I
T
Letterkast
MUSEUM
Een dierenvriend.
t
1 jr
B.V.
Peter Andriesse
K. T
TLWwk^WaMPoW (1855-#1§)
Wli
i
Dat is nog eens ware dierenliefde.
Klaas Pieter Rieksen
i
200
3 BC
\M
>69
Ik was opgelucht dat Heske terug was, zij
beheerst het Spaans beter dan ik, zodat zij
het gesprek overnam en ik me slechts hoef
de te beperken tot „si, si” en „no, no” met de
daarbij passende hoofdbewegingen.
vroeg hij of we nog iets wilden gebruiken.
Koude, witte wijn nu maar eens, hoewel het
pas tien uur in de morgen was.
Jaren daarvoor was ik al eens op doorreis
in Cordoba geweest, maar ik had toen alleen
de buitenwijk van die stad gezien waar het
hotel was waarin ik overnachtte. Voordat ik
ging slapen, was ik de bar tegenover het
hotel binnengestapt om er een slaapmutsje
te nemen. Aan de muren van de bar hingen
portretten en actiefoto’s van de beroemde
ten hij deed daar zeven jaar over
hoofdzakelijk vogels.
Er zouden nog vele voorstellingen volgen.
Potter maakte er intussen zijn beroep van en
verzamelde elk dier dat maar het leven had
gelaten: katten, Guinese biggen, eekhoorns,
honden, konijnen, marmotten, vogels, lam
metjes en ratten. Alles wat ooit bewogen
had, peuterde Potter leeg, zette hij op en
formeerde weer een volgend kostelijk tafe
reel.
Zo werd ik onmiddellijk getroffen door
„The rabbits’ village school”, waarbij 48
kleine konijnen op een hoogst natuurlijke
(menselijke?) wijze een schoolklas in de vo
rige eeuw voorstellen.
Of „The Guinea Pigs’ Cricket Match”,
waaruit ook het vakmanschap van Potter en
zijn kronkel je zou het humor kunnen
noemen blijken. Want wie haalt het in zijn
hoofd om 34 Guinese biggen van binnen leeg
te halen, te prepareren en op te zetten en ze
dan zodanig op een tableau neer te zetten
dat een cricketwedstrijd ontstaat. En niet zo
maar een cricketwedstrijd, nee, er is duide
lijk te zien wat er gebeurt. Tot in details
heeft Potter de voorstelling uitgewerkt: de
instrumenten die de biggetjes in hun hand
hebben (de wedstrijd wordt van wat muziek
voorzien door een orkestje) bezorgden Pot
ter al zes maanden werk. En het is duidelijk
te zien dat één lid van het orkest zijn ogen
niet van de wedstrijd kan houden en meer
aandacht heeft voor de batsman dan voor
het vrolijke deuntje dat hij behoort te
spelen.
Er is maar één tafereel, waarbij Walter
Potter de dieren ook werkelijk kleren heeft
laten aantrekken: „The kittens’ wedding”,
de laatste complete voorstelling die Potter
ooit maakte. Twintig kleine katten zijn aan
wezig bij een bruiloft en de overlevering
vertelt zelfs dat één van de katten een beetje
zuur kijkt, omdat hij van mening is dat de
bruid een verkeerde keus heeft gedaan.
Dat is natuurlijk een verzameling (en ik
heb nog lang niet alles op een rijtje gezet) die
de moeite van het bekijken meer dan waard
is. Want laten we wel zijn: het is aardig om
een museum vol kunstwerken te bekijken
die zijn ontsproten aan het menselijk brein,
er gaat voor mij niets boven de echte misluk
kingen en dankzij Potter kan de bezoeker
van zijn museum daar volop van genieten.
Het reisbureau, zo vertelde Heske me tus
sen twee Spaanse volzinnen door, had haar
ingelicht over de vertrektijden van de trei
nen: om kwart over twaalf vertrok er een
naar Granada, om 14.10 uur nog een, en om
16.40 uur vertrok er een „Talgo”, een super
sone luxe sneltrein, naar Malaga. Die var
kwart over twaalf konden we gemakkelijl
halen. Ik wilde hier geen uur te lang ver
blijven.
Waarom blijven jullie niet nog een paai
dagen in deze heerlijke stad? wilde Juar
weten.
Het was de warmte, zo vatte ik in het kort
mijn bezwaren tegen dit oord samen.
