idee in een
solistisch optreden uitvoeren,
terwijl de iets ouderen steeds een
kunstobject blijven maken. Feit is
wel dat in deze Biennale
performances zo goed als geheel
ontbreken. Alleen enkele films door
Abramovic Ulay uit Amsterdam
geven inzicht in de enorme
lichamelijke investeringen van
beeldende kunstenaars, die veel
met hun eigen lichaam werken als
materiaal.
Wat ook filmisch vertoond wordt,
zijn de video-produkties van de in
1973 overleden Gerry Schum,
getiteld Land Art en Identifikaties.
Daarvoor hoefje niet naar Venetië,
want onlangs vertoonden eerst het
Stedelijk te Amsterdam en daarna
museum Boymans te Rotterdam
deze geschiedenisschrijvende
produkties. Zelfs waren de tapes in
1972 al in Utrecht te zien in de
toenmalige Utrechtse Kring in de
Neudeflat. Op de Biennale vertoont
ook het Canadese paviljoen
uitsluitend video-produkties van
ongeveer zes uur lengte. Het
Amerikaanse paviljoen presenteert
tamelijk origineel 66 kunstwerken
van evenzoveel kunstenaars onder
internationaal bekende
Broodthaers en Panamarenko.
Israel zit met het zelfonderzoek
van Moshe Gershuni, die tevens een
joods trauma oproept met Duitse
woorden als „Arbeit”, en zeker met
Micha Ullman op de lijn van de
persoonlijke visie van de
kunstenaar, zoals die ontwikkeling
zich eerst in de V.S. en Europa
manifesteerde, bij Vito Acconci en
Chris Burden bijvoorbeeld. Ullman
laat ons plaats nemen in ondiepe
zitkuilen van steen en cement,
ingebouwd in de vloer van het
paviljoen. Die positie stemt
eventueel tot nadenken en kijken
naar een ruw geschilderd vlak recht
tegenover de kuil. Kunst betekent
altijd kijken en zelf verbanden
leggen tussen verschijnselen in de
realiteit. Uitbeelding van
ideologische starheid zou haar
vreemd moeten zijn. En sinds twee
volle eeuwen van industrialisatie
staat vrijheid in haar vaandel
geschreven. Visie, durf en
experiment zijn de gereedschappen
waarmee de kunstenaar/-res zich
een weg baant naar de verbeelding.
In deze typisch Europees
Amerikaanse optiek is dat wel het
laatste waarmee de
naaldwerkkunst in zijde en wol in
het Chinese paviljoen zich bezig
houdt.
Er zijn in deze richting weer veel
vormen van realisme uitverkoren
voor expositie op de Biennale, zoals
de fotografie in het Colombiaans
paviljoen, het geschilderd foto-
realisme van H.Braun in het
Peruaans paviljoen of het
dramatische realisme van de in
Zwitserland wonende Spanjaard
Juan Martinez, die uitdrukking
geeft aan angstige figuren die
Spaans sociale tendensen
onderstrepen.
Als altijd zijn de Engelse en
Skandinavische paviljoens zeer de
moeite van een bezoek waard; zo
neemt voor Ijsland de in
Amsterdam bekende Magnus
Pélson deel, die daar in galerie Lóa
tentoonstelt. Hij vervaardigt een
vorm van verstilde reliëfkunst
waarin hij speelt met waarde en
betekenis van positief en negatief
en dat in cijfers.
Veel moet hier onbesproken
blijven, daarom een paar
conclusies: Er is door enkele landen
meer evenwicht gebracht tussen de
vrouwen en mannen als gekozen
vertegenwoordigers van hun land:
vooral het Poolse gebouw met
Abakanowicz uit Warschau springt
eruit. Oostenrijk valt op met Valie
Export en Maria Lassnig. Vanuit
een man-vrouw-
vertegenwoordiging bekeken is het
typerend dat de Italianen zelf in
hun paviljoen, rechts van het
hoofdgebouw, uitsluitend haantjes
hebben gekozen. De kommissaris
Fagone werd mede daarom al
uitgemaakt voor een lid van de
kunstmaffia en in die termen
sprekend komt kunstkritiek niet zo
veel verder. Trouwens, er bestaat
ook een ketting van verbindingen
tussen Zwitserland, West-Duitsland
en Nederland, (Bern-Keulen-
Eindhoven-Amsterdam) en dat is
tevens de reden waarom we hier in
Nederland al alle Duitse schilders
van de Biennale konden zien in
overzichtsexposities. Voeg daarbij
nog de recente activiteiten in
Rotterdam en Amsterdam
aangaande de baanbreker Josef
Beuys, de kunstenaressen Ulrike
Rosenbach en Valie Export en niet
te vergeten een trits van jonge
Italiaanse schilders in galerie het
Venster, Rotterdam, dan mag je wel
conkluderen hoe aktief men hier
inspeelt op het veld van de
eigentijdse kunst.
„De straat van de Rode Proletariër”
is genoemd naar een bestaande,
Moskouse straat, waar een
vleesrestaurant stond een soort
Russisch „bruin” café, om een
Amsterdams gelijkwaardig begrip
te gebruiken. De kritische strekking
van het boek ontstond hier, vertelt
Jean Kéhayan, onder emotionele,
hartstochtelijke discussies. Had hij
op deze plek, waar hij niet zonder
melancholie aan terugdenkt, niet
zoveel teleurstellends gehoord en
niet zo vaak gemerkt dat mensen
zich niet durfden te uiten vanwege
het uitzichtloze van hun bestaan,
„dan hadden we graag en met veel
plezier een ode aan dit grootse volk
geschreven”.
Veritè) natuurlijk hun persoonlijke
wensen in. Daardoor vallen ook
veel Nederlandse kunstenaars af
die naam gemaakt hebben in het
buitenland zoals Brouwn, Van Elk,
Dibbets, Struycken, Boezem,
Dekkers, Van Golden, Von
Graevenitz, Carel Visser, Staakman
en anderen. Het voorbeeld van de
Belg Marcel Broodthaers, enige
deelnemer uit het Nederlandse
taalgebied in het overzicht van de
jaren zeventig, mag duidelijk
maken dat het op kunst aankomt en
niet op het bedenken van
thematische samenvattingen, want
hij was in 1978 opgenomen in een
heel ander thema: „van de natuur
naar de kunst/van de kunst naar de
natuur”.
Foto linksboven, v.l.n.r.: „Adieu", „Adieu III" en „Adieu IV” van Ger van Elfr
(1974), met een verwijzing naar het bekende schilderij van René Magritte, La
condition humaine, uit 1934. Hierboven: „Salto Mortale" van Ulrike Rosenbach,-
in 1978 opgevoerd in Arnhem en hier op video-tape te zien. Hiernaast: een
wandopstelling zonder titel uit 1975 van Pier Paolo Calzolari, een van de minder
bekende kunstenaars van de Italiaanse Arte Póvera-stroming.
op Biennale van Venetië
’"’"a
innir.