Ja, warm, is het hier wel, maar het is nu
toch best dragelijk, als je maar rustig blijft stierenvechter El Cordobés. Hij had een
zitten? Drinken jullie nog eens leeg. merkwaardige neus: lang en dun en met een
De hoogtepunten van het museum worden
wel gevormd door de misbaksels van onze
schepper. Wat Potter er nou precies toe
bewogen heeft om bijvoorbeeld een mis
maakte eend (drie ogen, vier pootjes, twee
snavels en vier vleugels duidelijk een
overcompleet model dus) bij te zetten in zijn
reeks van curiositeiten is me enigszins on
duidelijk, maar het moet toch wel zijn hang
naar het uitzonderlijke en zijn morbide ge
voel voor humor zijn geweest.
Want wat te denken van een mismaakt
voetje van een Chinees meisje (dat hem
werd toegezonden door iemand, die van zijn
verzameling wist), een konijn met slagtan
den, een lam met twee hoofden, een poes
met acht poten (waarvan één boven op de
rug), een klein varken met drie poten, een
miniscule hond, die maar 28 uur in leven
bleef, een hond met drie ogen en twee bek
ken, een kat met twee lichamen, acht poten
en twee staarten, een „Siamese big-ling” (op
sterk water met de snuiten wat opdringerig
tegen het glas gedrukt) en natuurlijk de
hond Spot, die opgezet en wel een heel
verhaal met zich meedraagt (hij ving en
doodde onder meer alle 18 ratten, die Walter
Potter weer gebruikte voor zijn tableau
„The lower Five”).
r~^o rond 1850 moet het allemaal begonnen
L zijn, maar helemaal duidelijk is dat niet.
Li Walter Potter werkte in de White Lion
Inn, die door zijn vader werd gedreven, en in
zijn vrije tijd deed de kleine Walter niets
liever dan het opzetten van dieren. Al gauw
groeide zijn verzameling hem boven het
-g-^e dierenvrinden zullen wel weer op hun
I achterste benen staan. Maar ik zal ze
JLF geruststellen met de mededeling van
de conservator van Potters’ Museum, die
over de katten die werden gebruikt voor
„The kittens’ tea and crocket party” op
merkte: „Ze zouden in jassen zijn verwerkt
als Potter ze niet gebruikt had”.
We hebben hier dus te maken met een
dierenliefhebber bij uitstek. Geen vellen
voor jassen, maar gewoon om te conserve
ren en op te zetten.
ijna was ik deze grootse ervaring misge-
l-c lopen. Aan de buitenkant van het mu-
_U seum hing wel een bordje met opwek
kende woorden als: „Bekijk de wereldver
maarde
trouwerij van poezen
konijnenschool
dood van Cock Robin
poezentheefeest
cricketwedstrijd met Guinese biggen”,
maar musea zijn niet vaak aan mij be
steed, aangezien ik er meestal het geduld
niet voor heb om de tentoongestelde waren
aandachtig te begluren en er dan al dan niet
vol waardering over te spreken. Hoe anders
liep dat nu!
Een vreemde speling van het lot deed ons
voor 35 penny per stuk een toegangsbiljet
voor het Potters Museum in het Engelse
Arundel (Sussex) kopen en de weerzin het
heeft nu eenmaal het etiket museum
maakte al snel plaats voor een uiterst opge
togen gemoed, aangezien mijn door anderen
vaak als wat morbide beschouwde geest
voldoende voedsel kreeg te verorberen.
Het museum van Walter Potter (1835-1918)
is eigenlijk geen museum, maar meer een
uitdragerij van de meest uiteenlopende en
waanzinnige objecten, die allemaal onover
zichtelijk en in alle hoeken en gaten van het
pand aan Highstreet uitgestald staan.
In grote lijnen vallen de door Potter verza
melde curiosa (en ook de na zijn dood ver
gaarde merkwaardigheden) in twee onder
delen uiteen: ten eerste aardigheden zoals
originele uitnodigingen van koningin Victo
ria, een oude fiets met drie wielen, giftige
pijlen, de Koran, kanonskogels, drakebloed,
een schorpioen, de zool van een olifantsvoet
en een geschilderd portret van Potter zelf.
Een aardige verzameling, daar niet van,
maar om nou van om te vallen, neen.
Het andere deel van het tentoongestelde is
des te interessanter. Een tocht langs die
merkwaardigheden doet je belanden in de
wereld van Walter Potter: een kermisattrac
tie pur sang, die de ene bezoeker vol walging
en bijna vallend over de zoveelste curiosi
teit het gebouw doet verlaten en de andere
bezoeker vol enthousiasme de volgende ten
toonstellingsruimte inranselt.
k had altijd gedacht dat de Rode Zee in
juli de heetste plek op de aardbol was,
totdat ik in Cordoba terechtkwam. Een
kleffe, lammakende warmte, waarbij je het
gevoel hebt dat je kop van je romp afvalt, en
je enige hoop is dat het ook zo spoedig
mogelijk gebeurt.
Moedeloos zat ik achter mijn derde glas
sinaasappelsap met ijsklontjes op de relatief
koele patio van een bar te Cordoba. Op een
witte, gietijzeren stoel aan een dito tafeltje
met een marmeren blad, Moorse tegels op de
vloer en een weelderige plantengroei langs
de muren. M’n pakje sigaretten met aanste
ker op tafel, m’n hartsvriendin Heske op
zoek naar een reisbureau om erachter te
komen hoe we zo snel mogelijk uit deze
broeikas konden ontsnappen.
Weg hier, dat was het enige waaraan ik
kon denken. Een koele plaats, ergens ten
noorden van Narvik, daar verlangde ik
naar, terwijl ik in mijn gewone doen verlang
overal elders te zijn, behalve ergens ten
noorden van Narvik.
Met montere tred stapte een goedgeklede,
frisgewassen en gefriseerde „caballero”
vanuit het helle licht van de straat de half
duistere bar binnen. Vanaf mijn plaatsje op
de patio zag ik dat hij op de hoek van de
overigens lege bar ging staan: een slanke
veertiger met de fiere houding van een stie
renvechter. Hij droeg schoenen met hoge
hakken, dat viel me op toen hij zijn rechter
voet ter hoogte van zijn linkerknie bracht en
met een routinégebaar een pakje Ducados
en een gouden aansteker uit zijn sok tevoor
schijn trok, terwijl hij op losse toon een
praatje begon met de man achter de bar, die
vanuit mijn positie niet zichtbaar was. Met
moerassige somberheid keek ik naar dit
specimen van het Spaanse „machismo”. Er
werd een glas sherry voor hem neergezet en
terwijl hij zich opgewekt onderhield met de
onzichtbare barman, stak hij een sigaret
tussen zijn lippen en knipte zijn gouden
aansteker open. Het vlotte duimgebaar le
verde geen vlammetje op. Verwoed probeer
de hij nog een paar keer een vlammetje te
ontlokken aan de aansteker, legde toen het
ding met een klap op de bar en keek in mijn
richting. Hij was niet zozeer in mijn persoon
geïnteresseerd, als wel in de wegwerpaan
steker die voor mij op het tafeltje lag. Hij
stapte op mij toe, maakte een lichte buiging
en vroeg of hij mijn aansteker mocht ge
bruiken.
Claro, zei ik en schoof het gifgroene
plastic ding naar hem toe.
Toen zijn sigaret brandde en hij de aanste
ker teruglegde, zei hij breed grijnzend:
Muchas gracias.
De nada, antwoordde ik met een flauwe
glimlach.
Ah, u spreekt goed Spaans! riep hij
verheugd uit. Hij ging weer bij de bar staan.
No,no, verweerde ik me, solamente
un poco.
Waar ik vandaan kwam („Holanda bue-
no!”), wat ik van Cordoba vond („Si, si,
mucho calor”.) hoe lang ik nog dacht te
blijven, wat ik van hem wenste te drinken.
De barman bracht mij een vierde glas
sinaasappelsap en onze conversatie was nu
al zo levendig geworden, dat de stierenvech
ter, na hoffelijk om toestemming te hebben
gevraagd, bij mij aan het tafeltje kwam
zitten.
Op dat moment kwam Heske terug. De
stierenvechter en ik verhieven ons uit onze
stoelen en ik stelde Heske aan hem voor.
Juan heette hij en toen we alledrie zaten,
opvallende afbuiging naar links. Toen ik
naar de gezichten van de mannen achter de
bar en van die ervóór keek, dacht ik even dat
ik hallucineerde: iedereen in die bar had net
zo’n neus als El Cordobés. Na m’n eerste
glas Tio Pepe bekeek ik de schuine neuzen
nog eens goed en vergeleek ze met die van de
portretten aan de wand. Om het raadsel te
verklaren had ik twee mogelijkheden, ten
eerste: alle mensen in Cordoba hebben zo’n
scheve neus, en ten tweede: deze bar wordt
gedreven en bezocht door nabije en verre
verwanten van El Cordobés.
Mijn tweede bezoek aan Cordoba met Hes
ke weerlegde meteen de eerste mogelijk
heid. Nergens zag ik een scheve neus.
ot op de laatste draad aan ons lijf nat
van het zweet kwamen we in het cen
trum van de oude stad terecht in een
redelijk ogend hotel, maar in de kamer was
de warmte nog ellendiger dan buiten. We
namen een bad, doch het lauwe water
bracht nauwelijks enige verkoeling, en tij
dens het afdrogen kwam het zweet al weer
tappelings van me afstromen.
De hoop dat de avond en nacht enige
verkoeling zouden brengen, was op niets
gebaseerd. Het goede restaurant met zijn
lommerijke patio, waarover Heske zich zo
lyrisch had uitgelaten, had inderdaad een
fraaie patio, maar koel was het daar even
min als elders en het zat er zo vol stinktoeris-
ten, dat van rustig dineren geen sprake was.
Door een ober werden we naar een tafeltje
in een hoek gedirigeerd, van waaruit ik
slechts uitzicht had op een bezemkast en
waar het minuscule briesje, dat af en toe de
klamme lucht wat in beweging bracht, geen
toegang had.
De verdraagzaamheid ten opzichte van
extreme ontberingen had mij verlaten en ik
richtte mijn ongenoegen omtrent dit helse
oord op Heske, die zich alleen maar kon
verdedigen met de opmerking dat het er in
juni zo heerlijk was geweest. Er ontstond
een sfeer van wrevel en wederzijdse ver
wijten.
Morgen zul je zien hoe mooi de stad is,
de Romeinse ruïnes en Moorse gebouwen,
de rivier, de Juderia (Joodse wijk). We zijn
nu ook veel te moe, sprak Heske me kalme
rend toe, terwijl ik mopperend tussen de
ragdunne lakens kroop.
Van slapen kwam echter niet veel, zelfs
het dunne laken kon ik niet verdragen, want
het plakte overal aan mijn huid vast. Geheel
naakt op de rug liggend, armen en benen
gespreid, bracht ik de nacht half wakend
door, voortdurend het zweet van mijn ge
zicht wissend.
Half zeven in de ochtend, ik was blijkbaar
toch even in slaap gevallen, werd ik gewekt
door een felle zonnestraal, die door een kier
tussen de gordijnen precies in mijn ogen
scheen. Tierend van woede sprong ik uit m’n
bed en schreeuwde de tot wanhoop geko
men Heske toe, dat al die Romeinse ruïnes
en Moorse kastelen, evenals de musea en de
rivier, mij gestolen konden worden en dat ik
deze stad onmiddellijk wenste te verlaten.
Heske geleidde me na het ontbijt, als ware
ik een doofstomme en blinde gevaarlijke
gek, naar de bar, op de patio waarvan ik met
glazen ijskoud sinaasappelsap tot bedaren
kwam (Wordt vervolgd.)
hoofd, maar vader Potter vond het allemaal
wel prachtig en schonk zijn zoon de stal bij
de Inn, waar hij zijn spulletjes kon opslaan
en zijn hoogst vreemde hobby kon blijven
uitoefenen. Want laten we wel zijn: postze
gels, suikerzakjes of nijlpaarden verzame
len is nog tot daar aan toe; het prepareren en
opzetten van dooie dieren kan je toch moei
lijk een hobby noemen, of nog erger (zoals in
het boekje van het museum staat): „his main
interest in life”.
Maar Walter Potter schiep blijkbaar een
zeer groot genoegen in zijn werkzaamheden,
die pas goed gestalte kregen in zijn eerste
grote project: „The original death and burial
of Cock Robin”. Naar een wiegeliedje bouw
de Potter een grote kast, waarin hij het
rijmpje visualiseerde met 98 opgezette bees-
■w—^e avond daarvoor waren we na een
busreis van acht uur vanuit Almeria in
■Lr Cordoba aangekomen. Eind juni was
Heske met een vriendin hier voor het eerst
geweest. Ik was achtergebleven in het vis
sersdorp Carboneras, waar we al jaren ach
tereen de zomer doorbrengen en waar ik
geacht werd te werken aan een vertaling.
Heske en haar witblonde vriendin, die voor
drie weken was overgekomen, maakten toen
een rondreis langs de steden van Andalusië
en na hun terugkeer in Carboneras wist
Heske zo meeslepend te vertellen over de
charme en de bezienswaardigheden van
Cordoba, dat ik besloot ons verblijf in Span
je af te sluiten met een bezoek aan deze
paradijselijke stad.
Foun&ö in Bnunb^r. Sussex w M
WORLDFAMOUS
KITIENS WEDDING
RABBITS VILLAGE SCHOOL
^DEATH OF COCK ROBIN
KITTENS TEA PARTY
GUINEAPIGS CRICKET MATCH
W WWfftëSS OW
VWfGS LOCALW
OPENING TIMES
EASTER OCT. 3»»"
WEEKDAYS SATUROAYS K>3O~I 2-I5-S3O
SUNOZWS U OO-t-OO 2 00-6-30
AWL7S «IE fE
«K>p Kip
ENQUIRIES RING ARUNOEL 882-420
.J****"*
De gastheer (1)
en wij
Tiisch
Vandaag treft u op deze pagina de eerste
aflevering aan van onze nieuwe serie „Groeten
uitGedurende de zomermaanden zullen we
u wekelijks een merkwaardige reiservaring van
een onzer redacteuren of medewerkers voor-
schotelen. Peter Andriesse bijt het spits af met
„De gastheer”, een verhaal in drie afleveringen,
dat een beklemmend voorval in Cordoba be
schrijft. Volgende week kunt u het tweede deel
van zijn verslag verwachten.
Kijk, een onderbroek.
Ja, lacht u maar eens even lekker uit, want dit is wel
een héél leuke vondst!
Meteen bestellen.
Behalve in het populaire ochtendblad kunt u zich
hullen in de Frankfurter Allgemeine, Le Monde, La
Stampa, de Herald Tribune en La Libre Belgique, want
het gaat om een setje van zes.
Wie zou zo'n ding nou aan zijn gat trekken, vraag ik
me af.
Daar zul je nog van staan te kijken, denk ik. Nog niet
eens zo heel lang geleden hesen we ons iedere
morgen nog in zo'n hagelwitte onderbroek van
onbestemde snit. Iedereen vond dat heel gewoon
Totdat een of andere textielkunstenaar op het idee
kwam van de s//p. Hij heeft natuurlijk gedacht: Tja, die
onderbroek, dat is toch eigenlijk maar een droevige
vertoning, dat kan veel sne/ter(want zo luidde het
modewoord van die tijd). In zijn filosofie moest de slip
niets te maken hebben met de onderbroek, ook al
droeg je hem dan op dezelfde plaats. Dus: wég
aardappelzak-met-pijpjes. Ervoor in de plaats kwam
de gekleurde, kleinere, strakker gesneden slip - en dat
woord zit nu helemaal ingebakken in ons taalgebruik
(men vraagt in de winkel om een slip, niet om een
onderbroek).
De lingerierevolutie voltrok zich langzaam maar zeker.
Een flink deel van de oude garde, die jarenlang
hardnekkig vasthield aan de traditionele dracht, hees
zich op het laatst toch ook maar in het vlotte
kledingstuk.
Maar zie, een nieuwe trend kondigt zich aan. Weldra
omspant het beeldmerk van de EO de edele delen der
vromen, om maar eens een mogelijkheid te noemen
We gaan via ons ondergoed onze denkbeelden en
sympathieën uitdragen. De vraag is alleen: aan wie?
Want was is het nut van een tekst op een onderbroek?
Gering, lijkt me. Het is net zoiets als bijeenkomsten
van ideële of politieke groeperingen: men preekt in
hoofdzaak voor eigen parochie.
Maar ik wil niet zeuren. Al gaan ze straks
Belgenmoppen of rauwkostrecepten op die broeken
afdrukken, ik doe gewoon weer mee. Ik ben gekke
Henkie.
WINTER OREN OCCASIONALLY
O
amstcrwm the HIfl»